Sluizen en Watenmolens in Brugge en in Damme

Maurits Coornaert

Dit is het vervolg van Sluizen en Watermolens in Brugge en in Damme, studie verschenen in R. de P. 1987 nr. 1 p. 37-54

Bibliografie en Afkortingen

DSL  M. Coornaert, Dudzele en Sint-Lenaart, de Geschiedenis, de topografie en de toponimie van Dudzele, tot omstreeks 1914, met een studie over de Sint-Lenaartommegang (1985).

GBL M. Coornaert, De Geschiedenis van de Brugse Leie, Kultureel Jaarboek Provincie Oost-Vlaanderen, Nieuwe Reeks, Bijdrage nr. 10 (1979).

HE M. Coornaert, Heist en de Eiesluis, de Geschiedenis, de topografie en de toponimie van Heist, met een studie over de Eiesluis (en de middeleeuwse Vlaamse visserij) (1976).

KZ Knokke en het Zwin, M. Coornaert, de Geschiedenis, de topografie en de toponimie van Knokke, met een studie over de Zwindelta(1974).

R.d.P. Rond de Poldertorens, tijdschrift van de Geschiedkundige en Heemkundige Kring Sint-Guthago.

SAB Stadsarchief Brugge.

SBR  Rekening van de Stad Brugge.

STP M. Coornaert, Sint-Pieters-op-de-Dijk, de topografie, de geschiedenis en de toponimie van Sint-Pieters-op-de-Dijk tot 1899, met een studie over de waterwegen (1972).

WR M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle, de Geschiedenis, de topografie en de toponimie van Westkapelle en Ramskapelle, met een studie over de Brugse Tegelrie (1981).

4. Twee Watermolens op de Reie

Na het reglement van 1236 vermeldt het toltarief van 1252 de molen die stond langs de Reie tussen Brugge en Damme. Die molen blijkt later een oliemolen te zijn. De stad Brugge had die gebouwd in de westelijke dijk van haar kanaal. De molen draaide met water dat door een sluisje uit de Reie afgelaten werd. Dit water kwam vervolgens terecht in de grachten van de lager gelegen percelen naast de dijk, en liep verder naar de Scheure. De molen bevond zich ongeveer tegenover de landweg die naar Mikhem trok, en die nu Vriezeganzestraat heet. Het oosteinde van het bedoelde wegje, dat vermoedelijk een Doestweg was (15) , lag oorspronkelijk 75 m noordelijker. De oliemolen stond bijgevolg ca. 1200 m ten zuiden van de speien van Damme (16).

In 1267 ontmoeten we de watermolen, die gravin Margareta in Damme bezat. De Molenbeek takte 2000 m ten zuiden van de speien uit de Nieuwe Reie af, en heette het Molenwater. Ongeveer op de plaats waar de waterloop begon, staan nu huis nr. 29 van de Speystraat en een bijgebouw met een poort. Blijkens het opschrift op de voorgevel is die woning een herberg geweest: "Au repos des cyclistes, chez M. Warmoes". Van die plaats liep het Molenwater oostwaarts langs de noordzijde van het perceel nr. 11, een weide waar het Begijnhof gestaan heeft.

De bedoelde sektor van het Molenwater is ca. 150 m lang, heette de Begijnegracht (later Magazijnegracht), en is ca. 30 jaren geleden opgevuld. Daarop staat een bijgebouw van het Postkantoor. Ter hoogte van dit kantoor passeerde het Molenwater onder de Bruggeweg, die nu Burgstraat heet. De molenbeek liep over ca. 60 m tussen de zuidmuur van het St.-Janshospitaal (perc. nr. 51 en 73) en de tuinen van de huizen nr. 2, 4 en 6 van de Burg­straat (perc. nr. 52-57). Op het afgesneden deel van die straat staat huis nr. 5. Verder oostelijk bestaat het Molenwater, over een lengte van ca. 80 m, nog langs de zuidzijde van het kerkhof.

De watermolen van de Gravin bevond zich bij de zuidoosthoek van het kerkhof, d.w.z. 75 m ten zuiden van de 0.-L.-Vrouwkerk en werd bijgevolg de zuidmolen genoemd. Het water vloeide uit de molen weg in de gracht, die aan de zuidoostzijde van het kerk­hof ligt. In de 13de eeuw moet er onder de Kerkstraat (de vroegere Evendijk-B) een sluisje gestaan hebben waardoor het molen­water afvloeide naar een geul, die tenslotte in het Zwin uitliep.

Het bedoelde sluisje en die geul zijn reeds eeuwen geleden ingenomen door de bebouwing (17).

Het is duidelijk dat het doortrekken van de Reie met haar hoger waterpeil de gelegenheid bood om watermolens te bouwen. De watermolen van Damme en de molenbeek -het Molenwater geheten- behoorden aan de Graven van Vlaanderen. De Bruggelingen waren verplicht om het nodige water uit de Reie te verschaffen. Die plicht was vermoedelijk een van de voorwaarden waaraan Brugge moest voldoen om de vergunning te krijgen, die toeliet de Reie door te trekken en een zeesluis te bouwen. Het is dus mogelijk dat de watermolen van Damme tot stand kwam korte tijd nadat de Nieuwe Reie aangelegd was, d.w.z. onder het bewind van Filips van de Elzas.

Maar zou de aanlegplaats "ten Damme" op het ogenblik dat de speie aldaar gebouwd werd, reeds voldoende inwoners geteld hebben, zodat het inrichten van een molen nodig was? Het is niet uitgesloten dat de nederzetting Damme toen reeds belangrijker was dan we in paragraaf 2 vermoeden. De watermolen van Damme kan best enkele jaren vóór 1200 ontstaan zijn. Anderzijds nemen we aan dat de stad Brugge haar watermolen langs de Reie omstreeks dezelfde tijd ingericht heeft. Die molen plette oliezaden voor de omliggende streek, o.m. voor het dorp Mikhem. Verder wijzen we erop dat de watermolen bij de Molenbrug na 1127 niet meer vermeld wordt. Het is niet bekend wanneer deze afgeschaft werd.

Ca. 1200 vielen de volgende waterlopen al onder het beheer van het Brugse stadsbestuur: 1. in de kustvlakte, het oosteinde van de Leet, het Oud zwin en de nieuwe Reie of Damse Vaart; 2. in de stad, de eigenlijke Reie, de Kraanreie-Spiegelreie, de benedenloop van de Boterbeek tot de monding. Ondertussen had Brugge ook stroomopwaarts het Minnewater zijn waterwegennet uitgebreid. De Zuidleie was met de bovenloop van de Durme verbonden, en omgevormd tot de Brugse Leie. Ook de St.-Michielsleie of Kerkebeek en de Assebroekse Watergang of St.-Trudoleet behoorden reeds aan Brugge (18).

5. De Watermolen bij het Brugse Begijnhof

Het onderhoud van de boven opgesomde waterlopen met hun dijken, bruggen en sluizen viel uiteraard ten laste van het Brugse stadsbestuur. Daar de stadsrekeningen eerst vanaf 1280 bewaard gebleven zijn, vernemen we vóór die periode omzeggens niets over de bedoelde objecten. Eerst SBR okt. 1281-dec, 1282 brengt een paar echo's. Op 26 december 1282 vergoedde de stadsontvanger de schepenen, die naar Wijnendale reisden om te spreken over de Dijk te Damme: "scabinis apud Winendale, pro dico de Dam". We komen niet te weten over welke dijksektor er toen gediskussieerd werd. Hoe dan ook, de betwisting viel ten nadele van Brugge uit.

