Anno 1642 - Het Proces van "Den Dolphijn" - LOYS VANDEPITTE, HERBERGIER VAN “TER PANNE”
Germain Vandepitte
Een woordje vooraf
Beste Lezer,
Wat volgt is een proces uit het jaar 1642, van de moordzaak te Koolkerke bij Brugge.
Moordzaak? Het kan. Er is een vonnis geweest. Was de beklaagde ook werkelijk schuldig?
We hebben gemeend, in plaats van het geheel om te werken en in keurige taal. om te zetten, er goed aan te doen de lokale kleur te behouden. Het verhaal hebben we chronologisch laten verlopen, zoals het is gebeurd. Meestal hebben we ook de woordschikking gelaten, tenzij het wat al te onduidelijk zou worden.
Daarmee wordt het soms wel wat moeilijk voor niet ingewijden, en zeker voor onze Nederlands Vrienden; waarvoor onze verontschuldigingen. Maar in het geheel is het te begrijpen, en zonder die plaatselijke tint ware de ziel uit dit verhaal.
Velen zullen de opmerking maken dat nu eens Vandepitte en dan weer Vandeputte geschreven wordt. De namen heb ik geschreven zoals ze in de verschillende stukken worden gevonden. In de procesbundels “putte”, in de akten “pitte”. Verder Costers en De Costere, enz.
Meer hoeft er niet gezegd. We wensen U een aangenaam, maar leerrijk tijdverdrijf en van daaruit een betere kijk en inzicht in het zo boeiende leven van onze voorouders.
Het gezin van vader Baptist Vandepitte
Julimaand 1591. Op St.-Anna te Brugge was voor kerk en pastoor gehuwd Baptist Vandepitte. Zijn lief bruidje was Marie De le Cluse. Ja, ‘t kan best Lecluse of Lecluysse geweest zijn, want op de akten staan al die verschillende vormen, zodat we het voor het kiezen hebben.
In de Carmersstrate was het dus feest en ook het gebuurte deelde in de vreugde “en droncken zy een pyntken” op het bruidspaar.
Het jaar daarop nieuw leven en nieuwe vreugd. Ons Mayken hadde gebaert een zuentken! Het werd Loys gekerstend; de juiste datum blijft onbekend.
Maar naarmate de jaren gingen, kwam er wat sleet op die feesten want het werd zowaar een gewoontewerk. Op St.Anna werden achtereenvolgens geboren : (1) Petrus 8.4.1595 / Barbara 14.9.1597 / Joanna 1.2. 1599 / Antonius 11.5.1600 / Robertus 22.5.1603 / Arnoldus 23.5.1606 / Henricus 24.9.1609 / Maria 9.5.1611.
Van heel dit huisgezin is bitter weinig overgebleven:
Loys, onze hoofdpersonage.
Joanna, huwde met Gillis Bossaer(t) die overleed op 11.11.1633. Jannekin zocht haar heil in een tweede huwelijk met Nicolaes Guiniet gezeid Wegghe. Ze trouwden op 30.5.1634 en toen Joanna stierf op St.-Anna den 30.9.1640 en er begraven werd, liet ze als haar kinderen achter: Gilles, Maerten, Jan en Janneken Bossaer en Lauwereys en Cathelyne Wegghe (2).
Arnoldus was de laatste overlevende. Aernout in de wandel, huwde op St.-Anne den 3.1.1627 met Descorn Elisabeth. Op 8.8.1627 werd hun dochtertje Ludovica gekerstend in de St.-Annakerk. Op de doopakte noemt Elisabeth voor de gelegenheid Descarmes, wat waarschijnlijk haar naam was, vermits hij zo voorkomt in de boedelstaat. Maar Aernout en zijn lieve bruid verdwijnen uit Brugge en duiken in 1642 op in Duinkerke.
Van alle anderen geen spoor meer en het is bijna zeker dat ze allen, kinderloos zo ze gehuwd waren, gestorven zijn voor 1639, het jaar dat de eerste vrouw van Loys eveneens kinderloos gestorven is. De boedelstaat laat geen twijfel.
Loys Vandepitte en zijn eerste Vrouw
Loys was in 1616 op 24 november getrouwd met Anna Van den Aveene.
Nog zo’n onmogelijke naam die men op alle manieren schrijft: Avesne, Avenne, Aveerne. Van zijn trouwfeest zegt Loys dat ze wel met “16 paer volcx” waren en dat het plaats had in “Den Gouden Buck” (3), kortweg “Den Buck”. Deze herberg was het hoekhuis van de Carmersstraat en de Korte Raamstraat, de Raamstraat aan de westzijde. Dit was tevens het huis waar hij ging wonen en herberg houden na zijn trouwdag. Loys heeft een jaar of drie vier in deze herberg gewoond en getapt, vooraleer hij naar Koolkerke verhuisde. Daar kwam hij terecht in de herberg “Den Vlieghenden Hert” (4), waar hij het ook drie jaar uitzong vooraleer definitief zijn tenten op te slaan in de herberg “Ter Panne” (5) eveneens op Koolkerke. Deze herberg lag juist op, of beter juist buiten de stadspalen en was een pleisterplaats voor de stedelingen die een goedkoper hoppebiertje of wijntje wilden nutten, daar buiten de palen niet zoveel taksen werden geheven.
Maar we moeten even terug in de tijd. Op 24 juni 1624 werd de koop ingeschreven, in het eerste registre van St Jans sestendeelen, het oude kadasterboek van Brugge dat liep over een gedeelte van de stad genoemd Sint-Janszesdedeel, van de koop zeg ik, van “de gouden buck”. Loys had deze eigendom gekocht van Jan Du Bruy die dit huis retrocesseerde. Een bijna onbegrijpelijke situatie, opnieuw afstaan aan de feodale rechthebbende die het op zijn beurt doorgeeft aan de nieuwe koper. En toch! Reeds op 10 september 1618 wordt gewag gemaakt van “ghaven ghifte” aan Loys Vandepitte van het huis “de Buck” door dezelfde Jan Du Bruy. Dit “ghaven gifte” was de geijkte uitdrukking voor verkocht, koop. Maar nu gissen we nog altijd de juiste toedracht.
In 1619 had vader Baptist ook een huis gekocht in de Carmersstraat.
Het huis van Pieter Moerman, de zoon van Pieter. In 1637 verkocht Baptist dit huis aan zijn zoon Loys, met conditie dat hij in een afzonderlijk bijhorend huisje zou mogen wonen zijn leven lang. Baptist stierf op 22 april 1654 in het St.-Janshospitaal. Dit huis werd “De Gouden Croone” (6) genoemd. Nochtans kan het vermoedelijk slechts begin 1600 die naam gekregen hebben, daar de naam niet voorkomt in de hoofding van de bovengenoemde register, hoofdingen die teruggaan tot 1570.
Over zijn verhuis van de Carmersstraat naar Koolkerke zegt Loys “dat het was voor meerder trafycke”, meer gewin. Nochtans laat hij van zijn tong rollen dat hij soms (meestal) ruzie had met de burgemeester van de commune, d.i. de officier van politie van het stadsgedeelte.
Ook vertelde hij dat hij zelfs eens op “het steen” geleid is “om exempt gherefuseert thebben”. In het steen werd men opgesloten voor allerlei zaken, ook voor het niet betalen van schulden. Maar het moet een vergissing geweest zijn, daar hij er bij voegt “dat ze hem hebben moeten slaken zonder sententie”, dus zonder vonnis en gevolg. We dachten eerst dat het verband hield met het beslag leggen op zijn nieuwste koop in 1637 van “de croone” (7), maar alles blijkt wederom, toevallig of niet, op een vergissing te rusten.
Het ging over een oude schuld. Gelukkig voor hem, kon hij nog bewijzen betaald te hebben.
Al met al schijnt Loys toch niet zo heel zuiver op de graat te zijn geweest, daar de burgemeester van de commune hem bij zijn ontslag uit het steen zeide dat hij beter zijn ambacht zou uitoefenen in plaats van te tappen. Loys had in zijn jeugd geleerd voor “Saeywever en Fustynwever” (8) en ook kon hij “spoelen op de molen”.
Hoe hij aan de bijnaam “den Dophijn” geraakt is, weten we niet. ‘t Kan best zijn dat hij als een dolfijn kon zwemmen, tussen twee waters dan.
Loys zit dus op Ter Panne. In het jaar 1639 werd zijn vrouw Tanneken ziek en sterft op 21 december van dat jaar. De uitvaart had plaats in de St.-Annakerk, maar in het register overlijdens geen spoor te vinden. Maar we hebben de zekerheid door de boedelstaat die hier volgt. (2)
Staet ende Inventaris van alle de goedynghe ten sterfhuyse van wijlent Anna Van den Aveene (Aveerne) overleden poorteresse deser Stede van Brugghe den 21.12.1639 wiens ziele Godt Almachtch ghenadich zij... doen ende stellen ingheschrifte, Loys Vandepitte als besitter ten desen sterfhuyse, voorts overghevende aen Francois Van den Aveene ende Nicolaas Van den Aveene ende voorts aen Cornelis Devos in huwelicke hebbende Cornelia Van den Aveene, presenteerende elck de vijfde staecke in dhelft van de naervolgende ghoedynghe; voorts aen Marcus Blommaert in huwelick hebbende Magdaleene Mahieu Bout gheproccreert by Magdaleene Van den Aveene, representeerende de vijfde staecke in dhelft, nefvens syne huusvrauwen broeders ende susters die den besitter verclaert utghecocht ende voldaen thebben, volghende deselve utcoop danof synde in daten van 12 sporcle 1640 ende eyndelynghe ande voornoemde Francois Van den Aveene ende Marcus Blommaert als voochden van de vier minderjarighe kynderen van Mahieu Boudt bij Magdaleene Van den Aveene, maeckende met de voornoemde Marcus Blommaert de resteerende laste vyfde staecke, omme de liquidatie de goederen van voornoemde sterfhuys ghedeelt te worden half en half, al volghende de cuere ende costumen deser Stede van Brugghe.
Erfachtigheden te desen sterfhuyse competeerende
Alvooren competeert ten desen sterfhuyse eenen huuse met synnen toebehoorten staende ten voorhoofde in de Carmersstrate ande suytsyde van diere, ghenaemt De Goude Croone, naest den huuse toebehoorende aen ainbachte van de cleermaeckers ende nu Mr Guill. Van den Hende ande westzyde aen d’een zyde, ende aen d’huuse toebehoorende aen Pauwels Moerman ande oostzyde aen d’ander zyde, achter waerts streckende met eene plaetse van lande daerachter ligghende utcommende in het straetken achter “De Drie Zwaenen” (9) met een utganck ende poortkin ende met alsulcke vrydommen eyghendommen ofte meentuchten van mueren veinsteren privaten als deser huuse jeghenwoordelick es hebbende ende met alsulcke voorder servituyten soo pasive als active soo sienlicke als onzienlicke als desen huuse ende parchele up ende ten laste van de ommeligghende huusynghen; ende dezelve ommeligghende huusynghen up ende tot laste van desen huuse eenichsins mette rechten soude moghen competeeren ende voorts in zulcke voormen ende manieren als desen huuse ende plaetse van lande jeghenwoordelick ghestaen ende ghelegen is, belast met 4 schell grooten sjaers diemen ghelt aen diveersche Disschen Godtshuusen ende Kercken naer tverclaers van de brieven danof synde ende sulcx alser van ouden tyden utghegaen hebben; voorts noch belast met seven ponden tsiaers den penninck sesthiene die men gelt aen dheer Cornelis Van Torre ende nu aende weduwe ende hoirq (10) van Charles Van Liekereke sonder meer. In welcke huus den besitter gherecht is by de letteren van ghifte, ghepassert voor schepenen deser stede in daten 11.3.1637 onderteeckent Daniel de Witte ende overghestelt int eerste registre van St Jans zestendeel f° 1209 relatyf op f° 610 den 12.3.1637 by my ende was onderteeckent Van de Woestyne.
