Nog niet correct verwerkt Zie het oorspronkelijk artikel in PDF formaat (Link hierboven)
De Molenaarsfamilie Vandepitte en Verwanten
Germain Vandepitte
Het eerste gedeelte van deze studie verscheen in bet vorige nummer van "Rond de Poldertorens".
- De Tak B: Afstammelingen Jacob Vandepitte
III.4.Bo Jacobus Vandepitte: zoon van Henderyck en Maria Van- denberghe, 0 Torhout 16.4.1657, + Zuienkerke 12.2.1733, gehuwd met Maria De Kempe te Zuienkerke op 1.4.1696 (1). De kinderen uit dit gezin vormen hier de Generatie IV, Tak B.
IV.B.1. Anna Vandepitte:
0 Zuienkerke 26.9.1697 x + Zuienkerke 29.4.1746 Cornells Van Speybrouck
Jacob Vergriete
+ Zuienk. 21.7.1745
- Jacob Antheunis M. Anna Qualays
IV.B.2. Judoca Vandepitte:
0 Zuienkerke 8.1.1699 P. N. Debacker
IV.B.3. Jacobus Vandepitte: Molenaar -Dorpsmolen, Lissewege.
0 Zuienkerke 8.9.1700 + Lissewege 11.11.1763
Zuienkerke 16.7.1727 xx Zuienkerke 10.6.1731
+ Zuienkerke 3.12.1712 M. Anna Ollevoet
Cecilia Benteyn
(weduwe Pieter Moret)
Lissewege 10.3.1695 P. Jacobus Boudens+ Brugge T9.I2.t769 Petronelle N...
+ Zuienkerke 8.7.T7T4 Cornelia Vervught
M.
Joannes Vandepitte:
0 Zuienkerke 25.6.1702 P. Joannes Wijnslaver M.
Petrus Vandepitte: Molenaar te Blankenberge en te Uitkerke 0 Zuienkerke 27.7.1704 + Blankenberge 29.1T.T737
- Jacob Wutterwulghe M. Elisabeth R.. . x Blank. 31.6.1734 Anna Schreurs (hertr. Joos Bonte) 0 Blankenb. 27.9.1709 Maria Vandepitte;
0 Zuienkerke 6.12.1706 + Bredene 29.9.1780
- Benedikt V. Gouverberghe M. Suzanna de Clerck x Bredene 2.7.1733 Ricolaas Roels.
Nicolaas Vandepitte; Molenaar te Zuienkerke
0 Zuienkerke 12.5.1709 + Duinkerke (Grev.) 2.4.
- Judocus Troef M. Adriana V Hoorick^^
x Zuienk. 2.10.1733 Maria Kelle 0 Dudzele 24.1.1707 + Zuienk. 28.3.1734
xxBredene 10.6.1734 Barbara Van de Keere 0 Bredene 8.12.1697 + Bredene 9.1.1747
xxx Duink. Grev. 31.8.1747 Rosa Brouckaert
0 Duinkerke 1730 (hertrouwd Nicolaas Deep)
Simon Vandepitte; molenaar te Hertsberge en te Balnkenb.
0 Zuienk. 13.9.1711
- Joanna De Backer Anna Druyghe
+ Blank. 14.3.1752
+ Brugge 1733 of 1734 M. ?
0 Lissewege 1.4.1720 + Lissew. 14.9.1751
xx lissew. 30.4.1752 Cecila Zeghers 0 Lissewege 2.9.1725
000 0 000
Als we van uit Zuienkerkedorp de Blankenbergse Dijk opgaan, richting Blankenberge, vinden we aan onze rechterzijde op een honderd meter afstand van het kruispunt, een huisje staande op een perceeltje grond dat bij nader toekijken onmiskenbaar wijst op zijn vroegere bestemming. Inderdaad daar stond een molen, gebouwd op grond van de kerk, de disch en de pastorij van Zuienkerke.
Op deze molen vinden we onze vader Jacob Vandepitte ingetrouwd. Daar liet Jacob de molenwieken wentelen met Zijner Majesteitswind . Voor het gebruiken van deze wind moest worden betaald. In 1696 behuwde Jacob met Maria De Kempe; en uit deze echt werden tien kinderen geboren. Zijn grafsteen in de kerk van Zuienkerke, nu bijna onleesbaar geworden, leert ons dat hij kerkmeester was. Na een welgevuld leven verliet hij het aardse in 1733 en het jaar daarop volgde hem zijn vrouw.
Zoals gezegd stonden de molen en alle bijgebouwen op de grond van kerk, dis en pastorij, zodat deze drie verschillende partijen elk recht hadden op een derde van de huurprijs die voor de grond werd betaald. Het was een cijnspacht. De oppervlakte bedroeg 4 lijnen 17 roeden.
Deze molen was belast met:
1° een rente van vijf pond sjaars over de cijnspacht;
2° 16 schellingen 8 groten aan Zijne Majesteit als belasting op de wind;
3° verder nog een rente van 12 pond grotensjaars die door de overledene werd afgekocht. Deze rente had een rentevoet van de 20e penning.
Toen Jacob huwde werd een kontrakt opgemaakt. Bij zijn overl lijden werd boedelstaat opgemaakt, maar gezien zijn vrouw overleed voor de vereffening; werden beide staten tot een herleid: "naer den doodt van Jacob Vandepitte fs Heyndryck...als naer den doodt van Mary de Kimpe fa Pieter..." De oudste zoon, Jacob, fungeerde hier als rendant en vertegenwoordigde de erfgenamen die waren:
Jacob Vergriete gehuwd met Anna; Pieter zijn zelfs man; Nicolaas R Roels getrouwd met Maria; Nicolaas zijft zelfs man; den rendant Jacobus zelf; den rendant en Jacob Vergriete als voogden van Simoen 22 jaar en Joannes 18 jaar, beiden dus minderjarig.
Al die erfgenamen waren ook deelachtig in de erfenis van hun broeder Laurentius, die overleed in het tijdstip tussen de dood van zijn vader en die van zijn moeder.
Aan het sterfhuis behoorde een korenwindmolen met huis en stallingen, staande op 4 lijnen 17 roeden cijnsland. Deze molen was hun toegekomen voor een derde van de helft uit de erfenis van Janneken Roelens, moeder van Maria De Kimpe. De resterende parten werden gekocht van Pieter De Kimpe fs Pieter haar vader, Pieter De Kimpe haar broeder, en Pieter Be Kimpe de grootvader als voogd van Benedictus Van Overberghe de minderjarige zoon van Anna De Kimpe zuster van onze Maria. Aan het sterfhuis was ook een part verbonden van "de dorpmolen" te Lissewege. Ze bezaten de 2/5 van 26/32e delen van deze molen, die de overledene gekocht had van Beernaert De Neve, de schoonzoon van Pieternelle Vandepitte en Pie ter Moret (IV.A.2). (RaB, Br.Vr. st. 2e reeks 9755)
Nu het defile van de kinderen:
IV.B.1. Anna Vandepitte: was in het boerenbedrijf terechtgekomen en was achtereenvolgens gehuwd met Cornelis Van Speybrouck en Jacob Vergriete. Uit haar eerste huwelijk bleef er een zoontje Carel, dat echter jong stierf, aangezien alleen haar kinderen uit haar tweede huwelijk met Vergriete erfden. Bij haar tweede huwelijk waren Ludo van de Casteele en Petrus Steurbouw de getuigen.
IV.B.3. Jacobus: Op de Dorpsmolen te Lissewege was voor de derde maal in enkele jaren tijd een echtgenote gestorven, en Pieter Moret de molenaar die we kennen uit "Tak A" huwde voor de vierde maal met een jonge vrouw, Cecilia Benteyn. We schrijven 1715.
In 1723 overleed Pieter Moret en was de jonge weduwe dringend aan een geschikte man toe om het bedrijf draaiende te houden, dit nu letterlijk en figuurlijk.
Op de molen te Zuienkerke zat inmiddels Jacob Vandepitte, zoon van Jacob, op de uitkijk naar een gepast bedrijf; en hoe het allemaal voor mekaar komt, meteen had Jacob naast een vrouw ook kinderen en ... dat zal wel het voornaamste geweest zijn... een eigen molen. Nu ja, het bleef toch in de familie of was zijn nicht niet getrouwd geweest met die Pieter Moret? En waren die kinderen uit het huwelijk waarvoor hij de zorg kreeg geen familie?
Mens wees niet zo vroeg om een oordeel uit te spreken. Die leeft zal zien.
IV.B.^.Petrus Vandepitte: Kort was zijn leven; en toen hij in 1737 5 na drie jaar huwelijksleven, stierf, liet hij een weduwe met zoontje na. Moeilijkheden genoeg voor de jonge echtgenote die met twee molens en een flink boerenbedrijf achterbleef. Hertrouwen was bittere noodzaak. Zo kwam Joannes Bonte in het leven van Anna Schreurs. Jacob Vandepitte en Joannes Schreurs, ooms van de wees Pieter Vandepitte, kregen de voogdij toegewezen.
Staat van goed werd gemaakt bij het overlijden van Petrus, waaruit bleek dat een huwelijkskontrakt gesloten was op 27 augustus 1734 te Blankenberge voor pastoor Petrus De Lantscheer.
De echtelieden woonden in een hofstede waarvan het huis, wagenkot, kelder en stenen waterput op cijnsgrond waren gebouwd; terwijl de schuur gepacht werd aan Jow Godelieve De Bosschere, weduwe van Jan Janssens. Dit erf paalde ten voorhoofde aan de Weststraat.
De molen moet daar vlakbij hebben gelegen. Deze molen en de molen te Uitkerke werden beide gepacht van zijn Exellentie de Prins de Croy, voor 25 pond 15 schell. per jaar.
Op 25 februari 1738 werd door Joris Van Rietvelde overgegaan tot de prijzie van de goederen van het sterfhuis, in tegenwoordigheid van beide voogden.
In de keuken: anghel, tanghe, rooster en blaespijppe, schuymspaen, twee vierschoppen, een kruysse, een staeniser, soutlae, seven stoelen, een tafelken, een coffer, een schouwcleedt, een wieghe met wat kynderslaepynghe, twee coper pannen, drie lauwers, twee candelaeren, een riesaele, drie bustels, twee lampen, wat gherockt swynevleesch, een moor, treckpot met het thealaem, een thoom, een braepanne, alles tsaemen weerdigh ... 6. 4. 6 gr.
In dezelfde keuken: een pluymenbedde met toebehoorten, een rebbanck 20 stuck gheleyerschwerck, 40 pond thin, twaalf thinne lepels, twee thinne carmen, 12 forcetten, aides tsaem... 6.11.8 gr.
