Pieter van Oostkerke, Poorter van Brugge en auteursnaam van Baron van der Elst
René De Keyser
-
Baron J. van der Elst als auteur
Het is vrij algemeen gekend dat de adelijke familie “van der Elst” het kasteel van Oostkerke bezit. Dat Baron J. van der Elst, ere-ambassadeur van Z. M. de Koning, ook faam verwierf door het schrijven van boeken, is minder bekend. Hij werd in november 1965 zelfs opgenomen als lid van “l’Académie Royale de la langue et littérature française”.
Baron J. van der Elst was een groot kunstliefhebber en een even groot kunstkenner. Vooral de schilderkunst genoot zijn belangstelling. De eerste twee werken van zijn hand waren dan ook aan dit onderwerp gewijd. Ze verschenen oorspronkelijk in het Engels. In beide werken handelt de Auteur hoofdzakelijk over Vlaamse primitieve schilderwerken, maar dan telkens vanuit een zeer verschillend standpunt.
In ‘The last flowering of the middle ages” (New York 1944) stelt hij de beroemde Vlaamse Primitieven voor in het kader van hun tijd: Vlaanderen onder de laatste Boergondiërs. Hiervan verscheen in 1951 een Franse vertaling te Parijs: “L’age d’or flamand”.
Het tweede boek “The picture frame” (London 1947), is een jeugdboek met een bijzondere inhoud. Het boek bevat namelijk 14 reproducties van schilderijen van beroemde meesters uit binnen- en buitenland. Voor elk van deze grote kunstwerken dacht de Schrijver een verhaal uit, oorspronkelijk bestemd voor zijn eigen kinderen. Soms zijn de afgebeelde personen de helden van het verhaal, soms gaf de Schrijver de vrije loop aan zijn verbeelding om aan te tonen waarop de schilder een bepaald doek maakte. In een toelichting tot het boek merkt de uitgever op dat de tedere en ironische verhalen tezelfdertijd een mengeling van verheven gratie en van stevige artistieke kultuur zijn, en dat het eigenlijk onmogelijk is ze te vergelijken met de moderne jeugdliteratuur. “The picture frame” werd gedeeltelijk vertaald. In het Frans verschenen: “Six contes - six tableaux” (1950). Eveneens in 1950 verscheen “Les trois Madones et autres contes flamands”. Naast de luxe-uitgave verscheen hiervan in hetzelfde jaar nog een pocketuitgave. In het Portugees verscheen in 1951 “O Noivo do chapéu grande e outros contos”. In het Nederlands verscheen “De drie Madonna’s” eveneens in 1951. In het Italiaans werd in 1956 “Le Tre Madone e Altri Racconti Fiaminghi” uitgegeven. Tenslotte zag ook een Duitse uitgave het licht in 1950, waarvan we helaas de titel niet terugvonden.
Zijn vele verplaatsingen als diplomaat stelden Baron J. van der Elst tevens in de gelegenheid landen en volkeren te bestuderen. Met een nuchtere blik op de wereldgeschiedenis, wist hij op een boeiende wijze de bijzondere gebeurtenissen en de kunstschatten van de bezochte streken voor te stellen.
Over België stelde hij een uniek fotoalbum samen, “La Belgique”, dat verscheen in 1951. In het door zonovergoten Portugal herinneren vele monumenten en kunstwerken aan de bewogen geschiedenis die begon met de bezetting door de Pheniciërs in de 12e eeuw voor Christus. Portugal werd weer katholiek nadat de Vlaamse kruisvaarders Lisabon veroverden in Het boek “Le Portugal”, dat een keuze bevat uit de grote gebeurtenissen van dit land, evenals een rijke fotoreportage, verscheen in 1952.
De stad in Italië met het rijkste verleden, is voor J. van der Elst ongetwijfeld Firenze. De stad is, naar de Schrijver zelf zegt in zijn inleiding, “de bloem der steden, méér dan de stad der bloemen”. De grote gebeurtenissen van de stad aan de Arno verschenen in boekvorm in 1953.
Alleen voor het boek “The picture frame” gebruikte Baron J. van der Eist de schuilnaam “Pieter van Oostkerke”.
Zijn voorliefde voor de Vlaamse Primitieven had hem ook Vlaanderen, de streek waar de meeste werken der Primitieven tot stand kwamen, doen ontdekken en waarderen. Vanzelfsprekend kwam hierbij ook de geschiedenis van Vlaanderen te pas, alsook het verleden van het kasteel en van de Heren van Oostkerke.
De eerste Heren noemden “van Oostkerke” en waren hier metterwoon gevestigd. Het was Baron J. van der Elst welbekend dat één van de leden van de familie “van Oostkerke” Pieter heette, doch het was in feite meer de naam dan de persoon zelf die de keuze van de schrijversnaam beïnvloed heeft.