Voorts soo competeert noch ten desen sterfhuuse een huus met syne toebehoorten staende ten voorhoofde binnen dese stede ande zuutsyde van de Carmersstrate, met een cleene steene camere (11) ande oostzyde daeraen staende, nu jeghenwoordelick ghesepareert, stamde tselve huus op den houck van de Corte Raemstrate ghenaemt Den Gouden Buck nevens deselve Raemstraete ande westzyde aen d’een zyde, ende de vier steenen cameren toebehoorende aen Jan Verleye an de ‘oostzyde aen d’ander zyde, met een ganghe utcommende in de voorseyde Corte Raemstrate ende voorts metten erfve ligghende achter ‘tvoornoemde huus met ghem~erie inuereinde erfve west, zuudt ei~ oost, end.e met synen vrijen muere ende erve ande noordzyde tusschen de voornoemde vier cameren in de Carmersstrate ende de erfve van desen huuse, ende voorts in zulcken vormen ende manieren als tvoorseyde huus met het ghesepareerde huuseken daernefvens jeghenwoordelick ghestaen ende gheleghen waren, ende met alsulcke meentuchten vrydommen ende eyghendommen van mueren veysteren goten privaten ende ander servituyten, 500 sienlick als onzienlick als desen huuse op ende tot last van de ommeligghende huysyngen ende erfve, tot laste van dese huuse eenichsins soude moghen competeeren; belast met ontrent drie schell grooten tsiaers grontrente danof nu jaerlicx ghelt an die van den Eeckhoutte, ses grooten ende ses myten telcken baefmesse, voorts den disch van St Cruus ende St Anne 90 grooten 90 myten, voorts de Cappelrie van St Lievens binnen den clooster van St Claren 6 grooten 6 myten tsiaers telcken Joannis, voots den disch van O. Vrauwekercke in Brugghe in twee partyen een groote 23 myten tsiaers, voorts noch belast met drye ponden gr. tsiaers lossende een penniynck 18 zonder meer. In welck huus den besitter gherecht is by letteren van ghifte tsynen proffytte ghepasseert voor schepenen deser Stede up den 20n van hoymaendt 1624 onderteeckent L. Robyn en de overghestelt int eerste registre van St Jans zestendeel f° 655 den 27 hoymaendt 1624 by my onderteeckent Vande Woestyne.
Bate van ghereede ghelde ten sterfhuuse bevonden: den besitter gheeft te kennen hoe ten overlyden is bevonden gheweest in diveersche specien van goude ende selvere totter somme van 43 ponden 12 sch. gr.
Ander bate van venditie van eenighe catteylicke ghoederen ende houdt ten sterfhuuse bevonden: de portee van de venditie ghedaen by Adriaen Inbona stockhoudere van den heerlickhede van de Cannonycksche bedraecght vollghens zyn billiet afghetrocken alle oncosten van salaris, mijnghelden (12), als anders totter somme van 41 ponden 8 schell gr. dus hier 41 8 00
Andere bate van de prysie van de meubele ghoedynghen ende de cleederen van den besitter ende anders, deselve prysie ghedaen by Nicolays Piersens ende. Jacques Pladys cleercoopers van hunne style by hunlieder respectievelick onderteeckent: de portee ofte volle somme van de voornoemde prysie bedraecght tvoorschreven billet totter sommer van 34 9 10
item over enighe cleeren van de besitter die hy meende hem te moghen volghen maer niet begrepen in de prysie 10 0 0
Andere bate van de prysie ghedaen by de huusvrouwe van Jan Wouckier van de juweelen ten voorn. sterfhuuse bevonden
alvooren een selver jaspant rieme met een sloterhaeck drye cleene haecken ende vijf ketens, een selvere bricklepel (13), een selver spelleken, twee selver echten (14) van messen, weghende tesamen 24 oncen à vichtich stuu. d once compt hier totte somme van 10 0 0
voorts noch een selver schale weghende ses oncen ende een sisein (15) tenadvenante alvooren 2 12 1
ende voorts noch een paer corale braseletten met twee goude sloten weerdich bevonden by de voorn. pryseghe 1 13 4
Bate van inschulden ten desen sterfhuuse conipeteerende:
alvooren Jacques Durdt was schuldich vande huushuere van den huuse hiervooren in bate ghebrocht staende in de Carmersstrate ghenaempt De Croone ende dat over een jaer en half verschenen 1 decembre 1640 bedraeghende tsamen ter somme van 19 pd 10 schell gr, danof alhier een jaer by besitter goet ghedaen sal worden als by den besitter ontfaen, dus hier 13 0 0
rest nog een half jaer
voorts Jan de le Maire is schuldich ter cause alsvooren van den huuse hiervooren oock in bate gebrocht staende in de Carmersstrate ghenaempt Den Gouden Buck ten advenante van 9 ponden gr tsiaers, compt hier over elf maenden 8 5 0
voorts Jan Thierens was schuldich van teere by hem ten huuse van de besitter ghedaen ter somme van 3 0 0
Francois Van Houtte voor tselve 0 8 0
Nicolays Van der Haeghe 1 18 6
de prochie van Heyst over teere 0 20 0
Pauwel Verlare 0 30 0
de coster van Ramscapelle 0 7 0
Jan Meyns 0 5 0
J° Charles Tacquet teere en ghehaelde wijn 3 9 6
Commeren ende lasten daer inne dit sterfhuus ghehouden ende belanghende is alvooren betaelt aen Jonck. Philips Van Boonem over de volle betalynghe van twee jaeren pacht van den huuse ende herberghe Ter Panne jeghenwoordelick besitter op woont ende dat van de jaren verschenen 1n lauwm. 1638-39 per quitantie 32 0 0
aen Jacques Lambrecht apothecaris over de leverynghe van diveersche wynckelwaere vollg. syne specificatie en quitantie 2 5 5
aen Jan De la Rue over de settynghe van het canonnyncx landt by den besitter ghebruuckt 0 6 0
aen Pieter Wilis over tmaken van den nombre van 1600 branthout aen Pieter Deman over leveren branthout 0 7 14
aen Francois Van den Aveene 0 8 0
aen Anthone Faeys over leverynghe broodt 1 13 14
aen Gillis Schebbe over reste van macken cleeren 1 8 0
aen Jooris Vandendorpe over coope en leveren wolle laeken 6 5 9
aen Laureys Van den Neste over slete van wijn ende bier ghedaen by den besitter 3 0 0
aen de weduwe DeConynck over leverynghe wynckelwaere 0 2 0
aen dhuusvrauwe van Eduwaert De Witte over leveren van drie tonnen groot bier 3 15 0
aen Andries Houvenaeghel over leveren schoen 1 1 0
aen Claeys Denys over wynckelwaere 0 17 5
aen Jöbs Huusheere over leveren van een hoet 0 15 0
aen Jan Tristram over leveren van twee gouden pendanten met een gouden rynghelke voor den overledene 0 9 10
aen Christoffel Macop over leveren een paer schoen voor de overledene 0 5 8
aen Frans Van Callenberghe over reste van coop en leveren wynckelwaere 7 10 0
aen Cornelis Pieters over reste van coop opt billet 7 5 0
aen Rougier De Geldere over leveren wynckelwaere 9 12 0
aen Alexander Huwein over leveren van diveersche gebraden vleesch 0 8 10
aen Lauwereyns Van de Velde over reste leveren wynckelwaere 0 16 1
aen Aernoudt Schockaert over tdoene de prysie van den houtte hier vooren gecocht 0 10 0
aen Claeys Pieters ende den clercq van de cleercoopers over hunlieder dachuere int prysen 0 16 0
aen den Heere docteur Rodius ende Mr Adriaen Jode chirurgijn over huerlieder vacatie ende diensten ghedaen in de sieckte van de overledene 45 0 0
aen Loys Van Neste over wyn ende bier 2 0 0
aen B. Van Thienen als ontfanghere van de Heerlickhede van tcannonynsche over de wyn en bier acsys van de wynter saeysoen verschenen latste van april 1639 ende reste van voo voorleden somersaeysoen 3 1 8
aen Anthone Villegas over de slete van wyn ende bier ghedaen by den besitter 3 0 0
aen Pr Carlier pachter van de sleet op elck stoop wyns van ‘tnoordtquartier van twee saysoenen ‘tlaste verschenen 1639 midts sy van selve saysoene trecht van het groot ende claan slachtghelt, compt hier 4 0 0
aen Frans Brouckman voor leveren bier 17 8 4
over teere ghedaen by de gemeene ghebeurs over so vele d’overledene ghejont heeft naer haere doodt voor eene recreatie 2 0 0
Ander lasten daerinne dit sterfhuus ghehouden en belangend is:
alvooren de grondtrente gaende ut de huuse ghenaempt De Croone hierboven in bate ghebrocht f°2 v° die men ghelt aen diveersche godtshuusen Disschen ende kercken is verachtert tsydert... (niet vermeld) ende daernaer betaelt by den besitter de jaeren 1637 ... rest 1638 en post 5 4 12
voorts de rente van 7 ponden gr tsiaers den penninck 16e gaende utten voorn. huuse diemen ghelt aende kynders van wylent Pieter... maer is betaelt een jaer naar het overlyden van besitters huusvrouwe verschenen meye 1638 per quitantie… rest 1639 et post 7 0 0
voorts de grondtrente van drye schell gr tsiaers die men ghelt aen diveersche persoonen volghende dinhouden van de ghifte van den huuse hiervooren ghebracht f°4 v° verachter sydert ... (niet vermeld) blijft ghemeene de rente van drye ponden grooten tsiaers den penn. 18e die men ghelt aen den disch van St Cruus gaende utte tvoorseyde huus ghenaempt Den Buck staende in de Carmersstrate is verachtert tsydert... ende is daernaer betaelt by den besitter tjaer 1637 de somme per quitantie... rest 1638 et post 3 2 0
voorts de grondtrente ut de selye huuse van 19 schell gr danof de besitter is betaelt de jaeren 1637 per quitie, rest 1638 et post 3 3 0 18
Vuytte ... ende begravynghe van de overledene:
alvooren betaelt aen Heer ende Mr Joannis Wulfaerts pastoor van de parochie Coolkercke over sijn recht pastorael met de visitatien ghedaen ande overledene in haere begravenesse ende sieckte per quit. 2 0 0
aen Jan Roose coster van de kercke van St Anna over trecht van de heere pastoor ende de distribuatie van den choir ende ander dienst ghedaen over de siele van de overledene per specificatie ende qui. 4 6 0
aen Jasper Van Dierendonck coster van Coolkercke over syn costereel recht met luwen van de clocke in redemptie van de overledene, per quitantie 0 16 4
aen Hr ende Mr Theodor Van Hove pastoor van St Anne binnen Brugghe over syn recht pastrael ende doene van den uutvaert, samen 9 17 5
aen Joos De Biddere over syn dienst ende vaccatie in den uutvaert per billet 1 12 2
aen Jacques Lambrecht over leverynghe van een dootkiste 1 5 4
aen Andries Van Marievoorde over tmaeken van ‘tgraf 0 1
aen Macelis Clercq van de ghilde van St Anna over de dootschult 0 2 5
aen Joos Verhooft over de dootschult van de overledene ende trecht van de cellebroeders 0 5 2
aen Vincent De Soniers over leveren van broodt tot het sterfhuus van de over ledene 1 3 0
aen Mr oversiener ende schepenen van de weesen voor hunne vaccatie int liquideeren van deze staet 0 5 0
aen Mr Anthoine Van de Velde pensionaris ende greffier van de weesen 0 3 0
aen deselve over het reden van de voochden 0 4 0
aen Daniel De Witte om tmaecken van desen staet mette bouble ende tliquideeren van deesen 2 4
betaelt over het lichten van de affirniatie in Camer 0 0 12
betaelt aen de stedegarson de duere bewaert hebbende ten tyde van de liquidatie ende ander 0 0 6
ende de liquide baten bedraeghen 165 4 9
dus meer liquide baten dan last 27 7 10 15
compt over de helft voor dhoirs 13 13 11 9
waervan afghetrocken de somme van 5 ponden acht grooten over den testamente hier naervolghend ghebracht staende tot laste van de hoirs alleene blijft over voor dhoirs 8 13 3 9
Aldus gheliquideert ende ghesloten by dHeer Laanbrecht ende Sproncholf ende onderschreven Jo. Alexander De Muelenaere, Jan Baelde, van huerl. schepenen van weesen der stede van Brugghe op de ghewonelicke protestatie ten daghe ende jaer als hiervooren in de presentatie — my present
Van De Velde.
