Over Knokse mensen, van geboorte tot dood, schreef Toon Ghekiere zijn eigen leven door. Uit de jaren ’50 diepten we enkele van zijn persartikels op, allemaal interessante documenten, die men in hun tijd kan lezen (met illustraties mee, toen niet te best afgedrukt) getekend A.K. – Antoon Knokke.
Dan over:
Het Volk - Mensen van bij ons
Knokkes volksdichteres heengegaan – 20-01-1956
Gustaatje Claeys, de volksdichteres van Knokke – (A.K.)
Toon Ghekiere
Het best heeft iedereen Gustaatje Claeys gekend, toen ze van 's morgens vroeg tot ’s avonds, met haar ezeltje en een karretje met groenten "haar kalanten" ging bezoeken... Zij was een figuur, die met Knokke vergroeid was, maar die sinds enkele jaren alleen nog leefde in onze herinnering... Niet dat Gustaatje er niet meer was, maar haar sympathiek figuur was van het ezeltje gescheiden.
Haar leven was niet altijd zon... Geboren te Beernem uit een eenvoudig gezin met 6 kinderen, mocht zij twee jaar naar school lopen. Twee jaar, en dan wachtte het "speldewerkkussen" in het schooltje te Beernem. Maar ze hielp liever in de vrije natuur... De oorsprong echter van haar "leuren" ligt in het feit dat zij zekere dag prachtige pelsen toevertrouwd kreeg om ze aan huis te verkopen. Dàt was naar haar zin. Later kreeg ze van haar vader een karretje en een hond, Turk, waarmee ze de ganse omtrek afleurde. Zelfs kwam ze naar Heist om mosselen, en bracht ze te Beernem aan de man.
In 1911 trad ze in dienst, zoals haar twee andere zusters. Zij kwam terecht te Brugge bij de vader van Bob de Veen, de gekende voetballer. Later diende ze bij een heer die veel dichtte. Daar had ze veel interessante gesprekken, en deed ze het verlangen op haar gedachten in verzen uit te drukken.
Zo werd Gustaatje enkele jaren later ingeschakeld in de Knokse gemeenschap. Ze kwam inwonen bij haar broer Henri Claeys, dicht bij de oude Ste.-Margaretakerk, en bleef daar acht jaar. Met haar ezeltje en haar karretje kwam zij overal te Knokke, en maakte zeer talrijke vrienden. Onder haar "kalanten" waren veel vooraanstaanden. Iedereen wist dat zij bij Gustaatje terecht konden om geholpen te worden. Nadien verhuisde ze wel – er waren veel kinderen bij haar broer – maar na zowat overal in Knokke te hebben gewoond, kwam zij terug bij de familie inwonen. Haar broer was ondertussen gestorven en zo ging ze zich meer en meer hechten aan haar neefjes, nichtjes en al haar vrienden in het algemeen. Het is daar dat ze dan haar gedichtjes, die ze zo gaarne had geschreven doorheen haar hard en lastige leven, verzamelde. Eén harer gedichtjes, voor Koning Leopold III, nadat hij in 1940 zoveel levens had gered door de overgave, werd door de Koning zelf, met een dankbrief aan Gustaatje beantwoord.
Voor enkele jaren werd haar levensdroom verwezenlijkt: haar gedichtjes – ongekunsteld, maar rijk van inhoud – werden in een boekje gedrukt. Dàt was haar testament dat ze aan al haar neefjes, nichtjes en vrienden achterliet en waarin we nu nog lezen:
"Goen avond mijn ezelke, mijn enige steun ....
Goen avond mijn ezelke, Mijn tranen en lot
geef ik in d' handen van U, o mijn God"
Haar gedichten spreken ons van haar werk, van haar katje, van de zovele Lievevrouwkes op haar weg, van de bloemen, haar huis en het dorpje waar ze geboren was...
Zij ... die een moeder was geworden voor de "Claeystjes" te Knokke, heeft aldus een schoon testament nagelaten, vol schoonheid en doordrenkt met een diep-menselijke goedheid.
