Roofmoord in "De Hooghe Laene” Sint-Andries 1717

Germain Vandepitte

Verantwoording

Deze zeer goede bijdrage van ons Bestuurslid Germain Vandepitte, is niet zozeer een melodramatisch verhaal. Het geeft daarbij een interessante kijk op de zeden van een bepaalde laag van de bevolking en vooral laat het ons verwonderd opkijken naar de werking van het gerechtelijk apparaat in het begin van de 18e eeuw. Hoe snel die misdadigers werden gesnapt, hoe hun gangen werden nagegaan, en hoe rap en juist het boekje van die rabauten werd opengelegd met alle bezwarende feiten. Een efficiënt parket, zouden we zo zeggen. We krijgen een beeld van de verhoren, van de tortuur. Deze bijdrage is dus wel verantwoord in ons Tijdschrift. De zaak begint op de kermis te Damme. Onze vele lezers uit het Brugs Ommeland vinden er een brok volkse geschiedenis uit eigen streek. De staat van goed geeft een gedacht van de sociale toestand van een herbergier op St.-Baafs. De familiekundigen vinden er hun gading. (De Redaktie)

1. De moord op Joos Lombaerd

In Damme was het op die 20 juli 1717 kermisdinsdag. De laatste dag van de zomerkermis, het hoogfeest te Damme. Van heinde en verre kwamen de mensen naar de H.-Kruisprocessie, een bekend en beroemd gebeuren. Van ver kwam de gelovige en goedgelovige kristenheid, Van veel verder nog kwamen zij die aasden op geld en verdienste: handelaars en kramers, kwakzalvers en waarzeggers, bedelaars en beurzensnijders, lichtekooien en nietsnutten, straatschenders en bekkensnijders, kortom één groep haaien en galgengebroed.

Joos Lombaerd met zijn vrouw en zijn zoontje zetten er in de late avond de pas in. Ja, ook zij kwamen van Damme. Ze waren daar op familiebezoek geweest, en nu waren ze wat aan de late kant. Met een zucht van verlichting kwamen ze aan de Schipstalebrug te St.-Pieters-op-de-Dijk. Doddank, nu was het toch niet meer zo ver. Langs de vaart tot aan het kasteel Noremburg (1) en dan de landweg ofte Noordtbrugghestraete (2), en zo waren ze thuis. Hun thuis, dat was de herberg “De Hooghe Laene op St.-Baafs op de gemeente St.-Andries. Daar wachtten hen hun beide dochtertjes op, onder de hoede van de maarte en van vrouwe Joosijne Fredericx, de weduwe van Joos De Roo, een thuiswachtster. Aan het Waggelwater werden ze voorbijgegaan door drie manskerels. Er kon zelfs geen avondgroet af. Maar ja, in deze tijd liep er wat langs de straat. ‘t Was godgeklaagd en wraakroepend hoe het er aan toeging. En blij dat ze waren toen ze eenmaal binnen in de vellige geborgenheid van hun huis aankwamen. Het was wel een vermoeiende dag geweest. 0ef! Nog even de benen strekken. Doodmoe werd Joosken in zijn bedje gestopt, het ventje was ook pas acht. Zo’n lange weg op de been, zelfs vader Joos was bekaf.

Werd daar niet op de deur geklopt? Wie kon daar nog zijn? Ja! Wie daar? —Goe volk! —Goed volk; dat was nu ook eens een antwoord; daar werd men wijzer van. Ondanks zijn twijfel en tegenzin, trok Joos de grendel weg en ontsloot de deur. Twee jonge mannen traden binnen, namen plaats en vroegen elk een kan bier. Na wat te zitten keuvelen onder elkaar, ging één van die gasten buiten. Na enkele tellen kwam hij terug binnen en nam opnieuw plaats. Even later kwam een nieuwe klant. Hij liet zich neer op de meest nabije stoel en steunde het hoofd in de handen. Hij zei de kolieken te hebben en vroeg een glas genever. De maarte bestelde die en trok terug naar de keuken. Onder de drie gasten kwam een bijna gefluisterd gesprek op gang. Opnieuw werd ingeschonken, maar er werd overgeschakeld op brandewijn. Opeens, toen de waard in zijn omtrek was, trok er één zijn mes en ging Joos te lijf. De twee anderen sprongen op en liepen naar de achterkeuken. Eén greep in het passeren de spade mee die tegen de haardwand stond. Ze wierpen daar de deur open en gingen de vrouwen te lijf. Met een mes gaf de één vrouw Lombaerd enkele steken, terwijl de andere vrouw Fredericx te lijf ging met de spade. De maarte ontving een zestal steken. Bij de laatste brak het meslemmer en bleef steken in haar schouder. Joosijne Fredericx had inmiddels de achterdeur opengekregen, en langs daar vloden ze naar buiten, gevolg door de boosdoeners. De maarte wist een hekkentje te bereiken, maar daar kreeg ze meteen een slag op het hoofd met de spade, terwijl een van de aanranders riep: steekt ze dood! Door al dat rumoer sloegen de misdadigers op de vlucht.

Op het slagveld bleef de waard dood achter. Hij had een menigte messteken gekregen. Eén daarvan was boven de neus ingedrongen tot door het verhemelte in de mond. Een ander was in de mond gegaan, had de rechterwang opengereten tot aan het oor en zo door tot in de hals, waar een slagader doorgesneden werd. Met een ongekende wreedheid werd het gezicht gesneden en doorkerfd. Uit de zak van de waard werd een dubbele Spaanse patakon geroofd die gemerkt was met een Boergondisch kruis, benevens twee permissie schellingen en vier stuivers oortjes. Daarmee was duidelijk dat hier een roofmoord was geschied.

Op St.-Baafs stond die zomeravond alles in rep en roer! Pastoor, chirurgen plus gerechtelijke machten werden terstond gemobiliseerd. Alles moest beredderd worden. Het onderzoek werd onmiddellijk aangevat en nu nog kan men zich verwonderen over de efficiëntie en de grondigheid waarmee zulke zaken in het begin van 1700 werden aangepakt.

Laat ons eerst even kennis maken met het slachtoffer Judocus Lombaerd (3). Onze Joos was de zoon van Laureys en afkomstig van Deerlijk bij Kortrijk. Daar hij in onze streek ingeburgerd was, had hij de hoedanigheid van laat van de heerlijkheid Sijsele, mede daar zijn woonplaats lag in deze heerlijkheid, nl. de herberg “De Hooghe Laene” op St.-Baafs. Tijdens zijn eerste huwelijk met Joosijne Goemaere, † St.-Andries 21 .9.1708, had hij deze herberg gekocht; en bij het afsterven van Joosijne had hij dus recht op de helft van dat bezit. Daar er geen kinderen waren, waren de verwanten van Joosijne hier erfgenamen voor de andere helft. Het waren in volgorde: Pieter Goemare, de broeder van Joosijne, dus de eerste stake; Marie Goemaere, weduwe van Maerten Van Hecke, zuster van Joosijne, de 2e stake; Anthone Biesbrouck, jonkman 24 jaar, zoon van Joanna Goemaere, ook zuster, de 3e stake.

Binst zijn tweede huwelijk met Petronelle Ickman (Eckman) kocht Joos Lombaerd van sz onderscheiden erfgenamen hun deel in de herberg af, zodat hij opnieuw eigenaar werd van het hele bezit zijnde: ”een huys ende herberghe met de saeten ende meegaenden ghenaempt De Hooghe Laene ghestaen ende gheleghen ter deser Heerlichede van Syseele ter prochie St Baafs verre noordt van de kercke groot een half ghemet landts...”.

Een huwelijksakte van zijn tweede huwelijk is niet ingeschreven in de registers. Nochtans werd een huwelijkskontrakt gemaakt op 20 maart 1709. Dit vermeldt Judocus Lombaer fs Laureys, weduwnaar van Joosijne Goemaer; en Pieternelle fa Jan Ickman, jongedochter 25 jaar. Met Pieternelle had Joos drie kinderen: Joosken (Judocus) op het ogenblik van het overlijden van zijn vader 8 jaar (geen geboorteakte te vinden in de parochieregisters van St.-Andries); Barbara geboren te St.-Andries 11.5.1712; en Marie Feliciane, geboren te St.-Andries 22.7.1715.

Joos was zodoende wat men een gezeten burger noemt. Hij had een bloeiend bedrijf, ten bewijze waarvan de hoogst interessante staat van goed die opgemaakt werd bij zijn dood, en die als bijlage volgt. Zijn tragische dood werd als volgt vermeld in het register door de pastoor van St.-Andries: 20 july 1717 sepultus est Judocus Lombaert ex pa. Baviones crudeliter abat rouibus de nocte occisus in domo sua (4). D.i.: 20 juli 1717 is overleden Joos Lombaert van de parochie St.-Baafs gruwelijk vermoord, door rovers neergestoken des nachts in zijn huis.

2. De moordenaar Philippe Eeckman

Filip Eeckman was één van die drie mannen die Joos Lombaerd waren voorbijgegaan aan het Waggelwater. Ze hadden zich zolang in een prieel neergezet bij de herberg, en daar gewacht tot de waard thuiskwam. Volgens plan, gingen een weinig nadien, twee man aankloppen. De derde zou, onmiddellijk nadat de waard was neergestoken, volgen. Het liep evenwel anders, daar het beiden aan moed ontbrak om zomaar in koelen bloede iemand dood te steken.

Nu de waard voor hen de deur had geopend traden ze binnen, zetten zich en vroegen elk een kan bier. Ze zouden zich eerst wat moed indrinken! Intussen bleef de derde man maar buiten, en daarom ging er één buiten zien waar hij bleef. Even later kwam hij terug binnen, spoedig gevolgd door de derde. Nadat ze zich opgepept hadden kwam het tot daden. Het was Eeckman geweest die de waard voor zijn rekening had genomen. Als een woesteling was hij met zijn mes op hem afgevlogen en had hem maar gestoken waar hij hem kon raken. Zijn woede vermeerderde toen Joos om zijn leven smeekte en ze sloeg over in razernij toen het mes hen door de hand schoot en de twee laatste vingers van zijn rechterhand gekwetst werden. Met het mes in de linkerhand stak hij opnieuw toe als razend, met als gevolg dat het hem net verging als tevoren en ook deze hand verwond geraakte. Ziedend van woede nam hij dan het mes en daar hij niet meer steken kon, begon hij maar te kerven en te snijden, op een afschuwelijke manier zijn slachtoffer toetakelend. Toen eindelijk zijn razernij was gestild, beroofde hij Joos van het geld dat hij in zijn zakken vond. Ziende dat de anderen buiten waren, en in paniek, vloog hij de deur uit, de straat op. Langs de Veste van Brugge liep hij naar Steenbrugge en vandaar nam hij de weg naar Wingene. Daarheen had hij zijn vrouw gestuurd en erbij gezegd dat hij zou volgen. Heel vroeg in de morgen van de 21 juli kwam hij dan ook op de hoeve van Lieven Vander Schaeghe (6). De boerin had hem gevraagd wie hij was en toen hij zich had bekend gemaakt, verwees ze hem naar de schuur, daar zou hij zijn vrouw vinden. Daar vroeg hij zijn vrouw zijn kleren te wassen van het aanklevende bloed, erbij voegend dat hij gevochten had te Brugge en hij zich daarbij had gekwetst. Het mes waarmee hij de moord had gepleegd, kiepte hij in wal van Lieven Vander Schaeghe.

Bij het ochtendgloren van de volgende dag waren Filip en zijn vrouw al de baan op naar Tielt, om vandaar over Dentergem in Oeselgem terecht te komen, waar ze logies vonden bij Joannes Vermandele.

De zondagvoormiddag was Filip naar Dentergem gegaan en was daar in de herberg “Den Tap yut” aan de kaart geraakt met de officier van Dentergem. Deze had enkele partijtjes kaart verloren en was weggegaan, niet vooraleer revanche te hebben gevraagd voor ‘s namiddags. Om zijn gelag te betalen had Filip de waard de dubbele Spaanse patakon gegeven. Daar het geen algemeen gangbare munt was en de waard er de waarde niet van wist was hij naar de pastoor gegaan en deze had omgewisseld. Na vereffening was Filip terug naar Oeselgem gegaan en was hij in de namiddag niet teruggekeerd naar Dentergem voor de revanche. Nee, eigenlijk was de officier zelf naar Oeselgem gegaan bij Filip, maar enkel om...hem aan te houden.

Samen met de baljuw, bracht de officier Filip naar Wakken. Daar bleef hij onder bewaking van vier officieren tot aan de dag van zijn uitlevering aan de rechtbank van het Brugse Vrije, dit op 27 juli, een dinsdag. Dag op dag een week na de moord, zat de moordenaar al achter slot en grendel. De dubbele patakon was Filip fataal geweest.

Wie was nu Philippe Eeckman? Toen zijn identiteit ter sprake kwam, bleek men met een rasechte Bruggeling te doen te hebben. Hij was de zoon van Beernaert en geboren te St.-Anna, voor zover hij wist althans. Dit voorbehoud blijkt volkomen gewettigd, want een inschrijving in het doopregister van St-Anna hebben we niet gevonden. Zijn moeder woonde in de Balghstraete achter Jeruzalem. Jan Balc moet moet zich wel op zijn “balgh” hebben gedraaid in zijn graf. In schoon Brugs is dat nu de Balstraat achter Jeruzalemkerk.