Testamenten ghejont by de overledene als volght, die blyven tot laste van de hoirs alvooren by den overledene ghejont ande ghilde van O. Vrouwe tot Coolkercke
de somme van 20 sch gr die betaelt syn by den besitter aen Jan De la Rue als ontfanghere van deselve ghilde, per quit. 0 20 0
voorts noch ande Disch van de selve kercke de soinme van 2 pond gr die betaelt syn alsvooren, per quit. 2 0 0
voorts noch een half pont was voor het cruuse te Damme 0 1 8
voorts noch 15 messen die ghedaen syn gheweest by den paster van St Anne daervooren betaelt de somme van 0 15 0
voorts noch aen de aerme menschen in de voornoemde prochie van St Anne 0 20 0
voorts moet noch aan de Heere pastoor van St Anne over syne visiten ghedaen in de sieckte van de overledene 0 4 0
Den 24 Jan. 1640 ghecompareert in huer ghemeen Collegie van Schepenen der Stede van Brugghe, Loys Vandepitte weduwnaer ende besitter van den sterf huuse ende heeft onder solemnelen eedt ghepasseert het inhouden van desen huuse ende ghoedynghe onder ghewonelicke protestatien.
Actum in de carnere, my present, ende was onderteeckent P. Spronckholf
Tonyken Costers, het begin van de tragedie
Goed! Tanneken Van den Aveene is dood en begraven. God hebbe haar ziele. Maar Loys zit op Ter Panne zonder vrouw. Hij had al een maerte of twee gehad, maar die bleven niet lang. Nu was hij aan zijn derde toe Antonia Costers, Tonynken in het burgerleven.
Ja, veel meer wist Loys er ook niet over. Wel dat ze noch vader noch moeder had. Ze was in dienst geweest bij Schotte in “tbeertkin” (16).
En had eveneens gewoond bij beenhouwer Van Vijfvere, zo meende hij toch te weten. Door een kennis uit de Flipstockstrate was ze naar hem gezonden en hij had ze gehuurd als maarte.
Diet wil besoeten, hij moet besueren! En zo gebeurde het ook. Op 16 oktober 1641 (17) trok Loys op zijn beste gepint en tooid kerkewaarts naar Koolkerke, met aan zijn zij Tonynken Costers. Ja feitelijk leefden ze toch al als man en vrouw, maar nu was het toch wel een dringende zaak geworden daar het kind een naam moest hebben. Was de bekoring groot geweest de vruchten waren navenant. De 6 december 1641 schonk Tonynken het leven aan een zoontje dat Joannes Ludovicus werd gedoopt. Als peetje- en meetjelap fungeerden Jan Baptist Boddens en Catherina Brouckaert, de dochter van Jan.
Zo er voordien soms al een haar in de boter zat, met de dood van Jantje op 4 februari 1642 liep de zaak helemaal in het honderd en kwam het van kwaad tot erger. Het echtelijk krakeel was niet veel uit de lucht. Ja, toen...
Het was in eenen tsinxen daghe
dat beede bosch ende haeghe
met groene loveren waren bevaen...
Met Sinksendinsdag kwam Loys uit Brugge aangelaveerd en hij had in zijn kielzog een ferme poeze mee. Ze was dienstmeid “op de tol” (18). Loys kwam met haar Ter Panne binnen en deed zijn vrouwe de wijn schenken die hij aan deze dochter offreerde. Zes a zeven pynten wijns waren het. En toen was de maat vol, Tonyne sloot de kraan en deed de tap toe. Al dat geflikflooi met die andere stond haar natuurlijk maar matig aan, zodat na het vertrekken van dit vrouwspersoon de poppen aan het dansen gingen.
De vrijdag daarop waren in de herberg Ter Panne de beide hoofdmannen van Koolkerke binnengekomen, in de late nanoene. Ze hadden wat gegeten en tussendoor wat kannen bier geledigd. Omstreeks tien uur ‘s avonds waren zij huis waarts getogen, Loys en zijn vrouw achterlatende in goeie gezondheid.
‘s Morgens omstreeks vier uur, liep Loys naar de naaste buren om hulp, omdat zijn vrouw zo ziek was en hij meende dat ze sterven zou. Toen de buren bij Tonynken kwamen lag deze te bed zonder taal of teken, de ogen open; de mond toe. Ze roerde noch lid noch let en was paars en blauw in ‘t gezicht.
De buurvrouwen meenden nog even gezien te hebben en gehoord dat Tonijnken nog enkele snikken gaf. Tonynken was de wereld gepasseerd.
Allemaal waren ze van de hand Gods geslagen. “In hunder moenkt gebloazen”. Loys zei dat ze in de nacht had moeten overgeven, daar ze dat wel meer had, vond hij dat niet verontrustend. Omdat hij moe was, had hij ze de rug toegedraaid en was in slaap gevallen. Toen hij terug wakker werd en hij zijn vrouw zo vond, naast hem liggende zonder taal of teken. Er was braaksel op het bed en op de vloer van de hoogkamer, terwijl de vrouw ook tweemaal haar gevoeg had gedaan. Daar ze de aarden pot voor dit gebruik de avond te voren bijhad laten staan, Loys sliep en zij misselijk was, had zij niet beter gevonden dan een hoopken te deponeren in heerd en een ander voor het mozegat (19). Terwijl Loys deze uitleg gaf, zagen ze inderdaad het menselijk drek op de twee plaatsen liggen en oordeelden dat het er gezond uitzag, als van een gezond mens. Inmiddels was heel het gebuurte op de been en de een na de andere kwam binnen, terwijl Loys maar gedurig de uitleg gaf. Toch had hij al iemand gezonden naar de Carmersstraat om zijn vader en een nicht te halen.
Naargelang de tijd verstreek, hoorde men het. Eerst een gefluister, dan een gemompel en steeds luider en luider doorheen de hele stad, dat den Dophijn zijn vrouw de kele zou kunnen ingeduwd hebben. En toen had den Dolphijn het al gedaan, want hij was er best toe in staat. Tot ‘t Quaepeert, komende uit de stad, den Dolphijn zien zitten voor zijn deur en hem in zijn gezicht slingert dat hij zijn vrouwe de kele heeft toegeknepen, er bij voegende dat dit in de stad werd verteld en dat hijzelf er hem toe in staat achtte. God in den hogen hemel, zo’n stoute taal!
Op aanraden van een buurvrouw die hem zei, dat hij ingevolge deze klaps zijn vrouw zomaar niet moest begraven, hij er best aan deed de pastoor te laten komen en zijn gedacht te vragen. Wat gebeurde. De pastoor raadde hem aan, dat om al die ”Clappaerts” te doen zwijgen, het best zou zijn dat hij zijn vrouw liet schouwen door een dokter.
Dokter en chirurgijn werden erbij gehaald en toelating werd gegeven om Tonijnken Costers te begraven. Alras was het lijk gekist en de kist vernageld. Jamaar, jamaar, momentje!
De roep dat Loys zijn vrouw zou gewurgd hebben, kwam ook ter ore van de baljuw en deze wou er toch het fijne van weten. Daar Loys Proostlaat was, verzocht de baljuw de heren Kanunniken ‘s namiddags om drie uur present te zijn op Ter Panne. Mede werden opgeroepen dokter Jan Bat. Vekenians en de chirurgijn Adriaen Haeck. Present waren de dokter, de chirurgijn, de baljuw, de greffier en de kanunn. Van Volden en Schotte.
De kist stond in de grote kamer bedekt met een kleed, en ze vonden die reeds toegenageld. Dan maar weer openbreken! Wat hebben we nou? Het lichaam was al opengesneden. Dan bleek dat het lijk in de voormiddag was geschouwd geworden door chirurgijn Michiels in tegenwoordigheid van dokter Burchard Wittemberg.
Nu zagen de heren blauwe vlekken aan de hals en aan de achterkant van de hals tot beneden aan het steertebeen was het paars en blauw. Dokter Wittemberg had de dood toegeschreven aan een accident van binnen aan de longen veroorzaakt door het geweld van het spuwen en overgeven, waardoor de verstikking was opgetreden.
Nu werd het lichaam wat verder opengesneden om alle vitale organen beter te kunnen bezichtigen. Ze werden alle goed en deugdelijk bevonden. Inmiddels werd opgemerkt dat er overvloedig schuim kwam uit mond en neus. Besloten werd dat de dood veroorzaakt werd door een verstikking, gevolg van een accident van binnen veroorzaakt door een gewelddaad van buiten uit. Hieruit volg de dat de Kanunniken met de baljuw besloten Loys te “apprehenderen ende hem te leenen in ghevanghenesse” (20).
Ze trokken ook tot nader order de toelating tot begraven in, en keerden naar de stad terug. Op de terugweg komt het gezelschap echter dokter Wittemberg tegen, die zegt naar Ter Panne te gaan op uitnodiging van Loys (het waarom wordt niet verteld.) Als gevolg daarvan besluit heel het gezelschap rechtsomkeer te maken om ter plaatse met de dokter te delibereren over zijn besluiten van ‘s morgens.