Vandaag, donderdag, wordt ze begraven, te 9 u. in de Ste.-Margaretakerk. Als een kaarske zo is haar leven uitgegaan. Zij, de eenvoudige volksdichteres, heeft nooit geklaagd. Haar ontelbare vrienden zullen haar zeker een laatste groet brengen. Knokke zal Gustaatje Claeys missen.
Knokke – Knoks pionier overleden (1955)
De heer Alfons Cosijn. (A. K.)
Toon Ghekiere
Vandaag Woensdag, te 11 u. heeft in de kerk van het H. Hart de plechtige lijkdienst plaats voor de h. Médard Alphonse Cosyn, Ridder in de Leopold II-Orde, Erevoorzitter van de Hoteliersbond van Knokke en medestichter van het Comité voor Toerisme.
In de rouw, die de families Cosyn en Ide slaat, voelt gans Knokke zich getroffen. Inderdaad, met hem is ons één van de eerste pioniers van Knokke ontvallen.
Médard Cosyn werd alhier geboren in 1883. Zijn vader was brouwer en woonde in ‘t dorp. Moeder hield een grote winkel waar alles te verkrijgen was. Deze familie waarvan men de voorzaten te Knokke reeds kon vinden in de tijd dat er nog minder dan 100 inwoners waren, heeft de evolutie mede gemaakt, welke tal van Knokkenaars hebben gekend.
Dat bestaande kleine herbergen uitgroeiden tot hotels kunnen wij wel aannemen, maar het was nog de h. Médard Cosyn zelf die ons verhaalde hoe ook anderen – de Cosyn’s waren er het voorbeeld voor – tot hoteliers uitgroeiden. De reizigers die de bloeiende winkel kwamen bezoeken met paard en sjees, bleven er overnachten... Nu en dan zouden zij eens een vriend of kennis, om er enkele dagen te verblijven, en het is de jongere generatie – de h. Médard Cosyn en zijn zusters – die er het hotelbedrijf aanvatten.
Velen zullen wel het hotel Cosyn hebben gekend, dat in 1907 volledig werd herbouwd. Het is van daaruit dat hij de evolutie van Knokke heeft meegemaakt, niet als een “meeloper”, maar als een voorman. Hij was het immers die in 1908 samen met de h. Lantsoght en enkele anderen, alhier de medestichter was van de plaatselijke hoteliersbond, waarvan hij al de rangen heeft doorlopen. De h. Médard Cosyn was inderdaad een werker, en zowel als secretaris, schatbewaarder en vanaf 1932 als voorzitter, wist hij dat hij als voorman “ten dienste stond” van zijn collega’s.
Ook in het Comité voor Toerisme, wist hij zijn man te staan. Hij ontbrak er niet bij de stichting, en jarenlang was hij er schatbewaarder van. Het is pas voor anderhalf jaar dat hij zelf ontslag als dusdanig indiende, en dit om enkele administratieve veranderingen te vergemakkelijken.
In 1935 kocht hij aan de zeedijk het “Claridge’s” hotel, en trok er in 1937 met zijn ganse gezin binnen. Van dan af was het zijn zoon, Etienne die met vader naast zich de leiding op zich zou nemen. Het was voor Médard Cosyn, een levensdroom, die in vervulling was gegaan, dank aan zijn noeste arbeid en zijn onverdroten studie.
Met hem verliest Knokke en het hotelbedrijf één van zijn voorvechters, en deelt in de rouw van de diepbedroefde familie.
Driemaal vereremerkt in acht dagen! (1953)
Schepen Rombout van Knokke (A.K.)
Toon Ghekiere
Onder onze mensen vinden we zo hier en daar enkele buitengewone personen, die geroepen zijn, om tal van groepen bij elkaar te houden. Ze zijn dan over het algemeen gekozen tot voorzitter van een of meer verenigingen. En meestal zijn ze voorzitter, daar waar een hele boel werk aan vast zit! Het zijn figuren, die stilaan, al “lijdend” aan de leiding komen. Het zijn mensen die het cement gaan vormen in onze samenleving, om de zo verdeelde mensen van nu te binden, door hun persoonlijkheid aan één zelfde streven.