Hijzelf, Filip Eeckman heeft weinig in Brugge verbleven daar hij meest “te lande” was. Alleen de laatste drie jaren kwam hij naar Brugge om zijn moeder te bezoeken. Onder het volk kende men hem best onder de bijnaam van “Slobbe”, Slobbe was gehuwd met Françoise Van Houcke, de dochter van Pieter, en dit was een schoonheid van Zulzeke en ze telde 22 lentes, Volgens haar zeggen was Filip een triestige echtgenoot, van slecht comportement, zegde ze! - Nu ja, vrouwen zeggen nogal rap zoiets. Maar reden zal ze wel gehad hebben, daar ze verklaarde eens drie weken van hem gescheiden te zijn geweest, dit voor slecht gedrag. De morgen toen hij in Wingene aankwam op de hofstede van Lieven Vander Schaeghe? Ja, toen heeft hij haar gezegd zijn klederen te wassen omdat ze bebloed waren. Hij had gevochten te Brugge. Of hij wat had gezegd, iets over een moord? Here God toch, kon je niet zeggen verschiet niet! Wel nee, daarover had hij geen kik gegeven. Over zijn mededaders wist Filip alleen te verklaren dat één van hen Pieter Moreel noemde, ook bijgenaamd Pieter Hereltals. Het was een kennis uit het gild van de beurzensnijders. Van de derde wist hij alleen te zeggen dat men hem Jonker noemde en dat hij Brabants sprak.

3. Een mededader: Pieter Van Damme alias P. Moreel

Naar de persoonsbeschrijving die Filip gaf, was Pieter Moreel lang van gestalte, redelijk vollijvig en blozend van gezicht. Naar hij meende te weten had hij aan de muis van de duim aan de linkerhand een snede of naad. Daardoor was de duim stijf en scheen wat krom te staan. Hij was gekleed in een lijnwaden “casacke” met idem knoppen, een witte vest en een lijnwaden broek. Zijn kousen droeg hij toegebonden onder de knie en die waren appelbloesem van kleur. Zijn hoed droeg hij gewoonlijk omhoog op het hoofd met de knop naar voren. Hij moest zowat twintig jaar oud zijn. Ja, sedert de laatste vrede liepen ze samen en voorzagen in hun onderhoud met beurzensnijden. Pieter Moreel had het in de achterkeuken opgenomen tegen de vrouwen, samen met de derde kerel. Nadat de vrouwen als kakelende hoenders door de achterdeur naar buiten stoven, is hij hen gevolgd en eens buiten is hij op hol geslagen.

De 29 juli werd Filip Eeckman geconfronteerd met een gevangene die overgebracht was uit de gevangenis van Veurne. Men vroeg hem of dat soms niet de genaamde Pieter Moreel was. Eeckman bevestigde dat dit het geval was. De gevangene zelf verklaarde Pieter Van Damme te noemen. Men noemde hem ook somtijds Pieter Hereltals.

Op 12 augustus werd Pieter Van Damme op de rooster gelegd over de beschuldigingen hem ten laste gelegd. Volgens zijn zeggen zou hij op de 18 juli uit Damme vertrokken zijn over Lichtervelde en Rozebeke (6) naar Kortrijk, waar hij veertien dagen verbleven heeft bij zijn moeie Jacquemijntje Voet, gehuwd met Franciscus. Ze woonde in de Bissegemstraat bij de Meense Poort. Vandaar is hij vertrokken over Menen en leper naar Roesbrugge, dit op zaterdag laatstleden. Over de kwetsuur aan zijn hand zegde hij die te hebben opgelopen bij het werk te Nieuwkerke bij leper, voor vijf jaar. Wat kleed hij droeg toen hij te Damme was? Dat was een slecht bruin kleed dat hij intussen verkocht had aan een oude klerenkoper te Wevelgem, drie of vier dagen nadat hij uit Damme weggegaan was. Hij was daar vertrokken en over Wevelgem naar Kortrijk gegaan. Daar heeft hij tien of elf dagen verbleven. Of hij datzelfde kleed dat hij nu draagt, ook in Kortrijk aan had? Ja, dat wel! Dat kleed had hij gekocht te Diksmuide op de markt zonder te kunnen zeggen of het op een maandag of een dinsdag was, en aan een persoon die hij niet kende. Hij was van Rozebeke gekomen naar Diksmuide in zijn oud bruin kleed dat hij verkocht had —zo had hij tevoren gezegd— te Wevelgem voor hij naar Kortrijk ging. Daar bleef hij tien of elf dagen en over Menen ging hij naar leper zonder daar te verwijlen. Even buiten de stad is hij blijven slapen en vertrok dan, via Poperinge, naar Steenvoorde waar hij een nacht gelogeerd heeft op een boerenhofstede. Vandaar naar Roesbrugge komende, is hij daar blijven slapen en de volgende dag is hij daar gevangen genomen door de officier van Roesbrugge en naar Veurne overgebracht. Pieter Van Damme werd dan gezegd dat zijn verhaal over het kleed niet voldeed. Dat het niet kon zijn dat hij het te Wevelgem had verkocht, terwijl men pertinent wist dat hij het op Westrozebeke had verwisseld met een bedelaar genaamd Jaco. Deze had hem gevraagd waarom hij zijn kleed ruilde en hij, Pieter, had daarop gezegd er redenen voor te hebben. De volgende dag werd hij opnieuw ondervraagd. Nu vroeg men hem of zijn naam soms niet Pieter Moreel was. Hij ontkende dit.

In een vroegere verklaring had hij gezegd altijd alleen te zijn geweest sedert de 20 juli. Men was er echter zeker van dat hij op 24 juli, een zaterdag, gezien was geweest in gezelschap van een compagnon genoemd Jonker, samen met nog een derde, en wel in het stadhuis van Aarsele. Daar hadden ze gedronken, elkaar met name noemende: Jonker en Moreel. Daar hij ontkende werd hij onmiddellijk samengebracht met getuige Keuckelaere. Pieter bleef bij zijn ontkenning en de getuige bij zijn verklaring. Andermaal werd hem gevraagd waarheen hij ging na zijn vertrek uit Damme. Daarop zeide hij naar Rozebeke, dat was een maandag, daar hij de zondag hier bij zijn moeder had overnacht. Hij is dan acht dagen in Rozebeke gebleven, uitzondering gemaakt dat hij in die tijd naar Diksmuide is geweest, te weten dezelfde maan dag dat hij was toegekomen op Rozebeke. Die nacht is hij op een hofstede gaan slapen een kwartier uit de stad Diksmuide en is ‘s anderendaags teruggekeerd in Rozebeke, Hij was naar Diksmuide gegaan om werk te zoeken toen heeft hij ook zijn justacorps gekocht van een persoon die deze te koop droeg op zijn arm. Op de vraag waar hij dat geld vandaan had, antwoordde hij: oortje bij oortje bij elkaar gebedeld tot hij drie guldens had. Na te Rozebeke acht dagen stil te zijn geweest, bij een kleine gebruiker Pieter genoemd en die vier koeien had, is hij vertrokken naar Kortrijk. Daar logeerde hij bij zijn moeie in de Bissegemstraat gedurende negen of tien dagen, zonder uit de stad te zijn geweest. Zijn moeie kwam aan de kost als spinster, en Sissen oom was wollekammer. Vanuit Kortrijk is hij over Menen naar leper gegaan, heeft buiten de stad onderdak gezocht op een hofstede langs de weg naar Poperinge. De volgende dag is hij door Poperinge naar Steenvoorde getrokken en vandaar naar Roesbrugge, waar hij is aangehouden. Zijn oude justacorps heeft hij verkocht toen hij van Kortrijk over Menen ging in de Prochie Wevelgem, aan een oude klerenkoper van Diksmuide voor de som van twee schellingen.

De 15 augustus is de kous af en baat geen liegen meer. Pieter Van Damme moet toegeven Pieter Moreel te zijn, de zoon van Michiel, hoewel hij deze niet heeft gekend, Hij meent in Kortrijk te zijn geboren. Men noemt hem ook Pieter Herentals, naar de naam van zijn stiefvader, Ook is hij bekend onder de naam van “croppere baccharal”. Zijn leeftijd is 18 jaar. Zijn beroep kwam neer op het verrichten van wat boerenwerk, maar meestal was het beurzensnijden.

4. The Third man: Jonker, de onbekende

Tijdens de ondervragingen van Filip Eeckman werd telkens gevraagd naar deze mysterieuze Jonker, een persoon sprekende op zijn Brabants. Hij kende hem uit het gild van de beurzensnijders en men sprak hem altijd aan als Jonker. Ook Pieter Moreel werd naar diens naam gevraagd, maar ook deze kon geen opheldering geven.

Al met al gaf hij toch de goede tip die tot het succes leidde. Nee, hij had hem slechts tweemaal voordien gesproken, eens te Gent en één keer te  Brugge. Hij had echter meermaals de vrouw gesproken waarmee deze Jonker verkeerde. Ze werd genoemd Myken Penneman, ter oorzake dat haar man te Gent pennen verkocht. Waar ze woonde te Gent wist hij echter niet, maar de penneman was er genoeg gekend.

Hij was redelijk lang en kloek. Zijn eigen haar was bruin maar er zaten al grijze in. Hij droeg gewoonlijk een bierkleurig kleed. De Jonker verkeerde daar veel. Pieter werd verzocht een persoonsbeschrijving te geven van Jonker. Hij is mijn grootte, maar redelijk vroom (struis en kloek), hij heeft een snede in zijn voorhoofd, heeft kort zwart haar, maar heeft soms een blonde pruik op. Hij is gekleed met een bruin laken kleed en een paar zwarte kousen met een zwarte broek. Pieter meent dat het een Brusselaar is van ongeveer dertig jaar. Soms droeg hij een degen.

Op 25 oktober vinden we in het gevang te Brugge twee opgeslotenen die ondervraagd worden. De eerste zegt genaamd te wezen A Alexander Jacob Leaner, de zoon van Anthone en geboren te Rupelmonde. Hij is 26 jaar of daaromtrent. Zijn kost verdient hij met het verkopen van drogen (gedroogde kruiden). De tweede zegt Mary Catherine Cypriaen te zijn, de dochter van Carel. Ze is geboren te Belsele Waas en is ongeveer 44 jaar. Ze gaat met Leaner het land af om kruiden te verkopen. Alexander zegt getrouwd te zijn met Mary en zij bevestigt deze verklaring: ze zijn gehuwd te Dusseldorp (Düsseldorf in Duitsland). Hij zegt door de kapelaan van het regiment van de keurvorst, zonder dat hij in dienst is geweest; zij vertelt gehuwd te zijn door de pastoor van Düsseldorf in de grote kerke. Zo nauw komt het er ook niet op aan, want later moeten beiden toegeven getrouwd te zijn over de bezem.

Door confrontatie met Pieter Moreel, komt aan het licht dat deze Mary Cypriaen in feite het fameuze Myken Penneman is. Alexander Jacob Leaner blijkt dan meteen ook de gezochte Jonker te zijn. Myken Penneman was dus gehuwd en haar man leefde nog. Eerst was ze een vijftal jaren de baan opgetrokken met een zekere Joseph Berneau, bijgenaamd Basin. In oktober 1712 had deze Berneau te Brussel door een henneppen vensterken moeten kijken en Mary Cypriaen bleek daar te zijn verbannen voor drie jaar. Haar wettige echtgenoot, Pieter Thibaut woonde te Gent. Nu was ze reeds een twee tal jaren op gang met Leaner.

Wie was nu deze Leaner? To lean is een Engels werkwoord dat leunen, scheef staan, overhellen betekent. Dit is misschien een verklaring voor de persoonsnaam. Zeker is dat aan Alexander Jacob veel was dat schuin, scheef en schots was. Een waslijst misdrijven moeten we laten volgen eer we kunnen ter zake komen. Toen zijn vonnis publiek werd voorgelezen, kwamen volgende wandaden op zijn rekening: "Dat gij, Alexander Jacob Leaner op 17 januari 1711 met uw broeder Frans Leaner en Louis Beerlincx, ‘s avonds omstreeks acht uur gegaan zijt naar de kaai te Rupelmonde waar op anker lag het schip van Michiel Stobbeleir en terwijl er één wacht stond, zijn er twee van u met een schuit gevaren tot aan het schip. Daar hebt ge ingebroken en uit een kastje 230 guldens gestolen, in stukken van 18 stuivers frans geld en halve stukken van dezelfde specie. Deze som hebt gij Leaner met uw medeplichtigen gedeeld. “In dezelfde maand januari hebt ge, ook te Rupelmonde, een zak vlas gestolen van het beurtschip op Antwerpen, toebehorende aan Frans Wouters. Deze zak woog 15 steen. Het was u ter ore gekomen dat een zekere Jan De Roeck u had gezien en dit ook had kenbaar gemaakt. Op een avond zijt gij en Beerlincx naar zijn huis gegaan en wilde er met geweld binnendringen. Toen de deur gesloten bleef, hebt ge er dan een schot op gelost met een fusiek. Enkele dagen later zijt ge deze De Roeck tegengekomen in gezelschap van zijn moeder en ge hebt hem door dreigementen gedwongen een bewijs te tekenen dat hij niets had gezien nopens dit gestolen vlas.

“Verder in de nacht van 26 op 27 januari 1714 hebt ge te Bazel in het Land van Waas, uit de stal van Pauwel Bogaert een vierjarig paard gestolen. Met dit paard zijt ge naar Kortrijk getogen en hebt het gestald buiten de Bruggepoort bij de Heulewatermolen ten huize van Michiel De Ryckere en hebt het verkocht aan Simoen Vandeputte voor de som van 15 ponden groten. Evenwel, vooraleer te betalen en uit achterdocht dat dit paard kon gestolen zijn, heeft Vandeputte eerst een attest gevraagd van de wet van Rupelmonde. Na veel discutie zijt ge dan vertrokken en enkele dagen daarna teruggekeerd met een papier. Daar vrouw Vandeputte alleen thuis was wilde zij u de som niet eerder uitbetalen dan na nazicht van dit attest, iets waarmee de procureur Cannaert werd belast. Deze bevond het attest vals te zijn. Met vele woorden zijt ge dan vertrokken zonder evenwel nog om uw geld te vragen of er terug te keren. - “Terug te Rupelmonde hebt ge met de hulp van uw twee accolieten een ploegkouter gestolen ten nadele van Pieter Jaspar. Daarmee zijt ge in de nacht van 13 op 14 maart 1714 naar de hofstede van Gillis Lijssens gegaan en hebt er een venster geforceerd. Door dit venster zijt ge gedrieën binnengekropen en hebt een kast open gebroken in de keuken. Door het gerucht is Lijssens wakker geworden en in de keuken gekomen gekomen. Dan hebt gij, of één van uw kornuiten, as in zijn ogen geworpen. Dat hadt gij met voorbedachten rade in uw zakken medegenomen. Terwijl de man verblind was, zijt ge allen gevlucht.