Nogeens werd Tonynken ‘t buitenste binnen gekeerd. Alle delen nog maals gekeurd. Dokter Wittemberg verklaarde openlijk dat hij niet heeft gezien het spuma (speeksel) en de andere tekens die hem werden getoond en trok aldus zijn afgeleverd attest in. Onderling werd overeengekomen dat nu het stoffelijke overschot mocht begraven worden. Loys wordt bevolen te staene ten bevele volghende de genomen besluiten. Loys ging de bak in!
Op zondag 15 juli (21), daags daarna, kreeg de baljuw een persoon op bezoek die zich aandiende als Niclays, zwager van Loys, Namens Loys vroeg Niclays Wegghe een nieuwe lijkschouwing aan met andere doktoren. Onmiddellijk werden de schikkingen getroffen. De Kanunniken tournisarissen werden verwittigd van dit feit en uitgenodigd na de noene ter plaatse te gaan om met de dokters Vekemans, dHaecke en Alphonsus en Cornelis Van den Plancken, een nieuwe schouwing te doen.
Op Ter Panne aangekomen deden ze de kist in de hof stellen in het klare daglicht. Daar zagen ze dat het bloed uit de kist droop en dat het lichaam bebloed en uitgebloed was, en dat het zoals daags tevoren paars en blauw was. Uit de mond en de neus kwam er schuim en spuma.
Andermaal werd gejugeerd. dat de dood het gevolg was van een subiete verstikking voor dewelke zij geen inwendige oorzaak konden aan wijzen. Zodat deze verstikking niet zou voorgekomen zijn, waren er geen violente oorzaken van buiten uit, die er de aanleiding toe geweest waren.
Na deze besluiten werd gevraagd aan vader Baptist en Niklaas die ter plaatse waren, of ze nog een schouwing wensten met nog andere doktoren, maar zij vonden het al welletjes.
Andermaal werd toelating gegeven tot begraven. Wat gebeurde des anderdaags. Tonynken Costers werd te Koolkerke begraven de maandag. Van de pastoor kreeg ze in het overlijdensregister volgende tekst: “Die 13 juni obiit Antonia Costers uxor Ludovici Van de Fitte quo dicitur suo viro occisa. Sepuicta in cemitario” (17) D.i. op 13 juni overleed Antonia Costers echtgenote van Ludovic Van de Fitte, van wie gezegd wordt dat ze door haar man gedood werd begraven op het kerkhof. Op te merken is hier dat de baljuw zegt op de 14 juni te hebben kennis gekregen dat Loys ‘s morgens zijn vrouw had gedood. In de boedelstaat staat ook; overleed 14 juni. Aan de hand van de eeuwige kalender kunnen we berekenen dat de 14e inderdaad een zaterdag was. Zodat de pastoor met zijn datum in de kou blijft.
Het zal u opgevallen zijn dat hier sprake is van kanunniken die tegenwoordig zijn op de lijkschouwing en het onderzoek. Dit kan velen verwonderen, maar dit komt voor uit het feit dat Loys Vandepitte een proostlaat was en alzo viel onder der juridictie van de proostdij van St-Donaas te Brugge. Wat dit inhoudt trachten wij u bij te brengen door bijgaande tekst van Dr. J. Maréchal, conservator van het Rijksarchief te Brugge, uit zijn werk “Inventaris van het archief der Proostdij van St-Donaas te Brugge”, 1960. Inleiding, ingekort: “Eertijds was de proostdij van St-Donaas een heerlijkheid die door de Graaf van Vlaanderen beleend werd aan een geestelijke waardigheidsbekleder. Daarom werd het bij de kerkelijke heerlijkheden gerangschikt. Haar uitgestrektheid was zeer groot en vormde enclaven in negen kasselrijen, met name: Brugge (Brugse Vrije), Veurne, Bergen, Broekburg, Kassel, Belle, Rijsel, Kortrijk en Gent (Oudburg).
“De Heer van de proostdij was de Proost van het kapittel. De burgers die er afhankelijk van waren, noemde men proostlaten. Oorspronkelijk stelden de kanunniken van St-Donaas en onder hen voor als proost. Doch in 1562 bij de definitieve oprichting van het bisdom Brugge, kwam dit laatste in het bezit van de heerlijkheid en van dan af bestond er identiteit tussen Bisschop en Proost.
“De stichtingsdatum van St-Donaas is niet juist bekend en de akte van 961 steunt op een vervalste oorkonde. Het oudst gedateerde stuk is uit 1067 “De proostdij van St-Donaas bestond binnen het Brugse Vrije uit twee delen: 10 Het Proosse, waar de proost bij het uitoefenen van zijn macht werd bijgestaan door 28 erfelijke magistraten, redenaars genoemd. 2° Het Kanunnikse, waar de proost zijn gezag grotendeels overliet aan de 31 kanunniken van het kapittel. Het college van redenaars werd door een president, en het kapittel van kanunniken door een deken geleid.
“Juridisch had het Proosse én leenhof én vierschaar; die beide uit zeven redenaars waren samengesteld. Het Kanunnikse bezat slechts een vierschaar waarin vier kanunniken tournarissen zetelden. De vierschaar van het Proosse te Brugge bezat volledig de drie graden van justitie en mocht dus ook de ergste zaken vonnissen. Tegen hun uitspraak kon slechts beroep aangetekend worden voor de Raad van Vlaanderen. Om reden van het geestelijk karakter van de kanunniken miste de vierschaar van het Kanunnikse te Brugge gedeeltelijk de middelste en hoge juridictie. Zo hield ze zich in criminele zaken uitsluitend bezig met het onderzoek. Voor de uitspraak en de terechtstelling immers werd de beschuldigde aan de vierschaar van het Proosse overgeleverd.”
Het getuigenverhoor
Beste lezer, opzettelijk hebben we deze historie zo opgezet, dat we u het hele verhaal hebben uit de doeken gedaan, maar u het slot hebben onthouden.
Het schuldig of niet schuldig zijn van Loys Vandepitte, en wat er op volgt. Het schuldig! Daarover zult u moeten oordelen, net zoals dezen die het onderzoek hebben geleid. Hierna krijgt u, zoals de greffier ze heeft op getekend, de getuigenissen van de ondervraagden die meestal buren zijn. Maar, burenpraat... is kwaad, in menig geval; en van horen zeggen... dat lost weinig op.
Misschien dat het wel eentonig wordt, maar als u zich in de plaats stelt van de ondervragers en u later plaats neemt op de rechterstoel om in eer en geweten te vonnissen en recht te spreken, dan is er geen gevaar voor.
a) Actum 17 juni 1642, present den Bailliu, Blootacker en Haecke can. (Kanunniken).
Mayken Verleye de dochter van Gillis, huisvrouw van Cornelis Beernaert en wonende in de Carmersstraat te Brugge, die verklaart onder solemnele eed. Dat ze Loys Vandeputte goed heeft gekend uit hoofde dat de moeder van Loys en haar vader broer en zuster waren van halven bedde. Loys heeft als eerste huisvrouw gehad Tanneken Van Yaveene en hij was met deze ongeveer achttien jaar gehuwd, niet wetende juist hoeveel. Ongeveer twee jaar geleden zou Tanneken overleden zijn, kinderloos naar haar beste weten. Ze zegt ook niet te weten dat hij tegenover zijn vrouw onbehoorlijk zou hebben geleefd. Mede door het feit dat ze intussen ook getrouwd was en weinig gemeens heeft gehad met de familie.
Na de dood van zijn eerste vrouw is hij na korte tijd gehuwd met zijn maarte Tonynken genoemd, maar ze kent haar familienaam niet. Daarmee heeft Loys een kind gehad dat gestorven is ongeveer drie maanden nadien.
Daar haar man onlangs terug in stad in dienst is gekomen, heeft ze kennis gemaakt met Tonynken en is “ten haeren huuse gheweest”. Ze heeft echter nooit geweten dat Loys zijn vrouw zou geslagen hebben of dat de vrouw ooit aan haar zou geklaagd hebben. Maar sedert een viertal weken had ze toch gezegd tegen de getuigen “dat Loys jeghens haer kwaedt was gheworden, zonder dat zij haer yet seyde int particulier oft de cause waeromme”.
De vrijdag, in de voormiddag was Tonynken nog bij haar geweest om te vragen naar de twee manshemden die ze moest maken voor haar man, zonder dat zij de minste klacht had geuit. Verklarende ook dat zij dezelfde dag haar man had gezien, die hen tegemoet kwam op de Craene (22), dit was voor de noene. Zij was van hen gescheiden, terwijl ze samen naar huis trokken.
‘s Anderdaags is dan bij haar gekomen de vrouw van Jan Van Daele, die bij het huis van Loys woont, zeggende dat Loys vroeg of ze onmiddellijk wilde komen bij hem. Haar vragend waarom, kreeg ze na lang rond de pot draaien te horen dat Tonynken dood was.
Verder zegt ze samen met de vrouw Van Daele en vader Baptist te zijn meegegaan naar Ter Panne. Daar aangekomen, zag ze Loys zitten voor zijn deur, bedroefd naar het leek, maar toch niet “cryschende”. Binnen zag ze Tonynken op het bed liggen, dood. “Onghecleedt, alleene in huer hemde en ghedect met een slaplaeken ende charge”. Haar gezicht was bloot. Ze voelde nog warm aan, en was nog niet opengesneden.
Gevraagd werd haar of ze niet kon gissen wat de oorzaak zou kunnen zijn van haar dood. Ze zegt dat Loys haar verklaard heeft “dat ze een quaelickte op therte hadde ghecreghen”, en er was in gebleven. Dat ze gespogen had en zelf gezien had dat het wambuis van Loys, dat op het bed lag, hoe het bespogen was met groen en geel.
Kort daarna is ze naar Brugge teruggekeerd. Toen lag het lijk er nog zoals bij haar aankomst, en er was nog geen dokter of chirurgijn omtrent geweest. Wel waren daar twee geburen en de pastoor met de twee hoofdmannen van Koolkerke. Verder is ze niet meer in huis geweest tenzij alleen de maandag voor de begraving.
tmarcq van deposante.
b) Actum eodem present deselven:
Van Thienen cqco Jacquemijne de dochter van Gillis De Smet, weduwe van Eustach Fruyts, oud omtrent 49 jaar en wonende op Koolkerke in een huizeken staande nevens het stalleken van Loys Van de Putte die zoals ze zegt genoemd word “den Dolphynck”. Onder eed verklaart ze, nu te meie er twee jaar te wonen en goed de eerste vrouw van Loys te hebben gekend. Zij, deposante, woonde vroeger op het kasteel van Van Volden (23) op de Lisseweegse Watergang. Ze zegt dat Loys met zijn huisvrouw niet wel leefde en haar nood geklaagd heeft aan haar met volgende woorden: “ick wilde voor mynen doodt in ruste ende pays laven ghelyck een vrouwe met eeren”.
Haar man betoonde haar niet veel liefde. Die klacht uitte ze toen Loys eens naar Brugge was en getuige met een andere vrouw een kanne bier dronk in de herberg. Zegt aan het volk te hebben gehoord dat hij zijn vrouw dikwijls sloeg, maar zij heeft dat nooit gezien.
