De Molen van Hoeke
René De Keyser
Hoekemolen werd gerestaureerd en nu is men 'voornemens deze gebeurtenis te vieren met een zekere plechtigheid. Dit is de reden waarom wij deze korte geschiedkundige tekst neerschrijven.
Inleiding
Vóór de Franse Revolutie behoorde het grondgebied van de kerkelijke parochie Hoeke tot twee rechtsgebieden. Het gebied rond de kerk en langs het Zwin bezat stadsrechten en werd bestuurd door de burgemeester en de schepenen van de "Stad Hoeke". Dit gebied had een oppervlakte van 468 gemeten 1 lijn 8 roeden (1). Dit stadsgebied werd in 1533 afgepaald met 34 paalstenen (2).
Het verder afgelegen deel van de kerkelijke parochie Hoeke behoorde bij het Brugse Vrije en werd dus bestuurd door de schepenen van het Vrije. Dit deel moest in de 17de en de 18de eeuw uitzendbelasting betalen samen met Oostkerke. Daardoor vinden we in de rekeningen van de uitzendbelasting van Oostkerke, af en toe iets over de molen van Hoeke. Dat liet ons o.a. ook toe verschillende namen van molenaars terug te vinden. Het deel van de parochie Hoeke, dat tot het Brugse Vrije behoorde, had een oppervlakte van 448 gemeten 1 lijn 88 roeden (3).
De gemeente Hoeke werd door de Fransen opgericht in 1795 door het samenvoegen van het stadsgebied van Hoeke met het andere deel dat bij het Brugse Vrije behoorde (4).
De molen binnen de stadspalen van Hoeke
In 1324 werd bij het begin van een polderke langs het Zwin, dat toebehoorde aan Jan Tobbin, Heer van Reigersvliet, naast de Molen niet ver van de kerk van Hoeke, een tiendepaal gezet.
Het bewuste poldertje werd later opnieuw door de zee overstroomd en meteen verdween ook deze molen die voor zover bekend is slechts éénmaal vermeld wordt (5).
Waarschijnlijk werd deze molen opgericht niet ver van de kerk, omdat daar de dichtste bewoning voorkwam. Of die plaats binnen de stadspalen ook financiële voordelen of nadelen opleverde, is niet bekend. Later wordt echter nooit meer een molen vermeld binnen de stadspalen.
De Molen op Hoeke in het Brugse Vrije
Hiermee bedoelen we de molen te Hoeke die er sinds eeuwen staat, daar waar hij nu nog te vinden is : nr. 21 langs de Natiënlaan. De huidige Hoekemolen wordt immers voor het eerst vermeld in het "Register van de Landen en Renten van de kerk van Oostkerke" anno 1481 f°27 (6). Hij wordt ook vermeld in het "Register van Landen en Renten van de dis van Oostkerke" anno 1482 f°20 (7).
De volgende vermelding komt voor in de "Ommeloper van de Watering van Sheer Baselishoek" anno 1550 f°100 (8). Daar wordt gezegd dat de molenwal, waarop in 1550 Hoekemolen stond, toebehoorde aan Cornells van de Woude en dat deze hem gekocht had van de Heer van Maldegem. Die molenwal lag in het 22ste begin van de Watering van Sheer Baselishoek, tegen de Hoekevaart. De Heer van Maldegem was in 1550 ook Beer van Lerabeke op Oostkerke. Een vroegere Heer van Lembeke, nl. Zeger de Baenst, was kort na 1462 in het bezit gekomen van twee molenwalen : deze te Hoeke en deze van de Oostmolen te Oostkerke. Deze twee molenwallen zijn blijkbaar in het bezit geweest van de herenfamilie met de naam "van Oostkerke" die uitgestorven is in 1462 (9).
Het is zeer waarschijnlijk dat de molen van Hoeke bij de Hoekevaart opgericht werd door de Heren van Oostkerke, in vervanging van de Oostmolen op de parochie Oostkerke, die slechts éénmaal (d.i. in 1405) vermeld wordt. Deze Oostmolen stond aan de noordzijde van de straat die loopt van Oostkerke naar Hoeke, bij een kruispunt van wegen. Vanaf de plaats waar de Oostmolen heeft gestaan, loopt de straat, die nu Zaalkeetstraat wordt genoemd, naar de Krinkeldijk en gaf aldus een rechtstreekse verbinding met Hoekedorp ; en iets ten noorden van de Oostmolen, verbond de Holledreef de Hoekestraat met de Sabtsweg. Deze molen was dus gunstig gelegen want hij kon uit vier richtingen benaderd worden. Vooral de verbinding met Hoekedorp was belangrijk, want de Heren van Oostkerke hebben zonder twijfel de Oostmolen opgericht na het verdwijnen van de molen bij de kerk van Hoeke, die we hiervoren vermeld hebben volgens de bewijsplaats uit 1324.
