Het Visserslied (deel II) (1)
Jan De Corte
Slechts enkele vissersliederen bevatten aanduidingen nopens het sociaal klimaat in de visserij. Wij staan in deze bevinding niet alleen. (2) Voor zover die in de liederen voorkomen, willen we achtereenvolgens de verhouding arm/rijk, de verbittering en de materiele omstandigheden in de visserij bespreken. Waar in het reeds besproken visserslied arm en rijk in een eensgezinde solidariteit worden vermeld, wordt in twee andere liederen het contrast tussen beide klassen scherp gesteld. Daartoe wordt in één van die twee het beeld van de vissers gecontrasteerd met dat van het rijke, profiterende gezin. De visserij wordt er in verband met andere arbeidsklassen gebracht. Ook in het andere lied komt de tegenstelling arm/rijk tot uiting; er wordt daar tevens een hoger loon geëist. (3)
De meedogenloze zee lag aan de basis van de verbittering die we in één geval impliciet, in twee andere expliciet meenden te mogen aanstippen. Veelal spruit de verbittering voort uit een gebrek aan respect en waardering, wat tevens aangeklaagd wordt. In dat verband moeten de oproepen tot het publiek om waardering en medelijden worden gezien.
In veel liederen is sprake van "het stukje brood", dat de visser op zee probeert te verdienen. Het is de enige, maar vaak voorkomende aanduiding van de miserabele toestand waarin de visserij zich, zeker voor de eerste wereldoorlog bevond. (4)
De liederen bevatten tenslotte nog enkele gegevens van religieuze aard. (5) Er zijn in de eerste plaats de vele formuleringen "Ach God". Men kan vanzelfsprekend de religieuze waarde van deze aanroepingen betwisten. In sommige gevallen zal het wellicht louter om een stopwoord gaan. In vele liederen staat dit woord echter in de context van een smeekbede of een verzuchting waardoor het minder aan waarde inboet.
Er zijn vooral twee toestanden waarin zich godsdienstige houdingen situeren. Een eerste is die van de visser bij het vergaan van de boot. Daar treft men naast het aanroepen, ook bidden en smeken aan. In die zelfde context komt ook de vraag om verlossing uit de pijn en de vraag om vergiffenis aan God. Alleen in het IJslandlied vraagt de visser bij het afscheid aan vrouw en kinderen voor hem te bidden.
Een tweede toestand waarin we een godsdienstige houding aantreffen is die van de vrouw en/of kinderen bij en na de ramp. Eigenaardig genoeg vermelden de twee "sociale" liederen het bidden en smeken van de vrouw in deze situatie. In die context moeten ook de verzoeken tot gebed aan de toehoorders gesitueerd worden.
Binnen het religieuze bereik vallen ook verder nog enkele begrippen als: de zegen geven, de rouw en het graf.
Hier weze ook nog vermeld dat de beroepssituatie veelal als een fatum wordt aanvaard. Soms wordt vermeld dat men omwille van het gezin in zee moet gaan en bijgevolg het lot moet aanvaarden, hoe droevig dat lot ook aangevoeld wordt. Er werd reeds aangestipt dat revolterende reacties hiertegen op enkele uitzonderingen na ontbreken. Dat klopt ongeveer met de werkelijkheid. Men mag o.i. besluiten dat de visserij berustte in haar lot. (6)
Wat de structuur van de vissersliederen betreft, vallen enkele constanten op. Veelal, zeker bij rampenliederen, treft men volgend stramien aan:
- een korte situatieschets met vermelding van de ramp
- het gebeuren van de ramp
- de gevolgen voor vrouw en kinderen na de ramp.
Heel eigenaardig is dat de meeste liederen het ongeluk beknopt in de eerste strofe vermelden. Dat gegeven wordt dan naderhand in het lied uitgewerkt.
In enkele gevallen wordt de nieuwsgierigheid van de toehoorders door een vraag uitgelokt. Soms wordt in de eerste strofe een beeld van geluk opgehangen, dat dan contrasteert met de ramp die in dezelfde strofe wordt aangehaald. In andere liederen wordt de ramp in de eerste strofe aangekondigd in het verlengde van een triest weerbeeld. De natuur is hier functioneel. Twee liederen beginnen met de formule "op zekeren dag". Het rampgebeuren zelf wordt meestal over enkele strofen verspreid. Soms komt de ramp plots aan, in andere liederen wordt ze geleidelijk voltrokken. Over het vergaan van de boot zelf vernemen we niet zo veel. Er wordt meer aandacht geschonken aan de gevoelens van de visser en aan de natuurelementen. De laatste strofen van het visserslied bezingen dan meestal de gevolgen voor vrouw en kinderen na de ramp. Slechts in enkele gevallen is sprake van een gunstige afloop. Meestal eindigt het lied in een hopeloze situatie van treurnis en verdriet. Ook de zgn. klachtenliederen (cfr. supra) bevatten hetzelfde stramien; hoewel de accenten hier enigszins anders liggen, met name meer op het treuren van de vrouw.
Gemiddeld bevatten de liederen vier strofen en een refrein, hoewel het aantal strofen varieert van drie tot tien. Opmerkelijk is dat de beide IJslandliederen 10 strofen en geen refrein hebben.