Jet Rombout is te Knokke één dier figuren. Hij kent Knokke sinds vele jaren en werkte er reeds in 1907, in de houten barak, dicht bij de plaats waar nu het Links Hotel staat. Daar stond nl. een stoommachine van 25 PH welke moest zorgen voor de verlichting van het Hôtel du Zoute en het Jacobs-hotel, met daarbij een tiental villa’s en honderd meter verlichting langs de zeedijk.
Dat was in die tijd gans ons electrisch net, maar... het waren jaren van uitbreiding. Reeds in 1909 werd er een tweede stoommachine geplaatst.
Jef Rombout heeft Knokke dus weten groeien... en hij groeide mee! In 1912 hielp hij aan het voleindigen der nieuwe electrische centrale, uitgerust met twee Dieselmotoren. Elk jaar breidde Knokke zich uit en in 1914 werkte de Centrale reeds met motoren tot een totale kracht van 800 PH. Dan kwam de oorlog.
In 1919 begon de groei van Knokke opnieuw. Jef Rombout was ook terug. Nu niet meer werkende bij de Centrale, maar als zelfstandig elektricien.
Het is in al die jaren dat hij als bekwaam vakman naam wist te maken. Wat al jonge elektriciens werden niet door zijn hand gevormd? Als eerste zelfstandig te Knokke, na de grote wereldoorlog, heeft hij duizenden installaties gedaan, te Knokke en in de omgeving.
Maar ons land kende een nieuwe oorlog. En ook daarna wist Knokke zich op te werken tot eerste badplaats onzer kust.
Intussen was Jef Rombout al in tal van verenigingen. De mensen hadden een kerel nodig, uit één stuk, die wist, dat hij als bestuurslid of voorzitter er niet was om gediend te worden, maar om te dienen! Meer en meer ging hij veld winnen in het openbaar leven, tot hij bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen, als eerste derde schepen van Knokke werd aangesteld.
Zo had Knokke voor de eerste maal drie schepenen en Jef Rombout was de eerste, die derde schepen werd.
Sinds die tijd schijnt hij de voorkeur voor het cijfer drie te hebben bewaard. Op Woensdag 16 December ontving hij de Gouden Medaille in de Kroonorde voor zijn diensten aan de gemeenschap, als voorzitter van de Vlaamse Scherpschutters sedert 1945 en als bestuurslid der zelfde vereniging sedert 1913.
Alle goeie dingen bestaan uit drie, zei Jef Rombout, onze sympathieke schepen der openbare werken! En zo kwamen we het te weten, dat hij amper vijf dagen vroeger de gouden medaille der orde van Leopold II had ontvangen voor zijn 35-jarig werk als zelfstandig patroon, alsook de nijverheidsmedaille 2de klas als bestuurslid van het verbond der elektriciens (Merbo) sedert de stichting.
Dat kunnen zeker weinigen van onze mensen zeggen. Maar, ja, Jef Rombout had steeds een voorliefde voor het cijfer drie!
35 Jaar in dienst der St-Margaretakerk (1-3-1955)
Koster Robert Delaruye aan zijn gammel orgeltje in de St. Margarethakerk te Knokke (A.K.)
Toon Ghekiere
Onder onze kosters vinden we hier en daar wel eens figuren die het vernoemen waard zijn. Vooral in Vlaanderen is dat zo, en wij geloven dat we te Knokke in de St-Margaretakerk, die binnenkort zal afgebroken worden om plaats te maken voor een nieuwe kerk, ook zo'n kostertype bezitten.
De h. Robert Delaruye is, inderdaad, een eigenaardig man. Hij werd in 1895 te Gent geboren. Na schitterende studies aan het conservatorium belandde hij in 1919, begin December, te Knokke. Hij was dan reeds getrouwd en mevr. Delaruye moet voor haar man zeker niet onderdoen. Wat betreft haar eigenaardige gewoonten natuurlijk. Beiden zijn zij vertrouwd geraakt met de Knokse samenleving, en er een effectief deel van gaan uitmaken. Want naast zijn dienst in de oude kerk, is de koster tevens een bekend piano-stemmer, en dierenvriend.