Na de dood van zijn vrouw heeft Loys wel twee of drie maarten gehad, tot daar is gekomen wonen voor dienstinaarte Tonynken, van bynaeme Costers. En toen ze daar enige tijd was, droeg ze kind van Loys en zijn ze getrouwd, “Ende sy Tonynken es gheleghen van een kyndt ontrent St Niclaysdach”, doch getuige was dan niet huis. Ze was bij haar dochter te Bredene. Toen ze terugkwam rond Vastenavond vertelde men haar dat den Dolphynck zijn kind had begraven. Dit kind was subiet gestorven zo ze vertelt “smerghens doodt”. De avond te voren wist het niets van ziekte. Het kind lag tussen ehn int bedde “apparent versleghen” (klaarblijkelijk dood). Maar ik weet niet, voegt ze erbij, wat de waarheid is.
Getuige werd gepolst naar de verstandhouding in het gezin. Naar ze zegt heeft ze hem verschillende keren haar hard horen toespreken zeggende “ick sal u de beenen breken, den hals afsnyden, den crop induywen ende dierghelicke meer”. Ja zelfs de vrijdagmorgen, als ze ‘s anderdaags dood was, tempeeste hij alzo tegen haar.
Voor ongeveer een week of vier vijf, toen zij ook present was, wilde hij haar dekkleden doen spoelen “ant schep” (24) in dezelfde waterput. Ze zeide hem dat het te hoog was en “een heemer” (25) vandoen had (zij, getuige, hielp haar daar aan). Maar hij, Loys, begon weerom te tempeesten zeggende: “die canonnyne (26) doet zulcx als omme my te tempteeren, roupende, pestighe burgheresse waere ick daerby u, ick soude u den hals breken”. Met nog meer woorden, zei getuige die zelf verveerd werd en opgelucht erbij voegde: “maer hy niet by en quam”.
Verder heeft ze nooit gezien dat hij haar geslagen had, maar toch som tijds van buiten gehoord te hebben gerucht binnenshuis en horen roepen en tieren maar toch niet kunnen zeggen of hij sloeg. Eens heeft Tonyne tegen getuige gezegd dat hij haar een vuist had gegeven. Maar, zegt ze, ze was bescheiden en klaagde niet veel.
En vrijdag laatst, toen hij op straat had geroepen en getierd tot haar: “den hals ende de beenen moest je breken”. Dit voor hij naar Brugge ging. Tonynken een uur en half nadien is ook naar Brugge gegaan en getuige gaf haar een kan mee om gist (27) mee te brengen. Ze sprak: “Ik heb Loys ontmoet en hij zeide mij help u naar huis er komt volk”. Aan haar gezicht zag getuige dat er wat scheef zat, want ze zag er zeer bedroefd uit, zoals de andere buren ook hebben gezien. Kort daarop, misschien minder dan een kwartier, is Loys thuis gekomen van Brugge en zonder iemand te bezien of iets te zeggen is het huis binnengegaan. Nochtans heeft ze niets gehoord van enige twist of krakeel.
Tegen de avond zijn dan de hoofdmannen van Koolkerke daar gekomen en zaten voor de herberg buiten in de schaduw en aldaar het avondmaal genuttigd en bier gedronken met Loys en zijn vrouw, waarbij ze opmerkte dat de vrouwe “oock ghenouchlick mette anderen was”. Later zijn ze binnen gegaan. Die nacht heeft ze geen enkel gerucht gehoord.
In de morgenstond, de zonne was kwalijk een half uur op, is Loys naar haar huis gekomen enkel gekleed met zijn broek en lijfrok. Zij was nog niet op, maar haar dochter wel. Toen ze vroeg wat hij begeerde, antwoordde hij “Och Jacquemyne, myne vrouwe is soo sieck, ick vreese sy sal sterfven”. Op haar vraag: hoezo? Zei hij: “dat ze snachts ten twaalfven seere quaelick was geworden en gespogen had”. Getuige heeft zich aangekleed en is met haar doch ter achter haar, gaan zien. Met nog een andere vrouw, de echtgenote van Francois Van Eenooghe is ze binnengegaan en daar zag ze Tonyne liggen met opene ogen, starlings, zonder te roeren. Ze heeft haar niet zien roeren, noch hoofd, noch ogen, noch let. Ze meende nochtans dat ze nog leefde, daar ze hoorde aan de kele enige snikken, wel vier of vijf snikjes bij tussenpozen.
De mond was open en de tong stak uit tussen de lippen en die werd stilaan peers en blauw. Daarna, verklaart ze, de tong ging binnewaarts en de mond sloot. Ik en Loys beproefden met een sleutel de mond open te doen en heb ben ook gebruikt “eenen blauen steertelinck (28) omme den roock in de neuze te doene, presumerende dat sy in een quaelickte lagh, omme daermede den aezem te ghevene, maer en saeghe gheen levene”. Verder zegt ze dat ze geen adem uit de mond of de neus heeft zien komen. Dat er wel een half kwart tijds was voor ze de laatste snik hoorde en ze toen zagen dat ze dood was.
Middelertijd was hij, Loys, op ‘t bedde geknield en hield met zijn hand haar hoofd op zeggende “Tonynken spreekt, lamenters toch, elkander zo te verliezen. Moet ik deze droefheid nog eens doormaken mijne vrouw te verliezen”. Dat ze te midden in de nacht hadde kwalick geweest en gespogen had en ook twee maal had af geweest en in de kamer haar gevoeg had gedaan, daarbij aan getuige tonende op twee plaatsen menselijke drek, dat er uitzag als van een gezond mens. Hij had haar gezegd de vinger in de keel te steken. Toen hij zo twee uren in roeringe was, is hij van vermoeidheid terug in slaap gevallen. Ontwakend heeft hij zijn vrouw naast zich gevonden rochelende; en zich kerende, zag hij dat ze helemaal buiten kennis was, met de rochel in de kele. Toen is hij het huis uitgelopen om de getuige te halen.
Jacquemyne zegt verder dat zij en Loys haar de ogen hebben gesloten en dat het lichaam zo is blijven liggen tot de dokter en de chirurgijn gekomen zijn.
Men vroeg haar waarom Loys zijn vrouw had laten opensnijden. Volgens haar verklaring heeft Loys de vrouw van Van Daele naar Brugge gezonden om zijn vader en zijn nicht te halen. Eer ze weer kwam is aldaar gepasseerd Maryn Quaepeerdt die tot Loys zei : “Wel men zegt alomme in stad dat gij uw vrouw de kele hebt toegenepen”; voegende daarbij “jae ghy soudt wel moghen ghedaen hebben oock”. Daarbij is hij verder gegaan. Loys zeide daarop: “Ben laet my hier wel ghedaen hebben, ick sal dat biggherken boven doen steken” (29).
Toen kwam Van Daele’s vrouw met de vader en de nicht. Intussen was hen verteld wat Quaepeerdt gezegd had. Vrouw Van Daele zegde dat zij dat ook gehoord hadden en op twee drie manieren. Dat Josijne, de vrouw van Maerten De Clercq. wonende op ‘t kasteeltje van Van Volden, haar ontmoetende dat gezegd had, erbij voegende dat het waar was en zij het hem in zijn “bacchus (30) soude segghen”. Daarom had de molenarin aan Loys gezegd “ick soude de vrouwe alsoo niet doen begraeven, sendt om mynheere de pastor ende beraedt u wat te doene staet”. Loys heeft de pastoor ontboden en deze aangekomen op de hoog kamer sprak dat hij zijn vrouw voor ‘t beste zou laten schouwen, daarmee zouden alle clappaerts (31) moeten zwijgen.
Toen hebben ze om een dokter en een chirurgijn gezonden en dezen zijn gekomen omstreeks tien uur. Toen heeft getuige, met assistentie van vrouw Van Daele de vrouwe van het bed genomen toen het lichaam stijf was, en het gewassen. Dan hebben ze ook gezien dat ze van achter de hals tot beneden aan het dikke van de lendenen helemaal “peers ende blau ghelyck al overloopen (32) van den bloede tusschen vel en vleesch”. Daar ze wel wisten dat hij soms tegenover zijn vrouw kwalijk leefde, visiteerden ze het lichaam of er nergens sporen van slagen waren te zien. Wat niet het geval was. Alleen op de arm een blauwe nepe. Ze zegt dat ze smorgens onmiddellijk na de dood gezien heeft dat er paarse vlekken waren op beide zijden van de hals. Dat er, toen ze haar wasten, aan de mond en de neus speeksel en schuim was.
Toen de vrouw in de hof opengesneden werd, en in de kist werd gelegd, bloedde ze niet. Maar na de schouwing in de namiddag, in tegenwoordigheid van de kanunniken, is het beginnen bloeden zodat ‘s avonds al, het bloed uit de kist droop. Toen ze het lichaam in de kist legden was het helemaal slap.
tmarcq. van deposante
c) Actum eod. present Bailliu, Blotacker en Schotte can. met den greffier.
Jan Van Daele zoon van Aernout, oud 45 jaar, wonende op Koolkerke Ter Panne, twee huizen van Loys Van de Putte, verklaart onder eed Van zijn 10e jaar af woont hij op Koolkerke ten uitkante, maar sedert 20 maanden is hij op Ter Panne komen wonen. Hij kent goed Loys Van de Putte en diens eerste huis vrouw, dat hij slecht leefde met haar en haar sloeg, dat heeft hij eens gezien. Na de dood van zijn vrouw, nu voor twee of drie jaar, is Tonynken bij hem komen wonen als maarte en hij heeft ze getrouwd toen ze van hem een kind verwachtte. Rond Kerstmis laatst is het geboren en ongeveer dir maanden later gestorven. Hij zei dat het haastig gestorven was; dat het ‘s morgens dood gevonden was, nadat het ‘s avonds te voren gespogen had zonder ziek te zijn. Aan getuige werd ook gevraagd naar het gedrag binnen het huwelijk. Van Daele zegt dat er dikwijls “kyvaghie is ende twist” tussen hen. Dat hij haar twee keer heeft zien slagen krijgen, eens met de vuist en eens met een stok. Dit laatste was gebeurd nu dinsdag laatste sinksendag. Toen hij, Loys, van Brugge was gekomen met een jongedochter en een jonkman en hen had beschonken met wijn. Toen de gezellen weg waren hebben ze woorden gehad. Nadien is ze zelfs komen vragen aan Van Daele nog wat te blijven en binnen te komen, daar haar man zo kwaad was. Op zijn vraag waarom, zei ze dat er woorden gevallen waren binnen, over de wijn die hij beschonken had en wat uitstaans hij met haar had. Daarop zei Loys dat hij dat wilden doen en trok naar zijn kamer er op rekenend dat ze zou volgen. Toen dit niet het geval was, is hij terug de keuken binnengekomen waar getuige aanwezig was samen met Anthuenis de officier van Koolkerke. Loys nam een stok en gaf haar een drietal slagen. Ze waren wel niet van “grooten importantie” (33) voegde hij erbij. Daarna zijn beiden vertrokken niet wetend wat er meer kan gebeurd zijn.
