De Zeewering te Knokke in 1398
Maurits Coornaert
De aarden dijkenlijn, die het grondgebied van Knokke tegen de golven beschermde, bestond omstreeks 1350 uit: 1° de Groene Dijk, d.i. de zeewering van de Vardenaarspolder waarin de dorpjes Schaarte en Knokke stonden; 2° de Dijk van de Hoge Polder waarin de Grote Keuvel ca. 90 G. bezat; 3° de Dijk van de Butspolder; 4° de Dijk van de Vagevierspolder, waar de hoeve Wit Huis en het vissersdorpje Vijfhuizen stonden.
Door het winnen van de genoemde vier polders was de stroming, die het Zwin in en uittrok, oostwaarts verschoven. Dit feit bevorderde de sedimentatie op de westoever van de Zwinmonding. Het aanslibbende strand heette voor Schaarte Scharpoord, en verder oostelijk het Hazegras of Oord van Knokke.
In het vierde kwart van de 14e eeuw vormde zich een duinengordel tussen Heist en Knokke. De noordwestenwinden bliezen het zand zuidwaarts over de Groene Dijk, en oostwaarts over de zeeoever tussen Knokke en Vijfhuizen, waar het strand steeds meer breedte won.
In de boven vernoemde duinen kwamen konijnen wonen. Deze vermenigvuldigden zich vlug en verspreidden zich landinwaarts. Ze groeven zich in de dijken. De wateringen en de boeren mochten niet optreden tegen dit gevaar voor hun zeeweringen, omdat de konijnen en de jacht aan de Graaf van Vlaanderen toebehoorden. De baljuw van Brugge kon in 1395 niet veel meer dan de doorboorde dijken te schouwen (1).
Eerst na lang aandringen van de wateringen en van verscheidene grootgelanden, deed Filips de Stoute een paar toegevingen. Hij stelde drie commissarissen aan die de dijken en de duinen tussen het Zwin en Oostende grondig zouden onderzoeken Ze moesten onderweg inlichtingen inzamelen bij Gilis de Vulder, de stedehouder van de opperduinwachter, bij de plaatselijke duinwachters, en bij de sluismeesters van de wateringen.
De schouwing begon op de plaats "que l’on appelle Raingaerdvliete", op de dijk van een kleine polder (de Vagevierspolder) groot ongeveer 80 G. en gelegen op de uithoek bij de monding van de sluis van Reigaarsvliet, d.i. waar het water in de zee vloeit. Hier bedoelde men de Reigaarsvliet die ter hoogte van Vuifhuizen in het Zwin uitmondde. De commissarissen zagen dat de bedoelde zeewering met enkele konijnenpijpen doorboord was.
De dijk van "le polre Boudin Buts" was op verscheidene plaatsen door de konijnen ondermijnd. Deze zeewering bestond uit een lage zwakke dijk. Daarbuiten lag "un grant scor". Bij hoge vloeden klotste het zeewater tegen de dijkvoet.
- = de Oudemaarspolder met de Pannedijk
- = het overstoven dorp Schaarte
- = het dorp Knokke
- = de Keuvelpolder
- = de Butspolder
- = de Vagevierspolder
- = het dorp Vijfhuizen
R = de monding van de Reigaarsvliet
De beschrijving van de Hoge Polder en van zijn voorland is niet min interessant. Deze polder wordt in het rapport "la wateringhe de Volkaardsscote" genoemd. Buiten de dijk strekte zich een grote schorre uit, die aan één zijde met zand overdekt was.
Daar huisden massa's konijnen, die de bedoelde weerdijk zo erg doorboord hadden, dat het zeewater er soms doorheen liep, en over de gronden van de Grote Keuvel vloeide. Verder wordt de toestand van de Groene Dijk niet besproken, omdat die omzeggens helemaal met duinzand overdekt was.
Dank zij het rapport van zijn commissarissen begreep Filips de Stoute welke schade de konijnen aan de dijken toegebracht hadden. Het gevaar bestond dat de golven vroeg of laat de ondermijnde zeeweringen doorbraken, en het achterliggende land overstroomden. Op 27 September 1398 gaf de Hertog aan de eigenaars van de bedreigde polders de toelating om te konijnenholen in hun dijken dicht te stoppen. Hij beval zijn duinwachters om, in de omgeving van de Hoge Polder, zoveel mogelijk konijnen te vangen (2).
Hier komen we even terug op de details die de westkant van de Zwinoever schetsen. Het voorland van de Butspolder en van de Hoge Polder (=Volkaartsgote), dat wil zeggen het Hazegras, vormde toen al een uitgestrekte schorre. Van Schaarte uit naderden de duinen de noordwesthoek van Volkaartsgote of Hoge Polder, namelijk de Papenpolder. Voor de Butspolder en de Vagevierspolder moeten omstreeks 1395 reeds duintjes gelegen hebben, aangezien de konijnen ook daar in de dijken huishielden.
Zoals we boven zagen, kregen de boeren in 1398 geen vergunning om de konijnen uit te dunnen. Ze konden bijgevolg zeer moeilijk beletten dat deze knaagdieren verder hun dijken uitholden. Het gevaar voor dijkbreuken werd steeds dreigender. Zo zien we dat in September 1403 de zee door de dijk van de Hoge Polder spoelde, en dat de zeewering tussen Knokke en Vijfhuizen grotendeels door de Elizabetvloed van 1404 vernield werd. We weten hoe dit mede de aanleiding werd tot de grote versterking van de dijken die men later de Graaf Jansdijk zal noemen (3).
Voetnoten
- M. Coornaert, Knokke en het Zwin, p 27 en 38 Lannoo 1974.
- Ordonnances de Philippe le Hardi et de Marguerite de Male, p 293-295. Het deel van deze ordonnances die de oostkust aangaat, zal breder behandeld worden in het Boekdeel II van ons werk over Knokke-Heist, boekdeel dat in oktober 1976 verschijnt onder de titel: Heist en de Eiesluis, met een studie over de Vlaamse zeevisserij en de zeeweringen.
- M. Coornaert, Knokke en het Zwin, p 3-9-41.