De ontvanger boekt op 8 oktober 1282 een betaling van 138 pd. 12 s. par. "pro reparatione dici et spoiae de Dam", d.i. voor het herstellen van de dijk en de Speie te Damme (vel 6).

Begin mei 1282 ontmoeten we een sluisje, waarover Rikaart van Hee (of van der Ee?) toezicht hield. Die sluiswachter kreeg een jaarwedde van 1 pd. par. namelijk ½ pd. op 1 mei en ½ pd op 1 november. De ontvanger betaalde ½ pd. "Riquardo de He, pro termino maii, de Huvaerds spoikin", en 1/2 pd. "pro termino Remigii". In juli werd dit sluisje hersteld: 18 s. "pro ferro" (ijzerwerk); 1 pd. 2 s. "Johanni de Durdrecht pro lignis ad Huvaerds spoikin", d.i. aan Jan van Dordrecht, voor timmerhout om Huvaerts Speiken te herstellen; verder enkele ponden "fossoribus iuxta Huvaerds spoikin", d.i. aan mannen die dolven naast het sluisje. We kunnen dit speiken vooralsnog niet lokalizeren.

Daar SBR dec. 1282 nov. 1283 ontbreekt, weten we niet welke werken er in 1283 aan de Brugse waterwegen verricht werden. SBR nov. 1283-okt. 1284 boekt in September '84 een betaling van 413 pd. 12 s. par. "Waltero Ruddra et Hugoni Boemgaerd, pro spoia et dico de Dam et parva spoikin ... pro salario suo de opere de Dam", d.i. voor de Speie, de dijk te Damme en de Kleine Speie... als vergoeding voor hun werk te Damme. Het dijkwerk hierboven en hier bedoeld, betrof waarschijnlijk de zeedijk naast het sas te Damme. In 1284 ontving R. van Hee het verschuldigde pond (f° 12 v° 13 r°). Wat vooral opvalt is dat het sas te Damme nog steeds uit twee delen bestond. Anderzijds zal blijken dat de term "Spoia de Dam" meestal het gehele sluizenkompleks beduidt.

SBR okt. 1284-okt. 1285n f° 11 v°-12 r° , boekt enkele karweien: 5 pd. par. "Erenbaldo fabra, pro spoia de Dam ... et aliis diversis operibus, pro opere fabrili", d.i. aan smid Erembald, voor smeedwerk aan de Speie te Damme en bij andere herstellingen; 33 s. "carpentariis et laboratoribus ad windaes", d.i. aan timmer­man en anders die die aan de windas werkten (19). Vermoedelijk wordt hier het windas van het sas te Damme bedoeld. Opmerkelijk zijn de volgende twee posten: 35 s. "Michael de Marc, pro spoia" d.i. aan M. van Mark, voor (werk aan) de Speie; 5 pd. "eidem pro salario suo de termino Remigii", d.i. aan idem, voor zijn salaris, op 1 november. Het ziet er naar uit dat Michiel van Mark de speihouder van Damme was. Overigens kreeg R. van Hee 1 pd. "pro salaris suo de Huvarts spoikin".

Van oktober 1285 tot november 1287 ontbreken de rekeningen. SBR nov. 1287 nov. 1288 betaalt 577 pd. par. "pro spoia et dico de Dam reficiendis, et spoikin versus Colkerke", d.i. om de Speie en de dijk te Damme, en het speiken in de richting van Koolkerke te herstellen. Hier bedoelt de ontvanger het reeds in paragraaf 2 vermelde sluisje, dat in het zuideinde van het Oud Zwin gesteld was, om het hogere peil van de Reie te bewaren. Het Oud Zwin liep inderdaad naar Koolkerke, en verder naar Pylysers Dam en Monnikerede. R. van Hee ontving zijn jaarwedde (f° 19 r°).

De rekening nov. 1288 -jan. 1290 ontbreekt. SBR jan. nov. 1290: in augustus betaalt de ontvanger zware onkosten te Damme: 1065 pd. "pro custu ad spoiam de Dam"; ½  pd. "pro calceia ante spoiam  apud Dam", d.i. kasseiwerk vóór de Speie te Damme (f° 28v°-29r°); verder een werkje aan het sluisje naar Koolkerke: ½  pd, "pro refectione spoikini versus Coelkerke". De stad vergoedde: ½  pd. "Rquardo de E, pro termino maii, en 8 pd. "Michaeli de Dam, de eodem", d.i. om dezelfde reden (f° 25 v°). Hier vernemen we dat, naast de sluiswachter R. van Hee, zijn kollega die in 1285 nog Michiel van Mark heet, een jaarwedde van 8 pd. ontving. Het kan moeilijk anders of de laatstgenoemde was speihouder te Damme.

SBR nov. 1290 april 1292, f°25 bis r°, in de zomer van 1291 begon het stadsbestuur een molen te bouwen: 631/2 pd. par. "carpentariis ad molendinum", d.i. aan de timmerlieden die de molen oprichtte; 51/2 pd. ijzerwerk aan die molen.

Uit de volgende rekeningen blijkt dat het ging om een watermolen bij het Begijnhof te Brugge. Het rad van de molen werd aangedreven door het water van een beekje, dat even stroomopwaarts de sluis van het Minnewater, uit de Zuidleie aftakte. en ca. 50 m stroomafwaarts in de Reie uitliep. Deze molenbeek heet later Bakkersreitje.

M. Geeraerts tekent de molen en de omgeving als volgt: 125 ten zuidoosten van het sas van het Minnewater steekt een sluisje onder de stadsvesten; net binnen de wallen ligt een gemetste waterkom, die ± 10 m x ± 10 m meet; aan de noordkant van die kom bij de zuidwesthoek van het Coletijnenklooster, staat een huis waaronder het waterrad en het sluisje van de molen zitten. De huidige situatie is de volgende: het sluisje in de vesten en de waterkom bestaan nog; het molenhuis is verdwenen, maar op die plaats staat een sluisje in het Bakkersreitje. Gilliodts omschrijft de watermolen bij het Begijhof:"Moulin hydraulique, à Bruges sis au rempart Ste.-Catherine, entre l’ancienne porte de ce nom et le Winnewater, aujourd’hui (in 1885!) occupé par MM. Macquet frères, fariniers" (20).

SBR 1290-92 meldt verder dat de dijken van de nieuwe Reie verstevigd worden: 202 pd. "oprariis ad statbome, de Coebrucghe versus Dam", d.i. aan de arbeiders die het statbomen verrichten tussen de Koebrug (21) en Damme; 367 pd. "pro lignis ad idem statbome"; 19 pd. ijzer voor idem; daarnaast 1 pd. 7 s."pro ferro ad spoikinum versus Coelkerke", d.i. ijzerwerk aan het Speiken van het Oud Zwin. De halfjaarlijkse wedde van van de twee sluiswachters: ½  pd. aan R. van Hee; 8 pd. "Bartholomeo, pro spoia de Dam"; deze laatste was de neiuwe speihouder te Damme. Tenslotte nog een karwei: 48 s. "pro valva ad spoyam de Dam", voor een verlaatklep aan de Speie te Damme (f° 25 bis r° -27 v°).