In de kamer: een slach orlogie, een cleercasse, een coper ketel, een spieghel, tsaemen... 10.14.6
In dezelfde kamer: een taefel, acht stoelen, 20 pond thin, een menagierken met posteleyn thee alaem, 13 stucken gheleyerschwerck, een traeylliemandeken, een luyermande, ende wat schilderien met wat cleene mineteyten, tsaemen... 5.16.6
In de kelder: een cuype met boter, twee gantieren, een ydel cuype, ontrent de ses vaeten aerdtappels, tsaemen... 3. 7.0
De klederen van de overledene: twee laecken cleeren, twee paer coussen, een paer schoen, een callemande saeys met silver koppe, seventhien hemden, drie fusteynen hemtrocken, sesthien halsdoecken, twaelf serveeten, een hammelaeken, een paer flauwijnen, twee paer en half slaeplaeckens, een hoedt, vijf blauwe taeffelcleeren, thien ellen ghebleeckt lijnxaedt, tsaemen... 16. 7.8
In het meelhuys: wat knechteslaepynghe, een meelback, weeghschaele, twee coper aeckers, een troch, een spae, twee seefden, is tsaemen 3.12.4
Op de solder: derthien corensacken, een fattho, een boonhauwe, graenschoppe, drije hoet drie maeten herreweeten, drije hoet en half geerste, twaelf vaeten aver, is tsaemen 10. 9.2
Op dezelfde solder en op de molens: tachentich hoet terwe ende meel saemen... 108.14.0
In het paardestal: een ruynpaert met arnasure 12. 5.0
een merriepaert van den oude van acht jaeren met sijn arnasure 16. 0.0
In hetzelfde stal: een coe, een swyn, een graender, de diltpersen, meschgreepen en een hoop daerrinck, saemen 9. 6.0
In het waghencot: een waeghei ghelyck sij ten oghste ende te marcke gaet, met ontrent de vierhondert blocken en fasseel met wat drooghe busschen, twee ploughen, een eegde, een slypsteen, arnasschen, corte en langhe ketens, saemen... 11.19.6
In de schuur: thien hondert boonschoven, vijfhondert bonden ghedosschen stroo, een schrooback, een coorenvat, een graenschoppe, tsaemen... 9.5.0
In den bilck: een tweejaers ruynvoolen weerdich 9« 6.0 Labeur braecke: 6 ghemete en half ghevalten en drije mal ghevrocht met vier peerden ende besaeyt met suyckerjoen en terwe, comt over labeur ende saeygraen de somme van 23.15.8
Ander labeur: voorts ghevrocht veerthien ghemeten een lijne en 50 r.oen met vier peerden ende besaeyt met terwe ende rogge, comt over labeur ende zaeygraenen de somme van 24. 2.8
Winterlabeur: ghevalten van ses ghemeten ende twee daeghen mesth ghevoerdt ende eene lijne wyntervit§hen, comt 2.19.4 Achterhof: tweehondert rysenstocken en blocken, thuynen en vermaecken, de boonpersen en twee daeghen ghespit, een waetercartheel comt saemen.», 3. 6.4
Voorenstaende prijzie door Cornells Van Breedenrode en Joris Van Rietvelde dedaen, waervoor een dag werd aangerekend plus het recht van een zegel, kostte de som van 18 schell. 4 groten.
louys Ketele deed de prijzie van de twee molens. Hij was vrijmeester timmerman ende meulenwercker van stiel, en woonde te Brugge.
1° De molen te Blankenberge: een korenwindmolen.
Thien seylen onder oude ende nieuwe, met een deel lappen van nieuw seel; voorts de buyte roe, pestel met twee laessche schendt ende soomen met sijn jaerwerck; voorts den maerbel, morthier en beughels voorts het craenewiel met het schijfloop; voorts de vanghe met de vleghel met sxjn jserwerck; voorts de vier groote iserynghen te weten het clau^ser enden peere en rynghen en panne; voorts de leyasse ende iserwerck; voorts de steenkiste met sijn degsel ende baecken ende tramstaecken; voorts het gheheele paes; voorts alle de reeppe in den meulen bevonden; voorts den hensel met sijn toebehooren; voorts veerthien scherphaemers; voorts een stande met een leere in den molen; voorts de greyhouten, caelft ende wegghe ende calleyte; voorts den meelback met de gote ende scheppe; voorts den jserhandtboom, paesamer, stembetels, maeten ende naeghelamer met alle het timmer allaem in de molen bevonden; voorts het lopende steen wesende een sesthiender is dicke bevonden den nombre van neghen duymen ghepresen tot twee pondt thxen schell. den duym; voorts het opperligghende steen ligghende ghebroecken in maetsement met den ghelt steen daer onder sijn saemen dicke bevonden de nombre van ses duymen en half; voorts vier stucken, saemen:
alle de bovenstaende en achterstaende parthien sijn bij den onderschrevenen wel ende deughdelijck oversien van stuck tot stuck ende sijn saemen weerdich ghepresen tot de somme van 777.6.0
De korenwindmolen te Uitkerke:
ses seylen, de buyte roe, pestel, laesschen schendt en soomen ende jserwerck; voorts de binnen roe van ghelycke; voorts den asse met sijn jserwerck; voorts marbel, mortier ende beughels; voorts het camwiel met het schijfloop; voorts de vier groote jseringhen van den molen te weten claujser, peere en ringhe en panne; voorts de vanghe met de vleghel en jserwerck; voorts de leyasse met sijnen wielen en jserwerck; voorts het rynckhout met sijn blocken; voorts de steenkiste met decksel ende backen ende traemstaecken; voorts het gheheele paes met sijn jserwerck; voorts alle de reepen van de molen te weten de steenreep, jserreep, buyte reep ende binnenreep en vanghe reep; voorts den hinsel met sijn toebehoorten; voorts thien scherpamers; voorts drie standen in den molen; voorts de greyhouten, kaelft, wegghe ende caleyte; voorts den iseren handtboom, steenbetel met alle het timmeralam van den molen; het lopende steen wesende een vijfthiender is dicke bevonden den nomber van neghen duymen en drij quart ghepresen tot neghen guldens den duym; voorts het liggende steen van ghelycke wyde is dicke bevonden drij duymen en half; voorts een nieuwen eecke pestel met twee eecke laesschen; voorts een handtmolen met twee ander steenen van een handtmolen staende ten huyse van Simoen Vandepitte, alle weerdich tot... 78.76.4
Daar in de loop van dit artikel nog twee gelijkaardige schattingen voorkomen, plus een schatting van de andere delen van een windmolen, zoals teerlingen, staander enz. lijkt het me beter met het bespreken van de molenwerken te wachten tot op het einde, waar we een globaal overzicht krijgen. Nog een klein detail dat vergeten werd: Petrus had in pacht van zijn broer Simoen "de Roo-
scheure". Daarvoor betaalde hij per jaar 6.6.8. (RaB, Br.Vr. st. 2e reeks nr 9226)
IV.B.7. Nicolaas Vandepitte: Na de dood van zijn vader in 1733, nam Nicolaas de pacht over van de molen te Zuienkerke. Tevens had hi j enkele noodzakelijke goederen en huisraad overgenomen uit de prijzie, om zijn eigen haard wat in te richten. Als pacht voor de molen betaalde hij 20 pond per jaar. Na vijf maand huwelijk overleed Maria Kelle, zijn eerste vrouw. Een paar maand later vinden we Nicolaas hertrouwd, als ingezetene te Bredene. Daar was hij gehuwd met een weduwe Barbara Van de Keere, een winkelierster op het Sas Slyckens. Van haar overleden echtgenoot Jacob Wydouw had Barbara geen kinderen en haar huwelijk met Nicolae lheer vruchtbaar. Jammer genoeg bleef er van de vier kinderen slechts een zoontje over: Frans Nicolaas geboren in 1736. In 1747 kwam Barbara te sterven en Nicolaas moest opnieuw uitkijken naar een vrouw. Ditmaal viel zijn oog op een piepjong en schattig bruidje: Brouckaert Rosa geboren te Duinkerke Grevelingen en 17 jaar oud. Roosje was de dochter van Joseph en Catherina (De) Lanthouwer. Zo had de 17-jarige Rosa al ogenblikkelijk een zoon van elf. In zijn huwelijk met Rosa bracht Nicolaas de volgende goederen mee, goederen die nu half om half eigendom waren van Nicolaas en Fransje:
-de helft van het veertiende part in een korenwindmolen met dezelfde waarden in het huis, de schuur en stallingen staande op 4 lijnen 17 roen cijnsland te Zuienkerke.
-de helft in het twaalfde part in een zevende deel van dezelfde goederen; dit part hem toegekomen door de dood van het zoontje van zijn broer Pieter. Al deze delen en parten waren gemeen en onverdeeld en de molen was nu verhuurd aan de jongste broer, Jan.
-ook behoorde een huis bij de uitzet van Nicolaas, of beter de helft ervan, daar zijn zoontje Frans de andere helft bezat. Dit huis was tevens dat waar ze woonden en nu het sterfhuis. Het was gekocht geweest tijdens het huwelijk met Barbele en stond binnen de "stede ende port van Oostende, in de Caeystraete up de oostzyde van diere". Dit huis was belast met een rente van 1400 guldens courant kapitaal die toekwam aan Ser Andries Flaenderin, met als vervaldag iedere 24 januari. Het huis werd gekocht van de heer Anthonis Laureyns Pluvier en Joanna Van der Heyden zijn echtgenote.
De schatting gedaan bij het overlijden van Nicolaas gaf een som van 2368 guldens TO stuivers en 6 deniers.
- verder bracht hij nog ten huwelijk mee, de helft van een huis en toebehoorten "staende op het Sas Slyckens ter prochie van Bredene ter Heerlichede van den canninckschen wesende een herberghe ghenaemt Den Koninck van Spagnien". Deze herberg was belast met een jaarlijk se rente van drie pond, als eijns en die behoorde aan de Goeverneur van bet Fort St.-Philips op bet Sas Slyckens; elke 1 nov. te betalen. Deze herberg was hem toegekomen uit de erfenis van Barbara, die op baar beurt erfgename geweest was van baar overleden man Jacob Wydouw. Bij de prijzie gedaan bij de dood van Nicolaas, door Cornells Lievens en Pieter Dart, meesters timmerman en metselare van Oostende, kwam men tot de somme van 2452 guldens en 4 stuivers.