“Voor al deze feiten zijt gij gevangen genomen door de baljuw van Rupelmonde en gevangengezet te St.-Niklaas. Daar zijt ge opgeëist geworden door de militaire auditeur te Brussel. Per zitting van 15.6.1715 zijt gij verbannen uw leven lang uit de gehoorzaamheid van Zijne Majesteit, met verbod er ooit terug te komen.

“Bij decreet van 15.6.1716 (7) werd deze straf ingetrokken. In plaats van deze bijzondere gunst naar waarde te schatten en uw leven te beteren, hebt ge uw dieverijen verder gezet. Waardoor ge veroordeeld zijt te Kortrijk en te Belle. Sedert twee jaar hebt ge nu gelopen met Mary Catherina Cypriaen, de wettige echtgenote van Pieter Thibault uit Gent. Met haar hebt ge al die tijd geleefd in overspel, nochtans overal voorgevend dat ge gehuwd waart te Düsseldorf.

“Met deze Mary hebt ge u in de maand juni begeven naar leper, waar ge verscheidene goederen hebt gestolen en die verkocht buiten de stad in de herberg “Het Schaeck” op de plaats geheten “Het Wielken” op de St.-Jansparochie. Voor deze feiten werd ge beiden gevangengezet en op 3.7.1717 veroordeeld tot geseling, brandmerken en verbanning voor uw leven uit de provincie Vlaanderen.

“Niettegenstaande alle straffen en verbod van ban, gaat ge gedurig voort met uw boosaardig leven en komt ge van kwaad tot erger.

“Dat gij, Alexander Jacob Leaner op 18 juli, zijnde Damme kermis, in de namiddag uit de stad gekomen zijt en gekomen aan de herberg “De Dry Brauwers” aldaar hebt ontmoet Pieter Moreel in gezelschap van zijn moeder en stiefvader...”

5. Hier dan begon de tragedie

Zoals telken jare had de H.-Kruisprocessie te Damme veel volk gelokt, op deze zondag 17 juli 1717. De kermisstemming begon pas op zijn hoogtepunt te komen, toen de Jonker en zijn lief zich uit het feestgewoel losmaakten en de weg opgingen naar Brugge.

‘t Was nog pas ten volle achternoen en de zon stoofd de velden en wegen. Gelukkig lag de landweg beschaduwd door de dubbele bomenrij. Gekomen aan de herberg “De Dry Brauwers” bleek de bekering te groot om te weerstaan aan een koele dronk en een korte verpozing. Binnen was er een gezellige drukte. Tussen de verbruikers zag Jonker opeens een bekende, ging hem vinden en offreerde hem een glas bier: Hé Blonde, hoe kom jij hier?

Pieter Moreel bleek ook van Damme te komen. Met vader en moeder wilden ze tegen de avond te Brugge zijn; en daarvoor was nog tijd te over. Maar Jonker, vanwaar kom jij hier uit de lucht gevallen? Vraag en wedervraag bracht een gesprek op gang. Toen Jonker de kans schoon zag, liet hij zich ontvallen dat hij een goed zaakje op het oog had. En geld jong! Meer kon hij niet kwijt door de drukte om hen heen. Gezien ze ook naar Brugge gingen, zouden ze elkaar nog wel zien. Zo ging het inderdaad.

De volgende morgen troffen ze elkaar op de Markt en gingen in een brandewijnkelder op de Eiermarkt een nootje kraken. Ze vonden er echter hun draai niet en verlegden hun werkterrein naar een brandewijnhuis achter St.-Gilliskerk “maeckende den houck van tkerckhof”. Jonker kende dat van vroeger, toen Jan Bapt. Delier hem daar had meegenomen. De herbergier was eigenlijk schoenmaker van stiel. Deze Jacobus De Waele hield huis met Mary Françoise Clincx, een spellewerkster van Duinkerke van geboorte. Ze had een kind gehad bij deze Jacobus en het was gedoopt geweest, naar ze verklaarde, in de St.-Annekerk op zijn naam, net of ze gehuwd waren zei Mary. Nu schonken ze brandewijn, maar gaven geen logies.

Onder het drinken van een paar “dobbele matkens” brandewijn, zei Jonker dat hij al een paar keer in de herberg “De Hooghe Laene” was geweest en daar gezien had aan de gang van zaken, dat er veel geld in huis was: wel twee hoetkens pistolen (8), zo zei hij. Als ze nu eens de waard en zijn hele gezin van kant maakten, dan zouden ze het geld kunnen nemen en geen haan zou er naar kraaien.

Het moreel van Pieter Moreel was daar echter nog niet rijp voor en hij kon maar niet besluiten mee te doen. Jonker beval dan aan Mary Cypriaen, Philippe Eeckman te halen. Deze stond op de Markt toen hij door haar werd aangeklampt. Hij volgde haar naar het brandewijnhuizeken dat hij niet kende, zei hij later. Daar deed Jonker opnieuw het voorstel aan Eeckman, Moreel en nog een kerel, Lange Jan genaamd, die reeds van de zaken wist. Eeckman stemde er mee in en daardoor liet ook Moreel zijn bezwaren varen. Jan had reeds vroeger toegestemd. Deze Jan werd beschreven als zijnde zwart van haar, met een snede over zijn wang, gebonsde huidskleur met sproeten in het gezicht; van gestalte redelijk lang maar niet kloek. Hij droeg een “lijnen” justacorps met bierkleurige kousen.

Nu het akkoord gegeven was, konden ze hun plannen maken en de uitvoering ervan werd gesteld op de volgende avond. Daarmee werd de zitting opgeheven. In de namiddag echter waren Jonker, Mary, Eeckman en Moreel een kijkje gaan nemen buiten de Smedenpoort en waren ze in “Het Pannenhuis” terechtgekomen. Vandaar had men uitzicht op “De Hooghe Laene”. Jonker had het venster geopend en het doel aangewezen. Moreel en Eeckman gingen daarna wandelen in de stad, terwijl Jonker en Mary de stad verlieten. Eerstgenoemden overnachtten in een kelder op de Eiermarkt. ‘s Anderendaags in voormiddag waren Leaner en Mary terug in de stad gekomen. Leaner liet een jongentje, wiens moeder voor hen de was deed, een boodschap overbrengen aan Moreel en Eeckman met verzoek naar het brandewijnhuisje aan St.-Gilliskerk te komen. Daar aangekomen vonden ze Jonker en Lange Jan. De moordplannen kwamen weer ter sprake evenals de manier waarop ze het zouden doen en de weg die ze zouden volgen. Dan zijn ze allen in de stad gaan wandelen.

Omtrent de avond verlieten ze langs de Ezelpoort de stad en over de Schipstalebrug gingen ze naar het dorp van St.-Pieters. In de herberg “Sint Pieters” bij de kerk, dronken ze drie glazen brandewijn. Bij het terugkeren voelde Lange Jan zich zo ziek dat hij hen bij Schipsdalebrug verliet en Brugge binnentrok. Het trio volgde de Oostendse Vaart. Omtrent bij het Waggelwater haalden ze een echtpaar in dat met hun zoontje nog op stap was. In het voorbijgaan herkende Jonker de waard van "De Hooghe Laene”. Voortgaand, besloten ze ter plaatse de herbergiers af te wachten.

6. De verhoren

Het bericht van die afschuwelijke moord was overal verspreid en al de magistraten, baljuws en officiers waren ingelicht. Hoe dan ook, er waren drie daders en enkel vage persoonsbeschrijvingen gegeven door de gekwetste vrouwen. Er was evenwel ook de dubbele patakon... Hoe ze dat wisten, mag Joost weten, maar het bleek nu juist de goede troef. Het moet wel zijn dat het in die tijd een ongewone en opvallende munt was. Met die dobbele patakon hadden ze alvast beet, en voor hij het wist, zat Eeckman in de keet!

De roofmoord had plaats gevonden op 20 juli en op 25 juli hadden reeds de dader te pakken. Daar Filip Eeckman erg loslippig was en meegaande, hadden ze een goede kans om ook de beide anderen te kunnen inpikken.

Op 27 juli was Eeckman al in het gevang te Brugge en werd hij er onderhoord door heren Schepenen van heb Brugse Vrije, van Caloen en Huerblock. Na de identificatie was de eerste vraag, wanneer hij het plan en besluit had genomen om met zijn medeplichtigen de roofmoord te plegen. Hij biechtte op dat hij met een zekere Moreel en nog een persoon wiens naam hij niet kende, maar die Brabants sprak en Jonker genoemd werd, dat ze het plan in mekaar gestoken hadden daags voordien, Hij kende beiden daar hij met hen had verkeerd en ze samen beurzen hadden gesneden. Dit plan was in feite tijdens zijn afwezigheid opgemaakt door Jonker, die het voorstel had gedaan ze allen te vermoorden. De vrouw van Jonker had hem naar het brandewijnhuisje gebracht en daar deden ze hem het voorstel het gezin uit “De Hooghe Laene” te vermoorden om het geld te stelen en de gouden ketting van de vrouw. De volgende dag hebben ze elkaar teruggevonden in het brandewijnhuisje, hebben nogmaals hun plan overlegd en hun voornemen bevestigd het dezelfde avond ten uitvoer te brengen. Na wat gedronken te hebben te St.-Pieters, zijn ze omtrent 10 uur aangekomen bij “De Hooghe Laene”. Jonker had hen gezegd: gaat eerst binnen en steekt dood deze die de deur opent, dan zal ik binnenspringen met een stok en we zullen het al vermoorden, Jonker droeg Filips mes en had het hem terug ter hand gesteld om de moord te plegen.

Wie is daar? We zeiden: goe volk. We zijn binnen gestapt zonder te doen wat Jonker ons bevolen had: we vroegen elk een kan hier. Moreel ging buiten zien en fluisterde me toe dat Jonker seffens zou komen. Dat deed hij ook; hij wilde geen bier maar vroeg brandewijn, zeggende dat hij buikpijn had, Jonker deed te ken aan Moreel dat hij de waard moest steken. Hij durfde niet en toen hij het mij vroeg deed ik het ook niet. Daarop dronken we nog twee glazen brandewijn. Daardoor was ik stouter geworden, greep mijn mes en stak de waard zonder goed te weten waar, wegens de grote “perplexiteit”, Het mes was door mijn vingers geschoten. Ik heb de hele moord alleen gepleegd, terwijl de twee anderen naar de vrouwen zijn gelopen om ze te vermoorden, zonder dat ik gezien heb hoe en wat. Gedurende de moord heeft de waard bitterlijk gelamenteerd, vragende het leven te mogen behouden en dat hij alles zou geven wat we wensten. Ik heb hem niet gespaard.

Uit de zak van de waard heeft hij een dubbele patakon met Bourgondisch kruis gestolen, twee permissieschellingen en vier stuivers oortjes. Dan is hij weggelopen naar Wingene.. enz. tot hij te Wakken opgesloten werd en uitgeleverd.

Toen hij zover gekomen was met zijn verklaring, werden er zes gevangenen voorgeleid en hem werd gevraagd of hij ze kende.

Het waren: Mary Le Ray, Joanna Van Bellyn, Mathieu Danquin, Jan Bapt. Delier, Elexander Taelman en Ferdinand. ?. Filip kende daarvan alleen Taelman omdat hij gelopen heeft met beurzensnijders en er ook een was, naar hij heeft gehoord; zonder dat hijzelf hem ooit heeft zien stelen, voegde hij er aan toe.

De hele verklaring werd hem voorgelezen, Filip heeft deze voor waar erkend en getekend met een kruisje, daar hij niet schrijven kon. “De post” d.i. nadien, verklaarde hij nog dat hij in Dentergem een pint bier heeft gedronken en als betaling de dubbele patakon heeft gegeven, enz. Alhier werd hem nu een patakon getoond, waarvan hij zei dat het één zelfde was zoals hij er een uit de zak van de waard had gestolen. Hij bevestigde ook dit naschrift met een kruiske. Ook de vrouw van Philippe Eeckman werd ondervraagd maar haar verklaring was weinig ter zake.

De 29 juli werd Filip Eeckman naar de “Camer” overgebracht voor een aanvullend verhoor. Zijn verklaringen van de vorige dag hield hij staande. Over Pieter Moreel wist hij te vertellen dat deze ook Pieter Hereltals werd genoemd, lang was van gestalte, redelijk vollijvig; blozend van gelaat, blond van haar tamelijk lang en sluik neerhangend. De tweede verdachte noemde Jonker. Die is een persoon van middelbare leeftijd, lang en dik, bruin in het gezicht. Jonker had dit jaar op Assewoensdag te Kortrijk in het gevang gezeten. Ja, ze waren van plan na de moord naar Gent te gaan. Doordat het mes door zijn hand was geschoten en zijn vingers gekwetst hand, had hij verder de waard met de linkerhand gestoken tot het mes ook door deze hand schoot; toen had hij maar gekerfd en gesneden tot hij geen leven meer zag. Tenslotte vroeg men hem of hij soms niets in te brengen had tot zijn ontlasting. Nee, dat had hij niet.

Op 2 augustus werden in de gevangenis Filip Eeckman en Pieter Van Damme (Moreel) verhoord, maar steeds afzonderlijk. Eerst de identiteit. Deze van Eeckman hebben we gezien. (We korten verder af: V D voor Van Damme, E voor Eeckman.)