Vervolgens ontmoeten we twee sluisjes, die door de stadsontvanger niet nader gesitueerd worden: 9 pd. "pro lignis ad spoiam retro domus Sygeri", hout voor de speie achter het huis van Zeger; 3 pd. "pro expensis ballivi domini de Arsebroec, scabinorum, burgimagnistrorum, oppidanorum Brugensium, et scabinorurn de Ziesele, revertentium de aestimando terram iuxta spoikin, fhctis in domo Coxini" (10 maart 1292), d.i. voor de uitgaven die de baljuw de Heer van Assebroek schepenen, burgemeesters en poorters van Brugge, en schepenen van Sijsele gedaan hebben in het huis van Coxin, toen ze huiswaarts keerden nadat ze een perceel naast het speiken geschat hadden (f° 25 bis r° en 29 v°).

Bij het laatste citaat hoort een post uit SBR april-dec. 1292,f° 23 v°.

Op 25 december 1292 boekt de ontvanger een betaling van 8pd. "Marsote, viduae Lammini Bruneels, pro terre ad opus villae comparato juxta Sancti Michaelis prope Roiam" d.i. aan Marsoete, weduwe van Lammin Bruneels, voor een perceel dat men ten behoeve van de stad gekocht had, bij St.-Michiel, naast de Reie, Daarbij komt een tekst op f° 19 v°: op 24 juni 1293 werd 3 pd. betaald "pro fonte supra sabulum, et pro spoykin ad lacum, et pro bacco in roya", d.i. voor werk aan de fontein op het Zand, en aan het speiken bij de vijver, en voor baggerwerk in de Reie (22).

Wanneer we de laatste drie citaten samenleggen, dan ontdekken we nieuwe gegevens aangaande de hydrografie van Brugge:

  1. het bewuste perceel bevond zich naast het sluisje van de vijver (lacus), d.i. het waterbekken van de stad, dat door de Boterbeek en haar bijrivieren gevoed werd; de "vivere" lag ca. 1 ,5 km ten westen van het Begijnhof, bij de grens van de St.-Michielsen de St.-Baafparochie, in de heerlijkheid Sijsele (23);
  2. het waterbekken en zijn speiken bestonden reeds vóór 1291;
  3. de B Boterbeek werd soms met de term reie aangeduid.

De molen die men in 1291 begon te bouwen, werd in 1292 afgewerkt. In april betaalde de ontvanger 316 pd. "Johanni de Duerdrecht, pro lignis ad molendinum ad aquam", d.i. om hout te leveren voor de watermolen; 230 pd. "pro operariis ad idem molen­dinum" (f° 23 v°). De stad bezorgde de molenaar een woning: 188 pd. "Rquardo de Ee, pro domo ab eo empta ad molendinum ad aqua", d.i. voor een huis dat men voor R. van Hee kocht ten behoeve van de watermolen (f° 19 r°). Die woning stond allicht in de buurt van het Minnewater. Maar niets bewijst dat R. van Hee in dit huis woonde. Toch is het niet uitgesloten dat hij in die omgeving gevestigd was, en dat Huwaerts Speiken het sluisje op de Boterbeek was.

De Bruggelingen onderhielden verder de vaarweg van de stad naar het Zwin: 35 pd. "pro lignis ad spoyam de Dam" (f° 19 r°); 25 pd."pro lignis ad spoiam de Dam, et pro ibidem planandy, et palis contra roiam", d.i. hout voor de Speie te Damme, en de weg aldaar effenen, en palen stellen langs de Reie (f° 23r°). Overigens deelt de ontvanger niet mee waarom Brugge een perceel binnen de stad Damme kocht vanwege Heer Eustachius: 100 pd. "pro terra comparata infra portus de Dam domino Eustacio".

In 1291 ontmoetten we reeds "de speie achter het huis van Zeger" zonder nadere aanduidingen. Ook het volgende sluisje kunnen we niet lokalizeren: 187 pd. "pro lignis ad spyam iuxta Johannis de Dudzele", d.i. naast (het huis) van Jan van Dudzele (f° 19v°). Bedoelt de stadsontvanger een ander sluisje dan degene die we hierboven reeds leerden kennen, en dus niet dit van de Stadsvijver of van het Minnewater, en evenmin Huwaerts Speiken?

Of stond het op een andere plaats in de stad? We moeten die vragen onbeantwoord laten.

Volgens SBR jan.-okt. 1294 werd de bedding van de nieuwe Reie geruimd, de dijken ervan versterkt, en de Speie te Damme hersteld: 18 pd. "Iohanni de Durdrecht, pro lignis ad spoyam de Dam, et pro Roya mondanda", d.i. hout leveren voor de Speie, en de Reie reinigen; 1202 pd. "fossoribus et aliis operariis pro roya luto purganda et fodienda inter Brugas et Dam", d.i. aan delvers en andere werklieden, die de Reie tussen Brugge en Damme van slijk zuiverden en uitdolven; 356 pd. "pro lignis ad statbome inter Brugas en Dam", d.i. hout voor het stadbomen (f° 25v°).

In 1294 werd het sluisje van het Minnewater hersteld: 108 pd. "operariis pro roya iuxta Beghinas reficienda". Wat opvalt is dat de ontvanger steeds naar het Begijnhof verwijst, om de zuidelijke wijk van de stad aan te duiden. Blijkbaar werd de sektor van de Reie ten zuiden van het Begijnhof toen nog niet Minnewater genoemd. De Flou (X,631) ontmoet dit laatste toponiem vanaf 1362.

In juni boekt de ontvanger 37 pd. 4s. "ex proventibus molendinorum ad aquas", d.i. uit de opbrengsten van de watermolens, De stad bezat immers ook een watermolen langs de nieuwe Reie (zie par. 4) (f° 8r°). We weten echter niet onder welke voorwaarden de twee watermolens uitgebaat werden. Ondertussen ontving R. van Hee zijn salaris (f° 24v°).

6. De Stadswalgracht van 1297

Nadat Filips de Schone in 1285 tot koning van Frankrijk gekroond was, zocht hij herhaaldelijk moeilijkheden met Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. In 1297 verzamelde hij een groot leger aan de zuidgrens van Vlaanderen. Op 7 mei protesteerde Robrecht van Bethune, de oudste zoon van Graaf Gwijde, tegen de oorlogplannen van de Franse vorst, en tegen het feit dat deze reeds enige tijd ten onrechte enkele plaatsen in het graafschap Vlaanderen bezette: "castrum de Esclusa et quadam loca de comitatu Flandriae" (24).

M. Gottschalk meent dat hier het kasteel van Sluis bedoeld wordt (25). Maar uit het verloop van de Franse oorlog 1297-1302 blijkt dat het niet ging om de Zwinstad Sluis. Op 15 juni 1297 vielen de Franse troepen Vlaanderen binnen. Ze veroverden talrijke steden van Zuid-Vlaanderen, en versloegen een Vlaams leger te Bulskamp bij Veurne. Daarna rukten ze naar Brugge op. Het fransgezinde bestuur bood op 18 September de overgave van de stad aan. Dadelijk volgde Damme dit voorbeeld. Maar de Fransen trokken niet verder noordwaarts, omdat op 11 oktober het bestand van St.-Baafs-Vijve inging. Daardoor bleven Sluis en Aardenburg in de handen van de Vlamingen. Wat meer is, Robrecht van Bethune slaagde erin om net nog vóór 11 oktober Damme te heroveren (26).