Het is echter goed dat wij ter gelegenheid van zijn meer dan 35-jarig werk in de St-Margarethakerk, een woordje zeggen over zijn loopbaan als koster. Hij is ten andere echt het type dat wij ons van een koster voorstellen en heeft daarbij een eerbiedwaardige baard, waarvoor wij, als misdienaars, steeds een grote eerbied hadden.
Met hart en ziel heeft hij zijn dienst vervuld, en niettegenstaande het kleine kortademige orgeltje dat vroeger met de voeten moest worden geblazen, reeds zijn mooiste jaren lang voorbij is, toch weet hij er met grote behendigheid en vakkennis de plechtige diensten mede op te luisteren, zodanig dat de wijwaterpompiers, die achteraan in de kerk over een stoel hangen, tegen elkaar zeggen “Moar luster toch keer noar de kostere, up zo’n oukden bak!!”
Ja, koster Delaruye heeft niet voor niets 35 jaar achter de rug. Hij kent de kunst om met weinig middelen een goed resultaat te bekomen.
Intussen hebben de meeste piano’s van Knokke bij hem hun biecht gesproken, d.i. bijna alle hebben ze reeds onder de spansleutel gestaan van deze bekwame “Accordeur”. Daarnaast is hij een groot dierenvriend: daar getuigen zijn drie honden, zijn vogels, en schildpad voor. En in deze liefde wordt hij flink bijgestaan door zijn vrouw, die als een onafscheidbare gezellin, overal met hem samen is te zien. Zoals we het reeds zegden: beide zijn onafscheidbare figuren geworden uit onze Knokse samenleving en na zijn 35 jaar dienst in de St-Margaretakerk, heeft de H. Delaruye reeds héél wat zien gebeuren alhier.
Sommigen kunnen nu wel zeggen dat zij de koster sinds al die tijd niet bij zijn naam kenden, maar dan voegen wij erbij: “Misschien niet bij zijn naam, maar wel bij zijn baard!”.
Dat hij zijn populariteit als artistieke kosterfiguur dankt aan zijn baard zal de h. Delaruye van ons zeker niet kwalijk nemen, en bij deze 35 jaar dienst in onze St-Margaretakerk, bieden wij hem onze meest hartelijke gelukwensen en …. nog vele jaren, opdat we hem nog eens zouden mogen zien op het nieuwe orgel van de nieuwe kerk!
Bloed kruipt … waar het niet kan gaan (24-12-1953)
Staf Bil, die met zijn broer Constant de zaak in orde bracht, zal zijn grondlijn en aas met dit zelfgemaakt zeilbootje driehonderd meter ver in zee zenden. Goede vangst! - (A. K.)
Toon Ghekiere
Het is misschien moeilijk in het nieuwe Knokke, dat nà de oorlog een ongewone bloei kent, de oudere elementen op te zoeken, laat staan, spontaan te ontdekken. Nochtans, onder deze bevolking, waar bijna alle steden van ons land hun steentje hebben bijgebracht, leeft er nog het oude ras van vissers en strandschuimers, van wie alleen de geschiedenis durft gewag maken. Sinds lang hebben hun kleine lage en scheve woningen in de duinen plaats gemaakt, ofwel voor de nieuwe lanen en gebouwen, ofwel voor enkele meer modern opgevatte hoeven. Van de oorspronkelijke duinhoeve – waar het harde labeur in de zandgrond een schrale opbrengst gaf – kunnen we enkel nog op een paar plaatsen een oude boom als aanwijzing vinden.
De hoge en andere hullen werden geciviliseerd, het natuurschoon in een keurslijf van strakke betonnen banen gestoken. Dat was de vooruitgang! En zeggen dat we te Knokke geen klagen hebben! Gelukkig was er de familie Lippens, die de natuur steeds een zo ruime plaats mogelijk voorhield, in haar nieuwe plannen.
De oude bevolking werd ook bijna geheel op de achtergrond gedreven. Men vindt er nog enkele bekende namen, maar nieuwe Knokkenaars hebben eigenlijk het reuzenaandeel in de ontwikkeling der badplaats verworven.
Als we echter in het oude Zoute, nabij het Amerikapad, de mannen gadeslaan, vinden we er een hele reeks – we zouden bijna zeggen – een folkloristische reeks, waardig om in een museum te prijken.