Baron J. van der Elst was ook lid van de Heemkundige Kring St.Guthago vanaf het eerste uur. In nr. 1 van de St.-Guthagotijdingen verscheen een “in memoriam” aan hem gewijd. Hij overleed immers te Biot (Alpes-Maritimes, Frankrijk) op 20 februari 1971 en hij werd op 25 februari te Oostkerke begraven. Het sobere monument op zijn graf stelt de Boodschap van Maria voor, die zo dikwijls werd uitverkoren door de oude Vlaamse meesters. De twee levensgrote beelden werden ontworpen door zijn dochter Beatrice (Markiezin Sacchetti) en uitgevoerd door beeldhouwer Witdoeck.
De openbare bibliotheek van Oostkerke werd dit jaar heringericht in een lokaal van de meisjesschool van de Zusters Maricolen. In hetzelfde lokaal wordt nu ook de bibliotheek van onze Kring heringericht. In het kader van de heropbouw van Oostkerke na de oorlog, werd dit lokaal destijds bekostigd door Baron en Barones J. van der Eist. Zij verleenden eveneens hun steun bij de heropbouw van de in 1944 vernielde kerk en zij zonden uit Amerika ook nog een grote hoeveelheid kledingstukken, die kosteloos aan de geteisterde bevolking werd uitgedeeld. Als blijk van erkentelijkheid tegenover deze weldoeners, draagt de vernieuwde bibliotheek nu de naam van Baron J. van der Elst.
Vermits Baron J. van der Elst de naam “Pieter van Oostkerke” gebruik te als schrijversnaam, zullen we in de volgende bladzijden pogen nader kennis te maken met deze Pieter voor zover de gegevens die we over hem konden verzamelen, dit toelaten.
-
Pieter van Oostkerke, Poorter van Brugge
Pieter van Oostkerke wordt in de oorkonden vermeld vanaf 1281 tot ca. 1305.
Het Kasteel van Oostkerke (naar een pentekening van Werner De Munck)
Te oordelen naar zijn naam, moet hij een familielid geweest zijn van de familie “van Oostkerke”, die Heren waren van Oostkerke en aldaar op het kasteel woonden, maar over de juiste verwantschap bezitten we geen gegevens. Pieter van Oostkerke is het eerste lid van de gelijknamige familie van wie bewezen is dat hij te Brugge woonde, nader bepaald op St.-Gillis. Voor zijn huis dat hij op St.-Gillis langs de Reie, bezat moest hij volgens de stadsrekening van 1301-1302 een belasting van 5 1/2 pond betalen (1). Dit grondgebied, genoemd het Wyc en het Praetsche, werd tussen 1275 en 1285 bij het grond gebied van de stad Brugge gevoegd (2).
Pieter van Oostkerke wordt bijna altijd vernoemd als “poorter”. Over het poorterschap in die tijd zegt Dr. Jos De Smet: “Rond 1270 bestond de Brugse bevolking uit twee sociale klassen: poorters en ambachtslieden. De poorters hadden het meesterschap in de stad. Zij alleen konden tot schepenen aan gesteld worden, terwijl de ambachtslieden geen meezeggenschap hadden. Ten gevolge van het machtsmisbruik van de poorters brak in 1280 een opstand uit van de ambachtslieden tegen de rijke patriciërs” (3).
Tot schepen schijnt Pieter van Oostkerke het niet gebracht te hebben. Nochtans trad hij in 1286 op, samen met Gabriël van Groenendic en Jan van Coelewei, om de rechten van de inwoners van St.-Gillisdorp, dat men noemde Wycen Praetsche, te verdedigen, bij de Brugse schepenen (4). Sedert dit gebied deel uitmaakte van het stadsgebied of schependom, moesten de inwoners van die wijken immers de wetgeving van de stad Brugge onderhouden.
Een drietal feiten laten toe ons een benaderend idee te vormen nopens het bezit of de sociale stad van Pieter van Oostkerke. Voor het eerste feit nemen we over wat Dr. J. De Smet zegt in verband met de legerdienst in die tijd te Brugge. “Te Brugge bedroeg het vereiste minimum aan bezit om tot de hogere standen te behoren slechts 300 pond parissis. Op het einde van de XIIIe eeuw stonden hier de rijke inwoners op dezelfde voet als de ridders, daar om werd hun vanaf 1292 bevolen te paard deel te nemen aan de krijgstochten van de stad. Iedereen die te Brugge ten minste 300 pond rijk was, moest in oorlogstijd te paard dienen in de stedelijke ruiterij, hetzij hij behoorde tot de poorterij of tot de ambachten. De poorters en de ambachtslieden die minder dan 300 pond bezaten, dienden te voet, respectievelijk in een van de zes afdelingen poorters of in een ambacht.
Ieder ruiter moest een eigen paard bezitten en ermede ten strijde trekken drie weken na de oproeping. De waarde van het paard verschilde volgens het vermogen van de bezitter. Daartoe waren de rijke burgers in Brugge ingedeeld in vijf klassen: de eerste klas, die meer dan 3000 pond bezat, moest beschikken over een paard van 40 pond; de tweede, die meer dan 2000 pond bezat, over een paard van 30 pond; de 3e klas, met een bezit van meer dan 1000 pond, over een paard van 20 pond” (4). Pieter van Oostkerke komt onder de Brugse poorters voor, die in 1292 over een paard van 20 pond moesten beschikken (6).