De in het charter van 1297 bedoelde plaatsen lagen in de zuidoosthoek van het toenmalige grondgebied van het graafschap Vlaanderen. Ze vormden versterkte posities in het grensgebied van Douai en Cambrai. Esclusa is het huidige stadje Lécluse, dat zich bevindt op de Sensée een bijrivier van de Schelde 10 km ten zuiden van Douai.

M. Gottschalk wijst ook op de verschansingen van anderen Vlaamse steden. Uit ; Annales Gandenses haalt schrijfster het bericht “dat graaf Guy van Dampierre in dat jaar (=1299) tijdens de wapenstilstand met Frankrijk een aantal steden liet versterken; 'Et comes fecit etiam fieri aliqua fossata et munitiones et portas in Dam et Ardenburg, Ganda, Aldenardo, Donza et Casleto". Vertaling: de Graaf deed ook enkele walgrachten, verschan­singen en poorten maken in Damme, Aardenburg, Gent, Oudenaarde, Deinze en Kassel (26 bis).

Damme en Aardenburg zijn inderdaad pas begin mei 1300 door de Fransen veroverd. Maar we kunnen moeilijk geloven dat er tijdens het bewust bestand dat een goeie twee jaar geduurd heeft de middelen en de werkkrachten voorhanden waren, om de vermelde zes steden met een volledige verschansing te omringen. We menen veeleer dat de graaf de bestaande stadswallen liet opknappen en versterken. Uit die bedenking volgt ook de gevolgtrekking dat Damme en Aardenburg reeds vóór 1297 omwald waren.

Van 10 oktober tot 1294 September 1297 ontbreken de stadsrekeningen van Brugge. Precies in die tussenruimte vatten de Bruggelingen een grootse onderneming aan, die niet alleen het omwald gebied van bun stad heel wat groter maakte, maar ook een ingreep op de bestaande hydrografie betekende. We bedoelen de aanleg van de derde en definitieve walgracht rond, Brugge. Daar die nieuwe omwalling enkele wijzigingen in het waterwegennet meebracht, schenken we hieronder een bijzondere aandacht aan het graafwerk, en aan de bouw van nieuwe sluizen en bruggen.

SBR sept 1297 dec 1298 laat dadelijk aanvoelen, dat en­kele delen van de nieuwe omwalling reeds in de zomer van 1297 aangelegd waren. De nieuwe walgracht heet in de stadsrekening algemeen "fossatum", gegraven bedding. Op beide oevers van de walgracht werden dijken gebouwd, om het water op een hoger peil te houden. Midden in de gracht bleef een streep grond liggen, die men singel noemde. Die singel ziet men op de kaart van Marcus Geeraerts uit 1562. De walgracht werd gevoed door het water, dat de Zuidleie en de Boterbeek aanvoerden, en stond bijgevolg op het peil van die twee beken.

Voor zover we over geschikte teksten beschikken, beschrijven we de aanleg van de omwalling en de bijhorende werken. De nieuwe stadswal doorsneed de Reie en het Oud Zwin op een punt ca. 950 m ten noorden van de Goudenhandbrug, zodat de plaats waar de Leet in het Oud Zwin uitmondde precies buiten de wallen bleef.

Op de westzijde van het afgesneden stuk Oud Zwin, bouwde men een kleinere poort met een brug over de walgracht. Die brug kwam uit Op de weg, die op de westoever van het Oud Zwin naar koolkerke liep. Die poort werd algauw het Koolkerks Poortje genoemd.

Ca. 75 m ten oosten van het Koolkerks Poortje bouwde men een poort op de oostoever van de Reie. Deze werd Speipoort ge­noemd, omdat ze een speie beschermde. L. Gilliodts meende dat de sluis, die Brugge in 1297 bouwde, een nieuwe Monnikenspeie was.

De in SBR 1297-98 bedoelde sluisdeuren (ianuae) werden geplaatst "in aquaductu de Lisseweghe"(=Lisseweegse Watergang), wel bepaald in de bestaande Monnikenspeie. Maar we toonden reeds aan dat het aldaar beschreven bouwwerk het sas van de Speipoort was (27). Dit laatste bevond zich bij de zuidwesthoek van de Speipoort (28).

Die sluis hield het water binnen de omwalling op een hoger peil dan de waterlopen ten noorden van de stad. nl. de nieuwe Reie, het Oud Zwin en de Leet. Omwille van dit hoger peil moesten, ook buiten de Speipoort, de nieuwe Reie en het Oud Zwin van elkaar gescheiden blijven. Daar ook het Oud Zwin door de wallen doorkruist was, bouwde Brugge een sasje op het bedoelde kruispunt. Daar passeerden de schippers die naar de Leet en de Lisseweegse Watergang doorvoeren. Dit sluisje stond even ten westen van het Koolkerks Poortje. Het werd later nog beter beschermd door middel van de St.-Lenaaertspoort.

Van de Speipoort uit volgen we zuidoostwaarts het tracé van de derde omwalling. Deze kruiste de weg naar St.-Kruis, sneed 450 m verder, in de wijk "ten Hooie",de beek af die uit de Gemene Weide van Assebroeke kwam. Het deel van de Gemene-Weidebeek binnen de vesten, werd later de Vuldersreie genoemd. Verder zuidelijk kruiste de omwalling de Gentse Weg en de weg naar St.Katarina-bij-Assebroek. Vervolgens passeerde de stadswal ca. 200 m ten zuiden van de zuidelijke walgracht van het Begijnhof.

Over de brede bedding van het Minnewater werd, 200 m ten zuiden van de sluis bij het Begijnhof, een brug gebouwd. Aan beide einden van de brug richtte men een houten toren op. De om­walling sneed verder de Boterbeek, en kruiste vervolgens de Rijselse en de Gistelse Weg. De nieuwe walgracht werd, ca. 400 m ten westen van de Boterbeek, door het Zand heen gegraven. De stadswal kruiste de Schipstaleweg en de Vlamingdam, sneed enkele grachten af die in de meersen rond het St.-Klaraklooster naar de Leet vloeiden, en sloot tenslotte bij het Koolkerks Poortje aan.

Hier volgen twee vroege attestaties van de Speipoort: 40 pd. par. "pro duabus thurribus iuxta portam Spykini faciendis, scili­cet pro carpentariis", d.i. aan de timmerlieden die de torens oprichtten naast de Speipoort; 1919 pd. "pro lignis ad thurres et palicias inter portam Spoikini versus Dam et Beghinas", d.i. hout voor torens en palissaden (op de vestingwal) tussen de Speipoort (die) naar Damme (leidt) en het Begijnhof.

De nieuwe walgracht passeerde achteraan het St.-Klaraklooster. Van de stad uit gezien betekent dit: aan de noordzijde van het klooster : 18 pd. "fossoribus ad dicum iuxta portam Spoikini et retro sorores sanctae Clarae, pro opere ipsorum", d.i. voor het werk van de delvers aan de dijk (van de walgracht) naast de Speipoort en achter de zusters van de H. Klara; het klooster stond ca. 100 m binnen de vesten, 600 m ten zuidwesten van de Speipoort; de noordelijke ringmuur van het klooster moest wijken voor de stadswal; het schepencollege vergoedde 20 pd. " sororibus sanc­tae Clarae pro muro ipsarum versus fossatum reficiendo", d.i. om de muur van de zusters langs de walgracht te herbouwen.