Vroeg in de morgen kan men ze op het strand ontmoeten... of bij ’t vallen van de avond met een kleine versleten waskuip met een zeiltje er op in zee, om zo hun lijn op de gewenste diepte te brengen. Nu echter hebben ze het met een autoband gedaan.
De lijn met grondgewicht en aas wordt erop gelegd, en na zowat 10 minuten bereikt dit nieuwsoortig schip de gewenste diepte, op zowat 300 meter van de oever. Een ruk laat de grondlijn in het water vallen, terwijl het scheepje met een andere lijn wordt ingehaald. Na een uurtje kunnen ze dan een tiental “scharretjes” ophalen en het spelletje hernemen.
Dat onze mannen reeds navolgers hebben, hoeft niet gezegd, en men kan hen reeds van op het eind van de dijk bemerken, allen die het zaakje afkeken. Er zijn er reeds een hele rij, die op een goede afstand van elkaar de grondlijn in zee laten.
Er zit nu eenmaal vissersbloed in hun aderen, en, waar het niet gaan kan, kruipt het.
Er is ten andere bij de gebroeders Bil steeds iets nieuws! Als “uitvinders” van het nieuwe vis-stelsel hebben ze echter zichzelf overtroffen, want tot nog toe bepaalde het zich tot een gevangen spreeuw, die geringd werd achter het ijzeren gordijn en een "paddestoel" van vijf kilo!
Of is dit alles het gevolg van het rasechte oude Knokse vissersbloed, dat door hun aderen stroomt??
Onder de bolster van hun ruw uiterlijk hebben zij daarbij een gouden hart, en het is met plezier dat we hen hartelijk gelukwensen, met hun laatste uitvinding.
Kamiel Wemaer: Moed en zelfopoffering (29-08-1954)
Het bewust karretje uit Knokke. Inset: Kamiel Wemaer
Toon Ghekiere
Een grote figuur zegde eens, dat er drie dingen moeilijk waren om tegen te houden: “Een paard dat op hol slaat, een boer die een vaandel draagt en een meiske dat verliefd is...” Kamiel Wemaer uit Knokke heeft het eerste van de drie tot een goed eind weten te brengen.
Vóór enkele dagen werd hem officieel het burgerlijk ereteken voor moed en zelfopoffering toegekend. En dat heeft hij verdiend! Hoe... dat is een kleine historie, die velen is ontsnapt, omdat het gebeurde, toen iedereen tot over de kop in het werk zat, nl. 15 Augustus 1953. En als die decoratie eerst een jaar later werd toegekend, dan zijn zijn verdiensten er niet minder om.
We zegden dus... dat er een kleine historie aan vast zit. Welnu, iedereen vond het wel prettig in die tijd, door Knokke’s straten zo’n karretje te zien rijden, dat meer weg had van een folkloristische attractie, dan van een reclame. En toch... het was reclame, voor sterke drank.
Een oogopslag op onze foto, en iedereen zal zich iets herinneren over dit karretje, door een schimmel voortgetrokken door het stadsgewoel en waarop “Dis”, een oud kereltje, de teugels hield. Soms was de koetsier wel ingedommeld en gingen paard en karretje zelf hun gang. Maar dat was dan maar een pret te meer voor de voorbijgangers.
Op die bewuste 15 Augustus was de “Zeegalm”, de Knokse harmonie, van de partij, en trok aan de kop van de processie langs de Lippenslaan. De schimmel van het leuke karretje was daarmee niet accoord, spitste de oren, ging eens op de achterpoten staan, zwenkte naar de andere zijde van de Lippenslaan, sloeg het karretje en mannetje te pletter tegen een paal van de electrische leiding vlak vóór Kopsdreef en Lamoralstraat en stormde dan vooruit naar zee toe, in volle verkeer.
Gelukkig kwam daar Kamiel Wemaer van zijn werk terug uit Brussel. Niettegenstaande hij al flink in de vijftig was, aarzelde hij geen ogenblik, greep het dier bij de teugels en kwam met paard en al in de “boompjes” van de Lippenslaan terecht. Maar de teugels loste hij niet. Gelukkig, wie weet wat al ongevallen het verschrikte dier nog op zijn actief zou genomen hebben.