Vrijdag laatst kwam hij van zijn werk ‘s avonds omtrent negen uur en voorbij de herberg gaande, hoorde hij dat beide hoofdmannen van Koolkerke, Adriaen Buuck en Jacop Verschuere binnen waren. Hij hoorde Loys en zijn vrouw “met huerlieden blyde wesen, sonder te weeten van eenighe questie”. De zaterdagmorgen vroeg stond getuige op en de huisvrouw van Francois Van Eenooghe, die in hetzelfde huis woont, zeide haar: “Jan Van Daele gaet siet hoe compasselick dat die vrauwe ligght”. Daarop is hij naar daar gegaan en in de kamer komende vroeg hij: hoe gaat het hier? Hij, den Dolphijn, zei hem: “och Van Daele myn vrauwe sterft”.
Getuige zegt dat hij binnenkomende aan haar niet gezien heeft dat ze nog leefde, dat zij noch ook noch let (34) roerde, maar meent toch dat ze nog leefde daar zij, naar het hem toescheen, nog vier a vijf snikken heeft gegeven en dat met interval. Hij zag de mond en de lippen niet bewegen. Hoorde enkel in de keel “eenighe roerynghe ofte turbatie van asem” gelijk een snik. Hij heeft geen adem zien over de lippen komen noch uit de neus. De ogen waren open evenals de mond en de lippen, de tong was vooruitgestoken. De vrouwen die daar waren, hadden hem gezegd dat ze de mond hadden geopend met een sleutel.
Loys hield haar hoofd opgeheven roepende: “Tonynken mijn lief, spreekt”.
Maar de vrouw was dood. Hij zegt dat de vrouw daar lag en eer zij alle snikken had gegeven, dat het lichaam nergens had geroerd, ook niet op de borst en naar ‘t hertepit toe geen enkel roersel van adem. Elk was van oordeel dat ze dood was.
Daarna is hij naar zijn werk gegaan en weet niet wat er verder is geschied. Zegt dat zondag, kort na de noene, uit het huis van Loys zijn gehaald twee kisten waarvan een met leder was overtrokken en van eikenhout, die de vader van Loys op een wagen deed stellen, waarbij getuige hem geholpen heeft.
Als hij het goed verstaan heeft, zijn die gevoerd naar de wijnsteker waar Loys zijn wijn haalt, en ze waren zwaar, zei Jan.
tmarq van Van Daele
d) Actum 18 juny present bailliu, Blootacker, Van Volden.
Joorynken Vanden Abeele, oud 28 jaar, dochter van Jacques en huis vrouw van Jacques Van den Massenhove muelenaere op Koolkerke Ter Panne (35), wonende neffens “Den Vlieghenden Hert” niet ver van Loys Van de Putte. Ze woont daar nu ongeveer drie jaar. Zij verklaart onder eed Eerst dat zij Loys goed kent van zijn eerste vrouw terwijl ze op Ter Panne woonde, waardoor ze weet dat hij zeer slecht leefde met zijn vrouw. Dat zij haar verschillende keren blauwe plekken heeft laten zien door de slagen die zij kreeg van hem.
Gevraagd naar het gedrag binnen het tweede huwelijk, zegt ze nooit gezien te hebben dat hij haar slaat of smijt. Wel dat zij haar met tranen in de ogen heeft medegedeeld over haar man, dat zolang zij het kind droeg het altijd goed en wel was, maar toen het gestorven was, haar beste dagen geteld waren. Ze kloeg er over dat hij zo hard voor haar was. Tonyne vertelde haar ook dat op de derde sinksendag Loys thuisgekomen is met een jongedochter die zoals men zei, meid was op de tol. Loys heeft haar getrakteerd op wijn, wel zeven pinten. Uit welke oorzaak zij hem gezegd heeft dat het hem niet betaamde en dat het geen doen was “van eene vrouwe met eere”. Hij Loys zeide dat het zijn lief was en “huer ghemint hadde en zij zijn lief was voor Godt ende de wereldt”.
Nog veel andere lieflijkheden had hij erbij gevoegd, waaronder ook, dat “ick hem onteerdt heb, die comt van niet tot iet”. Maar deze die weg is, dat is een vrouw die van adel weet. Getuige zegt dat de vrouw zeer verongelijkt was en buiten ging al schreiend.
Jooryne zegt dat op die verschillende onredelijke gezegden van Loys, de bewoner van het goed Bonem, Guillaume Olmers, gezegd had dat hij zeer kwalijk sprak van zijn vrouw. Toen antwoordde Loys: “Och, och, mocht ick, mocht ick!” Willende daarmee zeggen haar den hals afkappen en dergelijke meer (in de rand staat dat Jooryne jongleerde uuyt sijn demonstratie). Jooryne verklaart verder dat de vrouw die dag vol vrees was voor haar man. Een reden te meer was, dat toen juist een koe door de bonen gelopen had en Loys al begonnen was met roepen en tieren.
‘s Anderdaags op de avond kwam Tonynken wat salade halen en ook vrijdag deed ze dat. Ze heeft de overledene niet gesproken. Op vrijdagavond waren de hoofdmannen in de herberg en omstreeks tien uur zijn ze weggegaan, dat heeft ze gehoord. De zaterdagmorgen om zes uur is bij haar gekomen de dochter van de weduwe Fruyts zeggende: “Den Dolphijn is weere weduwaere”. Toen ook juist Adriaen Buuck, de hoofdman, aldaar aangestapt kwam, zijn ze samen er heen gegaan. Daar vonden ze Loys voor zijn deur zittende en op haar vraag hoe het kwam, zei hij dat zijn vrouw dood was. Getuige antwoordde daarop: “t ls wel een haestighe dood cousijn, ghy zyt wat zoete in den mondt, men zoude wel zegghen dat ghy huer onghelyck ghedaen hebben”. Loys sprak daarop : “Wat soude my dat zegghen, wy een ghinghen nooit met meerder vriendschap slaepen”.
Op dat ogenblik kwam Maryn Quaepeerdt daar aan zeggende dat hij van Brugge kwam en dat men daar zeide dat den Dolphijn zijn vrouwe de kele toegeduwd had, erbij voegende “Jae hy soude wel moghen ghedaen hebben”. Jooryne raadde Loys aan zijn vrouw niet zomaar te laten begraven, dat hij de pastoor moest ontbieden en horen wat deze er van zeggen zou. Dat is de oorzaak dat hij haar heeft laten opensnijden. Zegt verder dat hij haar verteld heeft wakker te zijn geworden en zijn vrouw vond rochelend en dat ze groen en geel spoog. Hij had haar ook gezegd de vinger in de keel te steken. Aan Jooryne had hij ook getoond waar ze tweemaal haar gevoeg had gedaan.
Jooryne had hem echter gevraagd waarom hij niemand om de pastoor had gezonden toen het nog tijd was. Loys replikeerde, wat zou ik gegaan of gezonden hebben, de vrouwe was terstond bevangen en had er hem van afgemaakt. Trouwens zij en de aanwezigen merkten op dat hij dit punt angstvallig uit de weg ging.
(persoonlijk getekend door getuige) lck Joorynken Vanden Abeele.
e) Cathelyne, dochter van Robert De Ganck (?):
Oud omtrent 34 jaar en huisvrouw van Francois Van Eenooghe, wonende op Koolkerke Ter Panne, het derde huis voorbij den Dolphijn, aldaar wonende meer dan drie jaar. Zegt onder eed dat onder het volk genoeg bekend is dat hij met zijn eerste vrouw kwalijk en hard leefde en dat zij eens gezien heeft dat hij haar sloeg met een Wisse.
Aangaande zijn laatste vrouw dat het evenzeer bekend is dat hij haar heeft geslegen en gesmeten. Daarenboven heeft Tonyne aan getuige dikwijls geklaagd “over zijn quaedt traktement” dat zij van hem gekregen heeft, zeggende dat het geen leven meer was.
Op zaterdagmorgen omtrent één uur voor poorttijd heeft getuige op geweest wel omtrent twee uren, is zelfs voor haar deur gekomen om te gaan naar thuis van Loys om een halfje brandewijn. Maar buiten komende kwam er Jacquemintie Fruyts dochter aan zeggende: “Tonynke ligt met de rochel in de kele”.
In de kamer komende heeft ze gezien dat ze lag zonder taal of teken met opene ogen en gesloten mond. Getuige nam haar bij de hand en voelde hare pols nog styf slaan. Men zou gezworen hebben dat ze in een kwalijkte lag, vandaar dat ze zei dat men met een sleutel de mond moest openen, wat dadelijk gedaan werd door Loys. Toen de mond open was, trok hij er de sleutel uit en de mond bleef open en de tong kwam voor de tanden te liggen en was paars, zoals ook het hele aangezicht paars was. Verder gaf ze geen enkele snik meer, wel hoorde zij wat roeringe ande adem of rochelinge in de kele, wat allengerhand verging.
Getuige liep naar huis “omme eene steertelinck van een blaue schorte “omme n roock te steken in de neuzegaten” en wederkerend lag zij daar nog zo als tevoren. Ze stak de steertelinck in de neuze maar ze geen verandering zag. Loys zat knielende op het bedde en hield haar hoofd op, lamenterend en jammerend.
Ze heeft geen adem uit de neus of de mond zien komen. Tonyne lag zo een half kwartier in deze gesteltenisse, tot ze dan zagen dat ze dood was.
Loys kwam dan van het bed af zeggende, op de oorzaak doelende, het is ziekte. Verder dat zijn vrouw om middernacht was kwalijk geworden en gespogen had. Hij had haar gezegd steek uw vinger in de kele. Daarna was hij terug in slaap gevallen, en wakker geworden vond hij zijn vrouw bewusteloos met de rochel in de kele. Ze had ook tweemaal afgeweest in de kamer en hun tonende waar het was gebeurd. Getuige is dan vertrokken.
(persoonlijk getekend) Cateline Hoock.
f) Adriaen Buuck, zoon van Jan Buuck, oud omtrent 60 jaar, hoofdman:
Van de prochie Koolkerke, zegt onder eed: dat Loys Van de Putte, toen hij gehuwd was met zijn eerste vrouw, die getuigen nichte was, zeer kwalijk leefde met haar. Dikwijls had ze haar beklag gemaakt dat ze zijn vuist moest passeren. De mare en de fame was dat hij zijn vrouw dikwijls genoeg kwalijk trakteerde. Met Verschuere de andere hoofdman van Koolkerke, was hij vrijdag laatst in de late namiddag in de herberge aldaar. Binnenshuis heeft hij gehoord hoe man en vrouw woorden kregen in hun tegenwoordigheid uit oorzaak dat zij iets geweigerd werd. Waarop zij hem verweet dat hij contrarie was en wel zeven pinten kon geven aan een hoere. Zoals hij verstond uit de twist, was hij de dinsdag tevoren thuis gekomen met een vrouw en had die getrakteerd op wijn. Hij Loys nam het voor die vrouw op en zei dat het geen hoer was. Bij al dat krakeel zag hij (scherpzinnig!) dat er onvrede was in huis. Nochtans is dit gesust en hebben ze tot omtrent tien uren gedronken zonder dat er verder woorden gevallen zijn.
‘s Anderdaags in de morgen gehoord dat ze gestorven was en toen gezegd en gevraagd aan Loys waaromme, als zijn vrouw kwalijk was, hij de pastoor niet heeft geroepen. Hij kreeg als antwoord dat, toen hij uit zijn slaap schoot hij haar bewusteloos vond en hij om de geburen heeft gelopen.