Vervolgens drie teksten aangaande het Koolkerks Poortje:

40 pd. "pro dico reficiendo infra portulam de Coelkerke", d.i. om de dijk te herstellen binnen het Koolkerkse Poortje; 281 pd. "pro ponte ultra Royam iuxta portam Spoykini, et pro parva porta versus Colkerke facienda", d.i. om de brug over de Reie naast de Speipoort, en het Koolkerks Poortje te bouwen; 6 ½ pd. "pro calceia reficienda iuxta portulem de Coelkerke", d.i. om de kassei te herstellen naast het Koolkerks Poortje.

Een post met de brug buiten de Speipoort: 3 pd. "pro una palicia, scilicet bailie, facienda iuxta pontem Spoykini versus Dam", d.i, om een afsluiting nl. een balie te maken naast de Speipoort (die) naar Damme (toe gelegen is); 370 pd. "Johanni de Dordrecht, pro lignis ad dictum opus et ad stadtbome, a ponte Spoyke versus villam", d.i. hout voor het genoemde werk (de bouw van de speie) en voor het stadbomen vanaf de Speipoort naar de stad, toe (zuidwaarts langs de Lange Reie). Die brug lag binnen de poort naast de Speie. De eerstgenoemde was buiten de poort over de walgracht gebouwd. Deze brug kwam uit op de oostelijke dijk van de nieuwe Reie, d.w.z. op de weg naar Damme.

Twee vermeldingen van de twee bruggen samen: 24 pd. "pro ferro ad pontes iuxte Spoykinum", ijzerwerk voor de bruggen naast de Speie; 44pd. "pro lignis ad ianuas et eosdem pontes Soykini, et ferro ad eosdem", d.i. hout voor de deuren (van de Spei) en voor de vermelde bruggen, en ijzerwerk voor die bruggen. We hebben de twee bruggen bij de Speipoort in de voorgaande alinea gesitueerd.

Een post leert ons dat er te Brugge meer dan één watermolen werkte: 62 pd. "pro lignis ad pontes iuxta molendina ad aqua et alia opera ibidem", d.i. hout voor de bruggen naast de watermolens en andere werken aldaar. Een andere tekst situeert de nieuwe watermolen: "pro clipeo (29) inter molendinum ad aquas et pontem Spoykini exfodiendo, et terram retro sorores sanctae Olarae devehendo", d.i. om een kistdam tussen de watermolen en de Speibrug uit te graven, en de aarde ervan te voeren naar een plaats achter het St,-Klaraklooster (f° 9v°-14v°). De vermelde watermolen is blijkbaar in 1298 gebouwd. Een schetskaart uit de 15de eeuw toont ons de omgeving van de Speipoort. We zien het waterrad van een molen aan de westzijde van de toenmalige St.-Lenaartpoort. Dit rad werkte met het water, dat uit de Reie naar de Leet afvloeide (30).

In enkele posten verschijnt de term "fretta", die een dam in een waterloop aanduidt; 5 pd. "pro fretta in vico Fabrorum ex fossato fodienda", d.i. in de Smedenstraat een dam weggraven uit de walgracht, 3 ½  pd. "pro eodem in Angwarchstrate"150 m ten zuiden van de Smedenstraat (31); 45 s. "pro una fretta in aquaductu retro sorores sanctae Clarae facienda", d.i. een dam maken in de watergang achter het St.-Klaraklooster; 41 s. 8 d. "pro una fretta retro sanctae Clarae facienda". De laatste twee posten vestigen onze aandacht op de afwatering van de wijk ten westen van de Lange Reie, die door de nieuwe omwalling afgesneden was.

De stadsontvanger maakt een onderscheid tussen de term fossatum (vestingsgracht) en de term aquaductum die een afwateringskanaal bedoelt. De hierboven vermelde "watergang achter het Sr.-Klaraklooster" werd aan de binnenkant van de omwalling aangelegd, om het water van de meersen rond het klooster op te vangen. Die watergang strekte, volgens de kaart van Geeraerts, van de Ezelstraat tot de Wulpenstraat. Andere grachten werden omgevormd tot kleinere watergangen, en verbonden met de St.-Klarawaterloop, die ca. 100 m ten zuiden van de 's Gravenstraat met een sluisje in de Reie uitmondde (32).

2021 03 09 110956

Legende bij kaart nr. 2

  1. De Schipstalebrug.
  2. De Overdrag van Schipstale.
  3. De Schipbrug.
  4. De Monnikenspeie.
  5. De Watermolen bij het Koolkerks Poortje.
  6. Het Koolkerks Poortje.
  7. De Speipoort naast de Speie.
  8. De latere Gistfabriek.
  9. Het Klooster ter Potterie.
  10. Het sluisje van de St.-Klarawaterloop.
  11. Het St.-Klaraklooster.
  12. De Ezelpoort.

De derde omwalling heeft alle waterlopen afgesneden of doorkruist. Zowel op het Oud Zwin als op de Reie staat een stadspoort met een sluis. Maar de situering van het Koolkerks Poortje, het aanpalend speiken en de watermolen is onzeker, omdat op die plaats later nog heel wat verbouwd of vergraven werd. De St.-Klarawaterloop voert het water van de noordwesthoek van de stad naar het sluisje op de Lange Reie. Een deel van de Vuile Reie wordt verlaten.

We komen even terug om de bouw van de derde stadsomwalling te overschouwen. Om verscheidene redenen kunnen wij dit omvangrijk werk niet volledig rekonstrueren. Vooreerst ontbreekt SBR 1296-97, waarin het eigenlijke graafwerk geboekt staat. Verder is het waar dat enkele folio’s van SBR 1297-98 ontbreken. Anderzijds zien we dat de stadsontvanger de meeste onderdelen van de gehele onderneming niet specificeert, ofwel op een onduidelijke manier situeert. Bijgevolg kan men uit verscheidene posten moeilijk, of zelfs helemaal niet, afleiden wat en waar getimmerd, gemetst of gegraven werd.

In 1297 omringen de Bruggelingen hun stad met een waterloop, die ca. 7 km lang was. Bij dit uitgebreide graafwerk werden ver­scheidene bestaande waterlopen doorkruist. Hierboven vermelden we de Speipoort met de sluis die, aan de noordzijde van de stad, het water van de Reie op de gewenste hoogte hield. Even ten westen stond het toenmalig Koolkerks Poortje met zijn watermolen, en het sasje dat het peil van het Oud Zwin kontroleerde. Dit sluisje heet later het Kattegat (STP, p. 111-114). We weten echter niet waaruit de schutting bestond, die buiten de Speipoort de Reie en het Oud Zwin van elkaar gescheiden hielden. Op de bedoelde plaats tekent M. Geeraerts een muur.

Aan de zuidzijde van de stad bleef de sluis van het Minnewater op haar plaats. Daar werd een kleinere karwei verricht:

12 s. "pro muro iuxta spoyam Beghinarum frangendo", d.i. om (een stuk) muur naast de speie bij het Begijnhof af te breken. Daarnaast mocht de molenbeek van de watermolen bij het Minnewater niet belemmerd worden. Er moest een speiken gebouwd worden in de binnendijk van de vestingwal. Anderzijds vinden we geen enkele aanduiding aangaande de punten, waar de Gemene-Weidebeek en de Boterbeek afgesneden waren. Maar de kaart van Geeraerts toont een speie, zowel ter hoogte van de Boterbeek als van de GemeneWeidebeek. Overigens horen we niets meer over Huwaerts Speiken en zijn sluiswachter (zie par. 5).