De rest van de historie?
“Dis”, het oude mannetje, kwam voor vier maand terecht in de kliniek met gebroken ribben, maar bracht het er gelukkig van af. Het karretje werd “opgevaagd” en het paard weggebracht. En Kamiel Wemaer trok naar huis. Het is ten andere door de zorgen van de eigenaar van het karretje, dat het nodige gedaan werd om hem officieel te belonen voor deze daad van zelfopoffering.
Wij wensen hem er hartelijk geluk mede, want zijn ereteken heeft hij dubbel en dik verdiend!
Casimir Lingier, postbode, secretaris, conservator en Knokke-kenner (19-02-1956)
Casimir Lingier, in de dagen toen hij dagelijks vele kilometers te voet moest afleggen als "facteur nr 2"
Toon Ghekiere
Het is wel mogelijk, dat men te Knokke gemakkelijk nog enkele mannen van het oude Knokke kan vinden. Maar dat men er iemand uit hale die Knokke zo door en door kent, en tevens een warm hart toedraagt als Casimir, zal wel al moeilijker zijn.
Immers, Casimir Lingier, die te Knokke werd geboren een paar dagen voor het einde van het jaar 1885, legde te voet, en later per fiets, duizenden kilometer af alhier. Zijn schoolgaan was gauw afgelopen en hij mocht een stiel gaan leren.
Casimir, die niet dom was, wist echter na enkele jaren zich binnen te loodsen in de post, en sedert die dag heeft hij Knokke in alle richtingen doorkruist. Ja, Casimir kan nog vertellen van de tijd dat briefdrager nr 2 de grote buitenronde mocht doen. En dat van dan nog het meest te voet tot aan het Hazegras.
En naarmate Casimir méér brieven te dragen kreeg, groeide de post en ook Knokke verder uit. Er kwamen "facteurs" bij, en er kwamen zoveel huizen bij, dat het een hele karwei werd. En zoals een goede brievendrager bleef Casimir van alles op de hoogte. Daar was geen mens in Knokke die roerde, of Casimir wist het te vertellen. Hij was ten andere bekend bij al de folkloristische typen van de Knokse agglomeratie, hij kende de mannen die de “keuntjes” in de duinen klopten en de strandjutters. .. en liet zich daarbij inlijven in de schone St-Sebastaansgilde, waarvan hij sinds 1925 secretaris is.
Tot zijn eer moet worden gezegd: als Casimir Lingier secretaris is van een groep mensen, dan staat hij daar met hart en ziel voor in, en zo was het met de St-Sebastiaansgilde, die hem soms veel schrijfwerk te slikken gaf. We konden ze echter beter vinden: een secretaris die "facteur" is, dat is zo een beetje een koppeling van twee machtsposities, die goed van pas komen!
Zo kwam het dan ook dat voor enkele dagen Casimir een algemene hulde kreeg van de Gilde om zijn 25 jaar werk als secretaris. Niet dat hij moest worden vervangen, maar wel bijgestaan. Daarvoor koos hij zelf een paar jongere krachten uit. Maar iedereen in de Gilde gaat er mee akkoord dat ze Casimir nog wel voor 25 jaar als secretaris willen. Was het hij niet die zich bezig hield met het volledig opknappen van de oude documenten, die deze Gilde sinds 1600 weet te bewaren. Dat kostte een moeilijk te bevroeden geduld en zeer veel tijd.
Casimir Lingier werd aldus de man, aan wie men het werk als conservator zou toekennen, van de tentoonstelling "Knokke’s verleden in beeld" welke door enkele verzamelaars sinds enkele jaren werd gesticht.
Het is tijdens dergelijke tentoonstellingen van oude foto’s en beelden dat Casimir als de oude briefdrager van Knokke wederopleeft. Hij kan met de mensen meegaan om een of ander met gepast commentaar toe te lichten, en dan is het of hij opnieuw zijn aantal kilometers doorheen Knokke aan het doen is.