Deze herberg was verhuurd met een kontrakt drie, zes, negen voor 25 pond per jaar, ingaande op 1 mei T750
Dit waren de goederen meegebracht in bet huwelijk door Nicolaas Van haar kant bracht Rosa als bate mee: baar jeugd en charme, waarmee ze verre in bet voordeel was. (RaB. Br.Vr. st. Te reeks 2276)
IV.B.8. Simoen Vandepitte: Het is verwonderlijk hoe weinig we weten over deze Simon. Hij was gehuwd met Anna Druyghe en was herbergier te Blankenberge. Toen Anna stierf als weduwe, was bet een verlaten sterfhuis, wat zeggen wil dat er niemand was om de erfenis te aanvaarden. Het kon bezwaarlijk anders: er waren niets dan schulden en haar kleren (alles wat er was) werden verkocht om enkele van die schulden te betalen. (RaB. Blank, st. 920 rek.)
IV.B.9. Laurentius Vandepitte: Laurent overleed kort na zijn vader en vóór zijn moeder, wat ons geeft 1733-1734. De staat van goed van vader Jacob bevat de onkosten voor de begraving van deze zoon, die te Brugge overleed en daar werd begraven: "Anthoon De Gheldere, capelaen van St Walburga 3=14.10 pd gr voor een halve dienst; zuster Ursula De Meester, moeder van het klooster van Bethel gbeseydt de Castenyneboomen in Brugghe, over den dienst ghedaen door eene van de susters in de doodsieckte van voorseyde Laureyns 1 pd gr. Aan broeder Franciscus Velde van de cellebroeders in Brugghe...."
IV.B.10. Joannes Vandepitte: Na het vertrek van Nicolaas van de molen te Zuienkerke, nam broer Jan het heft in handen. Hij nam een vrouw, van stiel molenarinneke. Het was de dochter van Pieter Moret en Cecilia Benteyn van de Dorpsmolen te Lissewege. Ja de dochter van dezelfde Cecilia Benteyn waarmee zijn broer Jacob gehuwd was. Zo was Cecilia op slag gepromoveerd tot schoonzuster en schoonmoeder, terwijl Jacob zijn eigen broer als schoonzoon kreeg, terwijl... nee laat maar, we raken niet rond!
Cecilia Moret schonk Jan vijf molenaarskindertjes en stierf in 1751. Een nieuwe Cecilia kwam aan Jan zijn zijde: nu Cecilia Zeghers, die hem opnieuw de vadertrots deed smaken en zes maal luid halleluja deed roepen voor een nieuwgeborene.
Laten we vlug nog eventjes terugkeren naar vader Jacob Vandepitte (III.4.B.), ik bedoel de vader van de bovenstaande kinderen. en eens vlug de prijzie overlopen, die bij zijn overlijden werd opgemaakt.
-In de keuken: brander, tanghe, blaespype, hanghelketen, soutla, staenjser, twee lampen, caefcleet, twee tafels, zes matte stoelen, twee waterheemers, een cooper haecker, sesendertich stucken aerde en gleyerswerck, vier jserpotten, twee cooper vierketels, een cooper panne, strickjser, acht stucken swynevleesch, een vierschippe, rooster, een lepelbart met neghen time lepels en elf forcetten, twee spaen, een bedde met syn toebehoorten, lanteeren, jser coffer. -In de kamer: twee cooper pannen, een cooper ketel, hanghelketen, kaefcleet, seven matte stoelen, keiren met toebehoorten, coelvat, een kiste, een bruyne regbanck, twee cooper haeckers, drie gleyersche carmen, time waterpot, een time kame, time schoteln een mostaertpot, twee soutvaten, seventhien stucken aerde en gleyersch werck, seven time taillioren, lepelbart met twee en twintich time lepels, cooper candelaere, neghen jdel boddels, een bedde met toebehoorten ende gordijnen aende coutse.
-In de kelder: ses teelen met melck, sesenveertich jdel teelen, een cuype met room, vier aerde potte; drije potten met boter, drije potten met smout, vijf stucken 3del fustagie, een halfve tome groot bier.
-Op de soldere: een mandecoutse, een bedde met toebehoorten, een trogh, jseren ovenpaele, een rokel staecke, twee wercke sargien, coorenvat, twee schippen, vier jdel stucken fustagie, een tafel met schraeghen, clief haemere, drye wegghen, een hauwe, wat busch coolen, een banc, wat ajoen en roomsche boonen, wafeljser, hackx, een hoyspae. -Int coestal: drye cuypen, vleeschstande, stucken jdel fustagie, wat diltepersen, cooper ketel, een paelingschaere, wat brandthout, dryendertich jdel sacken, een bedde met teebehoorten„
-Int swynscot: twee vette swyns weerdigh acht ponden gr.
-Item het minnagie lynwaet: sesthien paer slaplaeckens, twee witte tafelcleers en achthien blauwe tafelcleers tsaemen 9 pd 9 sch. gr -Achterhove: ontrent 800 blocken daer mede ghenomen de hesschene boomen ligghende bij de doornhaeghe en 800 busschen, cortewaeghen met 400 bonden hoy ende alle de haeghen ende vermaecken saemen 12.18.4 pd gr.
-Overname door Nicolaass 4.6.9= pd gr over een casse
7.70. pd gr over een kiste
8.0.9. pd gr ever een bedde met toebehoorten. -Juwelen: prijzie gedaan door Francois De Meye, zilversmid, Brugge
Pindanten wegende een once |
twee |
enghelsche |
7.14.0 |
|||
een minnerinck wegende |
19 |
engelschen 12 aesen |
1.18.0 |
|||
een trauwrinck " |
2 |
11 |
2 " |
0.9.0 |
||
een paer goude hoofdekens |
79 |
1! |
8 " |
6.15=0 |
||
zilver iserken |
een |
once |
12 |
enghelschen |
0.16.0 |
|
een paer gispen |
een |
once |
16 |
enghelschen |
0.19.0 |
|
een paer gf%)en |
een |
once |
19 |
eneghelschen |
1.00.0 |
|
sentuurgisp met een |
paer gispen |
1once 19 engh. |
1.00.0 |
|||
een deel cnopkens |
2 n 'j m |
1.00.0 |
||||
een naelde |
8 engh. |
0.04=0 |
(BaB, Br.Vr., st. 1e reeks 1303)
1° IV.B.5. Petrus Vandepitte had een zoontje Petrus Jacobus dat op zevenjarige leeftijd overleed.
2° IV.B.7. Nicolaas Vandepitte: van hem vernoemen we 4 kinderen
- Franciscus
- Franciscus Nicolaas x Anna Verkeyn
- Jacobus
- Johanna Theresia.
Franciscus Nicolaas Vandepitte; zoon van Nicolaas hij zijn 2e vrouw Barbara Van de Keere; hij huwde te Brugge in 1753 en won er 3 zoons en 1 dochter bij Anna Verkeyn. Van nakomelingen geen spoor gevonden.
3° IV.B.8. Simoen Vandepitte: van hem kennen wij in de Ve generatie in Ve gen: 1. Anna x J. Schoolmeester
- Simon Jacob Vandepitte x Cecilia Vereecke Catharina.
4° Hier belanden wij bij IV.B.3* Jacobus Vandepitte. Zijn kinderen vormen Ve gen. tak B zijtak Ja. (=V.B.Ja.), zijn kleinkinderen VIe gen. tak B zijtak Ja. (=VI'.B. Ja. ).
Door te huwen met Cecilia Benteyn is hij op de Dorpsmolen te Lissewege gekomen. Cecilia was tevoren weduwe van Pieter Moret, bij wie ze twee dochters had.
1° Anna Moret die later huwde met Rumuldus ofte Rombout Vandepitte, zoon van Rumuldus. Waar die twee Vandepitte's vandaan komen, blijft voor ons voorlopig een mysterie.
2° De tweede dochter, Cecilia, die gehuwd was met Joannes Vandepitte (iV.B.tO) de jongste broer van Jacob.
De kinderen van Jacob Vandepitte (IV.B.3) en Cecilia Benteyn V.B.Ja.t. Jacobus Vandepitte: Molenaar "Dreetemolen" Brugge.
0 Lissewege 16.12.1724 + Brugge 19.T2.1772
- Jacob Vandepitte M. Petronella Geyle
x Amelberga Drubbele te Brugge St.Jac. 12.g.1751 0 Dudzele 3.10.1730 + T.2.17g2
V.B.Ja.2. Joanna Vandepitte:
0 Lissew. 24.5.1728 + Brugge St.Gil.10.6.
x Lissew. 18.6.1752 Cornelis Hooft 1766
xx Brugge 13.4.1755 Joseph Vergauwe 0 Bassevelde
V.B.Ja.3. Marie Anna Theresia Vandepitte:
0 Lissew. 15.3.1731 P. Nicolaas Vandepitte M. V.B.Ja.4. Maria Vandepitte:
0 Lissew. 1.9.1732 P. Joannes Vandepitte M.
- Antonia Benteyn
+ Lissew. 24.3.1731
+ Lissew. 7.12.1746 M. Joanna Coeys
0 Lissew. 24.2.1735
+ Lissew. 23.12.1768
V.B.Ja. 5. Joannes Vandepitte: Molenaar Dorpsmolen Lissewege
- Joannes Vandepitte M. Anna Coeys x Lissew. 29.4.1765 Maria Anna Claeys
Bij het overlijden van Cecilia Benteyn werd staat van goed opgemaakt, een staat die zeer misleidend is, daar de schrijver, na genomen notities, totaal de kluts is kwijtgeraakt in de familierelaties. Als erfgenamen gaf hij op:
- Anna Moret, dochter van Pieter en Cec. Benteyn, in huwelijk geweest met Rombout Vandepitte (juist)
- den rendant, hier de oudste zoon Jacob Vandepitte (juist)
- Prans, Joannes en Anna Vandepitte alle him zelfs (kinderen van Jan Vdp en Cecilia Moret (juist)
Daniel Barremaecker in huwelijk met Cec. Vandepitte (juist) Daniel Barremaecker en Frans Vandepitte als voogden van Joanna Vandepitte, 20 jaar (juist)
De vijf kinderen van Joannes Vandepitte bij Mary De Kempe, welcke Joannes oock soone was van d'overledene thaeren tweeden huwelijk. (Hier is de fout, want Mary De Kempe was de moeder van Joannes. Het waren de vijf kinderen van Jan Vandepitte en Cecilia Moret en het is als erfgenamen van hun moeder, Cecilia Moret, dat zij hier erven. Zo moesten ze ondemr 2 vermeld zijn)
- Jacob Vandepitte en Gillis Vandevelde als voogden van Jacob, Philippe en Francois, de drie kinderen van Joseph Vergauwe bij Joanna Vdp, ook dochter van de overledene.
- Jacobus Vandepitte en Francois Claeys als voogden van Francois Vandepitte bij Maria Claeys. (RaB. Br.Vr. st. 2e reeks 7288).