6. Het Kasteel bij het Begijnhof

In de zomer van 1299 werd nog wat gewerkt in de omgeving van de Speioort: 24 pd. "LOtino, pro plombo ad anteriorem portam Spoykini et pro opere eiusdem", d.i. Aan Lotin, voor lood aan de buitenste Speipoort en voor zijn werk"; 3 pd. 8 s. "pro cordis, scilicet cabel, ad ianuam Spoykini", voor koorden, nl. een kabel, aan de deur van de Speie; 18 pd. "pro calceia iuxta Spoykinum reficienda",d.i.om de kassei naast de Speie te herstellen;

474 pd."pro lingnis (sic) ad standbomen iuxta portam Spoykini, ad turrim iuxta molendinum ad aquas, et ad alia diversa opere villae", d.i. voor het stadbomen naast de Speipoofert, voor de toren naast de watermolen, en voor andere werken van de stad;

14 s. "pro cordis ad ventelas spoykini iuxta molendium ad aquas"., d.i. voor de verlaatdeuren van het sluisje naast de watermolen;

54 pd. "fodientibus ante portam as molendinum ad aquas", d.i. aan de werlieden die dolven (in de walgracht) vóór de poort bij de watermolen ("Koolkerks Poortje). In die/poort plaatste men een beeld van St. Niklaas, de patroonheilige van Koolkerke: 4 pd. "pro ymagine sancti Nicholai, ad portulam de Colkerke posita".

In pararagraaf 6 vermeldden we reeds de St.-Klarawaterloop, die diende als hoofdwatergang voor de wijk tussen de Ezelstraat en de Lange Reie. De bedoelde "stede waterloop" is in 1299 aangelegd: 8 pd. "pro aquaductu fodiendo et faciendo, a Cattevorde tendente ante sorores sahetae Clarae usque ad Royam", d.i. de watergang graven die strekt van Kattevoorde, langs de voorzijde van het St,-Klaraklooster, naar de Reie (SBR dec. 1298-okt. 1299, 18v°-24v°). De Flou VII, 403, situeert Kattevoorde in de wijk langs de noordzijde van de huidige Ezelstraat.

2021 03 09 111028

Legende bij kaart nr. 3

    1. De Smedenpoort.
    2. De Sint-Salvatorskerk.
    3. De Onze-Lieve-Vrouwkerk.
    4. Het klooster van Eekhoute.
    5. De Gentpoort.
    6. De Katelijnepoort.
    7. De watermolen "ten Castele" en het sluisje in de stadswal.
    8. Het Frans Kasteel.
    9. Het Sint-Janshospitaal.
    10. Het begijnhof "ten Wyngaerde".
    11. De sluis bij het Begijnhof.
    12. Het sluisje van de Boterbeek.
    13. De Boeveriepoort.

    De sluis bij het Begijnhof is op haar plaats gebleven. De watermolen "ten Castele" beschikt over een speiken in de stadswal. Het water van de Boterbeek wordt voortaan gekontroleerd door een sluisje, dat in de 14de eeuw verschijnt onder de naam "speye ter Coepoorte" (WR, p. 310 en 349, nr. 111). Het Begijnhof bevindt zich net binnen de zuidelijke sektor van de tweede stadswalgracht. Het Frans Kasteel staat even ten oosten van het Begijnhof.


    Laten we de hoofdwatergang en zijn zijtakken nader situeren. De bewuste stadswaterloop ontstond uit het aaneenvoegen van enkele bestaande en nieuw gegraven beddingen. Het westeinde ervan liep tussen de Ezelstraat en de Vlamingdam noordwaarts, en vervolgens langs de vestingwal en de St.-Klaradreef noordoostwaarts. De waterloop passeerde langs de zuidzijde van het St.-Klaraklooster en de latere Kalvariebergstraat. Het oosteinde werd zo aangelegd, dat het ca. 100 m ten zuiden van de huidige ’s Gravenstraat in de Lange Reie uitmondde. Op dit punt werd een sluisje gebouwd. Onderweg nam de St.-Klarawaterloop het water op van een drietal zijtakken (33).

    De wapenstilstand tussen Vlaanderen en Frankrijk liep op 6 januari 1300 ten einde. Vanuit de in 1297 bezette plaatsen rukten de Franse troepen op om verder Vlaanderen te veroveren.

    Op 16 januari pakten ze het beleg van Damme aan. In die stad kon Willem van Crèvecoeur nog lange tijd verzet bieden, maar hij moest op 29 april de wapens neerleggen. Dadelijk vielen ook de steden Sluis en Aardenburg (34). Maar de vaststelling dat Damme een beleg van ruim drie maanden kon doorstaan, verplicht ons aan te nemen, dat de stad toen al verschanst was. Daar het charter waarmee Gravin Margareta in 1267 haar watermolen aan Damme schonk, met geen woord rept over het bestaan van e:en omwalling (Liber Amicorum René De Keyser, p. 65-69), menen we de bouw van de eerste Damse stadsomwalling in de periode tussen 1267 en 1297 te mogen stellen.

    Verder verklaart M. Gottschalk het volgende aangaande de omwalling van Sluis: "Na de slag bij Roosebeke (1382) werd ook Sluis versterkt en voor het eerst met wallen omringd. Philips de Stoute liet tevens ter bewaking te Sluis, de z.g. Toren van Bourgondië bouwen, die ook wel het kleine kasteel werd genoemd " (35). Bij die berichten vermeldt de schrijver geen enkele bron. We wijzen er wel op dat de Toren van Bourgondië of Klein Kasteel opgericht werd als gevolg van een akkoord tussen de stad Brugge en Filips de Stoute. Dit bouwwerk verliep van 1394 tot 1396 (WR, p. 215).

    Na SBR 1298-99 vernemen we uit de volgen.de stadsrekeningen eerder weinig details over de Brugse hydrografie, maar die gegevens zijn niet minder belangrijk. SBR 1300-1301, vel 1, meldt een karwei te Damme: 1 pd. "Balduino de Houthawe, pro spoya reficienda apud Dam", d.i. aan Boudewijn van Houtave, voor het herstel van de Speie van Damme. SBR febr.-mei 1303, f° 26v°, boekt 40 pd. Boudin van Houtawe yleent up syn salaris spoyhoudre ten Damme".

    We nemen dus aan dat B. van Houtave in 1300,of kort tevoren, als sluiswachter in Damme werd aangesteld. Een kleine uitgave voor het sas van de Speipoort: 23 s. "van enen reepe, ere (=ener) ketenen ende 1 hake ten dueren boef vanden spoykin, also men vaerti ten Damme waerd" (f° 24v°).

    In de geciteerde stadsrekening vinden we een interessant gegeven aangaande de haringhandel in Damme (36). Onder de goederen die het Brugs stadsbestuur na de gebeurtenissen van mei 1302 in beslag genomen had, wordt een haringrokerij in Damme vermeld; De ontvanger boekt inkomsten "van Pieters kinder rente van der Speye", 25 pd. "van 1 haringhanghe (37) die haerlieder was, staen de ten Damme benorden der groter Spoye, vercocht bi tresoriers" (f° 5v°). Dit betekent dat de vermelde Pieter van der Speie een haringrokerij bezat, die zich even ten noordwesten van de Grote Speie te Damme bevond (zie ook par. 3).