V D: Zegt dat men hem noemt Pieter Van Damme, dat hij een bastaard is die zijn vader niet kent. Meestal noemt men hem Pieter Van Herenthals, naar zijn stiefvader, Hij zou geboren zijn te Kortrijk, naar zijn beste weten, is 18 jaar oud en komt aan de kost door boerenwerk te verrichten.

Met wie hebben ze sedert kort verkeerd en in wiens gezelschap?

E: Heeft alleen gelopen en korte dagen voor de moord met Moreel en een Brabander genoemd Jonker.

V D: Is met niemand op pad geweest; altijd alleen.

Wat tijd heeft hij binnen Brugge verkeerd?

E: Is weinig te Brugge geweest, maar meestal te lande. Sedert drie jaar komt hij af en toe op bezoek bij zijn moeder die in de Balghstraete woont bij Jeruzalemkerk.

V D: (hem werd deze vraag niet gesteld)

Of hij op 19 juli 1717 in Brugge is geweest?

E: Ja en met de personen in de beschuldiging vermeld; en ze hebben samen brandewijn gedronken achter St.-Gilliskerk,

V D: ontkent.

Of hij niet gelooft dat de naam van Jonker Jacob Cannet ken zijn?

E : Weet het niet.

V D: Kent hem niet.

Of hij of een van zijn compagnons niet verscheidene malen zijn geweest in “De Hooghe Laene” buiten de Smedenpoort?

E : Gelooft dat Jonker er is geweest daar hij heel de situatie kende. Hijzelf was er nooit geweest.

V D: Ontkent.

Of hij of een van de anderen niet hebben nagegaan wat personen er in de herberg waren of waar ze hun geld en juwelen bewaarden?

E : Heeft dit niet gedaan en wist niet waar het geld was. Jonker wist dat zeker.

V D: Weet daar niets van af.

Of zij op 19 juli hebben beraamd hoe ze best aan het geld en de juwelen konden komen?

E : Verklaart van wel.

V D: Ontkent.

Waar dit gebeurd is, en was het bij het drinken van brandewijn?

E : Dat was bij het drinken van brandewijn, heel de dag van 19 en 20 juli, toen ze samen waren in het brandewijnhuisje.

V D: Ontkent.

Of ze om zover te geraken, niet besloten hadden heel het gezin te vermoorden?

E : Bekent.

V D: Ontkent.

Hoelang ze verbleven in het huis waar de beslissing werd genomen?

E : Omtrent een halfuur.

V D: Weet daar niets van af.

Waar zijn ze gegaan toen ze dit besluit hadden genomen?

E : We hebben de hele stad doorwandeld.

V D: Is daar niet geweest.

Waar ze elkaar de volgende dag hebben weergevonden?

E : In het brandewijnhuisje achter St.-Gillis.

V D: Houdt vol daarvan niets te weten.

Waar ze op de 20e heel de dag zijn verbleven?

E : Tot ongeveer de avond in de stad rondgelopen.

V D: Het is hem onmogelijk te zeggen waar hij van dag tot dag is geweest.

Of ze niet in Damme zijn geweest en Lombaert en zijn vrouw hebben gezien met vrienden en kennissen?

E : Zegt van niet. De zondag tevoren was hij daar.

V D: Bekent op de 18e te Damme te zijn geweest, maar niet op de 20e, toen was hij in Rozebeke, zonder dat hij evenwel kan zeggen waar en bij wie.

Of zij Lombaert niet hebben gevolgd als ze van Damme kwamen?

E : Ja, Lombaert was hen voorgegaan, doch hij kende hem niet.

V D: Weet van niets.

Of ze niet dezelfde dag verscheidene malen opnieuw het besluit hebben genomen Lombaert en zijn hele gezin van kant te maken?

E : Bevestigt dat.

V D: Weet daar niets van.

Zijn ze op de avond van de 20e niet naar St.-Pieters gegaan en hebben ze daar geen brandewijn gedronken en hun moordplannen vernieuwd?

E : Bekent.

V D: Blijft ontkennen.

Toen ze van St,-Pieters aan Schipstale kwamen, waar zijn ze toen gegaan?

E: Langs de Oostendse Vaart, en aan het eerste huizeken aan de linkerkant hebben ze een weg genomen recht naar de Hooghe Laene.

V D: Ontkent.

Hebben ze op hun weg Lombaerd en zijn vrouw niet zien voorgaan?

E : Zegt ja, doch kende ze niet.

V D: Ontkent.

Zijn ze Lombaerd blijven volgen, of welke weg hebben ze genomen?

E: Zegt dat ze Lombaert hebben overgestoken een weinig voorbij het eerste herbergeke en dan recht naar de Hooghe Laene zijn gegaan en zich hebben neergezet “mitsaets” van de herberg.

V D: Ontkent.

Heeft er een van hen niet tegen de anderen gezegd: gaat voor, klopt en steekt deze die opendoet neer, ik spring dan binnen met een stok en we zullen ze allen vermoorden?

E : Jonker heeft dat gezegd toen ze nabij de deur waren.

V D: Ontkent.

Heeft hij, Eeckman, dan zijn mes niet gekregen om dat te doen?

E : Bekent dat Jonker hem het mes heeft gegeven.

V D: Weet niets.

Of de waard vooraleer de deur open te doen heeft gevraagd:

wie daar?

E : Zegt Ja.

V D: Is daar niet geweest.

Heeft hij daarop niet geantwoord: goed volk?

E : Bekent.

V D: Is daar niet geweest.

Toen de deur geopend werd, zijn ze binnen gegaan en hebben een kan bier gevraagd?

E : Ja.

V D: Is daar niet geweest.

Ze hebben een tweede doen tappen? Toen de derde beklaagde niet binnenkwam is één gaan zien waar hij bleef?

E : Bekent en zegt dat Moreel buiten ging.

V D: ontkent als voren.

Is daarna de derde persoon ook binnengekomen?

E : Bekent.

V D: Ontkent.

Hebben ze dan stilletjes over de moord gesproken?

E : zegt ja.

V D: Ontkent.

Of hij, Eeckman, niet zijn mes heeft getrokken en naar de waard gesteken?

E : Bekent Joos met zijn mes te hebben gestoken.

V D: Was daar niet.

Waar hij de eerste steek heeft gegeven?

E : Weet het niet.

V D: Weet niets daarvan.

Of hij hem niet de mond heeft opengesneden?

E : Weet het zelf niet.

V D: Kan dat niet weten.

Of hij hem heeft gegeven een steek boven de neus en toen hij aan beide handen gekwetst was, heeft hij dan niet het aangezicht van Joos gesneden zowel onder als boven de ogen?

E : Bekent grif de inhoud van deze vraag en zegt dat niemand hem heeft bijgestaan. Hij kan echter niet zeggen waar hij juist gestoken heeft.

V D: Ontkent.

Toen hij bezig was met zijn wandaad, heeft Judocus niet bitterlijk gelamenteerd en gesmeekt voor zijn leven, zeggende hen alles te geven wat ze vroegen?

E : Dat is juist.

V D: Ontkent.

Ondanks dat is hij doorgegaan tot hij geen leven meer zag?

E : Dat is waar.

V D: Ontkent.

Of de vrouwen op het gerucht niet zijn afgekomen?

E : Dat heb ik niet gezien.

V D: Was daar niet.

Zijn de anderen de vrouwen onmiddellijk te lijf gegaan met de intentie ze te doden?

E : Heeft daar niet op gelet.

V D: Ontkent.

Heeft Eeckman daar ook bij geholpen?

E : Zegt van niet.

V D: Weet niets.

In welke plaats van het huis is de moord gepleegd?

E : In de keuken (ook gelagzaal), het slachtoffer stond bij de kelderdeur,

V D: Weet niets.

Heeft hij na de moord uit de zak van de waard een dubbele Spaanse patakon gehaald met wat ander geld?

E : Bekent nog genomen te hebben twee schellingen en vier stuivers oortjes.

V D: Blijft ontkennen.

Of hij niet gezien heeft dat de medeplichtigen hebben gestoken en geslagen naar de vrouwen en of er geen van hen, menende de waardin bij de hals te grijpen, haar niet de gouden ketting heeft afgerukt?

E : Verklaart dat niet te hebben gezien.

V D: Weet van niets.

Waar hebben ze gedacht te gaan schuilen na het plegen van de moord?

E : We waren afgesproken naar Gent te gaan.

V D: Houdt staande daar niet te zijn geweest. Na zijn ontkenningen, ondertekent hij met een kruisje.

Philippe Eeckman kreeg nog wat vragen te beantwoorden.

Welke weg zijn gezellen genomen hebben na de feiten?

E : Zegt dit niet te weten.

Is de gevangene de volgende morgen niet zeer vroeg te Wingene aangekomen op de hoeve van Lieven Van der Schaeghen?

E : Bekent.

Of de boerin had gevraagd wie hij was en hem daarna naar de schuur gezonden heeft bij zijn vrouw?

E: Bekent.

Heeft zijn vrouw gevraagd hoe hij bebloed was?

E: Ja.

Heeft hij gezegd dat hij gevochten had te Brugge?

E: Ja.

Heeft hij haar over de moord gesproken, en wat heeft hij met het mes gedaan?

E: Zegt daarover niet te hebben gesproken. Het mes heeft hij in de wal van Lieven gesmeten.

Heeft zijn vrouw zijn kleren gewassen van het bloed?

E: Ja.

Of ze ‘s anderendaags zeer vroeg, de 22e, in de morgen vertrokken zijn naar Tielt en dezelfde dag doorgereisd naar Dentergem en Oeselgem?

E: Ja.

Of hij niet verschillende malen van Oeselgem waar hij logies had bij Joannes Vermandele, naar Desselgem is geweest in de herberg “De Tap Uyt” om daar zijn compagnons te vinden?

E: Bekent daar te zijn geweest maar niet om zijn gezellen te zoeken.

Of hij deze nog heeft weergezien na het plegen van de moord?

E: Neen.

Of ze al te samen, plus de waard uit het stadhuis van Wakken, op zaterdag 24 juli niet zijn geweest te Aarsele in het stadhuis en daar hebben gedronken?

E: Ontkent dit ten stelligste.

Is hij op de 25e niet andermaal naar Dentergem geweest en kaart gespeeld met de officier?

E: Ja.

Heeft hij gevraagd aan de waard om de dubbele patakon te wisselen?

E: Ja dat wel, maar de waard zei dat het geen gangbare munt was en hij is ermee naar de pastoor gegaan.

Of het niet dezelfde patakon is, die hem hier wordt getoond?

E : Ja.

Heeft de officier om revanche gevraagd?

E: Ja.

Is hij naar Oeselgem vertrokken, daar in de namiddag door de baljuw en de officier van Dentergem aangehouden, overgebracht naar Wakken waar hij onder bewaking is gebleven van 4 officieren tot hij op 27 juli is uitgeleverd?

E: Bevestigt alles.

Er werd toen een gevangene voorgeleid vanuit de gevangenis van Doornik overgebracht naar Brugge.

Wat dit niet de gezochte Pieter Moreel?

E: Neen, die is groter en vromer.

Deze gevangen, Augustijn Matthijs werd dan maar teruggestuurd naar Doornik met een begeleidend dankbriefje voor de magistratuur. Toen kwam men met iemand die uit de gevangenis van Veurne was over gebracht. Was dat misschien de ware Jacob? Inderdaad. Nadat beiden ondervraagd waren, kwam de confrontatie. Filip bevestigde dat het wis en waarachtig Pieter Moreel was. Deze loochende nog steeds iets met de hele zaak te maken te hebben en hij zegde Pieter Van Damme te noemen.

Op 12 augustus werd Pieter Van Damme andermaal voorgeleid in de Camer, dit voornamelijk om aanvullende verklaringen nopens zijn voorgaande getuigenis.

De volgende dag vroegen ze hem op de man af of hij Pieter Moreel was. Nog steeds ontkende hij. De 15e echter moet hij zich gewonnen geven. Eerst in het gevang, daarna in de Camer, is zijn bekentenis volledig.

De 18 juli was hij te Damme met zijn moeder en stiefvader. Hij heeft de volgende nacht door gebracht in het huis van zijn moeder. De 19e is hij in het brandewijnhuisje geweest achter St.-Gillis. De naam van Jonker kent hij niet, hij heeft hem maar twee keer gesproken, eens te Gent en eens te Brugge. De vrouw waarmee Jonker verkeert, kent hij beter: ze wordt Myken Penneman genoemd, daar haar man pennen verkoopt te Gent. Ze is er genoeg gekend.

Op de 18 juli heeft in de “Drij Brauwers” Jonker ontmoet. Hij wist een “causken, daer was wel ghelt”. De volgende dag is hij bij hen op de Eiermarkt geweest en achter St.-Gillis. Daar vertelde Jonker over “De Hooghe Laene”: daar waren wel “een hoetken pistolen”. Hijzelf zegde: isser questie van te vermoorden ick en wil niet mee gaen. Jonker heeft Eeckman doen halen. Myken Penneman was daar ook. Filip stemde toe en daardoor liet ik mij ook overhalen. Daar was nog een vierde persoon, met name Jan, één met een snede over zijn kaak en zwart van haar. Die is ziek geworden en heeft ons verlaten bij Schipstale. Dan het verhaal van de overval. In de achterkeuken heeft hij enkele keren naar de vrouwen gestoken, zonder te weten waar “door de alteratie”. Wel weet hij dat zijn mes gebroken is. Hij herkent het deel dat hem werd getoond en dat was blijven steken in de schouder van een der vrouwen. Het andere deel had hij weggeworpen op de weg naar Rozebeke. Hoe het komt dat de vrouwen niet gedood zijn, kan hij niet zeggen. Jonker moet de bazin bij de keel gegrepen hebben. Toen ze op de vlucht gingen, heeft hij op Eeckman gefloten, maar hem niet meer gezien.