Getuige zegt dat hij binnen de kamer heeft gezien dat de vrouwe dood lag op ‘t bedde en dat ze in haar gezicht wit was, maar aan de hals aan beide zijden van de keel, daar waren blauwe plekken.
tmarcq van Adriaen Buuck.
- g) Jacques Verschueren, zoon van Lieven, 52 jaar:
en hoofdman van de prochie Koolkerke, zegt onder eed dat de name ende fame was dat Loys Van de Putte met zijn eerste vrouw kwalijk leefde, dat hij haar dikwijls sloeg en smeet, Hoewel hij getuige het nooit gezien heeft. Wel gehoord had dat hij haar hard toesprak en hij haar bejegende als een hond. Ook dat de vrouwe zelve aan hem haar nood geklaagd had over dat slaan en smijten en dat ze blauwe vlekken had.
Nopens zijn tweede vrouw er de fame is, dat ook zij soms tegen zijn kneukels liep. Vrijdag laatst was hij met Adriaen Buuck, de andere hoofdman, in de herberg gegaan en daar hebben zij enige woorden gehoord ter oorzake dat hij Loys enige dagen ervoor, een jongedochter had beschonken met zeven pinten wijn, waarover de vrouwe niet zo heel tevreden was. Daarop vielen er nog meer woorden toen de vrouw zei dat het een hoere was en dat hij nadien nog bij haar geweest was. Hij zag wel dat het geen grote gramschap was tussen hen beiden, maar dat er niettemin was “onpays ende miscontentement”. Getuige en Adriaen zijn tot een uur of tien blijven drinken bij man en vrouw, zonder dat er nog woorden of krakeel geweest zijn, niet wetende wat daarna gebeurd is. Bij hun vertrek was de vrouwe wel te passe, zonder ‘t minste iets gezien te hebben of gehoord en ‘s anderdaags vernomen dat ze subiet is overleden.
tmarcq van Jacq. Verschuere.
h/ Actum den 20 juny 1642 present den Bailliu, Blootacker, Van Volden Can.
Marijn Van Nieuwenburch, in de wandeling gezeid Quaepeerdt, zoon van Jacques, oud omtrent 53 jaar, wonende alhier binnen Brugge en tevoren op Koolkerke, zegt onder eed: Op vrijdag laatst te zijn geweest omtrent de zeven uren ten huize van Loys Van de Putte, gezeid Dolphijn, en aldaar gedronken te hebben een kanne bier. Hij vond de huisvrouw daar wel te passe en heeft geen krakeel gehoord tussen haar en haar man. Toen is hij naar Brugge gekomen en ‘s anderdaags omstreeks zes uur, bij het openen van de poorte, hij getuige, is met Loys Lepelaere uitgegaan naar de Bleckaersbrugghe (36). Maar onderweg ontmoette hij de vrouwen van Jan Van Daele en van Maerten De Clercq, komende naar de stad, aldaar buiten de poorte. Ze vertelden Marijn dat den Dolphijn opnieuw weduwnaar was. Dat verwonderde Marijn zozeer dat hij dacht “dat het een cluytte” (37) was, een klucht. Op zijn vraag hoe dit zo gekomen was, antwoordden de vrouwen dat Loys ze de kele toegenepen had.
Aen de herberg gekomen ziet hij Loys zitten nevens zijn deur waarvoor een “stroocruuysse” lag. Hij vroeg hem: is uw vrouw dood? Ja, antwoord
de Loys, en zegt Marijn terug : “Jae men seght dat ghy huer de kele hebt ingheduyt”. Waarop getuige bemerkt dat Loys verschiet en wit werd en uitschoot “lck sal u dat wel goedt doen, ick sal aen den bailliu Croes gaen”. Toen replikeerde Marijn: “ick segghe maer dat ick ghehoort hebbe ende ghy mueght het wel ghedaen hebben, ghy zyt daertoe fielt ghenouch”.
Gevraagd werd Marijn waarom hij dat zo stout zeide in het gezicht.
Hij had Loys zeer goed gekend daar zij in hetzelfde kwartier of gebuurte hadden gewoond en dat hij zijn eerste vrouw verschillende keren heeft zien slaan.
En op een andere keer gezien dat de vrouwe ter aarde lag en hij erop trappelde zodat ze riep om hulp, zeggende dat zij vermoord werd. Toen heeft getuige hem eraf getrokken en “tgekeert met perijckel”. Getuige zegt verder eens gezien te hebben dat hij vocht met zijn tweede vrouw en hij vluchtte van haar weg naar de kamer, dat gebeurde toen ze al samen getrouwd waren.
i/ Josyne, dochter van Charles Van Stoffels,
huisvrouw van Maerten de Clercq., omtrent 32 jaar oud, die woont op de prochie van St-Gillis (38) op de Lisseweegse Watergang, op het goed van Van Volden. Zegt onder eed dat zij nu zaterdag laatst ‘s morgens omtrent 6 uren en half is gekomen van haar huis met een kind om naar de Potterie te gaan en het geschiedde dat op de grote heerweg haar achterhaald heeft de vrouw van Jan Van Daele die haar aanriep om te spreken. Op haar vraag wat er dan scheelde, zegde de andere : “Dat scheelt veel, Tonynken van den Dolphijn is dood”. Getuige was zo verwonderd dat ze haar eerste gedachte er zo maar uitflapte wat? “Ba hy zal ze de kele toegheduy-b hebben”. Waarop de andere zei dat haar man ‘s morgens daar geweest was om zijn mes te scherpen en Loys hem gezeid had dat zijn vrouw ’s nachts kwalijk was geworden en gespogen had, haar gevoeg gedaan had en gestorven was.
Zij was door Loys naar de stad gezonden om zijn vader en nicht te halen, opdat ze tsijnent zouden komen, en haar erbij had gezegd, dat ze niet moest zeggen dat Tonyne dood was, maar dat ze zeer ziek was. Aan getuige werd gevraagd uit wat oorzaak ze had gezegd dat hij haar de kele had toegenepen. Hierop vertelde ze dat ze dinsdag de laatste sinksendag met haar man naar Ter Panne geweest was om een kanne bier of twee te drinken in gezelschap en men alzo in de bane had gebold. En een kanne bier of drie vier ten beste gemaakt, is hij Loys, bij getuige aan de deur komen zitten en zeide tot haar “ick hebben daer buyten gheweest om in de stadt te gaene, maer de poorten waeren toe. lck hebben te nachte eene thuus gheleet, eene soo fraeye, in de courtoisie soo wel wonnen doen, sij hadde soo int groene zijde cousebanden”. En zijn vrouw hoorde dit al en zegde tot hem: “Jae ghy hebt er hier me de thuus ghecommen ende seven pynten wijns mee ghedroncken’.’ Zegt dat Loys onder andere propoosten, sprekende van deze dochter, zeide: “Dat het syn lief was ende dat sy noyt trouwen een soude”. Daarop zeiden de aanwezigen: Gij moet zulke dingen niet zeggen, dat is uw vrouwe en lief. Inmiddels was de vrouw weergekeerd en wijzend op haar riep Loys “Ghy die, die niet, sy moet deure, sij is zot, sij een draeght gheen sorghe, de coe heeft in de boonen ghelopen. ‘t Is al niet, sij moet deure, ick sal ze den hals afsnyden, ick... speghels, meenich landtsman moet wel sijn hofstede laen verabandoneeren”. Ze voegt erbij dat de vrouw er zeer bedroefd zat. Met haar man is Josyne dan naar huis gegaan zeggende tot elkaar “Wat een leven is dat, dat zij leven!” Getuige zegt dat uit diveersche akten ende de fame bleek dat hij zeer kwalijk met zijn vrouwe leefde en dat daardoor het haar inviel, dat hij haar wel eens de kele kon gesnoerd hebben.
Tmarcq van Josyne Stoffels
j/ Mayken, dochter van Simoens Lams, weduwe van Roelant Barbier,
wonende in de weghelinck (39) te Koolkerke niet verre van den Dolphijn, is 45 jaar oud en zegt onder eed dat zaterdagmorgen naar huis is gekomen de huisvrouw van Francois Van Eenooghe zeggende dat Tonyne van den Dolphijn dood was, wat haar zo aangreep dat ze zegde: “Den hondtsvot zal haer om den hals ghebracht hebben”, en de andere vrouw zeide ook : “by jae, wy meenen het oock, wy synder wel in becort.”
Dan zijn ze ter plaatse gegaan en vonden Loys zitten voor zijn deur. Getuige, samen met Adriaen Buuck en de pastoor, waren op de hoogkamer, ook Loys was meegekomen. Mayken zegde: “Dit moet al drollich ghegaen zyn”. Loys antwoordde daarop “dat hy noyt met meerder vryentschap slaepen hadde ghegaen”. Getuige zei daarop: “Ghy seght dat soo maer, daer zynder wel die willen segghen dat ghy by haer niet hebt gheslaepen”. Getuigt verder dat de pastoor hem de raad gaf zijn vrouw te laten schouwen, en gezien ze zo gestorven was, de heren te verwittigen en haar niet zomaar te begraven. Loys had haar apart geroepen opdat ze zou ten beste spreken bij de pastoor om de vrouw ‘s anderdaags te begraven. Verder deelt ze me de dat ze nooit heeft gezien dat hij haar sloeg, maar wel dat hij tegenover haar ongeschikte woorden gebruikte in de aard van : “ghy verken, ghy swyn, ick sal u anders moeten hebben en sal u anders leeren”. Onder het volk is het genoeg gekend dat hij zijn vrouw slaat en smijt.
Na de dood van zijn vrouw zei hij tegen Adriaen Buuck in aanwezigheid van getuige, dat hij nu een andere vrouw moest hebben “dat hy de andere ten fine (41) zou moeten kennen, dat hy d’overledene had gheleert maer dat sy soo loech (42) was, dat hy selve hout ende vuur moeste haelen”. Mayken vertelt verder dat Jacquemyne, de weduwe Fruyts haar gezegd had dat het bedde in de keuken gebroken was “ende een kanne bier ende toebackpype” erbij lagen en verder de klederen van de vrouwe in de kamer lagen gezaaid en hij Loys die opgeraapt had en in de kiste sloot. Dat verder aan ‘t bed waar de vrouw in lag het er de schijn van had dat er maar een had in gelegen, uit welke oorzaak zij, deposante, het vermoeden opperde dat hij bij haar niet had geslapen. Ze is met de hoofdman Buuck binnengegaan en heeft de vrouw zien dood liggen. Het docht hem ook zei ze, dat er maar een in ‘t bedde gelegen had. Zij lag op ‘t oorkussen en in de andere hoek was er geen. Ze lag midden in het bed, wat voorwaarts en het was klaarblijkelijk dat er niemand had achter gelegen. Ook zij had opgemerkt dat de hals blauw was aan beide zijden.
(persoonlijk ondertekend) Mary Lams.
k/ Jacqueniijne, dochter van Eustach Fruyts,
jongedochter van 24 jaar, woont bij haar moeder Ter Panne. Verklaar onder eed:
Zaterdag rond vier uur, toen de zon ongeveer een half uur op was, is bij haar in huis gekomen Loys Van de Putte gezeid den Dolphijn. Hij sprak Gebuurs komt, ziet mijne vrouwe ligt in een kwalickte. Daar moeder nog niet op was, ben ik meegegaan in haaste, hij voorop. Toen ik daar kwam ging hij in de hof. In de kamer vond zij de vrouwe liggende heel rood en scharlaken in het aangezicht, met opene mond halende de adem en hoorde de rochel in de kale, zag de opgaande borst en zag ze het hoofd wat roeren zo het haar docht, maar twijfelt er aan. Kort daarna werd ze geheel paars in haar gezicht.