De strofen bevatten vier tot tien versregels: het meest voorkomende aantal versregels is acht.
Tot slot enkele stilistische bevindingen i.v.m. het visserslied. Het frequente rijmschema in de strofen, is het gekruiste (a b a b); met een afwisseling van mannelijke rijmen (bv. dood/boot) in de onpare (a a) en vrouwelijke rijmen (bv. gebroken/gedoken) in de pare (b b) versregels.
Ter verduidelijking:
"Een wreed tempeest was moordend los gebroken
Bij mensenheugenis nooit ontstaan.
Nog lag het volk in halve slaap gedoken
Toen er veel visschers in zee zijn vergaan."
(eerste strofe uit "De Schrikkelijke ramp of de Slachtoffers der Zee")
Op de tweede plaats komt het gepaard rijmschema (a a b b) aan bod. Beide rijmschema’s worden echter geregeld onderbroken.
De meeste liederen (14 van de 21) hebben een refrein. Ook hier treft men het gepaard en het gekruist rijnschema aan, met een voorkeur nochtans voor het eerstgenoemde. De onregelmatige rijmen zijn ook hier legio.
Nagenoeg in elk lied vallen enkele binaire structuren (bv. met man en mast; tussen bergen en rotsen) te signaleren; in mindere mate is dit ook het geval voor de alliteraties (bv. woeste wind). Veel meer wordt impliciet gebruik gemaakt van klankassonaties (bv. wezen/zee of "gij zijt in pijn").
Opvallend is de afwezigheid van veel adjectieven in vrijwel alle liederen gemiddeld twee à drie per strofe. Dikwijls gaat het om dezelfde adjectieven: bv. teer, klein, schrikkelijk, droef, woest e.d. (cfr. ook supra).
Ook de in de liederen gebruikte substantieven zijn betrekkelijk stereotype. Alles draait rond een relatief beperkte groep kernwoorden. Voor de substantieven noteren wij als kernwoorden: baren, dood, God, golven, hart, kinderen, regen, smart, storm, strand, verdriet, visser, volk, vrouw, wind, winter, zee.
Besluitend zouden wij ook kunnen stellen, dat de overeenkomsten in de vormelijke aspecten van het visserslied bijdragen tot de communicatieve functie van het genre.
Voetnoten
- Zie vorig nummer van Rond de Poldertorens, blz 1 tot 7.
- J. Klausing, Vreugde en Verdriet in het Visserslied, Nieuwpoort, formuleert een analoge bevinding (blz.28): "Het valt evenwel ook op dat het aantal liederen met betrekking tot de sociale strijd, amper de helft van dit procent (5%) bedragen: ik bezit er vijf".
- Deze liederen met sociale inslag waren te Heist goed gekend. Toch stonden ze niet in verband met een specifieke actie. Overigens is te Heist voor zover wij het konden achterhalen nauwelijks van enige sociale strijd sprake geweest. Vermoedelijk komt dit omdat een groot deel van de vloot in handen was van de Heistse vissers zelf. Het opkopen van de vis was echter het monopolie van enkelen. De sporadische acties die er geweest zijn, handelen dan ook over de verkoopprijs van de vis. Deze acties hadden weinig of geen of het tegenover-gestelde resultaat. De 8 weken lange staking tegen visopkoper Debra in 1922-23 werd stilgelegd omdat de financiële situatie voor velen onhoudbaar was geworden. Het kwam zover dat Debra de prijzen zelfs met 0,5 fr verminderde. De staking van 1927-28 tegen de garnaalopkoper Huysseune wierp evenmin vrucht af.
- Hieromtrent ondervraagd, antwoordden de meeste mensen, dat er, voor zover zij het nog meemaakten of van hun ouders vernamen, vóór W.O.I veel armoede geleden werd in de visserij. Om rond te kunnen komen, dienden velen een zwijn en enkele konijnen (N.B. de lapnaam voor de Heistenaars) te kweken of een lapje grond te bewerken. Een vissersgezin was toen haast vanzelfsprekend een groot gezin. Ook van het alcoholisme bleef Heist toen niet gespaard. Heel die situatie wordt getypeerd door de zegswijze: "meer armoede dan duinzand".
- Her en der werd ons bevestigd dat de Heistse visserij een gelovige gemeenschap was. Aan land (cfr. visserskapel), zowel als op zee, werd overal O.L.Vrouw aanroepen en vereerd.
- Men kan zich de vraag stellen of in deze berusting reeds enige verandering is opgetreden (parenthese). Men stelt inderdaad vast dat de weinig gunstige toestanden en vooruitzichten voor de visserij in het algemeen en voor de Heistse visserij in het bijzonder, nl. door de bedreiging van de industrialisatieplannen te Zeebrugge, vooralsnog geen aanleiding geven tot verzet. Anderzijds stelt men ook vast dat de visserij aan de Oostkust, net als vroeger, weinig belangstelling geniet vanwege de Overheid. Het weze ons toegestaan op de merken dat de visserijscholen, die in 1975 en 76 een verheugende toename van leerlingen kennen, nog heel wat kunnen bijdragen tot de opvoeding van kritische en milieubewuste jonge vissers.