Voor het tweede feit gaan we eerst te rade bij Dr. C. Wyffels. in de stadsrekening van Brugge komt een lijst voor van de burgers die bijdragen in een gedwongen lening aan de stad op 24 juni 1296. De lening werd waarschijnlijk geheven a rato van 2 1/2 % van het bezit. De cijfers van die lening die men dus met veertig vermenigvuldigd om nagenoeg het door de stadsoverheid geschatte vermogen van de burgers in kwestie te kennen” (7). Pieter van Oostkerke komt in deze lijst voor met een bedrag van 20 pond (8), zodat zijn vermogen op ongeveer 800 pond werd geschat. Wat dus iets lager was dan de raming van 1292. De laagste categorie betaalde 10 pond en de hoogste 100 pond. Pieter van Oostkerke behoorde dus helemaal niet tot de rijksten van de stad.
Een derde feit dat ons bekend is over Pieter van Oostkerke, namelijk de aankopen van grond die hij deed, strookt volledig met de evolutie van de geldbelegging zoals deze zich voordeed tussen 1270 en 1300. Dr. J. De Smet zegt het op de volgende wijze: “Het is namelijk in de jaren tussen 1270 en 1290 dat de Vlaamse handel passief werd. Vroeger voerden de Vlamingen op eigen schepen hun laken uit en brachten, bij hun terugkeer, een lading mede uit de vreemde. Ten gevolge van de gedurige politieke moeilijkheden met Engeland, waren de Vlaamse schepen van de zee verjaagd. Vreemde kooplieden, vooral leden van de Duitse Hanze, voerden nu met eigen schepen de vreemde waren in te Brugge en in het Zwin. Zij hadden tevens de uitvoer van het Vlaamse laken in handen. De Vlaamse handel was passief geworden en de Vlamingen waren nu de tussenpersonen van de vreemdelingen die hier kwamen handeldrijven. De grote handelswinsten, die vroeger de bron van de grote rijkdom waren voor de poortersfamilies uit de Vlaamse steden, gingen voortaan naar de vreemdelingen. Rond dezelfde tijd zien we dat de rijke Vlaamse kooplieden hun kapitaal terugtrokken uit de handel en hun geld belegden in grondbezit en in renten” (9).
Ook Pieter van Oostkerke heeft zijn geld minstens voor een deel omgezet in grondbezit. Verspreid over een tijdspanne van 15 jaar, lopende van 1281 tot 1296, konden we elf van zijn aankopen terugvinden, zijnde in totaal een oppervlakte van ongeveer 48 gemeten (10). Daaronder bevond zich ook een eigendom in de onmiddellijke nabijheid van het huis van Pieter op St.-Gillis, die bestond uit een halle met vier kameren, en die hij waarschijnlijk aan zijn woning toevoegde. De aankoop van een halle zou er kunnen op wijzen dat Pieter van Oostkerke handel dreef. Een halle is immers gewoonlijk een stapelplaats waar koopwaren bewaard en verhandeld werden. Om handel te drijven was Pieter van Oostkerke ook op een geschikte plaats gevestigd, vermits hij, zoals boven gezegd, langs de Reie woonde die de verbindingsweg was voor de scheepvaart tussen Brugge, Damme en het Zwin.
De door Pieter gekochte gronden lagen voor het meeste deel op Dudzele, en in mindere mate op Lissewege, Zuienkerke, St.-Pieters-op-de-Dijk en Koolkerke.
De personen aan wie Pieter deze bezittingen kocht, behoorden tot zijn stand. Deze waren: een ridder: Jan van Praet en Katelijne zijn vrouw; poorters: Rogier Reimboud, Alaerd fs ser Alaerd, Jan van Cortule, Aernoud van Suevesele, Jan fs Weitins van de Walle en Boudin de Rikelijke; of afstammelingen van plaatselijke herenfaanilies: Boudin van Dudzele, Jan fs Pieter van Lissewege en Jan van Rooden en Marie zijn vrouw.
Pieter van Oostkerke is waarschijnlijk gestorven in 1305 of kort daarvoor, want van dan af wordt zijn weduwe vermeld. Na zijn dood is Zijn weduwe Vergriele fel bekommerd geweest om het welzijn van haar kinderen en om haar eigen zielezaligheid, want zij deed om deze redenen verschillende schenkingen aan het in de omgeving van haar woning gelegen Ste-Claraklooster (11).
In 1305 schonk zij 11 gemeten 2 roeden land gelegen te Lissewege. Als wederdienst voor deze schenking vroeg Vergriele, weduwe van Pieter van Oostkerke, dat de Ste-Claragemeenschap zou willen voor haar kinderen zorgen gedurende gans hun leven (12). Op een eerste zicht lijkt dit eigenaardig, maar uit latere bronnen blijkt dat we waarschijnlijk twee van haar kinderen in het Ste-Claraklooster vinden als religieuzen.