Ziende dat de vrouw kwalijk was, liep ze om haar moeder zeggende: “Komt de vrouw is kwalijk.” Eer ze naar haar moeder liepe is Loys in de kamer gekomen en toen ze terugkwam met haar moeder op de hielen, zag ze juist zoals tevoren, haar liggende geheel paars, de mond gesloten en de lippen open maar de tanden op mekaar. Ze zeiden onder elkaar dat ze de mond moesten openbreken met een sleutel. Loys gelaste haar een sleutel te halen en zij, Jacquemijne, liep naar huis en bracht er een mee en gaf deze aan Loys. Hij duwde de sleutel tussen de tanden en deze terug er uit trekkende bleef de mond open, zonder dat zij een zucht of een adem gezien heeft. Ook zonder dat ze enige andere roeringe of teken van leven zag en geloofde dat ze toen dood was, ja zelfs dood was voor ze om de sleutel liep.
Terugkomende heeft ze ook gezien dat de vrouw haar kleren op ’t bedde lagen, er nevens een paar kousen en voor de “coutse” een paar schoenen. Heeft ook gezien dat er spuugsel en braaksel lag op ‘t bed en ook op de klederen van de man. Op twee plaatsen in de kamer lag er mensendrek, een in de heerd en een ander aan het “mozegat”, en ‘t zag er uit als van een gezond mens.
Ook in de keuken is ze geweest en zag wel dat “de zarghe” (43) op ‘t beddeken aldaar was verworpen en het beddeken was geroerd, maar haar dunkt dat niemand die nacht op het beddeken had geslapen. Maar in de coutse waar de vrouw lag, daar had iemand bij gelegen naar het haar voorkwam, vermits de vrouw vorewaarts lag en de plaats achter haar was ingeduwd.
Voor een drietal weken was zij van haar werk gekomen ‘s avonds en de overledene had haar gesmeekt bij haar te willen blijven, daar Loys zo geweldig tempeestte. Na een wijle is ze dan naar huis gegaan. Als dichte buren heeft ze buurtschap onderhouden met de overledene en nooit heeft ze gezien dat de vrouw last had van kwalijkte of flauwte en dat ze haar voorkwam als een gezond persoon, wat ze haar de avond voor haar overlijden nog gezegd heeft.
‘tmarcq van Jacquemynken.
l/ Actum den 20 juny naer noen, present den bailliu, Blootacker en Van Volden can. Mr. Phil. Oliviers.
Mr Alphonse Van den Plancke, Joannes Baptiste Vekemans, Cornelis Van den Plancke en Burchardus Van Wittemberch, doctueren in de medecijnen, allen gezien en geschouwd hebbende het dode lichaam van Tonynken Costers, overleden huisvrouw van Loys Van de Putte, gezeid Dolphijn, verklaren onder eed en bij de kennis van hunne scientien dat in de eerste plaats werd vooropgesteld dat Tonynken niet ziek is geweest enige dagen of weken tevoren, noch gehad heeft enige kwaal (sed fuerit corpus sana).
Dat ze oordelen dat ze gestikt is door geweld van buiten uit, per vim externa. Ze zeggen dat zo’n verstikking veroorzaakt van buitenuit niet kan gebeurd zijn, dan door een menselijke daad, citra factum hominis. De tekens op haar bevonden van (perschyt?) en spuma zijn onloochenbare tekens veroorzaakt door geweld van binnen of van buitenuit. Zo deze verstikking voortkomt van een inwendige oorzaak, is het nodig dat een ziekteverschijnsel zich zou voordoen. Dat die tekenen van spuma e.a., tekenen zijn sine signa indubitata violente suffocationis causata vel ex causa externa vel interna violente agente, et si illa fuissent causata interna, necessario de... (onleesbaar woord) precessent signa status morbosi.
Ze verklaren dat het ook kan samengaan daar Tonynken verstikt is op een geweldige wijze door een derde en nog een weinig kan leven na het einde
van het geweld (waardoor de geweldige verstikking veroorzaakt is). Dat, ook na de dood, wel enige roerselen, trillingen of palpitaties kunnen gezien zijn in het dode lichaam, maar dit nochtans geen actie of leven meer geweest is.
(getekend) Cornelis Vanden Planeke, Alphonse Vanden Planeke, J.B. Vequemans, Burchardus Wittenbergi.
m/ Jan Vervaecke, zoon van Andries, 25 jaar oud
woont naast het huis van Loys Van de Putte; zegt onder eed:
Dat hij niets gehoord heeft van gerucht van slagen of smijten in het huis van Loys de nacht dat zijn vrouw overleden is. Hij is daar maar komen wonen te meie laatst en heeft niet gezien dat hij zijn vrouw slaat, wel dat hij haar dikwijls verwijt voor verken en zwijn. Sedert hij daar woont heeft hij niet gezien dat de vrouw enige kwaal zou hebben, temeer dat hij met haar enkele keren heeft gebold en het er niet naar uitzag dat zij kortborstig was.
tmarcq van deposant.
(Lees het slot van de historie in het volgende nummer R.d.P.)
Eindnoten
- Burgerstand Brugge, Reg. doop huw overl. St-Anna en St.-Kruis.
- Stadsarch. Brugge, Boedelstaten, Zie achteraan de bijdragen: documentatie.
- Den Gouden Buck: herberg hoek Kermersstraat-Korte Rijkepijndersstraat (vroeger Korte Raamstraat). St-Jans Zesdendelen, 1e reg.f0 655 en 1155*
- Den Vlieghenden Hert: herberg te Koolkerke, wijk Ter Panne. Rond de Pold. 7e jaar nr 1, W. Wintein, Kaart Koolkerke, nr 121.
- Ter Panne: wijk op Koolkerke, Kaart Wintein nr 11^ - Ook herberg, kaartWintein nr 11.
- De Gouden Croone: huis in de Karmersstraat. Staat 1611 en 1713 St. Jans Zesdendeel 1e reg f° 610 en 1209: Zonder naam.
- De Croone: identisch met 6 hiervoor.
- Saeywever en Fustynwever : saey-wol. fustijn = soort boomwol, bombazijn.
- De Drie Zwanen : nog bestaande huis hoek Karmersstraat - Korte Rijke Pijndersstraat.
- De hoirs: de erfgenamen
- Steene camere : stenen huisje. In uitbreiding kon het ook een heel huis zijn.
- Mijngelden: Van Dale, mijnen: op een openbare verkoping zich bij de afslag door het roepen van "mijn" tot koper van iets verklaren. Moet niet gelezen worden "Wijngelden".
- Bricklepel: waarschijnlijk een lepelken met, op het einde van de lange steel, een stempel of stamper om de kandijssuiker te breken in warme wijn die geschonken werd bv. ter gelegenheid van een doop.
- Echten: hechten; heft of handvat.
- Sisein: ?
- 't Beerken: vermoedelijk een herberg te Brugge. Er waren er verscheidene:
- Het Wit Beerken: op de Eiermarkt, St.-Jacobs zesdendeel
- 't Beerkin: de Speghelreye gaende oostwaerts, St.-Jans zesdendeel.
- 't Beerkin: Braamberg, St.-Donaas zesdendeel.
- ‘t Beerkin: Vlamincdamme oostzyde en Capellestraet zuydzyde, St.-Niclaes zesdendeel.
- Rijksarch. Brugge, parochiereg. Koolkerke.
- De Tol: huis aan de Dampoort, Roond de Pld. Je jaar nr 1. Kaart Winteinnr 2bb. Was nog in 1642 als tolhuis in dienst.
- Mozegat: gootgat. Dit gootgat werd opgestopt met een steen of een houten blok om te verhinderen dat ratten en muizen zouden binnendringen.
- Apprehendeeren en leenen in ghevanghenesse: arresteren en gevangen zetten. Dit op het Steen, de stadsgevangenis die ook dienst deed als centraal gevang voor gans het Vrije. Het stond in het verlengde van de H.-Bloed-kapel naar de Breidelstraat toe. Guil. Michiels, Iconografie van Brugge Burgplein 1641, nr 223 in Deel I.
- Hoewel het zondag was, werd onmiddellijk van start gegaan. Misschien uitnoodzaak wegens de warmte.
- De Craene: de Kraanplaats te Brugge.
- Het kasteeltje van Van Volden: R. de P. 7e jaar nr 1, Kaart Wintein nr 100.Het leengoed of L'Hermyte, Kasteelhofstede behoorde aan een Van Voldenin die tijd (1665°)
- Een schep: een plaats waar men water kan scheppen, met of zonder trappengelegen aan de waterkant of aan een waterput (Van Dale).
- Heemer: Westvlaams voor emmer. Nog in gebruik.
- Canonnyne; Vermits Loys en zijn vrouw proostlaten waren, noemde men hen soms ook canonnikschen. Hier een verbastering gebruikt als scheldnaam.
- Gist: hier biergist.
- Een steertelinck van een blauwe schorte: Verwijs en Verdam: bindlint van een vrauwenvoorschoot. Was van katoen geweven en kon smeulend branden. Door de rook in de neusgaten te brengen, poogde men de bewustloze bij te brengen. Ook door ermee in de neusgaten te kietelen, dit om een niesbui teweeg te brengen.
- Ben laet het my hier wel ghedaen hebben, maar dat biggetje (deze schreeuwer) zal ik boven op het steen doen steken (wegens laster).
- Bacchus: wijd open mond. Hier, vlakaf in zijn open gezicht zeggen; tegeniemand waar hij bij is, hoe negatief die mening ook is.
- Clappaerts: babbelaars.
- Overlopen van den bloede: hier de gelijkmatige verspreiding van de kleurenpaars en blauw over het lichaam.
- Van grooten importantie: van groot belang. Hier dus: helemaal niet zo hard aankomend.
- Noch oof noch let roeren: let = lid. Nog bestaande in de volksmond.
- Muelenaere op Ter Panne: Zie Pannemolen, Kaart Wintein nr 122.
- Bleckaetsbrugghe: Kaart Wintein nr 125 - Brug over de Bommelbeek op het Steenwegelken.
- Een cluytte: een middeleeuws kluchtspel. Hier klucht, grap.
- De prochie van St Gillis: Koolkerke is ontstaan uit de parochie van St.-Giliis. Nochtans strekte deze zich nog met een scherpe punt uit, tussen Koolkerke en St.-Pieters-op-de-Dijk. De grenzen werden pas onder de Franse bezetting gewijzigd. M. Coornaert, St.-Pieters-op-de-Dijk, pp. 141-142.
- Den Weghelinck: Het Steenieghelken, dat tussen de Pannemolen en het molenaarshuis doorloopt. Kaart Wintein.
- Becort: bekoord. Deze voorstelling van zaken heeft mij ook bekoord; ik voel het ook zo aan.
- Ten fine kennen: zeer goed kennen.
- Leech: Westvlaams leeg voor lui.
- De zarghe: sarge = wollen deken.