Dan is hij alleen over Lichtervelde naar Rozebeke gelopen. Onder weg heeft hij zijn kleren verwisseld met de bedelaar Jaco. Hij doolde verder van Rozebeke naar Menen, terug naar Rozebeke, naar Kortrijk (voor een paar uur), heeft te Ooigem overnacht, zette koers naar Wakken en Gottem. Te Machelen is hij de Leie overgestoken. Aan het veer werd bezwaar gemaakt toen hij zich aanbood, daar men zei dat hij wel eens een van de drie moordenaars kon zijn, die alom gezocht werden. Door zijn protest tegen deze beschuldiging had de veerman zijn bezwaren terzijde geschoven en zijn achterdocht laten varen. Hijzelf echter was er zo gerust niet meer in, was op zijn stappen teruggekeerd en had zich naar Roesbrugge begeven. Daar was hij door de baljuw gevangen genomen. Men had hem naar de gevangenis te Veurne overgebracht en van daar was hij op transport gezet naar Brugge waar hij op 28 juli arriveerde.

In de Camer bevestigde hij deze verklaring en ondertekende nu met éénzelfde kruisje/ Nu stond er echter bij: dit is ‘tmarcq van Pieter Moreel. Hij specifieerde nader, dat het de vrouw van de veerman was geweest, die bezwaar had gemaakt en gezegd had aan haar man hem niet over te zetten.

Tien september. Eeckman en Moreel worden nog eens gepolst daar er heel wat inlichtingen bijgekomen waren uit andere streken. Kenden ze niet een zekere Gillis Begin?

E & M: Beiden zeiden hem te kennen.

Of ze met deze Gillis niet gelopen hadden en ze niet een gezelschap beurzensnijders hadden gevormd?

M: Bekent en zegt dat beurzensnijden een vrij ambacht is.

E: Zegt nooit met hem gelopen te hebben. Wel weet hij dat het een beurzensnijder is.

Of ze onder andere niet met Gillis Begin op de Ommegang van Marloop Kappelle (?) van een vrouw haar halsketting een gouden ster hebben afgesneden en deze nadien verkocht te Wakken?

M & E: Ontkennen beiden.

Of ze ook niet zijn geweest op de parochie St.-Baafs (Vijve?) en daar uit een paardenstal een justacorps gestolen hebben plus wat lijnwaad?

M: Ontkent.

E: Bekent daar te zijn geweest, maar het was Gillis die in de stal is geweest en de justacorps heeft gestolen. Later heeft hij die verkocht te Deinze. Dat is nu ongeveer vier maand geleden. Beiden hebben geprofiteerd van de vier schellingen die dit heeft opgebracht.

Zijn ze in de laatste Kerstdagen niet in de bossen geweest te Deurle? Hebben daar geen vrouw ontmoet die naar haar oom ging te Huise? Deze was daar voerman; de vrouw was ongeveer 23 jaar.

M: Is daar niet geweest.

E: Zat met de kerstdagen op ‘t droge te Kortrijk waar hij was aangehouden. Ontkent met deze zaak iets te maken te hebben.

Of Filip Eeckman dat vrouwmens niet heeft met hem doen meegaan in een herberg, zeggende dat hij haar verder zou begeleiden? Deze herberg stond op de kruiswegel naar Oudenaarde, ten huize van zekere Nette, wonende bij Jeanne Verhaeghe.

E: Ontkent.

Of ze haar nier vleselijk hebben bekent en ze bovendien niet haar bovenrok hebben meegenomen?

E: Ontkent opnieuw.

Zijn ze niet geweest op de “Feeste” te Eename?

M: Zat toen in de gevangenis te Veurne.

E: Zegt toen in de gevangenis te Brugge te hebben gezeten.

Kennen ze toevallig niet een zekere Joannes Van Thieghem?

M: Kent hem niet en zegt tevens niet op de laatste Ommegang te zijn geweest te Hemelgem (9).

E: Ook hij is niet te Hemelgem geweest, nu vier jaar geleden. Van Tieghem kent hij, maar dat is geen beurzensnijder maar een die het land afreist met een kraam.

Na voorlezing ondertekenen ze hun getuigenis.

Hoe of waardoor Jonker tegen de lamp is gelopen, is niet duidelijk. Maar te Brussel hadden ze hem bij de lurven gevat, samen met zijn geliefde Mary Catherine Cypriaen.

Op 25 oktober werden ze in de gevangenis te Brugge verhoord door de Heren Schepenen Rommel en De Villigas. (We korten af A=Alexander; M=Marie).

Waar ze waren op 18 juli ll. zijnde Damme-kermiszondag?

A: Zegt niet te weten of hij in Gent was of in Antwerpen.

M: Weet het niet.

Of ze niet te Damme waren?

Beiden ontkennen.

Waren ze acht dagen te voren niet te Gent? (11/7)

A: Dat weet hij niet, want nadat ze te leper gegeseld en gebrandmerkt werden, zijn ze naar Menen gegaan en vandaar over Gent naar Antwerpen.

M: Ze zijn omtrent die tijd in Gent geweest, de juiste dagen kent ze niet.

Kennen ze geen persoon Lange Jan genoemd?

Beiden ontkennen.

Hebben ze Lange Jan niet gezegd dat ze in Brugge een rijke waard kenden?

A: Kent hem niet en kan hem dat dus niet gezegd hebben.

M: Zegt dat ze dat van Leaner niet heeft gehoord.

Of ze Lange Jan niet het voorstel hebben gedaan om deze waard en zijn gezin te vermoorden?

A: Ontkent.

M: Weet daar niets van.

Heeft deze Jan niet gevraagd of ze het alleen zouden doen?

Beiden weten daar niets van af.

Hebben ze tegen Lange Jan niet gezegd dat ze er nog twee kenden te Brugge?

Beiden ontkennen.

Dat Jan niet wilde toestemmen?

Beiden kennen hem niet.

Of ze getrouwd zijn en waar?

A:  sedert twee jaar Düsseldorp door de kapelaan van het regiment van de keurvorst.

M: Sedert twee jaar, door de pastoor van de grote kerk van Dusseld.

Zijn ze, toen ze op de 18 juli te Damme kwamen, niet blijven drinken in een herberg langs de weg naar Brugge?

A: is daar niet geweest.

M: Bekent op de kermis te Damme te zijn geweest en daar te hebben gedronken, zoals wel honderden.

Hebben ze daar Pieter Moreel niet gezien?

Beiden kennen hem niet.

Heeft Alexander niet geroepen: He Blonden zijt ge daar?

Beiden kunnen hem niet gesproken hebben, daar ze hem niet kennen.

Of ze geen afscheid hebben genomen en of ze niet afzonderlijk naar Brugge zijn gekomen?

A: Vindt, deze vraag onnozel.

M: Bekent te Damme te zijn geweest met Leaner.

Of ze elkaar de volgende dag weergezien hebben in een kelder op de Eiermarkt?

A: Is daar niet geweest.

M: Op de dag van de kermis te Damme is ze van Leaner gescheiden te Brugge. Ze ging naar Steenbrugge en hij is met drogen gegaan te lande.

Heeft Leaner haar niet gevraagd P. Moreel en F. Eeckman te ontbieden?

Beiden ontkennen.

Zijn deze personen daar gegaan en hebben ze samen brandewijn gedronken?

Beiden kennen deze personen niet.

Zijn ze van daar niet gegaan naar een brandewijnhuisje achter St .-Gilliskerk?

A: Alles is niet waar.

M: Bekent aldaar brandewijn te hebben gedronken op 19 juli zonder echter te weten met wie haar man gedronken heeft.

Of ze aldaar tussen het drinken in, aan Eeckman en Moreel andermaal gezegd hebben dat ze een rijke waard kenden en dat er veel geld was?

A: Ontkent.

M: Heeft niets van gehoord.

Heeft Leaner niet voorgesteld de waard en zijn gezin te vermoorden en al het geld en de juwelen te stelen?

A: Heeft nooit zulke gedachten gehad.

M: Weet daarvan niets.

Of na het gesprek de beide personen niet hebben ingestemd?

A: Kent hen niet.

M: Weet niets.

Hebben ze dan niet de moord gepland voor de volgende dag ‘s avonds?

A: Ontkent.

M: Zegt dat ze de maandag na Damme-kermis omtrent één uur na de middag en na het drinken, vertrokken is uit de stad samen met Leaner en hij haar dezelfde avond nog heeft verlaten, zeggende dat hij haar zou komen vinden buiten de Dampoorte van Gent in de herberg “Het Geestelijk Hof.”

Zijn ze dan samen in de stad gaan wandelen? Zijn de anderen in de stad gebleven? En hebben ze afspraak gemaakt voor de volgende dag?

Beiden weten van niets.

De verklaring van Marie werd haar voorgelezen en ze ondertekende deze met een kruisje. Het verhoor ging verder voor Leaner, maar hij bleef alles loochenen. Na voorlezing blijft hij bij zijn ontkenningen en tekent met een kruis. Onmiddellijk werd tot confrontatie overgegaan met Pieter Moreel.

Of hij Mary Cypriaen kende?

Pieter: Wis en zeker. Het is Myken Penneman waarmee hij de dag na Damme-kermis in een brandewijnhuis is geweest.

Mary: Ontkent dat ze hem is gaan halen en dat ze toen in dit huis is geweest en dat ze daar zeker niet was toen er sprake was van het plegen van een moord.

Pieter: Zegt dat ze in dezelfde kamer was.

Of hij de persoon kende die binnengeleid werd?

P: Zegt dat het dezelfde persoon is die Jonker genoemd werd en die hem in “de Drij Brauwers” gezegd heeft dat hij een zaakje kende waar veel geld was.

A: Ontkent alles.

Nu werd Filip Eeckman ten tonele gevoerd.

E: Zegt dat het dezelfde persoon is die het moordplan te berde gebracht heeft en die men Jonker noemt.

A: Ontkent en zegt Eeckman niet te kennen.

Toen kwam Mary Cypriaen weer op de proppen.

E: Verklaart dat het Myken Penneman is die op 19 juli tegenwoordig was in een herberg buiten de Smedenpoort toen er andermaal over de moord werd gesproken en Jonker het venster opende om hen “De Hooghe Laene” te tonen. Dezelfde vrouw is de volgende dag in de stad gekomen en had een tas bonen bij zich, ze waren dan allen samen in het brandewijnhuisje achter St.-Gilliskerk.

M: Ontkent dat ze maar iets zou gehoord hebben over de moord, maar bekent dat ze buiten de Smeepoort in die herberg was samen met Eeckman en Moreel. Ze was inderdaad de volgende dag in het huis bij St.-Gillis en had “een kabas” bonen bij.

De ondervraging van Leaner ging dan door. Over de gevolgde weg, over het aansporen tot moord, over de spa en de vrouwen die gekwetst werden. Tegen beter weten in heeft hij alles geloochend.

Toen sneden ze een ander thema aan.

Waar hij gelogeerd heeft ten tijde van Damme-kermis?

A: Hij zegt verbleven te hebben buiten Antwerpen, te weten buiten de Mechelse poort in “De zeeman”. Daarna tot zijn gevangenneming te Antwerpen bij Libery Commijs achter de Capucienen, wiens stiefzoon met hem gevangen was geweest te Brussel. Later zegt hij nog dat zijn eerste logies bij Thomas Calf was op “Den Dam” (Antw.).

Of hij niet gevangen geweest is te Sint-Niklaas?

A: Bekent, maar zegt dat het vier jaar geleden is. Omdat hij “quaelijck” beticht is geworden. Door de Koning is hij “gepardonneerd” geworden.

Of hij zich kan herinneren dat er toentertijd in het Land van Waas een greffier werd vermoord? En of hij korts daarna niet bevonden werd met het “tientje” of de paternoster van de vermoorde in zijn bezit?

A: Zegt niets daarvan te weten.

Was hij niet goed bekend te Rupelmonde?

A: Ja, ik ben er geboren.

Hoe hij aan het kleed, de broek en de hoed geraakt is, die hij nu draagt?

A: Heeft deze gekocht te Brussel. Twee of drie dagen voor zijn gevangenneming.

Van wie heeft hij dit gekocht?

A: Ven een oude-klerenkoper achter St.-Niklaaskerk.

In wat geld heeft hij betaald? Hoeveel?

A: In schellingen en patakons. Het kleed en de jupon kocht hij voor dertig guldens, de broek voor drie patakons wisselgeld, de hoed voor één patakon voor de gallon gaf hij elf schellingen in de Bergstrate.

Van wie hij dit geld gekregen heeft?

A: Van mijn moeder.

Hij moet maar eens uitleggen hoe dat kan, daar zijn moeder een arme vrouw is en hij dit kleed al aan had toen hij zijn moeder de eerste keer gezien heeft.

A: Ze heeft hem het geld gegeven de donderdag toen hij in de stad gekomen was, de zaterdag daarop werd hij gevangen.

Welke reden had hij om naar Brussel te komen?

A: Om met Joannes Allaert naar Halle te gaan om daar hun drogen (kruiden) te verkopen.

Heeft hij te Antwerpen geen zekere Sara Adriaensens gekend?

A: Neen.

Heeft hij gehoord dat deze Sara is vermoord geworden?

A: Dat heeft hij vernomen te Brussel.

Dat deze moord is gebeurd de avond of nacht voordat hij uit Antwerpen is afgereisd?

P: Weet dat niet.

Of hij te Antwerpen nooit in huis is geweest bij haar om brandewijn te drinken?

A: Weet niet eens waar ze woont.

Of hij op de tijd dat ze vermoord is geworden daar niet in huis is geweest?

A: Ontkent.

Op 26 oktober werd Leaner overgebracht naar de Camer voor een paar bijkomende vragen. Betreffende het feit waar bij op 18, 19 en 20 juli was, hield hij voet bijstek en zei met Mary Cypriaen in Antwerpen te hebber verbleven. Mary werd er bij gehaald en wees naar haar vorige verklaringen Ze bevestigde wel degelijk op die data te Damme en te Brugge te zijn geweest, samen met Leaner. Maar Alexander gaf niets toe.