In 1307 gaf dezelfde weduwe nog 9 1/2 gemeten land gelegen te Lissewege, dit maal “omme broeder Janne van Oostkerke”. Het is niet onmogelijk dat deze gifte geschiedde bij de intrede van haar zoon in het Ste-Claraklooster, maar bewijzen zijn niet voorhanden.
In 1309 schonk Vergriele opnieuw 14 gemeten 2 lijnen en 27 roeden land gelegen in Zuienkerke en in Lissewege aan “Broeder Janne van Oostkerke, broeder te sinte Claren in Brugghe, ter kercke boef van st Claren voorseid in pure aelmoese” (13).
Waarschijnlijk voelde vrouw Vergriele in 1314 haar einde naderen, want in dit jaar schonk zij nog 11 gemeten 2 lijnen en 5 roeden aan Broeder Janne van Oostkerke, bestemd voor het Ste—Claraklooster, erbij voegende dat zij daar wenste begraven te worden. Van dit land lagen 4 lijnen en 6 roeden in het Ambacht van Oostkerke onder de parochie van Koolkerke en verder 4 1/2 gemet in het Ambacht en onder de parochie van Dudzele, noord over de weg die strekte van Jans molen van Werden, genoemd Verwildenwerf, en 10 lijnen gelegen in het Ambacht van Zuienkerke onder de parochie van St.-Pieter-op-de-Dijk die gebruikt werden door Boudin de Rikelijke (14).
Dit zelfde jaar 1314 schonk zij ook nog aan het Ste—Claraklooster een rente van 5 pond en 10 schellingen sjaars bezet op een stenen huis en twaalf kameren, waarin zij woonde, staande op St—Gillisdorp, en op een huis daarnevens dat behoorde aan Jacob Raloos. Eigenaardig, maar deze rente werd niet geschonken door bemiddeling van haar zoon Jan, maar met tussenkomst van Broeder Niklaas den Langhen van Sinte-Claren. Met de schenking van deze rente schijnt er ook iets niet in orde geweest te zijn. Deze schenking is opgenomen in het rentenregister en wordt er onmiddellijk gevolgd door de tekst van een oorkonde van het begin van 1315, waarbij de abdis van het Ste-Claraklooster deze rente terug afstaat aan Jan Danwilt, waarna deze laatste aan Vergriele, Pieters we duwe van Oostkerke, vraagt onder rechtsdwang deze rente af te lossen (15).
De abdis, vermeld in de bovengenoemde oorkonde van het haar 1315, heette Margriet van Oostkerke. Deze Margriet van Oostkerke was ook abdis in 1308 en zij overleed op 29 september 1316 (16). Mogelijks was deze Margriet een zuster van Pieter van Oostkerke en in dit geval zouden de betrekkingen tussen het Ste-Claraklooster en de Brugse tak van de familie van Oostkerke reeds kunnen begonnen zijn voor de eerste schenking door Pieters weduwe in 1305.
De schenkingen die Vergriele aan het Sinte-Claraklooster gedaan heeft zijn wellicht de reden waarom ook al de aankopen van Pieter van Oostkerke opgenomen werden in de cartulariums van dit klooster. In die schenkingen zijn ongetwijfeld minstens voor een deel de gronden begrepen die Pieter van Oostkerke aangekocht had. De herkomst van de geschonken gronden werd dus bewezen door de opname van de aankoopoorkonden in het cartularium.
In dit cartularium is ook een aankoop opgenomen van een ander lid van de familie van Oostkerke. In 1292 kocht Boudin, zoon van Clais van Oostkerke, aan Jan Bleuninc 4 lijnen grond gelegen in het Ambacht en de parochie van Dudzele (17). Er is een Clais van Oostkerke baljuw geweest van Aalst, Gent en Oudenaeerde. Hij wordt in de oorkonden vermeld van 1265 tot 1272 (18). Hij had, behalve Boudin, nog een andere zoon Willem die overleden was voor 1282 (18). Vermits deze aankoop is opgenomen in het cartularium van de Urbanisten, is deze grond misschien later ook in het bezit van het Ste-Claraklooster gekomen. Dit zou dan kunnen laten veronderstellen dat Boudin en Pieter wellicht familie, misschien zelfs broeders, geweest zijn. Hierbij is de kans groot dat Pieter de jongste zoon zou zijn geweest van Clais en misschien de langst levende erfgenaam niet allen van Clais, maar ook van Boudin en Willem. Dit zou meteen de verklaring inhouden voor de herkomst van het fortuin van Pieter en van zijn regelmatige aankopen.