    SBR okt. 1303-feb. 1304: de stad vergoede 2 ½ pd. "van scepenen coste ten Damme, omm die spoyen te versiene". Daarop verrichtte B. van Houtave 24 Pd. "van werke an die speye ten Damme, ende den wael te rumene ende te diepene". Men betaalde 2 pd. faan "Clayse den Puntre, van enen damme ute te doene ten Gapere inden watergang" (f° 87n°) (E8). Verder ontmoeten we een bewaker van de Speien en de Koolkerkse Poort: 13 s. "Pietermanne f. Bouds van 2 sloten ten porten ten Spoykin ende te Coelkerke"; 5 pd. "vanden voseiden 2 porten te bereckene (39): "te slutene ende tonslutene"; 10 pd. "van sinen salaris vander Spoye ende vanden vinteilen te bewaerne van desen jare" (f° 94r°-95v&).

    SBR feb.-aug. 1305: "Boidin den speyhoudre vanden Damme" zorgde ervoor, dat de nieuwe Reie en haar sas bevaarbaar bleven.

    In juni werd hij vergoed "van staken ute te doen ter Coebrucghe", en "van den dike te doen makene ter Coebrucghe". Hij verrichtte voor 27 pd. werk "an die Poye (f°82v°-85v°). Anderzijds ontving Brugge 8 pond 3 sch. "van Agnieten, Gillis weduwe van Hondscoten, als vanden chense vanden huse van lande vander watermuelne vanden Wyngarde" (f° 4r°). Volgens SBR aug. 1305-feb. 1306, f° 1 r°, ontving de stadsontvanger 6 pd. van de nieuwe molenaar, nl. "van Diedericke van Caprike, vander watermuelen ten Beghinen”. De stad betaalde 10 pd. "van 1 paerde ycocht, dat ter watermuelne gaet ten Wyngaerd”. Men vergoedde 1 pd. aan Pieterman Bouds, "vanden tolnebome ter Spoye (in Brugge) te houdene"; 4 pd. 15 s. "vanden yse te bitene vor die Speipoorte, ende twindaes up te windene".

    Anderzijds vernemen we een echo uit de Franse bezettingsperiode. Nadat goeverneur Jacques de Chatillon in juli 1301 een Brugs volksoproer onderdrukt had (40), gaf koning Filips de Schone het bevel binnen Brugge een versterkt kasteel op te richten.

    Het bouwwerk werd in 1301 aangevat, maar tengevolge van de Brugse Metten van 18 mei 1302, stilgelegd. Daarna begonnen de Bruggelingen het kasteel af te breken. In 1305 werden duizenden "teghelen"(41) ynomen ten Castele ten Beghinen"(f° 1v°). Het gebouw is in de volgende decenia helemaal weggeruimd.

    Gilliodts situeert het gebouw als volgt: ele château-fort dont la construction fut commencée à Bruges, par le roi de France Philipp-le-Bel, en 1301, sur le terrein occupé aujourd'hui (in 1885!) par les jardins de l'ancienne Ecole Bogaerde" (42). Dit gebouw bevond zich dus op het terrein tussen de Wijngaardstraat en de Arsenaalstraat, achteraan de Akademie die staat in de St.-Katelijnestraat. Het Kasteel was bestemd om een Frans garnizoen te herbergen. Het stond op een heel geschikte plaats, nl. binnen de nieuwe stadsomwalling, en in de buurt van de Katelijnepoort, waar de weg uit Kortrijk aankwam.

    6. De Taak van de Speihouder van Damme

    SBR feb -juni 1306: de speihouder van het sas in Damme woonde in een huis dat aan de stad Brugge behoorde. De ontvanger betaalde 20 pd. "Jacoppe den Ruede, vanden huse te deckene ende te leverne datter toe bedurfde (=nodig was) (43), daar Boudin den Spoyhoudre in woent ten Damme". De sluiswachter verrichtte verscheidene werken:30 pd. "ande spoye ten Damme ende an der stede huus, daer Boudin vorseit in woent"; 60 pd. voor nog meer werk aan het sas; 10 pd. "van 100 Darden (=planken) ter Spoye ghebeseghet ten Damme'. In mei kostte het 5 pd. "vanden ventelen ter Boeterbeike te vermakene" (f° 10r°-10v°). Vermoedelijk wordt hier de sluis van de Stadsvijver bedoeld.

    SBR juni 1306-feb. 1307, f° 1r°: de stad inde op 25 december 1306 37 pd. "van Diedericke van Caprike, van aventure (44) vander watermoelne ten Wyngharde". Anderzijds voldeed de ontvanger een som geld, die men schuldig was aan de weduwe van de vorige molenaar: 200 pd. aan "Gielis weduwe van Ontscote, van dat men hare sculdich was vander watermoelne ten Wyngarde". Waarschijnlijk vergoedde de stad hier het gerief en de voorraden, die zich in en rond de molen bevonden, toan de genoemde weduwe het maalbedrijf opgaf.                                                   .

    De ontvanger betaalde 217 pd. aan "Bouden van Houthawe spoiehoudere, vanden wale te doen diepene' ten Damme tuschen den 2 spoien, ende vander stede huuse te vermakene, ende vanden spoien te houden staende, gherekent tot saterdaghes vor onser Vrouwen daghe in Pietmaent", d.w.z, van juni tot midden augustus. Daarna begint de ontvanger de som geld, die de speihouder aan het sas en de Reie te Damme besteedt, week na week te noteren. Tengevolge daarvan vernemen we voortaan weinig details aangaande de onderdelen van het werk. De speihouder liet nog 19 weken werken. Hij ontving gemiddeld 15 pd. als vergoeding per week (f° 20v°-28r°).

    SBR feb. 1307-feb, 1308: in de zomer van 1307 kreeg de bed­ding van de nieuwe Reie een flinke schoonmaakbeurt. In mei be­taalde de stad 38 pd. aan 85 werklieden, "van delvene, van dikene ende van backene, ende van werkeneh tuschen Brucghe ende Damme, an der stede lant ende binnen der steide werkene". In de 12 volgende weken zetten teintallen mannen de bedoelde graafwerken ver­der, Daarvoor betaalde de ontvanger gemiddeld 40 pd. per week. Daarbij kostte het pd. "van bacgrepen ende andre grepen (=rieken).

2021 03 09 111054

Legende bij kaart nr. 4

    1. De Grote en de Kleine Speie.
    2. Het latere Stadhuis.
    3. Het Sint-Janshospitaal.
    4. De Onze-Lieve-Vrouwkerk.
    5. De watermolen.
    6. De Sint-Katarinakerk.

    De twee sluizen van de Brugse Speie staan op het noordeinde van de Nieuwe Reie. Een deel van de afgesneden Scheure-Zwin is opgevuld. De bewoning breidt zich uit langs beide zijden van de Speie. Vooral binnen de Sluise Dijk was de handelsstad zozeer aangegroeid, dat er in de gehele nederzetting twee parochiekerken gebouwd werden. De stad omvat verscheidene straten, maar we kunnen tot zover slechts straatnamen met zekerheid attesteren: de Speistraat en de Vleeshouwersstraat. Het is ook niet mogelijk om de wijk rond de St.-Katarinakerk precies te rekonstrueren.