Tenslotte: Casimir is nog een van die oude Knokkenaars die het hart op de rechte plaats draagt, en steeds voor de gemeenschap hebben gewerkt. De St-Sebastiaansgilde mag fier op hem gaan, en ook wij, wij wensen hem nog vele jaren als secretaris van deze bloeiende schuttersgilde te Knokke te zien.
Ten dienste van de armen (12-04-1955)
Mevr. Lamote, voorzitster ven de C.O.O. te Knokke (A.K.)
Toon Ghekiere
Knokke heeft het geluk, aan het hoofd van de Commissie van Openbare Onderstand een persoon te hebben, die onze armen verstaat en begrijpt. We mogen het zeggen: niemand zou het beter kunnen dan Mevrouw Lamote.
Wij geloven dan ook dat het niet ongepast is, nu Mevrouw Lamote volgend jaar, 10 jaar haar volle toewijding gaat geven aan de C.O.O., en reeds verscheidene jaren als voorzitster dit heerlijk werk voor de minst bedeelden weet tot een goed einde te brengen, haar even in het licht te stellen en dat met de bedoeling onze mensen beter het werk van de C.O.O. te laten begrijpen. Wij zegden dat Mevrouw Lamote dit werk uitstekend verricht.
Eerst en vooral is er het feit dat een vrouw – beter dan eender welke man – dit subtiele aanvoelen bezit waarmede zij onze armen beter weet te benaderen en tevens die fijngevoeligheid en eenvoudige goedheid, waardoor de ongelukkigen zich bij haar veilig voelen.
Dan is er ook nog het feit dat het leven van Mevr. Lamote sinds haar kinderjaren reeds aan onze armen gewijd was. Reeds als klein meisje had zij een voorliefde om bij sommige gelegenheden aan de hand van haar moeder, de armen op een buitenkansje te vergasten.
Wij vinden haar terug tijdens de eerste wereldoorlog als terdoodveroordeelde in de gevangenis te Siegburg.
Nogmaals was het haar goed hart dat haar had gedwongen voor onze arme en hongerlijdende bevolking, met geld en geheime documenten over de grens te trekken. De levensmiddelen kwamen, maar voor haar ook 4e gevangenschap. Haar buitengewone oprechtheid en spontane moed bezorgden haar in deze gevangenis een bijzondere plaats aan de levensmiddelenverdeling en hoe dikwijls leed zij zelf honger, opdat haar medegevangenen hun rechtmatig deel zouden krijgen? Daarbij wist zij door haar buitengewoon gevoel voor rechtvaardigheid een plaatsje te veroveren in het hart van alle terdoodveroordeelden in deze gevangenis. Daar tenslotte maakte zij de hardste school door in dienst van de vele ongelukkigen.
Haar veroordeling aanhoorde zij zonder verpinken, op haar verjaardag, en het was de officier, die het doodvonnis voorlas die er haar opmerkzaam op maakte.
De kansen keerden. Mevr. Lamote kwam terug en de jaren gingen voorbij.
In de C.O.O., waar zij vele jaren reuzenwerk verrichtte, wist zij steeds zich volledig ten dienste te stellen van onze mensen, zonder haar wil op te dringen, en steeds met medeweten van de leden van de Commissie en de Burgemeester.
In samenwerking met het werk der Schamele Armen, voor heel speciale gevallen, weet zij te Knokke wonderen te doen. Het komt er niet op aan met het gestelde budget rond te komen: neen, het komt er op aan dat er werkelijk goed zou gedaan worden aan dezen, die door het leven geslagen worden!
Een dergelijk gevoel moet dan toch tevens elk hart, warme sympathie doen ontstaan voor Mevr. Lamote, die een ware apostel van goedheid is en zich met moederlijke goedheid blijft buigen over onze armen, aan wie zij haar ganse leven heeft gewijd. Dat verdient zeker ons aller gelukwensen, en wij weten dat zij het ons ten kwade zou duiden, moesten wij hier niet een warme oproep doen tot alle Knokkenaars om eensgezind beide werken en moreel en materieel van harte te steunen.
Onze excuses voor de kwaliteit van de foto's, krantenknipsels.