27 oktober: nieuwe confrontatie met Pieter Moreel. Deze herhaalde nog eens dat Leaner wel degelijk en echt de genoemde Jonker was, die hen tot moord had aangezet. Dat Myken Penneman wel degelijk aanwezig was toer het moordplan werd besproken in het huis achter St.-Gillis op 19 en 20 juli. Toen Leaner gevraagd werd wat hij daarop wist te zeggen, was het antwoord eenvoudig: Ik ken deze Moreel niet.

Opnieuw bracht men Eeckman binnen. Allen bleven op de door hen ingenomen stellingen. Leaner zegt ook deze Eeckman niet te kennen. Een confrontatie met Mary Cypriaen leverde ook weer niets op.

Een nieuwe kaart werd op tafel gesmeten, deze in de personen van de uitbaters van het fameuze brandewijnhuisje, die uit de gevangenis werden gehaald. Of ze er zaten als verdacht van medeplichtigheid is niet zo zeker. Het feit dat ze pas "geslaeckt" werden op 16 februari 1718, doet vermoeden dat ze er voor andere feiten zaten.

Of er op 19 en 20 juli bij hen ten huize niet geweest zijn Philippe Eeckman, Pieter Moreel en zekere Jonker met twee vrouwspersonen? (zij zijn het koppel Dewaele-Clincx)

Dew: Filip Beernaerts en zijn broer zijn er geweest de zaterdag van Damme-kermis en hebben er brandewijn gedronken. (Merk op dat de waard hier Filips vaders voornaam gebruikt als familienaam).

Cl: Was niet thuis en er was een thuiswachtster die in haar plaats geschonken had.

Of er soms van tijd tot tijd personen kwamen van "quaet comportemend" (slecht gedrag)?

Dew: Zegt dat hij de meeste personen die er komen niet kent, maar dat Jan Baptist Delier eerst zulk volk over de drempel heeft gebracht.

Cl: Kent deze personen niet.

Heeft deze persoon soms geen gestolen voorwerpen meegebracht om te verkopen?

Beiden ontkennen.

Zijn zij beiden wel getrouwd?

Dew: We hebben twee jaar samen geleefd, doch nu zijn we in ondertrouw.

Beiden ondertekenen na voorlezing deze getuigenis. Nadien zegt Clincx nog dat Leaner met het gezelschap de dinsdag toen ze er waren een glas heeft gebroken en dat hij dat betaald heeft. Op de 29 oktober werd de ondervraging van Alexander Leaner hervat, evenals die van zijn bijzit.

Mary werd te kennen gegeven dat het onmogelijk was dat ze te Düsseldorf gehuwd was, terwijl ze anderzijds moet bekennen dat haar wettige man nog in leven is.

M: Geeft toe. Ze was niet met Leaner getrouwd en tenslotte heeft ze nog met anderen gelopen ook.

Was zij tijdens de laatste vijf jaar niet bij Joseph Berneau, ook Basin genoemd?

M: Bekent.

Draagt haar wettige echtgenoot niet de naam van Pieter Thibaut?

M: Bekent.

Zijn zij en Berneau in de maand oktober 1717 niet gevangen geweest te Brussel?

M: Bekent.

Wat de reden daarvan was?

M: Omdat Berneau een ongeluk had begaan en zij in zijn gezelschap bevonden was.

Toen Berneau werd terechtgesteld, is zij dan ook niet op het schavot geweest en verbannen uit de gehoorzaamheid van Zijne Majesteit?

M: Bekent verbannen te zijn geweest voor drie jaar.

Of zij te Antwerpen de Wiegestraat kent?

M: Zegt van wel.

Of ze in die straat brandewijn heeft gedronken?

M: Ja.

Of ze sedert Damme-kermis in dezelfde straat nog brandewijn heeft gedronken?

M: Ontkent.

Of ze niet weet waar Sara Adriaensens woont, die brandewijn verkoopt?

M: Zegt van niet.

Of ze op de morgen van 2 September is vertrokken uit Antwerpen?

M: Ja.

Is het niet waar dat Leaner zijn moeder tegenkwam op straat in haar tegenwoordigheid

M: Ja.

Of zijn moeder hem niet verwelkomd en gekust heeft op straat en dat hij toen het kleed droeg dat hij nu draagt?

M: Bekent dat er inderdaad gekust werd en dat Alexander hetzelfde kleed droeg. Ze heeft niet gehoord dat zijn moeder hem verwelkomd heeft voor .?. oktober was Leaner al eerder twee dagen in Brussel geweest.

Of ze niet gehoord heeft of Sara Adriaensens vermoord was te Antwerpen in de nacht van 1 op 2 September?

M: Ze heeft dit gehoord te Brussel toen ze voor dit feit waren aangehouden aldaar.

Nu kwam Leaner weer aan de beurt.

Waarom hij te kennen heeft gegeven te Düsseldorf getrouwd te zijn, hoewel men weet dat dit niet waar is?

A: Houdt staande dat hij daar is getrouwd.

Is hij voor een jaar of twee drie niet gevangen geweest te Rupelmonde op beschuldiging van paardendiefstal?

A: Zegt niet te weten waarom.

Of hij niet uitgeleverd is geweest aan de militaire auditeur te Brussel en daar opgesloten is geweest in de Steenpoort?

A: Bekent.

Dat hij op een donderdag van Antwerpen is gekomen, zijnde 2 sept. Had hij, toen hij van Antwerpen kwam, de justacorps aan die hij nu draagt?

A: Bekent dat het op die datum was. Dit kleed had hij niet aan, wel een van roste koffiekleur; deze heeft hij weggegeven aan een man.

Man gaf te kennen dat dit niet waar kon zijn en hij dit niet weggegeven had, daar zijn zuster dit heeft weggedragen.

A: Ontkent dat.

Toen hij de eerste keer in Brussel was, op 2 September, heeft hij dan zijn moeder niet ontmoet op straat?

A: Bekent haar ontmoet te hebben om drie uur.

Hebben ze toen elkaar gekust en verwelkomd?

A: Ontkent toen te hebben gekust, wel op de vrijdag. Nadien zegt hij dit vergeten te hebben.

Droeg hij toen dat zelfde kleed dat hij nu aanheeft?

A: Ontkent.

Wanneer heeft hij dit kleed gekocht?

A: De donderdagavond.

Wanneer heeft je moeder je dit geld gegeven?

A: De donderdag op de markt om drie uur. De dinsdag tevoren was hij trouwens ook te Brussel geweest.

Met was voiture hij van Antwerpen gekomen is ?

A: Hij is met de ordinaire wagens tot Mechelen gekomen en vandaar met een "cheise" (sjees) tot aan Brussel.

Hoe was hij aan dit geld gekomen?

A: Hij heeft op de wagens voor elk tien stuivers gegeven, te weten voor hem, zijn vrouw en een zekere Allaert. Verder 10 schellingen voor het huren van de sjees. Die heeft hij gehuurd rechtover de capucienen.

Een volgend verhoor had plaats op 17 november. Op deze dag werden aan Mary Cypriaen bijzonderheden gevraagd op haar getuigenissen. Ze bleef erbij, maar vulde aan: dat Mary Rooman haar te Damme, tevens ook aan Leaner die bij haar was, een kanne bier bracht en wat eten. Ze kent haar daar deze Marie Rooman haar enige tijd tevoren geholpen had, toen zij, Cypriaen, op de barge kwalijk was geworden. Dat Leaner haar de woensdag 21 juli was komen vinden buiten de Dampoort te Gent in "Het Geestelijk Hof". Trouwens had hij haar tevoren gezegd elkaar daar te ontmoeten.

Leaner werd nog eens aan de tand gevoeld op zijn kommentaren van 29 oktober. Hij zegde zijn moeder niet te hebben ontmoet op de grote markt maar op straat. Op de wagens naar Mechelen had hij 16 stuivers betaald voor hem en zijn vrouw, daar Allaert zelf had betaald.

Toen werd ook Mary Gooman naar voor gebracht. Leaner zegt deze vrouw niet te kennen.

Een ultieme confrontatie met Cypriaen leidt tot niets. Wat het samenkomen aangaat in "Het Geestelijk Hof" buiten Gent, Leaner bekent daar te zijn geweest, maar de juiste datum niet te weten.

Nog eens ontkende hij formeel ooit te Damme of te Brugge te zijn geweest.

7. De tortuur

Na voorlezing en rapport werd toen beslist Alexander Jacob Leaner te veroordelen om deze avond te negen uur en zonder beperking van tijd of duur, te laten ondergaan het scherp examen. Dit besluit werd genomen op 18 november 1717. Dit hield in dat Alexander Leaner tot de tortuur of de folterkamer werd veroordeeld, zonder dat een welbepaald tijdstip werd gekozen om daarmee op te houden. Rustig kan men hier stellen dat het was tot een bekentenis werd verkregen.

Actum in de Camer van Lapschuere den T8n nov T717, present de Keren Schepenen Pierloot en Ackaert, benevens de pensionaris Cordonnier.

In Lapschuere was alles in gereedheid gebracht om Leaner zo goed en zo warm mogelijk te ontvangen. Om het met hun woorden te zeggen; "alwaer alles was ghereedgemaeckt totte torture". Dit Lapschuere slaat hier niet op de gemeente, maar wel op de folterkamer, in het Landhuis van het Vrije op de Burg, dat deze naam droeg.

Vooraleer over te gaan tot dit scherp examen, kreeg Leaner nog eens de gelegenheid om alles spontaan op te biechten. Dit werd hem gezegd even voor negen uur. Volhardend tot het uiterste, zei Leaner dat de Heren konden doen wat ze wilden, hij was niet schuldig (10).

Daarop werd met de voorgeschreven tortuur een aanvang gemaakt Om kwart over negen werd hij vastgemaakt in de halband. Toen is hij beginnen roepen, Kristus Jezus, ik heb er dat niet verdiend! Jezus Kristus, ach moordenaars van mijn leven, ik heb dat niet verdiend, noch ooit van mijn leven een mens het leven benomen. Gedurig dit herhalende. Ik heb dat niet verdiend, ach gij valse rechters, hebt gij mij tot zulk een bedrog uit Brussel doen halen? Ach moordenaars van mijn leven! Ach Jezus Kristus, doet het wat boven mijn neus dat ik mijn asem kan scheppen. Nog dat mijn ogen ' verbonden zijn: ach mag ik dan het licht van de hemel niet zien?

Zo lamenteerde hij tot negen en half, tussendoor roepende; ach Jezus mag ik dan het licht van God niet zien? God, waar heb ik dat verdiend? Ik heb er nooit aan gedacht iemand het leven te benemen. Dit riep hij verscheidene malen. Daarna: ach edele Heren, mag ik dan het licht niet zien?

Zo ging zijn geweeklaag door totdat hij wat later vroeg of er geen glas vers water was. En toen hij niets hoorde roeren, jammerde hij; ach, me dunkt hier alleen te zijn. Ach Jezus, ach vals recht! Hebt ge geen geweten meer? Mijn Here Greffier, waarom laat ge me niet een glas pompewater geven? Toen men hem wat wijn gemengd in water gaf, spuwde hij dit in het vuur, roepende: zuiver water, zuiver pompewater zonder iets in.

Als ik wijn wil, zal ik die vragen. Ach valse rechters. Kristus van Nazareth, waar heb ik dat verdiend! Na enkele ogenblikken stilte begon zijn geklaag opnieuw. Ach Jezus-Maria, dat onrechtvaardig gerecht.

Hoe kunt gij dit toelaten, gij rechtvaardige Jezus van Nazareth; hoe kunt gij dit onrecht gedogen daar gij de rechtvaardigheid zijt.

Toen begon hij te gapen, zoals een persoon die slaperig wordt, en hij zweeg dan tot kwart voor tien. Ach valse rechters, ach vals recht, ach valse justitie! Even later: waarom geeft ge me geen water, een druppel zuiver water om te drinken. Spreekt, gij hoort me wel. Waarom geeft ge me geen water? Ach God patientie, patientie. Ach Jezus Kristus, zou er voor zo een rechter ook zaligheid zijn? Ach God vergeef het hun! enz...

Later smeekt hij opnieuw om een dronk water. Toen men hem de kan gaf, vroeg hij nogmaals of het zuiver water was. Ik vraag toch geen wijn. Had ik deze te morgen gehad, ik zou ze wel gedronken hebben. Mag ik nu geen glas water? Wel een kwartier lang, viel hij toen stil.

Inmiddels waren de Schepenen aan de aflossing toe. Even voor elf begon hij opnieuw te roepen: ach Jezus wat een pijnen, wat tormenten! Heren geeft me wat water te drinken, pompewater!

Wat een pijne, wat een pijn! Ach Jezus is uw pijne ooit zo groot geweest? Jezus-Maria, geef me wat water. Moet ik dan verstikken van de dorst? Weer zweeg hij dan een poos, tot over elven. Dan zuchtte hij: Ach Here der Heren! Een poos daarna: Jezus-Maria!

Dit gedurig herhalende in crecendo en het laatste "zee hooghe ghesnickt". Dan begon hij luid te roepen om vervolgens stil te vallen tot elf en half.

Smekend om water, jammerde hij dan hartverscheurend. 'k Vraag u water, een teug water! Toen men hem dan een weinig wijn gaf, vroeg hij opnieuw waarom het geen water was. Dat water was hem een obsessie. Daarop begon hij te klagen: ach Jezus, ach Heren doet mij los, doet mij los. Och ik ben wel in een droeve staat mijn edele broers en ooms, waar zijt ge toch? Here Jezus, slaat u ogen op mij en op alle bedroefde herten; Jezus van Nazareth ontferm U mijner. Och mijn edele Heren, ik zal het u zeggen. Ik heb het gedaan, ik heb er die man helpen doodslaan en doodsteken.

Ik sterf liever, ik kan het niet meer verdragen.