We weten niet wanneer de weduwe van Pieter van Oostkerke overleden is. De ruim 16 gemeten grond die zij aan het Ste-Claraklooster van Brugge schonk, betekenden echter een gevoelige uitbreiding van het grondbezit van dit klooster en vertegenwoordigden, op ongeveer 12 gemeten na, al de aankopen van Pieter van Oostkerke.
Het Sinte-Claraklooster had te Dudzele, op de grensscheiding met Lissewege en Zuienkerke, twee hoeven. De eerste hoeve, genoemd Ste-Clara, ligt in het 89e begin van de Watering van Eyesluis. Dit begin ligt gedeeltelijk op Dudzele, op Lissewege en op Zuienkerke. De met een rechthoekige wal omringde hoeve lag op Dudzele. Zij bestaat nu nog en is bewoond door G. Casselman. Volgens de ommeloper van de Watering van Eyesluis behoorde bij deze hoeve ongeveer 80 gemeten grond verspreid in het 87e, en het 88e en het 89e begin van de genoemde watering. Die beginnen lagen ook gedeeltelijk in de Ambachten van Dudzele, van Zuienkerke en van Lissewege (20)
De tweede hoeve heette, volgens Drubbele, de Kleine Wildernis. Zij ligt in het 173e begin van de Watering van Groot Eeigersvliet, op Dudzele, iets ten oosten van de Ste-Clarahoeve. De Kleine Wildernis had in 1785 een oppervlakte van 69 gemeten 2 lijnen en 72 roeden. De gronden lagen in het 75e en het 173e begin van Groot Reigersvliet en in het 86e, 87e, 88e en 89e begin van Eyesluis. Deze landerijen lagen in het Ambacht van Dudzele en het Ambacht van Zuienkerke (21).
Het zijn dus steeds dezelfde plaatsnamen als deze vermeld in de schenkingen van de weduwe van Pieter van Oostkerke en ook in de verschillende aankopen van Pieter van Oostkerke zelf. Het is dan ook vrij zeker dat de gronden die door Pieter van Oostkerke werden aangekocht, door zijn weduwe aan het Sinte-Claraklooster geschonken werden en door dit zelfde klooster bij haar twee
bovenvermelde hoeven gevoegd werden.
De Ste-Klarahofstede langs de baan Zeebrugge-Lissewege-Brugge (Foto René De Keyser)
Het Sint-Claraklooster der Urbanisten. Fragment uit Marcus Gerardus’ plan van Brugge.
-
De Nakomelingen van Piet er van Oostkerke (?).
a/ Broeder Jan van Oostkerke
Het is zeer waarschijnlijk dat Broeder Jan van Oostkerke, die in 1307, 1309 en 1314 vermeld wordt in de schenkingen die Vergriele, Pieters weduwe van Dostkerke, deed aan het Ste-Claraklooster, haar zoon was. Vergrielens vraag aan het Ste-Claraklooster in 1305 om voor haar kinderen te zorgen, wijst ook in deze richting.
Behalve de schenkingen die Broeder Jan van Oostkerke ontving van zijn vermoedelijke moeder, ontving hij ook nog andere schenkingen, eveneens bestemd voor het Ste-Claraklooster. De schenkers waren: in 1309 Hugo de Groote en zijn voogden, nogmaals in 1309 Wouter Ghysel, in 1310 Claeys van Cleihem, in 1313 Heinric Raven en in 1315 ridder Willem van Uitkerke. De schenkers behoren dus blijkbaar ook tot de gegoede stand.
Broeder Jan van Oostkerke was dus alleszins broeder in het Ste-Clara-klooster te Brugge sedert 1307, jaar waarin hij de eerste schenking van Vergriele ontving, tot 1315, het jaar waarin hij de schenking van Willem van Uitkerke ontving (22).
Behalve in verband met het Ste-Claraklooster, wordt er nog éénmaal in een andere gelijktijdige bron een Jan van Oostkerke vermeld. Samen met Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, werd in 1300 te Parijs ook een Jan van Oostkerke gevangen genomen en opgesloten te Castelet (23). Het is niet met zekerheid vast te stellen of het gaat om de latere broeder in het Ste-Claraklooster, ofwel of deze Jan van Oostkerke een lid was van de familie “van Oostkerke” die op Oostkerke gevestigd was. In het eerste geval zou Jan van Oostkerke dus slechts na zijn vrijlating kunnen in het klooster getreden zijn en was zijn vader wellicht overleden gedurende zijn gevangenschap.
b/ Zuster Agniete van Oostkerke
Zij wordt als abdis vermeld van het Ste-Claraklooster in twee teksten respectievelijk in 1332 en 1333, en zij overleed op 17 januari 13147 (24).
Samen met Zuster Avezoete ‘s Booden, kocht abdis Agniete van Oostkerke in 1332 aan Einric Straten 3 g. 75 r. in het Ambacht van Zuienkerke parochie Dudzele, en 2 1/2 gemet oost van de weg van Brugge naar Blankenberge, en 2 lijnen 25 roeden zuid van den hove van Kleihem. Dit alles voor 1145 ponden licht. Al dit land, 6 gemeten en half dus, werd bij de hoeve van Ste-Clara gelegen bij Kleihem gevoegd. Daarmee kan geen van beide hoger vermelde hoeven te Dudzele bedoeld zijn. In 1332 had het Ste-Claraklooster dus blijkbaar in de omgeving van Kleihem, ook een hofstede.