    SBR feb. 1312 -feb. 1313, f° 67 r°: in de zomer verricht B. van Houtave wat onderhoudswerk. Hij besteedt 18 pd. "an de stadboemen bider Coebrucghe", en betaalt 39 ½  pd. aan "76 delvers die dolven in de Roye of bedisside den Damme". SBR feb. 1313 -feb.'15 ontbreekt. SBR feb. 1315-feb. 1316, f° 19v° en volg. melden geringe kosten aan het sas en de stadbomen. In oktober 1315 werkte men "an den spoy ten Damme ende anden spoy hier (=Brugge)anden tolneboom". De stad betaalde 2 pd. "van delvene, bider Beghinen muelne (=watermolen), inde veste ende ten waterganghe ten Hoye".

    SBR feb. 1316 feb 1317: onder de rubriek "huutghegheven van salaris" vinden we de jaarwedde van sluiswachter Bouden van Houtave: 30 pd. par. (f° 20v°). Deze besteedde 4 pd. "van delvene bi Willem van Osteis, tusschen Brucghe ende den Damme alst water hute ghelaten was, bin 3 daghen" (ca. 25 juli 1316); 6 pd. "van werkene anden spoy, ende van enen tune (45) te doen makene ten Damme". Het vermelde delfwerk verliep vlugger, omdat de Damse Vaart leeg gelopen was. Ongetwijfeld had 1316 een droge zomer, zodat men het weinige water in de bedding gemakkelijk kon aflaten. Het volstond dat men de sluis bij de Speipoort dicht hield, en de speien te Damme bij eb openzette. In december werd een karwei verricht "an watermuelne ten Wyngaerde" (f° 40v°-47v°). SBR 1317­-18 ontbreekt.

    SBR feb. 1318-feb. 1319: te Damme was een nieuwe sluiswachter aangesteld, nl. J. Streckaert met een salaris van 20 pd.(f° 16v°). Deze verrichtte vele weken lang kleinere werken aan de stadbomen, "anden spoy ten Damme, enden steegher bider spoye ten Damme, anden Westspeye ten Damme ende ande brucghe vander zelver speye" (f° 33 v° en volg.). De term Westspeie herinnert ons er aan dat het sas uit twee delen bestond. Hier gaat het om de Grote Speie (zie par. 3).

    Verwijzingen

  1. Zie ons overzicht van de Doest- en Viswegen, in R.d.P. 28e jg. p. 72 en kaart nr. 1 .
  2. We situeren en beschrijven de Oliemolen in Liber Amicorura René De Keyser, p. 64-65.
  3. Die molen en het Molenwater worden nauwkeurig gesitueerd in Liber Amicorum, p. 65-69; zie ook R.d.P. 28e jg. p. 80-81 en kaarten nrs 2 en 3.
  4. We beschrijven de Brugse Reie en haar bijrivieren uitvoerig in de Geschiedenis van de Brugse Leie, p. 35-110 (1979).
    Modern Woordenboek: windas, "toestel met horizontale as om lasten op te tillen"; hier een toestel om een sluisdeur omhoog te winden.
  5. L. Gilliodts, Inv. Arch. ville de Bruges, Table Analytique 309.
  6. R. De Kyser, R.d.P. 6e jg. nr. 1 p. 14-15, situeert de Koebrug op de Reie ter hoogte van de huidige Vriezeganzenstraat. In
    de buurt van die brug bevond zich de watermolen van Brugge (Li­ber Amicorum, p. 64).
  7. M. Coornaert, Bakken en mollen in de Reie en het Zwin, R.d.P.
    19e jg. p. 79-88 (1077): de grbruikte term is een latijnse vorm voor het middelnederlandse "backen", d.i. werken met een slijkbak, baggeren.
  8. M. Coornaert, GBL, p. 39: tot zover kenden we de "vivere" pas vanaf 1319.
  9. Jules de Saint Genois, Inventaire analytique des chartes des Comtes de Flandre; charter nr. 889 (1846).
  10. M.K.E. Gottschalk, Historische Geografie van Westeliik Zeeuws-Vlaanderen tot de Elisabethsvloed van 1404,2e druk,p.55 (1983).
  11. Dr. Theo Luyckx, Het grafelijk geslacht Dampierre en zijn strijd tegen Filips de Schone, p. 144-149 (1952).
    26. bis. M.K.E. Gottschalk, o.c. p. 51, Het is echter niet duidelijk of de term Casletum wel Kassel beduidt, daar die stad reeds in 1297 blijkt door de Fransen ingenomen te zijn.
  12. M. Coornaert, Bijdrage tot. de historische geografie van de streek rondom Brugge, Hand. Maatsch. Gesch. Gent, Nieuwe Reeks XXI, p. 18 (1967).
  13. W. Wintein, R.d.P. 7de jg. nr. 1, Koolkerke nummer, met een toponimische kaart; schrijver rekonstrueert de situatie ca.
    1550.
  14. De Latijnse term clipeus beduidt schild, verder ook schutting; hier gaat het om een kistdam die een deel van de bedding tijdelijk droog hield.
  15. A. Schouteet, Catalogus van Kaarten en Plannen in SAB, nr. 147 en foto XII.
  16. De Flou V, 398 en VI, 688: "in vico Hancwartstrate" 129£, de huidige Hauwersstraat.
  17. We situeren de stadswaterlopen in de wijk tussen de Ezelstr. en de Lange Reie in: a) STP, p. 110 en schetskaart van Brugge; b) Album Albert Schouteet, over de hydrografie van Brugge, p. 28-29 en twee schetskaarten (1973).
  18. A. Schouteet, Catalogus, kaart nr. 212 en foto XV. M. Coornaert, De Stadswaterloop tussen de Ezelstraat en de Vlamingdam te Brugge, Brugs Ommeland 22e jg. p. 212-214 (1982).
  19. Th. Luyckx, o.c. p. 155-156.
  20. M. Gottschaik, o.c. p. 197.
  21. In HE, p. 79 en volg. wijzen we op het belang van Damme als een centrum van de haringnijverheid.
  22. Verwijs-Verdam III, 81: "hanc, eene plaats waar iets kan hangen, bepaaldelijk een vischrookerij"; III, 83:"hancharinc, gerookte haring die in de rook, de rookkamer (vgl. hanc) gehangen heeft".
  23. Een vroege vermelding van de "Gapaard, eene herberg, langs den oostelijken oever van de Damsche Vaart, te St.-Kruis", d.i. ca. 1,5 km ten zuidwesten van Damme. De Flou IV, 424, meldt verder: "ten huuse vanden Gapaerde "by sinte Adriaens capelle, tusschen Brugghe ende Damme" (1480).
  24. Verwijs-Verdam I, 933: berecken, in orde brengen, besturen.
  25. Th, Luyckx, o.c. p. 161-162.
  26. WR, p. 294-309: de term (kareel) tegel "beduidt "baksteen.
  27. L. Gilliodts, o.c. Table Analytique, p. 309, nota nr. 1.
  28. Jacob de Rode was een Brugse tegeldekker (zie WR. p. 296-297).
  29. Verwijs-Verdam I, 494: aventure, toeval, "toevallige bate": hier: niet vooraf te bepalen inkomsten.
  30. Een tuin is een omheining die bestond uit een vlechtwerk van takken en staken.

Sluizen en Watermolens in Brugge en in Damme

Maurits Coornaert

Rond de poldertorens
1987
02
059-087
Charlotte Bogaert
2023-06-19 14:39:17