V.B.Ja.1. Jacob Vandepitte: oudste zoon van Jacob en Cecila Benteyn. We vinden hem goed en wel terug in Brugge als "baes molenaar" van de Dreete Molen. Deze molen stond zuidwest van de Ezelpoort op de Veste:"aen de barme vande veste met den wal ende de barm daer die op staet met sijn toebenoorten..„ aen de zuytsig de van de Ezelpoorte ghenaempt "De Dreete", naest de voornoemde Ezelpoorte".
Jacob was gehuwd met Amelberga Drubbels, de dochter van Pieter en Joanna Van Riebeke, geboren te Dudzele op 1.10.1730. Door het werk van Firmin Roose, verschenen in ons tigdschrift, weten we dat deze Joanne fa Jacob, wel degelijk de dochter is van de chirurgijn RietSce„ Deze dochter werd geboren te Dudzele uit het huwelijk van Jacob Van Riebeke en Christine Verrysere. Pieter Drubbels en Joanne Van Riebeke huwden te Dudzele, waar Amelberga in 1730 geboren werd.
Big hun huwelijk hadden Jacob Vandepitte en Amelberga Drubbels een kontrakt laten opmaken. Voor de pastoor van Dudzele verschenen op 7.9.1757 Jacob Vandepitte, fs Jacob verweckt big Cecilia Benteyn (vader Jacob was meegekomen om hem bij te staan) en Amelberga fa Pieter en J. Van Riebeke, oud 27 gaar, in gezelschap van haar vader en Andries Witgeers, haar oom en voogd.
Big het overlijden van Jacob in het gaar 1772, werd inventaris gemaakt; en daarbij werden ook de goederen vermeld door hem meegebracht in het huwelijk.
Jacobus bezat in gemeenschap met zijn broers en zusters bij de dood van hun vader, 7/7e van 2/5en van 26/32e delen van de Dorpsmolen te Lissewege. Daarnaast bezat Jacob ook 1/3 Part van de helft in 6/7 van 2/3 van 26/32e delen van die molen, ook gemeen geweest met de moeder. Eenzelfde percentage golden voor de bijhorende molenwal, het huis en de andere gebouwen plus 1 ligne 15 roeden erve.
Er waren in die tijd voor 440 pond gr. aandelen verkocht, die in handen waren van Pieter Amandus Van Keirschaver uit Blankenberge.
Van haar kant bracht Amelberge mee: "Een huis ende herberghe
genaemt De Gouden Cop, in dien tigd ook peerdesmissewinkel; plus het erf van 62 roeden, waarop het eigendom stond; alles gelegen te Dudzele. Amelberga was daarvan in het bezit gekomen deels door het overlijden van haar zuster en haar moeder, en later big de dood van haar vader, zodat het haar in voile eigendom behoorde. Nog tijdens haar huwelijk met Jacob Vandepitte, werd deze eigendom verkocht aan Michiel Van Zandweghe te Dudzele voor de som van 150 pd gr Vlaams courant. Akte van 13-1-1759. Tijdens hun huwelijk hadden ze de helft van de Dreetemolen gekocht met de helft van alles wat er bij of rond was, in zoverre dat ze eigenaars waren van een half paard, want uitdrukkelijk stond geschreven dat het paard en de wagen voor de helft gemeen waren en onverdeeld. De andere helft van de molen enz. hoorde toe aan Pieter Mestach "maer nu aen Pieter Brusseel daer die de weduwe van Pieter Mestach gehuwd had". Jacob en Amelberga hadden hun helft gekocht van de heer Carel De Brauwere fs Carel en Joanne De Keerle fa Jan, zijn vrouw. Op hun beurt hadden dezen dit eigendom verworven van Louijs Pattoir en Theresia Rotse. Dit volgens de brieven van erfenis gepaseerd 9.8.1753.
De Dreetemolen was belast in zijn geheel:
-met "een dweerslove, hetwelcke twee woonsten zijnde aende westzijde van de voornoemde Ezelpoorte", van 3 pd gr per jaar, die in feite een cijnsrente was, liggende op de helft van de molen;
-er was een grondrente van 2 schell 6 gr per jaar, elke meimaand te betalen aan het schoenmakersgild te Brugge;
-de helft van de molen was nog belast met een erfelijke rente van 10 pd gr per jaar, den penning 20 en betaalbaar elke 3 aug. Dit over een kapitaal van 200 pond gr wisselgeld, waarvan Charles De Brauwere houder was.
De echtelingen hadden ook hun huis "ten voorhoofde in d' Ezelstraete aende westzijde van diere naest het huys ghenaemt Wenduyne". Ze hadden dit huis, dat wijlent Pieter Van Hilderson toebehoorde, gekocht van Pieter Wulleput fs Pieter, en zijn vrouw Marie Wybo (30.12.1768). Op dit huis lag een rente van 4 sch 8 gr per jaar, die moesten betaald worden aan verschillende kerken, kloosters en dissen. Verder nog enkele kleine renten die gemeen waren en verdeeld over kleine perceeltjes en waarvoor een sch gr per jaar werd betaald aan het Godshuis St.-Niclaeys. Zonder de losrente van 250 pd gr wisselgeld kapitaal te vergeten, een intrest van de 20e pennning die elke 27 februari moest 1etaald worden aan Jo Pieter Anchemant. Op 25*8.1769 werd dit kapitaal volledig afgelost door Jacob Vandepitte. Deze staat sloot met een deficiet van 22 pd 10 schel 5 groten.( RaB, Br Vr, st. 1e reeks 587 )
Afstammelingen van (V.B.Ja.T.) Jacob Vandepitte wonen te Brugge.
V.B.Ja.2. Joanna Vandepitte: stierf te Brugge en wel bepaald "op St Gillis binnen de paelen ende schependomme van Brugghe" de 10.6.7766. Haar echtgenoot Jos. Vergauwe in haar tweede huwelijk, was de zoon van Christoffel en Joanna Longespeye. Joanna was weduwe van eerste huwelijk met Corneel Hooft van wie ze een dochtertje had Joanna Catherina, op het ogenblik van het overlijden van haar moeder 16 jaar oud. Jacob Vandepitte en Gillis Vandevelde waren de aangestelde voogden. (RaB, Br Vr, le reeks 21351)
V.B.Ja.5. Joannes Vandepitte: als jongste bleef Joannes op de Dorpsmolen te Lissewege. Hij huwde in 1765 Maria Anna Claeys, dochter van Francois en Maria Meysman. In 1767 schonk zij het leven aan een zoontje Frans, die het jaar daarop al wezekind was door het afsterven van zijn vader.
Enkele maanden later hertrouwde Marie Anne met Carolus Van Kersschaever, die alzo de Vandepitte's kwam vervangen als dorpsmolenaar.
Voor het kerkelijk huwelijk van Joannes en Marie Anne plaats had, werd een huwelijkskontrakt opgemaakt. Dit kontrakt werd "op den buiten" opgemaakt door de plaatselijke pastoor, omdat er geen notaris was. Halfweg 1700 werd dit echter door de wetgever verboden en moest dit opgemaakt worden door een notaris; doch hier werd niet zo nauw op gekeken. Tot nu toe hebben we nog niet zo'n tekst gegeven. Over het algemeen zijn het min of meer geijkte uitdrukkingen en de tekst die volgt kon evengoed vijftig jaar vroeger geschreven zijn.
"Tot meerdere eere en glorie Godts Op heden wesende den derthienden april duyst seven hondert vijf en tsestigh compareerden voor mij onderschreven pastor van Lisseweghe in plaats van notaris, Joannes Vandepitte fs Jacobi gheprocreert bij Cecilia Benteyn, sijn seifs bij competentie ende geboren ter prochie van Lisseweeghe, gheassiteert met sijn eyghen broeder Jacobus Vandepitte ter eener sijde; ende Marie Anna Claeys filia Francois gheprocreert bij Maria Anne Meysman, jonghe dochtere oudt omtrent neghenthien jaeren en ghebooren ter prochie Lisseweeghe gheassisteert met Francois Claeys haeren eyghen vader ende Marie Anne Meysman haer eyghen moeder ter ander sijde, welck twee principaele comparanten te kennen gaeven hoe tusschen hun heyde stont te ghebeuren een wettelick huwelick en dient sijn voortganck magh hebben volghens de ordonnantien van onse moeder de heylighe roomsche catholijcke kercke, soo hebben sij voor alle huwelicke voorwaerden onder malkanderen besproken ende besloten deze naervolghende poncten ende conditien:
vooreerst dat den langstlevenden van hun beyde naer de solemnisatie van den aenstaenden huwelicke, sal hebben effen ende behouden alle syne oft haere cleederen, synen wollen ende juweelen tsynen oft haeren halve lyve ende lichaem dienende, voorts de beste coutse en bedde behoorelick ghestoffeert ten sterfhuyse te bevinden ende dat tsy datter kindt oft kinderen van hun beyde lichaemen gheprocreert achterghelaeten syn oft oft gheene oft stonden gheboren te worden ende in cas van gheen kindt oft kinderen van hun beyde lichaemen gheprocreert achterghelaeten ofte apparentie van gheboren te worden, 't sal in sulck gheval den toecommenden bruydeghom voor douarie conventioneel vooren uyt hebben uyt de eerste en de ghereetste penninghen ten sterfhuyse te bevinden, de somme van vichtigh ponden groote wisselgeld eens, en in het gheval van gheen kindt ofte kinderen van hen beyde lichaemen gheprocreert achterghelaeten ofte apparentie van gheboren te worden, sal de toecommende bruyd voor douarie conventioneel voorenuyt hebben uyt de eerste ende ghereetste penninghen ten sterfhuyse te bevinden, de somme van vyf en tseventigh ponden groote wisselgelt eens;
voorders hebben de toecommende conjoneten besproken dat alle de immeubele goederen sullen volghen de syde waer sy van ghecomen syn sonder last van byleve, daerenboven sal soo den toecommenden bruydeghom als de toecommende bruyd vermoghen alle de meubile goederen in prisie over te nemen tsy ten deele tsy ten gheheele thunder ceuse ende optie; ende dat, tsy datter kindt ofte kinderen van hun beyde lichaemen gheprocreert achterghelaeten sijn oft gheen oft apparentie van gheboren te worden;
ende nopende de poncten alhier niet ondersproken, sullen de partyen cont&ctanten him reguleeren volghens de costuymen ende deelhouck s Lands vanden Vrijen;
"beloven malkanderen dit contract ghetrouwelick te onderhouden sonder daer jeghens te doene tsy directelick tsy indirectelick; aldus ghedaen ende ghesloten in de stadt van Brugghe, daete als vooren ter presentie van heer ende meester Petrus Vleys pastor in Dudzeele ende Cornelius Claeys als ghetuyghen hier gheroepen ende gheboden ; ende was onderteeckendt Joannes Vandepitte / Marie Anne Claeys / Jacobus Vandepitte / met het marcq van Francois Claeys ons present ende waeren onderteeckendt Petrus Vleys pastor van Dudzeele mee stipulante B.A. Rielandt pastor Lisseweeghe dec.dist. Damensis.