Als reden voor deze aankoop wordt vermeld dat de broeders en zusters die op de kloosterhoeve woonden, haar deze aankoop hadden aangeraden omdat het aangekochte land zijn uitweg had over het land dat reeds aan het klooster toebehoorde. Er verbleven dus in 1332 broeders en zusters van het Ste-Claraklooster op de kloosterhoeve bij Kleihem.
In 1333 kocht abdis Agniete van Oostkerke opnieuw 2 gemet land noord van de weg die lag tussen de molen van Willems kinderen van Kleihem en Zuienkerke. Deze aankoop werd gedaan met het geld dat Zuster Katelijne Raloos aan het klooster had gegeven, maar op voorwaarde dat een lamp dag en nacht zou branden in het zusterkoor en waslicht werd ontstoken bij het kruis (25).
Abdis Agniete kan, in aanmerking nemende de periode waarin zij leef de, zeker een dochter geweest zijn van Pieter van Oostkerke.
c/ Pieter van Oostkerke, de jonge
Wij zagen boven dat Pieter van Oostkerke zeker overleden was in 1307, vermits zijn weduwe dan uitdrukkelijk vermeld wordt.
In 1316 betaalde wederom een Pieter van Oostkerke 28 schellingen 5 1/2 d. belasting aan de stad Brugge voor zijn bezittingen op St-Gillisdorp (26). Op grond daarvan mogen wij aannemen dat Pieter van Oostkerke (de oude) een zoon had die ook Pieter heette en die waarschijnlijk ook op St-Gillis woonde, mogelijks in het huis van zijn ouders.
Het is waarschijnlijk dezelfde zoon Pieter die in 1328 een achterstallige tiendebetaling voor 65 vitsen had, bij Simon de Rikelijke die te St-Pieters-op-de-Dijk woonde (27). Dit achterstel is zeker geen bewijs voor de goede gang van de zaken van Pieter van Oostkerke (de jonge), maar dit alleen staande feit laat toch niet toe verder gevolgtrekkingen te maken.
c/ Verdere Personen die zich “van Oostkerke” noemden en te Brugge verbleven
- In de rekening van de hervaart naar Sluis wordt in 1339 een Jan van Oostkerke huidevetter vermeld.
- In 1361 bij het verdrag tussen de stad Brugge en de graaf van Vlaanderen, wordt ook een Jan van Oostkerke vermeld.
- In 1371-72 wordt Willem van Oostkerke vermeld als strodekker en de baljuwrekening van 1383 vermeldt Jan van Oostkerke als scepper of kleermaker (28).
Bij nauwkeuriger onderzoek van de bronnen zou dit lijstje zeker nog kunnen aangevuld worden, maar het is toch reeds tekenend dat bij de vier vermelde bewijsplaatsen, drie ambachtslieden zijn en geen enkele uit de hogere standen.
-
Besluit
We hebben zo ver mogelijk de levensloop van Pieter van Oostkerke proberen na te gaan. Het is zo goed als zeker dat hij afstamde van de familie “van Oostkerke” die op Oostkerke woonde. Onder zijn voorouders komen verschillende ridders voor. Hijzelf behoorde tot de hogere stand in Brugge, maar eerder op het randje af. Hij dreef waarschijnlijk handel en voor een weilige geldbelegging, breidde hij zijn grondbezit uit.
Na zijn dood deed zijn vrouw, uit godsdienstige overwegingen, milde schenkingen aan een kerkelijke gemeenschap, zoals gebruikelijk was in die tijden, en dit niettegenstaande zij bijna zeker kinderen had die niet in grote weelde leefden.
De afstammelingen van Pieter van Oostkerke, die zelf afstande van een riddergeslacht, zijn vermoedelijk afgedaald tot de klasse van de ambachtslieden.
Pieter van Oostkerke zal wei nooit kunnen vermoed hebben dat zes eeuwen en half later Baron J. van der Eist eigenaar zou zijn van de bakermat van zijn geslacht en dat die zijn naam zou doen herleven als schrijversnaam bij het uitgeven van een boek waarvan de tekst de meest originele manier is om de aandacht van de jeugd te vestigen op onze wereldberoemde Vlaamse Primitieven
Bronnen en Bibliografie
- Dr. C. Wyffels, De rekeningen van de stad Brugge, 1e deel 1280-1302, blz. 1046
- Dr. J. De Smet, De evolutie van het Brugse stadsgebied, Handelingen Soc. Emul. deel 0, 1963, blz. 92-95
- Dr. J. De Smet, Rond een Brugs poortersgeslacht in de XIIIe eeuw, Biekorf 51e jaar 1950, nr. 1 blz. 1
- Van De Putte, Cartularium Dunensis, blz. 641
- Zie onder nummer 3. blz. 10
- Stadsarch. Brugge, charter 64: Pieter van Oostkerke een horse van 20 p
- Dr. C. Wyffels, Peiling naar de sociale stand van een aantal Brugse groothandelaars, inzonderheid op de Britse Eilanden 1270—1292, in Album Dr. Jos De Smet blz 371—372, nota 5
- Zie onder nota 1, blz. 775
- Zie onder nota 3, blz. 6
- Arch. Bisdom Brugge, Cartularium C 220: Cart. van de Urbanisten.