De omstandigheden en de bereikbaarheid van de Oostmolen werden echter gewijzigd wanneer, rond 1412, de Hoekevaart gedolven werd om de streek beter te ontwateren (10). Een deel kliënten van de Oostmolen konden de molen moeilijker bereiken of ze moesten een langere omweg maken. Waar de belangrijke weg van Hoeke naar Westkapelle afgesneden was door de Hoekevaart, was een brug gelegd : daar was dus de geschikte plaats voor een molen !
Wij menen dan ook dat de huidige Hoekemolen precies dààr opgericht is, tengevolge van het delven van de Hoekevaart waarover de Hoekebrug was gelegd ; en dat tengevolge daarvan de Oostmolen verdwenen is.
Aan de hand van voorgaande gegevens kunnen we nu afleiden waar de inwoners van Hoeke achtereenvolgens hun graan hebben kunnen laten malen. Dit zal eerst geweest zijn op de molen van Jan Tobbin bij de kerk van Hoeke, de molen die vermeld wordt in 1324. Na het verdwijnen van die molen moesten ze iets verder naar de Oostmolen van de Heren van Oostkerke, die langs de straat van Hoeke naar Oostkerke stond en die vermeld wordt in 1405. Tenslotte hebben de Heren van Oostkerke, na het delven van de Hoekevaart, hun Oostmolen verplaatst naar Hoekebrug waar nu nog altijd de Hoekemolen staat, die voor het eerst in 1481 vermeld wordt maar die zeker wel een halve eeuw ouder is.
We vertellen nu verder over deze derde molen. De volgende vermelding van Hoekemolen komt voor in 1569 in-het Register van Landen en Renten van de kerk van Hoeke. In het 22ste begin van de Watering van Sheer Baselishoek bezat de kerk een rente van acht schellingen parisis op 50 roeden grond, nl. de molenwal waar de molen van Hoeke op stond. Als eigenaars worden vermeld : Mijnheer van Maldegem, daarna de erfgenamen van Cornells van de Woude en in 1652 Michel van Nieuwenhuyse. Deze laatste verwierf de molen door aankoop. Zijn weduwe bezat hem nog in 1662.
De Hoekemolen is ook aangeduid op de geschilderde kaart van het Brugse Vrije, gemaakt door Pieter Pourbvain 1579. M. Coornaert in zijn "Overzicht van de molens in het Noordvrije", verschenen in het Liber Amicorum Rene De Keyser, vermeldt op blz. 63 dat de molen van Hoeke gedurende de Godsdienstoorlogen op het einde van de l6de eeuw vernield werd. De heer Coornaert leidt dit af uit het feit dat in 1596 de molenwal vermeld wordt zonder dat de molen zelf genoemd wordt.
De molen was er zeker terug in 1627, vermits hij aangeduid is op de kaart van Claes Jansz. Visscher, die in dat jaar uitgegeven werd.
In 1702 kon of mocht de Hoekemolen niet draaien door de aanwezigheid van Hollandse troepen. De molen is ook afgebeeld in het Register van het land van de kerk van Hoeke, gemaakt in 1781.
Op al de genoemde kaarten kunnen we een houten staakmolen herkennen. "Het einde van de houten staakmolen kwam er in 1839.
Op 27 juli 1839 tussen 4 en 5 uur in de morgen werd de korenwindmolen van Joannes van Holm langs de Hoekevaart door een stormwind omgeworpen en volledig verbrijzeld. Het huisgezin Van Holm, bestaande uit zeven personen, was nu straatarm geworden. De gemeente Hoeke vroeg dat de Regering de molenaar zou schadeloos stellen. Drie dagen later vroeg de gemeente aan de arrondissementscommissaris de toelating voor Van Holm om in het arrondissement een collecte te doen (11).