Bethleegher staet het naervolghende: accordeert met syn origineel gheschreven op een seghel van ses gulden quod attestor; ende was onderteeckendt B.A. Rielandt pastor in Lisseweeghe decanus districtum Dammensis."
Mits de toepasselijke naam- en datumwijzigingen, was dit de gebruikelijke tekst. Dit natuurlijk altijd voor mensen die iets bezaten; want een arme luis had zeker geen geld over om zo een kontrakt te laten opmaken, trouwens waartoe zou het gediend hebben?
De aanbreng van Joannes Vandepitte in zijn huwelijk, was het 1/3 part van 1/7 van 2/5 van 26/32e delen plus nog 1/3 part in de helft van 6/7 van 2/5 van 26/32e delen en nog maar eens 1/3 part van 3/5 van 26/32e delen gemene ende onverdeeld met Cecilia Benteyn zijn moeder, in de korenwindmolen, wal, huis, stallingen en erve groot een lijne 15 roeden.
De overledene en zijn vrouw hadden in hun kort huwelijksleven reeds 3 delen van 32 gekocht van de hiervoren beschreven goederen, aan de heer Charles Dhondt heere van Nieuwenburgh en Wylandt en Vrouwe Isabelle Claeysman zijn huisvrouw, die uit de erfenis kwamen van heer Albert Claeysman, in zijn leven Baron van Male, de vader van Isabella.
Volgende lasten lagen toen op de molen: 13 schel. 4 gr. per jaar als belasting op de wind; 2 schel. per jaar aan de O.-L.-Vrouwkapel van Lissewege; 12 groten aan de kerk van Lissewege; 14 schel.
5 deniers voor de dis van Lissewege.
Verder was er nog een erfelijke rente van 150 pond gr. wisselgeld in handen van Joannes Deblaere, de toenmalige brouwer op Lissewege. Deze was gehuwd met Cecilia Druyghe die de zuster was van Anna Druyghe, gehuwd met Simon Vandepitte, oom van onze Joannes Vandepitte. Nog stond op de molen een rente van 16 pond groten in het bezit van Cecilia Benteyn zijn moeder; maar daarvan had 2ij afstand gedaan ten voordele van haar zoon, dit volgens een akte van 7766.
De heer Charles Dhondt was de houder van een kapitaal van 700 pond gr. , gei’nvesteerd in de molen.
Bij het overlijden van Joannes bleef er door hem geen pacht te betalen voor de molen, daar de gedane reparation aan deze molen de pachtsom overtroffen in waarde.
Joannes was confrater van de Sint-Jacobs- en van de Sint-Sebastiaansgilde. De staat van goed sloot met een tekort van 26 pond 19 schellingen 5 groten. (RaB, Br Vr, 7e reeks nr 864)
Voor de VIe en de VIle generatie Tak B zijtak Ja. (zie blz. 769 4°) vermelden wij als afstammelingen van Joannes V.B.Ja.5.
VI.B.Ja. Franciscus Vandepitte: deze was het enige zoontje uit het korte huwelijk. Ons Fransje is uiteindelijk in Brugge terechtgekomen. Welk beroep hij uitoefende hebben we niet achterhaald. Hij huwde te Lissewege op 1.70.7793 met Theresia Van Gheluwe en overleed te Brugge in 7877. Theresia had hem met acht kinderen verblijd. Voor generatie VII.B.Ja. hebben we dan:
De oudste zoon Jacobus Vandepitte was bij zijn huwelijk "gargon tanneur" ofte leerknaap leer looier. De tweede zoon was metser.
Ferdinand Vandepitte: kwam droevig aan zijn einde. Tijdens de vereninging met Noord Nederland trokken er ook van onze jongens "naar den Oost". Op de akte nr 27 datum 6.1.7829 in de burgerstand van Brugge, werd Ferdinand overleden verklaard: "De Minister van Marine en Koloniën verklaart dat Ferdinandus Vandenpitten of Vanden gitten geboren te Brugge op 3.9.1797 zoon van Franciscus en Theresia van Genede den 2.1.1878 met het schip "Jeune Anette" als fusilier naar Oost Indie vertrokken is en er op 2.9.1821 op Banca overleden is. ’s Gravenhage 6.1.1828".
Een vierde zoon was meester broodbakker, Steenstraat 53, Br.
Anna Theresia Vandepitte: was gehuwd met een timmerman en woonde in het Pottemakersstraatje nr 43.
Benoit Vandepitte; van hem kennen we enkel geboorteplaats en datum.
Pierre Vandepitte: stierf ongehuwd op 23 jarige leeftijd.
Maria Vandepitte: stierf enkele dagen na haar geboorte.
De afstammelingen van Franciscus Vandepitte zijn voor het merendeel in en rond Brugge te vinden.
-5° Zo komen we aan 5° voor de generatie V.B.(zie blz 169 voor 1°, 2°,3° en 4°), zijnde de kinderen van Joannes Vandepitte (IV. B.10) - zie blz 158 en 167. Wij noemen ze Gen V, Tak B, zijtak Jo. Joannes was in eerste huwelijk getrouw met Gecila Moret en in tweede met Cecila Zeghers. Hij werd molenaar te Zuienkerke, kreeg vijf kinderen van zijn eerste vrouw en zes van de tweede. Een respectabel aantal dat we hier even voorstellen:
V.B.Jo.1. Franciscus Joannes Vandepitte:
0 Zuienkerke + Zuienk. 20.10.1770 Cecilia Benteyn7.9.1740 P. Frans Benteyn V.B.Jo.2. Anna Vandepitte;
0 Zuienk. 16.3.1742 + Zuienk. 10.2.1780
(ongehuwd) M. Anna Vandepitte
- Jacob Vandepitte
V.B.Jo.3. Cecilia Vandepitte:
0 Zuienk. 6.2.1744
- Emmannuel Mermuys M. Theresia Van Wyn...
x Lissewege 19.1.1767 Daniel Barremaecker
V.B.Jo.4. Joannes Vandepitte:
0 Zuienk. 25.11.1746 + Brugge 28 Brumaire XIV
- Jacob Vandepitte M. Petronella Segaert
x ......... Godelieve Gailliaert
V.B.Jo.5. Joanna Theresia Vandepitte:
0 Zuienk. 11.5.1749 + 18.9.1808
- Cornelius Fockedey M. Joanna Vandepitte
x Lissew. 3.5.1772 Jacob Frans Coppens(° Lissew.
11.9.1746)
V.B.Jo.6. Isabelle Vandepitte:
0 Zuienk. 12.11.1753 + Blankenb. 30.4.1812
- Jacobus Seghers M. Anna Fockedey
x ZuienK 7.1.1778 Hyppoliet Consales (° 1752)
V.B.Jo.7.Eduard Vandepitte:
0 Zuienk.9.1.1756 P. + Zuienk. 13.7.1756 Isabella De Smet
Petruw Nachtegaele + Blankenb. 16.1.1810 V.B.Jo.8.Jacobus
- Regina Hennebick Anne Marie Gauweloose
+ Blankenb. 12.4.1786
Frans Vandepitte:
0 Zuienk. 1.3.1757 P. Petrus Jansens x xx Houtave 30.1.1787 Joanna Jud. Van Houcke
+ Roeselare 18.7.1818
Uitkerke 14.2.1786 0Wenduine 1758
0 Middelburg (VI.) 1759 + Zuienk. 16.8.1765 V.B.Jo.9. Petrus Joannes Vandepitte:
0 Zuienk. 29.1.1759 P. Jacob + Zuienk. 27.6.1772
Schouteeten V.B.Jo.10. Maria Vandepitte;
0 Zuienk. 29.1.1760+ Zuienk. 28.1.1767 M. Helena Govaert.
V.B.Jo.11. Francisca Regina Vandepitte:
0 Zuienk. 29.1.1763 P. Franciscus Deman Enkele bladzijden hiervoren schreven we dat Joannes de molen te Zuienkerke m bezit nam, na Nicolaas. Helemaal kloppen doet dat niet, want gedurende een paar jaar was de molen verpacht geworden aan Pieter Lecluyse voor 25 pond per jaar. Pas toen hij huwde met Cecilia Moret, kwam big op de molen.
Zijn tweede vrouw, Cecilia Zeghers, liet bij de dood van haar Jan in 1763 staat van goed opmaken. Deze staat is voor ons een vondst om de talrijke gegevens die deze bevat; en ondanks de herhalingen voel ik mij gedwongen deze volledig weer te geven.
... weduwnaar van Cecilia Moret, over wiens sterfhuis is staet gemaeckt den 4en sept 1752, welcke Joannes Vandepitte laet is van den Lande van Wijnendaele en is overleden te Zuienkercke den 24en juni 1763... welcke staet doet maecken Cecilia Zeghers fs Daneel bij Marianne Wielmaeckers...
Jacob Vandepitte, broeder, en Lucas Verscboore vooghden van Isabella TO jaer, Jacobus 7 jaer, Pieter 4 jaer, Mary 3 jaer en Prancisca 7 maand, de vijf onbejaerde kinderen tsijner tweede en latste huwelijck; verder aen Jacob Vandepitte, broeder, en Jacob Vandepitte de jonghe fs Jacob, wonende tot Brugghe, als vooghden van: Franciscus 23 jaer, Anna 21 jaer, Cecilia 19 jaer, Joannes 17, Joanna 14 jaer, de vijf minderjaerighe kinderen van de overledene met Cecilia Moret, zijnde met de voorgaende weezen hun halve broeders en susters gerecht tot de helft van de bate.
Huwelijkskontrakt werd opgemaakt te Lissewege op 16.4.1752 door Pastoor Rielandt, waaruit blijkt dat uit het sterfhuis moeten volgen haar klederen, juwelen en de beste koetse en bedde met toebehoorten. Verder een douarie conventioneel van 50 ponden uit het geld dat onmiddelijk beschikbaar is of komt. Dat haar ook wastoegestaan uit de prijzie tegen de geschatte waarde, de goederen naar haar keuze over te nemen. Cecilia heeft volgens de bepalingen van het kontrakt, alle goederen laten schatten, alles zoals het draaide en waaide.
Vooraf echter liet Cecilia opmerken welke de aanwinsten en de in breng waren geweest aan bezittingen en goederen, en die aan de overledene behoorden: een 7e part en nog de helft van een 7e part, plus nog en 7e en de helft van een 7e part in een korenwindmolen, al te zamen drie delen van zeven van de molen, het huis en de stallingen en alles wat staat op het vier gemete een lijne 17 roeden groot stuk land dat men in cijnspacht had van de kerk, de dis en de pastorij te Zuienkerke.