Zijnde alsdan twaalf geslagen uren. Heilig kruis Kristi, goede God! Ik roep U aan, Heer God zijt mij gedachtig! Ik heb het gedaan; ik heb er hen de raad toe gegeven. Laat me los, om godswil laat me los! Ik ben er bij geweest. Ik heb hun gezegd, toen we van Damme kwamen, dat ik een affaire wist. Ik wil nu liever sterven. Toen begon hij ernstig te schreeuwen: Ja, wil me nu los laten. Mijne Heren, ik zal het u al zeggen, ik beloof het u; ik zal er sterven. Heer in uw handen hoeveel ik mijn geest. Mijn edele Heren waarom geeft ge me niet wat water. Laat me maar los, ik zal het al zeggen, hoe het van eerst af gegaan is.

Ik ben van Damme gekomen en heb hen daar ontmoet en ik heb hun gezegd: ik weet een huis waar veel geld is, buiten de poorte van Nieuwpoort. We zijn daar gegaan nadat we brandewijn hadden gedronken. Zoon Gods, wat een dorst; gelieve mij te laven van de dorst; daar en is niemand die mij een druppel wil geven. Ach, ach wat een tormenten. Ha wat te hebben gezwegen, riep hij opnieuw: ach Here van Cruyshoutem, och Mijnhere de Grave waar zijt ook gij! Ik ben verlaten van allen; hebt ge geen glaasken water voor mij? Mijnheren, ik zeg dat ik de oorsprong hen, dat ik het hun gezegd heb. Dat we er brandewijn gedronken hebben, dat ik er geweest hen, dat ik geslagen heb met een stok naar de man, dat de anderen dan gestoken hebben. Dan ben ik gevlucht, na die slag te hebben gegeven en ben weggelopen toen ik zag dat die man bebloed was. Ik zal het al zeggen: dat we brandewijn gedronken hebben met vieren en wij met drieën naar dat huis gegaan zijn door het land. De vierde is weggegaan. Ik heken dat ik er de oorsprong van hen. Daarop begon hij fel te schreeuwen.

Ik zeg u toch dat ik van Damme gekomen hen en hem gesproken heb; zijn moeder was erbij. Wij spraken van het feit te plegen. Vandaar zijn we in de stad gekomen en hebben brandewijn gedronken op de Eiermarkt. De volgende dag was hij opnieuw op de Eiermarkt en vandaar achter St.-Gillis, in een kleine straat, in een huis waar brandewijn verkocht werd. Daar heb ik gezegd dat ik een huis wist waar veel geld was en ik heb voorgesteld de waard te vermoorden; en de anderen waren akkoord. Die anderen waren Moreel en Eeckman en nog een grote persoon zonder van deze de naam te kennen. Tegenwoordig waren daar ook de vader van de langste van beiden en diens vrouw, en ook de vrouw van het huis; maar ik geloof niet dat die iets gehoord hebben daar we stille spraken en er ook soldaten waren uit Damme. Ja, ik heb er mijn vrouw gezonden om Moreel, maar mijn vrouw is onschuldig. Met ons vieren zijn we dan buiten de stad gegaan omstreeks de avond, naar een herberg over een brug en bij een kerk. Wij zijn dan teruggekeerd langs de vaart en ingeslagen langs een weg door het land en hebben ons gezet in een "saete" achter de herberg. De twee anderen zijn eerst binnengegaan en een half kwartier later ben ik gevolgd. Na twee of drie glazekens brandewijn te hebben gedronken, heb ik de anderen gezegd: steekt! Ik denk dat het de waardin is, die ik het eerst heb geslegen. Nadien was ik "getroubleerd" door de vlucht van de vrouwen langs de achterdeur, en ben ik zelf op de vlucht gegaan in de verwarring.

Ja, ik heb ook een vrouw vastgegrepen bij haar lijf. Ik heb er God vergramd en ben de oorzaak van de dood van die man.

Ik heb er de vrouwen aangevallen in een andere plaats dan die waarin de waard is vermoord. Ik had een ijzer genomen uit de haard en heb daarmee geslagen, niet wetende of het ijzer scherp was of niet en wat het in feite was. Het was een dag of twee na de kermis van Damme, de juiste dag weet ik niet meer. Onderweg had ik gezegd: gaat eerst binnen en steekt deze die opendoet, ik zal dan binnenkomen en we zullen ze allen vermoorden. Er waren verschillende vrouwen in huis, en een daarvan heb ik bij de hand genomen.

De vrouw had een halsketting aan, maar ik weet niet of die werd afgetrokken of wat daarmee gebeurd is. Ik ben de maarte gevolgd toen ze buitenliep, tot ze het hekkentje gepasseerd was. Toen ben ik voortgelopen.

Toen men zover was, werd besloten de gevangene te ontslaan van verdere tortuur. Nogmaals werden hem zijn verklaringen voorgelezen. Dit werd ondertekend door schepen Van Huerne. Om twee uur ‘s nachts (de morgen van de 19e november) werd de zitting opgeheven in tegenwoordigheid van Schepenen de Villegas en Claeysman.

Deze bekentenis moest door de getortureerde herhaald worden buiten tortuur. Dit was gewoonlijk de volgende dag, nadat het slachtoffer wat bekomen was. Hier blijkt het dezelfde dag te zijn gebeurd. : Eod.(vandaag) voorgelezen aan Alexander Jacob Leaner zijn vorenstaande verklaringen, is hij daarbij gebleven met voorbehoud echter al hetgeen met de moord verband houdt, daar hij zegt enkel te hebben bekend door de grote pijn. Dit hield in dat Alexander koppig volhield niet plichtig te zijn aan moord.

Of hij opnieuw tot bekentenis is gedwongen geweest of wat ook, daarover is niets meer te vinden. Feit is dat het Leaner weinig baat heeft gebracht.

8. De executie

In de tekst, publiek voorgelezen bij de terechtstelling, lezen we:.. zo is het dat de Heren Schepenen concluderen ten fyne men u Philippe Eeckman, u Pieter Moreel en u Alexander Jacob Leaner, alhier present ter causen alsvooren, zal straffen als naar rechte ende placcaete, ander in exempel.

Burgemeester en Schepenen ’ s Lands van den Vrijen, hebben u:

-Pieter Moreel, zoon van Michiel, in de wandeling genoemd Croppere Baccharal en naar de naam van uw stiefvader ook Pieter Herelthals, geboren te Kortrijk, oud 18 jaar;

-Alexander Jacob Leaner, zoon van Anthone, in de wandeling Jonker genoemd, geboren te Rupelmonde, 26 jaar oud;

-Philippe Eeckman, zoon van Beernaert, in wandeling Slobbe genoemd geboren te Brugge en 21 jaar oud;

of zo gijlieden anderszins met naam of bijnaam genaamd mocht wezen alhier present, gecondemneert zo zij u condemneren bij desen" opvolgentlijk gebracht te worden voor het Landhuis op een schavot; aldaar gelegd te worden op een dwars kruis en geradbraakt te worden, u Pieter Morel en Alexander Leaner, en t'einden dies gewoeld (gewurgd) te worden; gij Philippe Eeckman met een mes de kele afgesneden te worden; tot uwe dood volgt.

Condemnerende uwe respectievelijke dode lichamen daarna te worden gevoerd ter plaatse patibulaire en aldaar gelegd op een rad ander in exempel; confisquerende verder al uw goederen, zo meubele als immeubele, waar die gestaan en gelegen zijn, 's Herens behoeve, voor zovele die confiscabel zijn; de kosten en mysen van justitie alvoren geducteerd pertauxatie. Prononce et execute 11/12/1717

Er waren dus op zaterdag 11 december 1717 drie terechtstellingen op de Burgplaats te Brugge, vóór het Landhuis van het Vrije. Na de terechtstelling werden de drie lichamen weggevoerd naar het galgeveld, langs de Dikmuidse Heerweg te St.-Andries, waar ze op een rad moesten gelegd worden en tentoongesteld als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen. De lichamen lagen daar ten prooi van raven en wormen.

Merk wel op: het typisch voorbeeld van "spiegelstraf". De eerste twee hebben geslagen zonder gedood te hebben. Daarvoor moeten ze ook boeten door met een ijzeren staaf op de ledematen te worden geslagen, zodat hun ledematen werden gebroken. De laatste had met een mes gestoken en gesneden totdat zijn slachtoffer dood was. Zijn straf is dan ook, met een mes gekeeld te worden als een varken.

Het blijft een raadsel wat Myken Penneman, alias Mary Cypriaen, voor straf heeft meegekregen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze haar part niet zou hebben gekregen wegens medeplichtigheid. Temeer daar ze de maand voordien reeds verbannen was door het gerecht te leper, uit de ganse provincie Vlaanderen.

De onbekende Lange Jan blijft ook spoorloos. Waarschijnlijk was deze niet zo tuk op medeplichtigheid aan moord, en heeft hij zijn kornuiten dan maar in de steek gelaten onder voorwendsel van ziekte. Vermoedelijk heeft hij zo vlug mogelijk de plaat gepoetst naar andere oorden.

§ § § §

Bijlage I: Staat van Goed, Josijne Goemaere

Uittreksel staat en inventaris... ten sterfhuyse van Joosijnken Goemaere, filia Jan, huysvrauwe van Judocus Lombaert, op 28/9/1708 overleden ter heerlichede van Sijsseele binnen de prochi van St.-Baefs

... Judocus Lombaert, weduwaer ende besitter ten selven sterfhuys, aen... Pieter Goemaeren broeder van de overledene, eerste stake; Marie Goemaere, weduwe van Maerten Van Hecke, zuster, tweede stake; Anthone Biesbrouck, jongman 24 j, verwekt bij Joanna Goemaere., getrouwt met Jaspar Biesbrouck, oock zuster, derde stake...

Tussen Joos Lombaert en Josijne Goemaere was geen huwelijkskontrakt opgemaakt; de costumen en het deelboek van het Vrije moesten hier gevolgd worden.

Onroerende goederen van de kant van de overledene: erfenis van haar vaders deel, een vierde part in een hofstedeken groot de nombre van twee bunderen vierhondert lant ofte daeromtrent met gelyke part inde catheylen en edificien daer mede gaende, consysterende in vijf partijen gelegen ter prochie van Marckegem binnen de heerlichede van ter Kercken (11), wanof de drije andere deelen competeren aen Pieter Goemaere, Maerten Van Hecke en Jaspar Biesbrouck, elck tot een derde part.

De bezitter had deze drie delen van de andere erfgenamen afgekocht tijdens zijn huwelijk volgens kontrakt van 25/8/1686, waardoor hij gedeghen proprietaris bleef. Op de 29/2/1688 had Judocus dit zaakje verkocht aan Gillis Vanden Eede, voor de som van 40 p. groten, waardoor drie parten werden beschouwd als aanwinsten, terwijl een vierde part gebracht wordt onder de rubriek remplacementen

Voorts bezat de overledene nog een partijke land op de prochie van Marckeghem, dat tijdens dat huwelijk ook is verkocht geworden aan dezelfde koper als boven voor 7 ponden groten, die in dezelfde rubriek terecht komen.

Onroerende goederen komende van de kant van de bezitter: door het overlijden van zijn vader en moeder in het bezit gekomen van een hofstedeken groot elf gemeten, gelegen binnen de prochie van Deerlick, belast nochtans met verscheidene renten. De rendant verkocht dit tijdens zijn huwelijk voor veertien ponden groten "ouden cours"; eveneens voor dezelfde rubriek.

Aanwinsten tijdens het huwelijk; blijft gemeene volgens het deelbouck van het Vrije: een huys en herberghe met de saeten ende logien, landt ende boomen daer mede gaende, ghenaempt De Hooghe Laene, staende en ligghende ter heerlichede van Sijsseele, binnen de prochie van St Baefs, noort van de kercke, groot een half gemet landts, zijnde het sterfhuys.

Dit goed werd gekocht van Hubrecht Everaert en Isabelle De Blauwe zijn huisvrouw, voor vierhonderd ponden groten wisselgeld op 9 mei 1705. Op deze koop rustte een rente van 599 ponden 10 schellingen 10 groten, in profijt van Sr Jacobus Deschrijvere, die afgekocht werd de 13 januari 1706, zodat het goed nu zuiver en onbelast hun eigendom was.

Door het overlijden van Josine Goemaere, en daar er geen kinderen waren, bleef het goed nu gemeen en onverdeeld met de erfgenamen van Joos zijn vrouw.

Verder werden er wat obligaties gevonden:

  • - 50 ponden groten wisselgeld (27/3/1708), aan François Heynkens op borge van Jacobus Beernaerts, zonder stipulatie van intrest tenzij dat het een jaar later moest terugbetaald worden.
  • - 1 pond 4 schel. gr. ten laste van Meester Geeraert Breydel (26/5/1708) maar deze Breydel is overleden en niemand aanvaart; het sterfhuis, dus zand erover.
  • - 2 pond 5 sch. gr. van Joannes Nussels over taire en geleend geld (17/7/1699), maar daar mag ook een kruisje over gemaakt.
  • - men heeft aan Hubrecht Everaert op 18 maart 1705 geadvanceert op zijn obligatie de som van 100 ponden wisselgeld op mindering van welke som in drie distindte reizen van vijftig pond zeven sch. hebben betaald. Zo dat men nu nog tegoed heeft de som van 49 p. 13 sch. gr. wisselg. waarvan ook niets kan geïnd worden, daar de zelfde Everaert hem bedient van brieven van atterminae, waarmee de bezitter is gejusinueert geworden.

De roerende goederen:

de zuivere opbrengst van de venditie gehouden op 30 en 31 jan. 1709 bedroeg 125 p. 2 sch. 9 gr. - verder nog 1 p. 15 sch. voor een ton groot bier die de bezitter heeft overgenomen, in de venditie niet verkocht.

In gemene baten werden 2 p. en 16 sch. wisselgeld gebracht makende in courant geld 3 pond 5 sch. 8 gr. (1) over de waarde van 20 stoop Rijnse wijn, die men door de troebelen van oorloge gevlucht heeft ten huize van Weduwe van Anthone Van Hollebeke.