De molen werd heropgebouwd in baksteen in 1840. Deze onderneming is wellicht te zwaar geweest, want er wordt beweerd dat de molenaar failliet ging en dat de molen verkocht werd. Eenzelfde lot was de molenaar van Oostkerke beschoren in 1880 en 00k de molenaar van Damme onderging hetzelfde lot nadat in 1867 zijn molen herbouwd werd in steen (12).
Desondanks bleef de molenaarsfamilie Van Holm verder malen op Hoekemolen. Joannes Van Holm maalde er nog in 1848 en de familie Van Holm werd later zelfs terug eigenaar van de molen.
Rond 1930 heeft de toenmalige eigenaar, Teophiel Van Holm, een mechanische maalderij opgericht die totaal onafhankelijk stond van de Hoekemolen. Deze maalderij werd aangedreven door een motor die werkte met armgas. Volgens de heer Gilbert Boone van Hoeke, had die motor maar een vliegwiel dat minstens 2,5 meter hoog was. Na het inrichten van die maalderij is de stenen windmolen beginnen vervallen, bij zoverre dat T. Van Holm hem wilde afbreken.
Intussen was echter door de Belgische Staat de Natiënlaan aangelegd van Maldegem naar Knokke, waarlangs het verkeer richting zeekust, altijd maar is toegenomen. Vermits de Natiënlaan vlakbij de molen ligt, zagen velen met spijt het verval van de mooie Hoekemolen. Deze werd gered dankzij het feit dat de Belgische Staat ham aankocht in 1936. Sedertdien liet het Rijk af en toe herstel1ingen uitvoeren, maar nooit kwam het zover dat de molen terug kon malen.
De heropstanding van Hoekemolen
Het vroegere Hoeke behoort, sedert de fusie van gemeenten, tot de nieuwe stad Damme die een groot deel van de Zwinstreek omvat en waar veel aandacht besteed wordt aan monumenten en toerisme. Op 11 november 1981 werd Hoekemolen geklasseerd als monument.
In de stad Damme werkt een aktieve dienst voor toerisme die maandelijks een informatieblad uitgeeft: "’t InformaDammeke". In de nrs. 12 van 1984, 3 van 1985 en 3 van 1986 vernamen we zeer belangrijk nieuws in verband met Hoekemolen.
In 1984 stelde de kunstenaar Charles Delporte uit Charleroi aan het stadsbestuur van Damme voor om een reeks van 20 van zijn bronzen beeldhouwwerken permanent tentoon te stellen op het gelijkvloers van de molen van Hoeke. Het Rijk, met name de Regie der Gebouwen, ging als eigenaar daarmee onmiddellijk akkoord. Meer nog : het Rijk zou zorgen voor de volledige herstelling van Hoekemolen en deze terug maalvaardig maken.
In maart 1985 werd door de Regie der Gebouwen de gebruikstoelating van Hoekemolen overgedragen aan het stadsbestuur van Damme. De officiële schenking van de kunstvoorwerpen door Ch. Delporte, vond plaats op 22 maart 1985. Vanaf 23 maart 1985 was de molen toegankelijk voor het publiek tijdens de weekends tussen 14 en 17 uur.
In 1987 zullen Arnold Snauwaert en Hugo Schoonheere, die beiden een molenaarscursus hebben gevolgd, de Hoekemolen bedienen als molenaars en er weer graan malen tot meel. Een betere toekomst als volwaardige "korenwindmolen" en als museum kan moeilijk gewenst worden.
De bekende molenaars op Hoekemolen
Deze onvolledige lijst werd samengesteld met behulp van de uitzendrekeningen van Oostkerke, de volkstellingen van 1748 en 1814, gegevens uit registers van doop, huwelijk en overlijden alsook mondelinge mededelingen.
- Jan Melis (1631-1636) Jacob Coppens (1682) Lauwereyns van Nieuwmunster (1686) (1702 : Hoekemolen werkt niet door de aanwezigheid van Hollandse soldaten Charles Quick "insolvent overleden" en heeft vóór het einde van zijn pacht de molen verlaten) Benedikt Van Overbergh (1711) Jacob Moret (1732)
- Jozef Govaert, gehuwd met Pieternelle Schilman ; ze hadden 4 zonen en 2 dochters (1742-1750) Pieter Serruys : zijn 1ste vrouw Veronica Van Gaever stierf op 3 oktober 1769, 32 jaar oud; hij hertrouwde met Joanna -Sarlet (of Sallet) (1769-1784)
- Na de dood van P. Serruys hertrouwde Joanna Sarlet op 21 december 1791 met Joseph De Vilder, geboren te St.-Kruis en zoon van de molenaar van Ter Pannemolen en broer van Augustin De Vilder, molenaar te Oostkerke (13).