Dat alles belast met een cijnsrente van 5 pond groten per jaar, volgens de nieuwe cijnsbrief van 2.10.1750 geldig voor 60 achtereenvolgende jaren. De molen was belast met "een eeuwige rente van oude tijden" die loopt ten laste van de deelhebbers en groot is 16 schellingen 8 groten per jaar, te betalen aan de heer windgraaf elke St.-Lucasdag (18 oct).
Verder zegt Cecilia dat volgens de staat van goed van Cecilia Moret blijkt dat Joannes door erfenis van zijn vader en moeder in het bezit is gekomen van een zevenste en half en van een ander zevenste en half door afkoop van zijn broeder Simon, en dit alles vóór zijn eerste huwelijk (akte 25.4=4739). Daar de molen tot heden gebruikt is door het sterfhuis, is er enkel maar als pacht het gedeelte verschuldigd aan de andere deelhouders.
Op 10.8.1763 heeft ze de voogden Jacob Vandepitte senior en junior verzocht, en wel in tegenwoordigheid van J. Van Allewaert, dat ze de pachtsom zouden bepalen. Deze werd gesteld op 22 ponden groten ingaande op 1.4.1764. In de rand staat evenwel bijgeschreven "24 pond" hoewel uit andere staten blijkt dat enkel een som van 22 pond werd aangerekend.
Verder werd door Joannes nog twee parten opgekocht tijdens zijn huwelijk, zoals blijkt: het deel van Jacob Vergriete en echtgenote (akte 28.7.4744) en het deel van Jacob Vandepitte (akte 2.40.1744). De twee resterende delen zijn nog in handen van broers en zusters, zegt Cecilia.
Op de twee vorige delen rustte "een croyseerende obligatie" (d.i. een kroos opbrengende lening) van 48 pond gr. in handen van Pieter van Huele en huisvrouw, waarvan zij en Joannes reeds 22 pond hadden afbetaald, zodat er nog slechts 46 pond restten.
Prijzie gedaan door Guillelmus De Saeger gezworen prijzer op 11.7.1763:
-in de keuken: brander, hangelketen., roosters, blaaspijp, vierschippe, hoeyspae, 3.00.4
een staende orloghe 4.00.0
drie taeffels, acht stoelen, 44 ponden coper, 20 forcetten, ses messen en andere cleenigheden 2.03.0
4 kindercoutse,2 wieghen ende al de kinderslaepinghe 0.48.0 -in de kelder: elf teelen met melck, 49 idel teelen, 490 ponden boter en smouts ghepresen vijf stuyvers v h pondt 7.48.4
490 ponden swijnevleesch a ses gr tpondt 4.45.0
een coper ketel, slechte stande en wat cleenigheden 2.08.0
twee iseren potten, caprnes, een delfspae 4.02.0 40 stuckx gheleersch, twee timie cannen, twee dosynen tirme lepels, twee candelaers, een mostaertpot, twee treckpotten, twee soutvaeten
-in de kamer: 22 stuckx gheleersch en acht tallioren, een menagier- ken met het theealaam, een waefeliser met kouckejser, twaelf stoelen, een casse, bedde met toebehooren, een cleercasse, een rebbanck, een taeffel, coperen gieter, scbouwcleet, ses paer laeckens, vier taeffeldoucken, ses serveeten en andere cleene minuyteiten 11.02.8 -klederen van de overledene:
een cassacke veste en brouck 5.00.0
een ander casacke veste en brouck 1.10.0
twee hoeden, een mutse, een slechte capote, casacke, twee brouckx, drie hemdrockx, een schorte, vier paer coussen, drie paer schoen, twintigh hemden 9.09.0
-op de zolder: twee kinderbedden, een waschcuype met noch drie andere cuypen, trogh en ovenpaele, een vijftigh brandthout, drie spinnewielen, een leere, vischnet en cleenigheden 2.18.0
-op de andere zolder: ontrent twee hoet terwe, een fatho, een graenvat, een schippe, een slecbte insel met wat oudt iserwerck 4.05.0
-in den coestal: een swart bonte melckoe 8.10.0
cortewaeghen, een cuype met melck, 400 rysen, 250 doornbusschen, een slipsteen 5.12.0
-in t hovenierhof: alle hovenieringhe en aertappels en ander prondelinghe 3.14.8
-op de molen: drie maeten terwemeel met noch seven slechte idele sacken
een cleercoffer
vier lijnen hoeygars dat ghepresen is
somme van baeten
Kontant geld in het sterfhuis
Tegoed van sommige personen vanwege de kleine bedragen
1.14.8
0.10.0
3.10.0
80.06.8 2.00.0 1.13.7
De juwelen werden onder de kinderen verdeeld, dus hier niets...
-Baeten van alle de draeyende wercken van den Goorenwintmeulen: prijzie gedaan door Frans Laey molenwerker op 11.6.1763: acht zeylen, voorts buytenroede met haer jserwerck, voorts de binneroe met haer jserwerck, voorts den asse met sijn jserwerck, voorts het camwiel met het schijfloop met sijn jserwerck en banden, voorts de peire ende vreyne met het claujser en de panne, voorts de hey met haer toebehoort, voorts de vanghe met den vanghelvleghel met sijn jserwerck, voorts den marbel met sijn morthier met sijn jserwerck, voorts celte met den graenback en het rinckhout met de geheel tembelinghe, voort de greyhouten, ... (onleesbaar, inktvlek), het calf calleyte en wegghe, voorts den jseren handtboommet den pashaemer, voorts de pasbrugghe met den esel ende het geheel pas met sijn jserwerck, voorts den steenreep met alle reepen van den molen, voorts bevonden tot 16 scherphaemers, voorts den insel met de windeen (windas) en toebehoorten, voorts den maelbackv met de gote ende schippe ende strijcker, voorts twee meelstanden in den molen, voorts al het thimmermansghereedtschap dat in den molen bevonden is, voorts bevonden tot 17 duymen en half steen de wijde van vijfthienders tot twee pond gr den duym,; alles wel oversien van stuck tot stuck en ondersocht , in weerde bevonden tot 87.10.2 courant.
Daarmee waren de voogden van de kinderen uit het eerste huwelijk, nl Jacob Vandepitte d'oude en de jonge, helemaal niet akkoord. In de rand kunnen wij lezen: "alsoo de vooghden sustineeren de prijsie door de blijvighe doen doen raeckende de molen te weinich soude ghepresen sijn en dat de prijsie ghedaen ten versoucke van Jacob Vandepitte de jonghe en Jacob Vandepitte de oude, in daten van 17 sept 1763 door Carolus Van de Sackere ende Francois Van Overberghe comt te bedraeghen de somme van 316.10.0 courant, soo ist dat blijvighe en haeren jeghenwoordighen man present, consulteeren van aen haere vijf voorkinderen te sullen toeleggen, inghevolghe de voorgaende prijsie ende bij dan sal het selfde part blijven aende besittighe".
-Baeten van prijsie van den coorenwintmeulen, gedaen op 17 aug. 1763 door dezelfde prijzer Laey, Yan_alle_staande_werken van de molen: alvooren bevonden alle de staende wercken van den den bergh opwaerts, eerst ende alvoren vier teerlinghen met hunne blockinghe, voorts de onderplaete met toebehoorten, voorts de staecke met den setel ende met sijn iserwerck, voorts den steegher ende den steert met het greel met het calf achter en vooren de staecke, voorts de zaegbalcken met de berrebalcken, voorts den ondersten solder met de cleene balcken, voorts de steenbalcke met sijn iserwerck, voorts den bovensten solder met het steenbedde en het cleen steegherken, voorts den windweegh met twee hoeckstijlen balcken, barders en bart ende schaelen, voorts den voorensten waegh met twee hoeckstijlen balcken en banden met bet bardt, voorts de waeterlisten, steenlisten ende decklisten, den weegh ter vanghe sijnde met banden ende stijlen, voorts den anderen weegh met sijn banden en stijlen met hun iserwerck van wederzijden, voorts den wintpalme met den iseren balcke, met de pinne balcke met sijn iserwerck, voorts de cappe met spanninghen, bart ende achallien, alles apart ghepresen van stuck tot stuck slecht ende goet ende weerdigh bevonden 122.10.0 ponden courant.
- -Baeten van prijsie van alle de huysinghen ghebouwen desen sterfhuyse ende partioneers competeerende, ghedaen den 17.8.1763 in.
- staende prijsie door Pieter Compangnie tbimmerman van synen style ende Joannes Van Nieuwenhuyse metsenaere van synen style:
- alvooren in den keucken,het portael,soldertrap,de pompe, vier boordekens ende tweevinsterc.assijnen weerdig 3.14.0
- voorts den solder met twee balcken Aben en dillen 4.10.0
- int camerken met portael, drije deuren, twee cloostercasijnen met iseren collommen en raemen, weert 4.07.6
- een slaepcoutse en de spinde 0.16.6
- vijf sochte balcken met de solder dillen 6.00.0
- het kelderken met deuren ende aenslagh 0.09.0
- het stalleken met twee weeghen, de keperinghe en het stroodack 1.09.6
- de cappe van het camerken ende stoodack 5.18.9
- het dack op het huys met de cappe en een zijde stroodack met het kelderken 3.10.0
- neghen en twintich voeten waetergoten 14.6
Saem: 31.09.3
voorts nogh het metsewerck ghepresen jnghevolghe de voorgaende prijsie:
den meur van den keucken bevonden 2000 steen a vijf gulden het
duyst, maeckt 1.13.4
den westghevel met den oven, 4000 steen 3.06.8
den suydmeur met den keldermeur van noorden 2500 st; 2.01.8
een alf duyst pannen op den keucken 2.00.0
den vloer vande keucken 0.10.0 in de caemer 2000 steen 1.13.4 de oostmeur van de caemer 1.05.0
den ghevel met de schouwe int camerken 4000 steen 3.06.8 den ghevel in het stalleken met suytmeur 3000 st. 2.10.0 den vloer van het camerken 0.15.0 over calck met den aerbeijdt van het metsen 9.14.6
maeckt saemen 28.16.2 courant
En uit de Ve genaratie nu:
V.B.Jo.4. Joannes Vandepitte:
huwde met Gailliaert Godelieve en stierf te Brugge in het jaar XIV, wat overeenkomt met 1805.
Wat zijn beroep was, is mij niet bekend. Tot nu toe geen afstammelingen gevonden.