- f° 120 Voor schepenen van het Brugse Vrije Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Boudin fs Boudin Zoets, met tussenkomst van Boudin van Dudzele gem. gelegen in Dudzele op een plaats genoemd Ysendorpe, anno 1281.
- f° 143: Voor schepenen van het Brugse Vrije Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Riquard Peins 1 1/2 gem. gelegen in Zuienkerke aan de westzijde van de Duileweg, anno 1284.
- f° 76: Voor schepenen in Wyc, Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Ridder Jan van Praet en Katelijne zijn wijf een halle en vier kameren gelegen nevens het huis van Pieter aan de westzijde, anno 1285.
(Arch. Bisdom Brugge, charter Urbanisten, mij vriendelijk medegedeeld door Dr. E. Warlop, waarvoor hartelijk dank: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Jan uten Koelhove 1 1/2 gem. gelegen. in Koolkerke, anno 1298). - f° 119: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Jan van Cortule poorter in Brugge,, 7 gem. 66 roeden gelegen in het Ambacht van Zuienkerke onder parochie Dudzele bij de Steenbrugge, anno 1292.
- f° 151: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Brugge, koopt aan Boudin van Rikelijke 10 lijnen gelegen in het Ambacht van Zuienkerke onder de parochie St-Pieters-op-de-Dijk aan een weg genoemd de Coudescheure. Pieter vercijnst deze grond aan verkoper voor 20 sch. per gemet per jaar, de helft te midwinter en de andere helft te Pasen te betalen, anno 1293.
- f° 139 v°: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Br. koopt aan Rogier Reimboudt 9 1/2 g. in Lissesege, anno 1293.
- f° 138 v°: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Br. koopt aan Jan fs Pieter van Lissewege 12 gem. 49 roeden gelegen in Lissewege, anno 1293. (In het Cart. staat verkeerdelijk 1393. Rond 1393 is nergens een Pieter van Oostkerke vernoemd).
(Arch. Bisdom Br. Charter Urbanisten, medegedeeld door Dr. Warlop: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter, koopt aan Jan fs Weitins van de Walle poorter in Brugge, 2 1/2 gem. in Dudzele oost van de kerk, genoemd de Hem, anno 12911). - f° 134 v°: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter in Br. koopt aan Alaerd fs ser Alaerd poorter in Brugge, 11 lijnen 21 r. in het Ambacht van Zuienkerke onder de parochie St-Pieters—op—de Dijk, anno 1296.
- f° 111: Voor schepenen Brugse Vrije, Pieter van Oostkerke, poorter Br. koopt aan Jan van Rooden en Marie zijn wijf “vichtig alve” gemetin Dudzele bij Verwildenwerf, anno 1296. (Deze vichtig alve gemet is waarschijnlijk verkeerd overgeschreven in het cartularium. In oude teksten ontmoet men soms de uitdrukking vierde half gemet voor 3 1/2, of vijfde half gem. voor 4 1/2. Vermoedelijk stond in het origineel “vijfde half” want we zien dat later de weduwe van Pieter deze ~ 1/2 gemet bij Verwildenwerf aan het Ste—Claraklooster schonk).
- Over het Ste-Claraklooster te Brugge, genoemd Urbanisten, zie: Br. Cassianus Lievens, capucien: Franciscaans Brugge vroeger en nu, Brugge 1952, blz 30-31.
E.H. J. Notredaeme, Jacob van Maerlant en het leven van de H. Clara. Nog tijdens het leven van St. Franciscus van Assisië vestigden de eerste Minderbroeders zich te Brugge. Rond 1221 schonk Hendrik Ram een stuk grond aan de Minderbroeders op het Wyc om er zich te vestigen. In 1216 verkregen ze een andere grond op de Braamberg, waar ze zich een nieuw klooster bouwden. Hun eerste klooster werd ingenomen door een andere stichting: rond 1250 had de maagd Ermentrudis zich gevestigd op St-Baafsparochie. In 1256 waren zij en haar zusters volgelingen van Ste Clara die haar nieuw leven was begonnen in 1212 in het klooster van San Damiano te Assisi. De zusters kwamen van St-Baafs naar de Klarastraat in 1260. De paters Capucienen bouwden daar in 1866 een nieuw klooster. Het terrein was 2 ha groot. Op deze plaats bevindt zich nu de Residentie Sincfal.