Volgens de volkstelling van 1814 werd De Vilder geholpen door Pieter Seghers, molenaar, geboren te Hoeke op 20 maart 1806 en zoon van Jozef Seghers en Maria Joanna Serruys, die op haar beurt een dochter was van een vorige molenaar op Hoekemolen, nl. Pieter Serruys en Joanna Sarlet. Op 1 maart 1828 vestigde zich, waarschijnlijk na de dood van Joseph De Vilder, op Hoekemolen de pas vermelde Pieter Seghers. Op 1 maart 1832 stierf de 74 jaar oude molenarin Joanne Sarlet, waarop Pieter Seghers, samen met zijn moeder Maria Serruys die ook weduwe was, uitweek naar Brugge.
In maart 1832 kwam Joseph Van Holm, geboren op 3 januari 1806 als zoon van de molenaar van Westkapelle, zich vestigen in Hoeke. Hij was gehuwd met Joanna Rotsaert van St.-Andries. Molenaar Joseph Van Holm redde op 22 februari 1833 korporaal Sommelier van het 10de Ligneregiment die bij het terugkeren van Westkapelle in de toegevroren Hoekevaart was gesukkeld. Daarvoor kreeg J. Van Holm een erepenning bij Koninklijk Besluit van 30 juli 1833. De penning werd hem op 22 december 1833 overhandigd door de burgemeester van Hoeke. Het was de eerste Belgische decoratie die daar werd uitgereikt (14).
Joseph Van Holm verliet Hoekemolen op 9 mei 1837. De dag daarop werd hij opgevolgd door zijn broer Jan Van Holm, die ook van Westkapelle kwam en aldaar geboren was op 23 juli 1799. Hij was gehuwd met Isabella Van De Waetere, geboren in Dudzele. Jan Van Holm, die de Hoekemolen herbouwde in baksteen en er nog maalde in 1848 zoals we hiervoor zagen, is op een mij niet gekende datum opgevolgd door zijn zoon Leopold Van Holm, gehuwd met Rosalie Thiel.
Hun zoon Teophiel Van Holm volgde hen op en die was gehuwd met Stefanie Morrelgem. Hij stierf te Vyvekapelle op 3 januari 1950. Hun zoon Prudent Van Holm, gehuwd met Alolsa De Cock, is de laatste molenaar te Hoeke. Hij maalde er nog met de wind maar ook met de mechanische maalderij en hij woont nog steeds in de nabijheid van Hoekemolen.
Verwijzingen
- Rijksarch. Brugge, Reg. Vrije nr. 4529, anno 1793
- Rijksarch. Brugge, Reg. Vrije nr. 15786, Paalboek Hoeke
- Rijksarch. Brugge, Reg. Vrije nr. 4529, Rolle Oostkerke, Hoeke en Monnikerede, anno 1793
- J. De Smet, Hoeke van 1820 tot 1840, in "Rond de Poldertorens" 3e jg. 1961, p. 122 e.v.
- M. Coornaert, Westkapelle en Ramskapelle, p. 37
- K. De Flou, Top. Woordenboek, lOe deel, kol. 838
- Kerkarchief Oostkerke.
- Rijksarch. Brugge, Aanwinstens nr. 3676
- R. De Keyser, De Dorpsmolen van Oostkerke, Rond de Poldertorens jg. 27, nr. 4 p. 160, 1985
- M. Coornaert, Knokke en het Zwin, p. 44-45, 198
- J. De Smet, Hoeke van 1820 tot 1840, R.d.P. 1961, p. 122 e.v.
- R. De Keyser, Dorpsmolen Oostkerke, R.d.P. jg. 27, nr. 4, p. 176, 1985
- idem
- J. De Smet, Hoeke van 1820 tot 1840, R.d.P. 3e jg. 1961, p. 122 e.v. .
Nota
Er zijn twee technische beschrijvingen van de molen van Hoeke verschenen:
- in Kunstpatrimonium voor West-Vlaanderen door Dr. Luc Devliegher, deel 4 "De Zwinstreek" 1870 p. 75 ;
- in Kunstpatrimonium voor West-Vlaanderen deel 9, Dr. Luc Devliegher "De molens in West-Vlaanderen" 1984, p. 170