V.B.Jo.8. Jacob Frans Vandepitte: huwde eerst met Anna Gauweloose, die hem na twee maand huwelijk ontviel; en daarna met Van Houcke Joanna. Er waren daar zes kinderen, waarvan twee zonen een hele boel afstammelingen nalieten. Bernard was dagloner en Jacob Frans gemeentewerkman te Blankenberge. Het nageslacht is nog steeds hoofdzakelijk in Blankenberge en Wenduine te vinden.
000 000
Nota van de redaktie: In onderhavige studie van de heer Germain Vandepitte volgt hier een heel stuk over de aan de familie Vandepitte aanverwante molenaarsfamilie Moret. Bij gebrek aan plaats, zien we ons verplicht deze bladzijden te verschuiven naar een volgend nummer van "Ronde de Poldertorens". Wei laten we hier volgen zijn bijgevoegde nota’s over "Molens en Molentaal".
* * * * *
* *
Windmolens en Molentaal
Het ware beter dat hij met een molensteen aan de hals.........
Woorden uit Kristus' tijd die aantonen dat molenstenen alom gekend waren. Duidelijk is daarmee, dat het stadium van het fijnstampen der granen in mortieren, reeds lang achter de rug lag in deze kontreien. De molenstenen die toen bedoeld werden, waren deze van handmolens in beweging gebracht door mensenkracht. Een mooi voorbeeld van die molens is teruggevonden in zijn oorspronkelijke staat te Pompei.
Een latere verbetering waren molens aangedreven door dieren, zodat het tijdperk van de rosmolens was ingeluid.
Een reuzestap vooruit was de benuttiging van water- of windkracht (1). Algemeen wordt vooropgesteld dat de kruisvaarders het principe van de windmolens hebben meegebracht uit het oosten. Maar toen de Arabieren begin van de achtste eeuw Spanje begonnen te veroveren, kunnen van daaruit eveneens de windmolens zich verspreid hebben. In ons middeleeuws dierenepos "Reinaert de Vos", komt Tybaert de kater aan het woord in vers 117, waar hij zegt daer ic bi nachte quam geronnen / omme bejach in eene molen / daer ic die worst in hadde ghestolen / eenen slapenden molenman...".
Hier dan een bewijs dat molens reeds een bekend begrip waren in onze streek; en meer nog, dat het niet ging om, zoals oorspronkelijk, een open molen, maar wel een molen met kast. Dat bewijst schrijver hier door zijn toespeling op de slapende molenaar die zijn proviand gestolen werd. Waardoor duidelijk wordt dat de molenaar op de molen verbleef, ook ' s nachts. In 1197 kreeg de Abdij van de Nonnebossen bij leper van Graaf Boudewijn van Constantinopel toelating om een windmolen te bezitten (2).
- -Voor watermolens is de oudste vindplaats buiten Italië, aan de Moezel gelegen en dateert uit de 3e eeuw (Bloch). In Gallië is het omstreeks het jaar 500. De oudste windmolen in het Nederlands taalgebied, schijnt de molen van Wetteren te zijn anno 1246. Bakermat voor de verspreiding lijkt Normandië, en via Normandië en Engeland naar Vlaanderen, Nederland en Duitsland (Dautier). Voor deze verspreiding schijnt de Cistersienzerorde een goed deel bijgedragen te hebben.(Bron: Stroop J.P.A., Molentermen en Molengeschiedenis, blz 4-6, Amsterdam, Rodopi 1977)
- Dezelfde schrijver vermeldt de betwisting rond de datering van de windmolen uit 1197 van de Nonnebossen bij leper. Het zou eerder 1297 moeten zijn.
Pas in de 16e en de 17e eeuw kende de windmolen hier een enorme verspreiding, mede door de aanwas van de bevolking. De windmolens werden in het vlakke veld gebouwd op de vlakke grond of op een terreinverhevenheid, die daarom niet zo uitgesproken moest zijn, daar de wind toch vrij spel had. In een bosrijk of heuvelachtig gebied lag het enigszins anders; daar moest een gunstige hoogte worden gezocht zodat er meestal op de top van een heuvel werd gebouwd, of op een opgeworpen wal. In de kusstreek is het opvallend hoe daar meestal op oude dijken de molen werd opgericht.
Pas later werden de verschillende types van houten molens vervangen door stenen rompen en kuipen. Deze molens dateren uit de negentiende eeuw.
Een molen en een molenbedrijf lijkt voor leken een simpele zaak. In werkelijkheid steekt er wel wat meer achter. Weinigen bezaten een molen in zijn geheel; trouwens bezitter zijn van een molen, was daarom nog niet zelf molenaar zijn. Meestal was een molen een samenwerkende vennootschap met verscheidene aandeelhouder: .
Eerst de eigenaar van het perceel waarop de molen stond. Kon van een privee-eigenaar zijn, maar was meestal in handen van een openbare of kerkelijke instelling. Het perceel werd gehuurd met een cijns op lange termijn. Hier hebben we het voorbeeld van Joannes Vandepitte te Zuienkerke, die in 1750 een pacht aangaat voor 60 jaar. Een cijnspacht kon maximum worden getekend voor 99 jaar. Deze lange perioden van pacht omdat de huur ging voor een perceel dat bedrijfsverbonden was. Trouwens een molenverhuis was geen kleinigheidje. En toch zijn er voorbeelden van. Er dient ook rekening mee gehouden, dat het bijhorende molenaarshuis meestal op hetzelfde perceel was gebouwd, en gewoonlijk ook de molenaar toebehoorde.
Van de molen zelf behoorden de draaiende werken bijna steeds aan de molenaar. Het waren deze delen die meest kwetsbaar waren en onderhevig aan sleet. We zien dus telkens dat bij het aankomen. of verlaten, de draaiende werken geschat werden en "in min" of "in meer" aan de molenaar werden aangerekend. Zo was hij over het algemeen de tweede aandeelhouder.
Een derde soort waren zij die een kapitaal hadden gezet op de vaste delen van de molen. Deze kapitalen konden ingelost worden, meestal tegen een rentevoet van de 16e of de 20e penning (6 of 5$).
Was de molenaar zelf eigenaar van een groot aantal aandelen, dan zien we dat hij dikwijls deze molen in pacht gaf, terwijl hij zelf een andere molen huurde. Hier het voorbeeld van Heynderyck Vandepitte die aandelen had in de Hellemolen te Kortemark, en zelf op twee molens maalde die hij huurde te Aartrijke. De pachtsom voor een molen schommelde omstreeks de eerste helft van 1700 tussen 20 en 25 pond per jaar.
Een molen was ook dikwijls eigendom van twee molenaars, of werd door twee molenaars gehuurd. Hier ook het voorbeeld op de Dreetemolen te Brugge, waar alles van oppe tot neere, half en half eigendom was, zelfs het paard en de wagen zoals uitdrukkelijk werd geschreven. Hieruit kunnen we afleiden dat, terwijl de ene molenaar het gemaal verzorgde, de andere wellicht voor de huisbestelling en de afhaaldienst instond, die was de ketser.
Het was geen gemakkelijke opgave voor een molenaarszoon om zelfstandig op een molen te geraken. Vandaar de soms ingewikkelde familierelaties bij molenaars, door die onderlinge trouwpartijen.
De molentaal is iets aparts en heeft zijn eigen vakjargon: voor buitenstaanders een onmogelijke opgave. Omdat we in de prijzien de oorspronkelijke namen weergaven, is het nodig hier wat verklaringen te geven. Zoek niet naar het woord wiek: in molentaal bestaat het niet. (1)
a/ Het staande werk
- De teerlinghen met hun blockinghe: Vier gemetste kubusen waar, op elk daarvan, drie teerlingenplanken liggen en pas daarop de teerlingenblokken die kruisgewijs op die planken liggen.
- De onderplaete: ook kruisplaat genoemd. Dat zijn zware balken diekruisgewijs op de teerlingen rusten en de molenstaak onderschragen. Er is een onderste en een opperste krui^taat. Deze laatste wordt hier waarschijnlijk bedoeld.
- _ — — ,
- Zie ook: Vandepitte, Molentermen, Rond de Poldertorens XXe jg nr 2, blz 80-84.
- De staeck en haer setel: vertikale boom die op gebint rust en waarop het kot van een houten molen hangt en draaien kan. De zetel is het houten raam dat de molenstaak omsnoert bij middel van de sloten,, en waartegen de buitenbanden of meesterbanden schoren.
- De steegher: trap die langs de buitenkant aan de voorweeg van de molen hangt.
- Den steert met het greel met het calf achter en voren de staecke: de steert is een lange balk die door de trap of steger zit en waarmee het kot in de wind wordt gestoken;het calf is een stuk hout tussen de lange berriebalken gesloten, waarin een rondvormige bete gekapt is, en die tegen den hals van de stake snoert echter ook onderdeel van de koe.
- De koe: molenmakers gewan, een soort windas dienende om de reep van de schalk aan te halen. De koe bestaat uit een staak, die men schuin in de grond vestigt; aan die staak zijn twee armen waarin een vertikale as draait, die het kalf noemt en de koorde opwindt. Men draait het kalf bij middel van handspeken die in zijn kop zitten.
- De zaecgbalcken: bedoeld worden hier de zaalbalken; de balken die op de lange berriebalken liggen.
- De berriebalcken: vier zware stukken hout, die twee aan twee kruisgewijs over elkaar liggen op de zetel van de molen. Met de uiteinden houden zij vast aan de kuip op romp, en in hun midden houden zij de molenstaak omvat om het slingeren van de molen tegen te gaan.(=berrebalcken)
- De steenbalck: zwaarste balk van de molen, die op de nokke van de stake rust en waarop het ganse kot rust.
- Het steenbedde: houten roostering, sterker dan de zolder, waarop de maalstenen liggen.
- Het cleen steegherken: kleine trap binnen de molen.
- De windweegh: de achtergevel van een staakmolen.
- De vorenste weegh: de voorkant van het moienkot.
- De Hoeckstijlen: elk van de vier stukken hout die in loodrechte richting de vier neggen van de romp uitmaken.
- De windpalme: windpulm, zeer zware balk die boven de windweeg ligt en waarop de halssteen ligt waarin de hals van de molen draait.
- De pinne en de pinnebalcke: achterste draagpunt van de molenas; en de balk waarin de pinnesteen ligt.
- De cappe en spanninghen: bet dak met de spanten.
b/ Het draaiende werk
- De zeilen, touwen, letsen en linen: zeilen om op de moleneinden te worden gespannen en door hun grotere of kleinere oppervlakte meer of minder wind te vangen en de te gebruiken windkracht te regelen; letsen zijn ogen om de zeilen te bevestigen; lijnen zijn iets zwaarder dan touwen,
- De binnenroede: beide roeden vormen bet kruis van de moleneinden (= wieken). De binnenroede zit op de molenas aan de kant van de windweeg, of de molenkast. De roede die tegen de binnenroede aan zit, is de buitenroede.