Voorts 1 pond 1 sch. 9 gr. over de waarde van 53 bottels, hierin begrepen die gevuld zijn met Rijnse wijn.

Voorts 23 p. 12 sch. 4 gr. , de prijsie van de gouden keten en de klederen van de overledene, geledateert aan Anna Gespelende welk legaat hier maar voor private last van de erfgenamen en komt in de gemene baten.

Tussen de bezitter en de andere erfgenamen werd het zilverwerk verdeeld, zodat het niet in venditie is gekomen.

Verder werd de bezitter hier aangerekend voor 18 ponden 6 sch. 8 gr. voor de overname van 1200 roggeschoven en een kleerkast.

In kontant geld werd er bevonden 67 p. 10 sch. gr. wisselg. in courant geld 78 pond 15 schellingen groten (1).

Vanaf het overlijden van zijn vrouw tot op de 31 jan 1709, bij het sluiten van de gemeenzaamheid, heeft de bezitter 44 pond 10 sch. en 5 groten ontvangen.

(Rijksarch Brugge, Staten van Goed,

3e reeks nr 7006/1)

Bijlage II : Staat v Goed, Joos Lombaert

Staet en inventaris van alle goederen... ten sterfhuyse van Judocus fs Lauwreys Lombaerde, overleden laet der heerliched van Sysseele den 20n juli 1717... welcke staet doet maecken Pieternelle fa Jan Ickman (Eckman), weduwe en bezittighe ten desen sterfhuyse. Presenteerende aen Guillaume De Brabander woonende tot Beveren by Aerelbeke, apparent voogd paterneel, en Andries Van Neste woonende tot Brugghe, apparent voogd materneel van Judocus oudt acht jaeren, Barbara oudt zes jaeren, Marie oudt drij jaeren - alle drij de naerghelaeten minderjaerighe kinderen binnen  huwelijk verwekt bij de bsittighe.

(1) Hier hebben we een goed voorbeeld van het verschild in waarde tussen wisselgeld en courant geld. We weten dat de Oostenrijkse regering de Vlaamse pond officieel liet devalueren. De nieuwe waarde was courant geld. Maar de oude grotere waarde, bleef nog lang in gebruik als verrekeningsmunt, d.i. als wisselgeld. Let wel dat zowel de pond, de schelling en de grote wisselgeld als die in courant geld, niet meer in gangbare muntstukken werden gebruikt. Men gebruikte wel oortjes, stuivers, guldens, patakons, pistolen, e.a.

... alles in ponden schellingen grooten courant, den schellingh tot zeven stuyvers, ander specien naer advenante.

Hier volgt de copie van het huwelijkskontrakt van Judocus fs Lauwreys Lombaerde, weduwaere van Joosijne Goemaere ende apparent bruydeghom..„ ende Pieternelle fa Jan Ickman, jonghe dochte haer selfs (=meerderjarig) 25 jaer.

Erfachtigheden te desen sterfhuyse competeerende:

... half ende half soo voorseyt tusschen de besittighe ende haere kinderen... blijft gemeene, met laste van bijleve ende houdenesse...

Een huys ende herherghe met de saeten ende logien, landt ende boomen daer oppe staende ende meegaende, ghenaempt De Hooghe Laene, ghestaen ende gheleghen ter deser heerlichede van Sysseele binnen de prochie van St Baeft verre noort van de kercke ofte daeromtrent, ende is wesende suyver ende onbelast...

Daerinnen de gherecht is geweest en erfachtigh totter helft als staende zijn eerste huwelijck met Joosijne Goemaere, gekocht ende gheconquesteert jeghens Hubrecht Everaert ende sijne huysvrouwe; ende de voordere helft ten tytel van coope ende erfenisse jeghens de ghemeene hoirs van vander sterfhuyse vande voornoemde ’s overledens huysvrauwe, breeder inghevolghe de letteren van ghifte daeraf sijnde (9/5/1715)

Baete van de prijsie meubelen ende huyscatheyl, wijn ende anders ten sterfhuyse competeerende,deelzaam half en half... ghedaen 29/6/1718 door Jacob Fournoys ende Anna Van Cauwenberghe.

In de slaepcamer:

  • Een lijdecant met behaghsel, bedde, oorpeulen, twee cussens
  • een stroosack ende een watte sargie 9 0 2
  • een cleercasse 2 12 0
  • een groote schaprae 1 4 0
  • een kiste schaprae 1 6 8
  • acht saelstoelen met dobbel stoel 3 0 0
  • twee tafels, twee schabben,matte stoel,schikderije, spieghel, en schauwcleet 1 10 0
  • een tycktackbart (=spel met schijven en dobbelstenen), twaelf messen, twee postuerkens, gheleyers en belle 2 0 0
  • een fusycke 7 0
  • een luyercorf met toebehooren 8 0
  • 4- tinne lepels ende forcetten, een peperbusse, een bacxken en twee bottelkens 1 4 0
  • acht coelbacken 1 13 4
  • ses dolijnen ende acht caerten 1 6 8
  • teepot en busse 0 3 0
  • deel suycker 5 0
  • breygaeren ende perycke 8 0
  • 24 servetten 2 0 0
  • 36 servetten 2 8 0
  • 12 servetten 8 0
  • 6 servetten 3 0
  • 9 schoonlaeckens 3 14 6
  • 7 servetten ende een schoonlaecken 14 0
  • 2o flowijnen onder groot en cleen 1 10 0
  • 10 paer slaeplaeckens 5 0 0
  • 2 slaeplyven 4 0
  • 15 halsdoucken 15 0
  • deel handtdoucken 4 0
  • 140 pondt inghels tin tot 10 stuyvers het pondt 11 13 4

In de keucken:

  • een hammeketel, twee lauwers, volle ketel, marmytte, taertepanne, twee fruytpannen, tweecaffoirenbecken 5 0 0
  • 16 stuckx iserwerck en een iserpot 1 16 0
  • een dischmatte, stoelen, taefels,mande 1 10 0
  • een deel gleyers ende anders 10 0
  • 72 cannen en pynten 3 12 0
  • 7 stoopcannen 4 0
  • tafelken, ses stoelen, cruyckpot, iserwerck e.a. 2 3 0
  • bedde, hoorpeulen ende sargie 2 0 0
  • oorlogie, spit ende toebehooren 13 4
  • Boven op de hooghcamer:
  • lijdecant met behanghsel, bedde, hoorpeulen, twee cussens, stroosack en dobbel sargie 12 0 0
  • vijf tafels, twee tafelcleers, een tycktackbart 1 6 0
  • 14 saelstoelen 5 12 0
  • 5 schilderijen, belle, lijst 1 16 0
  • twee branders en vriese 0 12 0

Op de hooghcamer:

  • 4 tafels, 14 saelstoelen, 2 bancken en slaplijst, 5 sinnen, spieghel, tycktackbart en belle 9 10 0
  • 14 pockhoutte bollen   4 12 0
  • 7 schallien,blaesbalck,teeckenbart, messen, coorden      1 2 0
  • 40 glaesen 1 0 0
  • 60 glaesen 16 0

In de kelder:

  • voor schellinghentonnekens e.a. 3 10 0
  • spae en schippe 4 6

Boven:

  • 5 hoet en een maete terwe à 9 sch. de maete       9 9 0
  • sittemande, wan, borstel 10 0
  • bedde, twee hoorpeulen, twee cussens en sargie 4 0 0
  • kiste, wieghe, sargie 12 0
  • twee queeren meulens 1 0 0
  • deel corcken ende louten (lanten?) 8 0
  • deel manden, schaele, gewichten 19 0
  • wafzlyser 13 0
  • ses persen,standen, bardels, alles 78 pont vleesch 1 10 0
  • soo swijnevleesch als coyevl.
  • coolen, houdt ende stroo 1 0 0
  • tafels en bancken in de logie        2 0 0
  • 300 dackpannen met 50 clompen en 18 teghels 1 10 0

Voorts:

  • de laeten in den hof sonder het groyende hout 6 6 0
  • een deel busschen 1 10 0
  • leere, persen, deel stroy 0 10 0
  • deel braecke e.a. 5 0
  • slypsteen 4 0
  • 203 bottelen wijn 16 6 8
  • 49 pinte bottels 2 0 0
  • 165 bottelien wijn 12 16 8
  • 23 pinte bottels wijn 1 3 4
  • 157 canne bottels wijn 12 0 0
  • 144 pinte bottels wijn 6 0 0
  • 48 canne bottels wijn 4 0 0
  • een stuk Toersche wijn met de rechten 15 3 4
  • een stuck Monterley wijn met de rechten 12 16 8
  • franse brandewijn 3 6 8
  • annysgraenwijn 2 6 8
  • 798 van voorschreven wijn 23 6 8
  • 67 cannebottels 1 16 7
  • 27 pinte bottels 9 0
  • 6 dosijnen langhe toebackpypen 4 0
  • 44 tonnen en half bier à 8 guldens en half de ton 63 0 10

Prijsie silverwerck (door silversmit J.F. Baudens):

  • een silver mostaertpot, weghende 7 oncen drie enghelschen à 3 guldens courant, (met mostaertlepelken) 3 11 6
  • drie silver lepels ende drie silver forcetten
  • weghende 11oncen drie enghelschen 5  11 6
  • een silver slot van een missal en een capitelstock e.a.
  • weghende een once acht enghels 14 0

Voorts op den 1n juli 1718 door Jan De Cuyper ende Maerten De Cocq ghepresen het croonewerck van eenighe saeten dat geobmitteert is gheworden in d'eerste prijsie hiervan ghebrocht, tgonne weerlich is 2 0 0

Voorts de hovenieringhe met de boonepersen daerin staende gheestimeert tot 0 13 4

                                                       Eerste somme v baeten 338 19 4

Comptante penninghen ten desen sterfhuyse bevonden: besittighfe geeft te kennen dat op den 27n juni 1718, daete van de prijsie van de meubelen en het scheeden van de ghemeensaemheidt van den sterfhuyse, men heeft ghetelt de comptante penninghen ter somme van 138 p. 7 sch. 8 gr. courant.

Coyseerende obligatie (blijft ghemeene):

Hubrecht Everaert is schuldich ende resteerende ter somme van 37 p. 13 sch. 0 gr. wisselgelt over de reste van een obligatie van 100 pond gr. wisselgeldt bij hem van den overledene genooten op 18/3/1705 volghende de obligatie bij hem onderteeckendt die alsoo deselve is van seer difficilen recoure, sal men in cas van eenigh ontfanck voorder verantwoorden bij de rekeninghe purgatieve, blijvende soo langhe ghemeene.

Baetelicke inschulden aengaende personen die men gelooft te wesen solvent. De besittighe geeft te kennen dat sij naer examinatie van den handtbouck bevijndt de naerschreven persoonen debiteur te wesen over tairen als by yder ghedeclareert de anno 1715 et post:

Pieter Caeremans 0 1 4 Pieter Camermans 0 1 4
Jan De Jaeghere 12 4 Jacob Camermans 1 2
Frans Heynkens 4 0 Jooris Camermans 8
Opperclerc Dierkens 10 Jacob Worme 7
Scharias Bolle 6 10 de boerdraghers 1 3
Pieter Bolle 3 10 Spellemaker 10
Jan De San 1 2 Lieven Heynkens 6 11
Lucas N. 1 8 cnopmacker siverstraet
Mattheus Van Hove 6 6 Daniel Teerlinck 1 4
Ferdinand Bolle 8 Jacob Baes 5 0
De jonghe Craye 0 10 ½ Guil. Verbrugghe 11 0
Brabandere 4 6 N. 6 8 ½
Cuyper van ’t Cuysken 1 0 P. Beernaert 9
Postmeester De grave 1 6 N. 2 8
Weerbrouck 2 9 ½ Guil. Van Ryckeghem 12 10
Van Pee 6 3 Maerten Simon 1 2 10
Inghel Forkeyb 1 17 4 Cornelis N. 4 0

 

                                                                       Samen 7 8 4 ½

Welcke somme ten fyne van licquidatie alhier sal worden uytghetrocken onder protestatie van in cas van recoure van eenigh derselve ’t import van diere te sullen berigten voor laste in rekeninghe purgatieve.

Ander baetelijcke inschulden die men gelooft te wesen van difficilen recoure oock spruytende over ghemeene taire:

Mr. Leny Debet 0 2 0 - N Baeteman 0 1 8 - Pieter De Cloet 0 17 0 ½  - Inghel Devos 0 4 10 - Het ambacht der Sorgers 1 3 4 - Augustijn 0 14 10 - de twee soonen van François De Vestele 0 2 7 - Gillis Samyn 0 5 0 - Mr. Imbona 0 3 11 - Mr. Middelaere tot Ypre 2 2 8 - Spinckelet de jonghe 0 2 7;

Te verantwoorden in de reken. purgatieve.

                                               Totale somme in Baete: 487 11 1 ½   courant.

Commeren en lasren ten desen sterfhuyse:

Men is schuldigh aen Sr De Wilde, brauwer tot Gendt 6 13 4 gr.

over leveringhe van vijf tonnen Gendts bier tot 8 guldens yder t tonne, die alhier ten fyne van licquidatie ende op debet quitanti worden uytghetrocken

De voordere lasten en schulden den sterfhuyse raeckende soo van funeralien als anderszins zijn betaelt met ghemeene penninghen, staende volghens den deelbouck van den Lande vanden Vrije ... tot laste van de hoirs ... hier voor memorie.

De gewone lasten voortspruitend uit het opmaken van deze staat, zegelrecht en vergoeding voor verplaatsing voogden 7 7 4

                                       Totale somme van de lasten: 13   0      8

Meer baeten dan lasten : 473 10 05 ½ 

De helft voor de bezittighe : 236 15 02 18 miten

De helft voor de kinders : 236 15 02 18 miten

                                               Courant Geldt.

Roofmoord in "De Hooghe Laene” Sint-Andries 1717

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1974
03
104-146
Filip Demunster
2023-06-19 14:41:38