In 1263 namen Ermentrudis en haar zusters de regel aan volgens Paus Urbanus IV. Van danf werden zij Urbanisten of Rijke Klaren genoemd, omdat zij in het bezit mochten blijven van onroerende goederen. De Minderbroeders van het klooster op de Braamberg waren belast met de geestelijke leiding van de Clarissen te Brugge. - Arch. Bisdom Br, Cart. Urbanisten, f° 138
- Idem, idem, f° 139 en f° 142
- Idem, Cart. renten Urbanisten, f° 76
- Idem, idem, f° 41
- A. Heysse, Origo et progressus Ardinis S. Clara in Flandria, Arch. Franciscanum Historicum, deel XXXVII, Firenze Quaracchi 1944, blz. 117-178. Deze tekst werd mij zeer bereidwillig medegedeeld door Dr. Ant. De Smet conservator aan de Kon. Bibliotheek te Brussel. Waarvoor mijn hartelijke dank.
- Arch Bisdom Br., Cart. Urbanisten, f° 115 v°: Voor schepenen Brugse Vrije Boudin fs Clais van Oostkerke koopt aan Jan Bleinino en Katelijne zijn wijf, vier lijnen land gelegen in het Ambaçht van Zuienkerke onder de parochie Dudzele beoosten Werve. Boudin fs Clais van Oostkerke liet dit land door de verkopers gebruiken voor 10 schellingen Vlaams sjaars, anno 1292.
- Nowé, Les Baillis comtaux de Flandre, blz. 391 en 398
- Staatsarch. Brugge, Blauwe charters nr. 9779. Deze tekst werd mij zeer bereidwillig medegedeeld door Dr. E. Warlop, conservator van het Rijksarch. Kortrijk. Waarvoor hartelijk dank.
- Drubbele, Kaart van de Wateringen Van Groot Reigersvliet en Eyesluis 1839. Rijksarch. Brugge, Aanwinsten 6388, Ommeloper van de Watering van Eyesluis.
- Rijksarch. Brugge, Kaarten Fonds Mestdagh nr 306b anno 1785. De bezittingen van de Urbanisten werden onder Jozef II aangeslagen omstreeks 1785 en verkocht. Met dit doel werden de aangeslagen bezittingen in kaart gebracht waarvan vele in genoemd fonds bewaard zijn. De Rijke Klaren Urbanisten hadden bezittingen te Dudzele, Koolkerke, Westkapelle, Knokke, Lapscheure, Houthave, Moere, Oostende, Slijpe, Nieuwmunster, Vlissegem, Wenduine, Zuienkerke, Jabbeke, Leffinge, Uitkerke, Varsenare, Sint-Anna-ter-Muiden en mogelijks nog elkders.
- Arch. Bisdom Br., Cart. Urbanisten,
- f° 152: Broeder Jan van Oostkerke ontvangt voor het Ste-Claraklooster 7 gem. 44 roeden van Hugo de Groote en zijn voogden, gelegen in het Ambacht en de parochie van Zuienkerke in wisseling voor 6 g. 1 lijn 25 r. gelegen in het Ambacht en onder de parochie van Oostkerke, anno 1309.
- f° 143: Br. Jan van Oostkerke ontvangt voor het Ste-Claraklooster van Wouter Ghysel 5 lijnen, waarvan 2 l. 19 r. gelegen in het. Ambacht en de parochie van Oostkerke; het resterende deel lag in het Ambacht en de parochie van Zuienkerke, noordhalf van Aernouds van Cleihem woninge, anno 1309.
- f° 114 v°: Broeder Jan van Oostkerke ontvangt voor het Ste-Claraklooster van Clais van Cleihem vierden halve gemete, gelegen in het Ambacht van Zuienkerke. onder parochie Dudzele, noordhalf aan de weg daar Willem van Cleihems molen staat, anno 1310.
- f° 149 r°: Broeder Jan van Oostkerke ontvangt van Heinric Raven 7 pond rente bezet op 11 gemet gelegen in de parochie Zuienkerke bij de weg van Willem van Cleihem naar Zuienkerke, anno 1313.
- f° 149 v°: Broeder Jan van Oostkerke ontvangt voor het Ste-Claraklooster van Willem van Uitkerke ridder en zijn wijf Margriete 9 g. 15 r. gelegen in Zuienkerke west van de Dulleweg bij de heule te Kleihewmolen daar Hughe de Groote wijlent woonde en heet de Snippe, anno 1315.
- De Limburg Stirum, Codex diplomaticus,.Ie deel blz. 30
- Zie nota .16, A. Heysse, blz. 178
- Arch. Bisdom Br., Cart. Urbanisten,f° 114 en f° 116
- Stadsarchief Brugge, stadsrekening Brugge anno 1360, f° 90
- Dr. J. De Smet, Het memoriaal van Simon de Rikelijke, blz. 110
- de Flou, Woordenboek der Top. Westel. Vlaand., deel .11 kolom 951 en volg.