- De scheen en de scheenplanken: de spitse gezaagde dwarslatten die in het eind zitten en waarop de zomen genageld zijn. ' t Is op de scheen dat het zeil drukt.
- De zoomen: zijn de' lange latten die op de scheeen genageld zijn en samen het hek vormen. Men onderscheidt de voorzoom, de binnenzoom en de buitenzoom.
- De bouten en scheersen: een bout een dikke metalen nagel met gro te kop, waar op het einde een spleet in zit waar men een scheers in drijft. Een scheers is een spitse lemmer, aan de bout aangepast, om die bout aan te sluiten.
- Den asse: de zware boom waaraar. het kruis is vastgehecht en waarop de assewielen zitten. De as zet alle draaiende en roerende werk in beweging.
- De schijfloop: klein kam- of spillewiel. Ook katrol of schijf.
- Den marbel en mortier: stuk arduin dat op de windpulm ligt, langs boven rond uitgekapt, en waarin de hals of de bane van de molen draait; ook halssteen genoemd. De mortier is de pinnesteen waarin de achterpinne van de molenas draagt.
- Het kamwiel: groot getand wiel dat de horizontale beweging van het kruis overbrengt op de vertikaal draaiende staak.
- De pere of poire: ijzeren staf waarop de loper draait (loper is de bovenste maalsteen)
- De vanghe en vanghevleghel: de vang was het toestel dat diende om de moleneinden af te remmen en de molen stil te leggen. Het was meestal een olmen plank, de vangplank, die rondom het vangwiel sloot. Het ene eind zat aan de daklijst vast door middel van de ruiter; het tegenovergestelde eind zat in de vangvlegel, die de vangplank aandrukt en snoert. Dit was een zeer delikaat stuk werk en nog moeilijker om te hanteren. Nooit mocht een oningewijde dit werkstuk benaderen of bewerken. Men moest voldoende druk uitoefenenom het werk stil te leggen, terwijl geen te grote druk mooht plaats hebben, daar, door verhitting, gemakkelijk zelfontbranding kon ontstaan.
- De vreyene: verbastering van het franse Frein, rem,
- De leyasse met beide wielkens: houten as die met het einde buiten de molen aan de voorweeg uitsteekt boven de deur, en met het ander einde binnen de molen in verband kon liggen met het kamwiel van de molenas. De leias heeft twee wieltjes: het kamwieltje dat grijpt in het kamwiel van de molenas, en het leiwiel of klauwwiel. de leias dient om, bij middel van de leien klauwreep, zakken graan van beneden op te winden, of zakken meel neer te laten.
- De greyhouten: greinhouten; grein= graan; de graninge. De bakker en toebehoorten die boven de molenstenen geplaatst zijn om het graan tussen de stenen te brengen: de graanbak of grote bak waarin het graan uit de zak wordt gegoten; de schoen of schuddebak waar het graan van afreuzelt tuusen de maaistenen; verder de tramen waarop de graanbak rust: "de greinstok is een stok met groeven die op de tramen ligt en waarop de schoen of schuddebak hangt.
- Het rinckhout met geheel de tembelinghe (tempeling): ringhout is een houten cirkel rondom de ligger (onderste maalsteen). Op het ringhout staat de steenkist. Tempelinge is de vlegel waarmee de ezel opgelicht wordt. Heftuig waarmee men de loper naar beliefte hoger of lager kan instellen om grover of fijner meel te bekomen.
- Het calf caleite: is een stuk hout waarin een rondvormige beteis gekapt en die tegen de hals van de stake snoert. Ook een draaiende spil. Kaleite is een trapsgewijs uitgekorven stuk hout of wegge, twee voet lang, om onder de loper geschoven te worden wanneer men deze oplicht. Van het Frans "caller" = vastzetten.
- Den iserboom met den pashaemer: een ijzeren hefboom; de pashamer is een zware voorhamer die diende om de weggen van de pasbalk, die de sporrepot opsluiten, te regelen. Ook om de weggen van de assekop te sluiten.
- Het geheel pas: de balken waarop de loper draait en waarmee men de stenen passen kan.
- De pasbrugge: een steunbalk die op de pasbalk rust en waarop de pere van de loper draait.
- De meelback met gote: de gote is een houten koker waardoor het meel van uit de stenen naar beneden glijdt om in de zakken opgevangen te worden.
- De steenreep: zware reep dienende om de molenstenen bij middel van de molenas op te hijsen, om ze te scherpen.
- Den hingsel: einsel,hinsel of insel, westvl. voor unster = romeinse weegschaal.
- De vier groote isers: coeyser, peere, reyne en panne.
Coeyser of clauyser: rechtstandige ijzeren staaf die van boven vastzit in de schijfloper of karbonkel en van onder voorzien is van een klauw die de rijne grijpt en zo de loper doet draaien.
Peere of peer: ijzeren staaf waarop de loper draait.
Reyne of rijne: soort ijzeren kruis onderaan de loper, in het midden rustend op de perestaf.
Panne of sporrepot: ijzeren pot met stalen onderplaat, waarop de sporre of pinne van de standaard en pere draait.
Zoals gezegd spreekt men in molentaal nooit van wieken, wel van moleneinden. De roeden van de einden werden aan de pestels bevestigd, die dan als het ware verlengstukken van de roeden waren. De pestels zelf waren lange stukken hout die kruisgewijs en dwars door de kop van de molenas staken. Met weggen (spieen)werden deze pestels in de assegaten geklemd.
Voor de molenbouw werden enkel uitgezochte houtsoorten gebruikt, zoals eik, es en olm.
Elke molen was tevens voorzien van timmermansgerief, wat met de talrijke, steeds wederkomende herstellingen, zeker nodig was.
Op de molen waren er ook een reeks steenbeitels nodig om de maalstenen te scherpen. De afmetingen van de maalstenen stonden in verhouding met de kracht van de molen.
X X X X X X
Nog enkele nota's
Van den Lande vanden Vrijen ende apandansche van dyne: in het Brugse Vrije lagen heerlijkheden die met het Vrije alleen "contribuanten" waren t.t.z; dat zij slechts mede gingen in de berekening van de belastingen. Andere waren "appendanten" (apandansche) die daarbij juridisch afhankelijk waren van de schepenbank van het Vrije. Hier het geval voor Wijnendale.
Bouckweyt: boekweit, vrucht tot voor een vijtigtal jaren bij ons veel gekweekt op lichte gronden. Als u ooit naar het Openluchtmuseum in Bokrijk gaat, laat u dan eens boekweitkoek voorzetten.
Vette en naervette (navette) : Vette bedoeld als meststoffen. In het vroeger beoefende drieslagstelsel kende men de brake, land dat meermaals bewerkt werd om het onkruid te verdelgen en bemest werd om in de volgende fase een zware vrucht te dragen,~-bv tarwe. Als derde fase, dus in het derde jaar, volgde een mmdereisende vrucht, die het met de resten van de bemesting van vorig jaar moest stellen„ Dit noemde men de navette en deze vertegenwoordigde in de landbouw altijd een zekere waarde die bij pachtverandering te vergoeden bleef.
Mynghelmghe: vermits het hier om vinchten of granen gaat, die in de molen aangetroffen werden, is het hier zeker wat men noemt "mastelum": een mensel van verschillende graansoorten, meestal verwerkt tot dierenvoedsel.
Multer: eigenlijk een deel van het maalsel, dat de mulder toekwam als vergoeding en betaling. Later werd met geld betaalde Later is de naam over gegaan op de hoeveelheid gemaald graan.
Wyntrente: oorspronkelijk moesten de molenaars een taks betalen
op het gebruik van het water of van de wind. Deze rente kwam meestal toe aan de Graaf. Heel vroeg was die rente reeds in leen gegeven. Dat was dan de wind- en watergraaf. In T700 was dat de officiële percepteur van de belasting op het gebruik van Zijner Majesteits wind of water.
Een hoet terwe sjaers naer den plack ende spyckere te Brugge:
hieraan kan men zien hoe oud deze belasting moet zijn, daar het nog stamt uit de tijd dat in natura moest worden betaald in de graanschuur (=spijker) van de Graaf. Hier is het natuurlijk de tegenwaarde van een hoet tarwe, aan de geldende marktprijs, die moest betaald worden.
Gantiere: houten gestoelte waarop een bier- of wijnvat ligt in de kelder.
Callemande saeys: mand met verstelgoed en allerlei wolresten om verstelwerk te doen, vnl stoppen van sokken.
Fusteynen cleederen: grof geweven goed van boomwol. Ook bombazijn genoemd.
Een fattho: een fatouw , een soort zeef, ook trezelaar genoemd. nu een gewaardeerd museumstuk,
Ghevalten: valten = valken; stoppels valten; lichtjes onderploegen bedoeld als onkruidverdelging.
Pieter Amandns Van Kerschaver: molenaar te Blankenberge, was in Kaprijke geboren als zoon van Carolus fs Josephus. Pieters zoon Carolus, zou later trouwen met de weduwe van Jan Vandepitte, Marie Anne Claeys, molenares op de dorpsmolen te Lissewege.
* * * * * * *
Geraadpleegde Bronnen
A/ Rijksarchief te Brugge
Bibliografie
- Ronse A., De Windmolens, 1934 - de Bo, Westvl. Idioticon
- (1)Vanhoutryve A., Zo leefde Brugge, Familia ex Patria, Handzame '68.
- Stroop J.P.A., Molentermen en Molengeschiedenis, Amsterdam Rodopi 1977.
- van Biervliet A.T. (O.S.B.) De windmolens van Git? in Rollariensia 1975.
De Dreete-Molen:
"Gazette van Brugge, 17 Germinal an VIII"
"Dat men op den 2 Ventose jaer 8 ( 21.2.1800) publiekelyk in het Huys van Commune tot Brugge, ten twee ueren naer-middag, zal doen, de Overslag van eenen Koren- Wind- Molen, staende op den barm van de vest aen de Westzyde van d'Ezelpoorte, genaemd de "Drecte" dit met bet advenant in alle toebeboorten. Wagen en Har-J nassure, etc., zooals lietze'lve jegenwoordig gestaen en gelegen is; de zelfde Molen met toebehoorten actuelyk zynde ten gebruyke van. de Proprietarissen, zoo dat den kooper eene maend naer den overslag aen t' gebruyk zal kunnen komen. Staet mjl maer op £ 850-0-0 gr.
(A. Vanhoutryve, Zo leefde Brugge)
*** *** ***
Zo komen we aan de Ve generatie langs de Tak B. Eerst een paar doodlopende twijgen, om daarna wat meer uit te breiden over de zijtakken IV.B.3 en IV.B.10.