Maandag 6 augustus 1956 - Mensen van bij ons
Schepen Dr. Mattelaer gedecoreerd
Dr. Mattelaer
Toon Ghekiere
Toen gans het overige gedeelte van België in 1944 reeds de bevrijdingsvlag zwaaide, kende Knokke nog de oorlog, nog harder en onverbiddelijker dan voorheen. Ingevolge 't saambundelen van vele Duitse strijdkracht welke opgejaagd werden, zowel vanuit Nederland, als vanuit het binnenland, werd Knokke doorlopend beschoten. Het is in die tijd dat Dr. Mattelaer, Schepen van Knokke het ereteken “Ridder in de Leopoldsorde” dat hem zopas toekwam, verdiende.
Immers, van den beginne stond hij in de bres om zijn stadsgenoten te helpen. Met de weinige medische verzorgingsmiddelen welke te Knokke aanwezig waren heeft hij in de toenmalige “Kolonie” (nu de Rijksmiddelbare school) menig stadsgenoot en soldaat het leven gered. In deze donkere dagen van de oorlog bracht hij voor menigeen het stukje zon van naastenliefde en toonde zich de man op wie Knokke ten allen tijde rekenen kon.
Dr. Eugène Mattelaer werd geboren te Kortrijk op 26-7-1911 en vestigde zich slechts in Knokke in 1942. Hij volbracht zijn medische studies aan de Universiteit van Leuven van 1929 tot juli 1935. Na het voldoen van zijn militieplicht kwam hij als assistent in dienst bij Dr. Depuydt in de H.-Hartkliniek te Oostende, dit tot aan het uitbreken van de oorlog. Na de kapitulatie werd hij als krijgsgevangen officier naar Duitsland gevoerd. Bij zijn terugkeer in 1941 vervolledigde hij zijn medische kennis met een specialisering in de tandheelkunde en kwam zich te Knokke vestigen in het huis van Dr. De Beir, met wiens dochter Godelieve hij huwde.
Cultureel promotor
Schepen Dr. E. Mattelaer is werkelijk de promotor, de motor en het hart van het culturele leven te Knokke. Hij dient zijn volk en tracht immer het cultureel op te voeden. Dit heeft hij reeds bij tal van gelegenheden met daden weten te illustreren.
In het verenigen van Davidsfonds en Willemsfonds, alsook de toneelkringen Noorderlicht en Pogen in het cultuurverbond van Knokke zocht hij een samenbundeling van de culturele organisaties te bewerkstelligen, en heeft een onderlinge doeltreffende overeenkomst betracht, wat betreft regelen van speeldata van deze vier voormelde groepen.
“Ridder in de Leopoldsorde” betekent dat het land de vele diensten die hij aan zijn volk bewezen heeft, waardeert. En ook het volk vergeet U niet, Dr. Mattelaer!
“Peetje Coene” (29-10-1956)
Petrus Coens, afkomstig uit Sijsele, doch sinds vele jaren te Knokke wonend, is een der glories van deze badplaats. Hij is goed op weg naar de 100.
Toon Ghekiere
Wie kent hem niet. “Peetje Coene”. Knokke’s oudste mannelijke inwoner, die spijt zijn 93-jarige ouderdom toch nog altijd jeugdige frisheid en jongensachtige guitigheid heeft bewaard? Want op zijn bruin door de zon getaand gezicht ligt de eeuwige glimlach en in z’n stoere Vlaamse kop tintelen de guitige ogen nog steeds als vele jaren geleden. Overal waar men hem ontmoet is hij aan het neuriën. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat stapt hij fiks, op zijn klompen de Knokse straten af, iedereen vriendelijk goedendag zeggend, en menigeen staat hem verbaasd na te kijken en mompelt “Oud worden is toch niet lastig als men de gezondheid heeft”.
Spijt zijn groot optimisme heeft hij het in zijn leven niet gemakkelijk gehad. Petrus Coens werd geboren te Sijsele op 29 juli 1863 in een gezin met 8 kinderen (6 zoons en 2 dochters). De vader was een landbouwarbeider, die vaak ziek was, en zo moesten de jongens reeds heel vroeg de handen uit de mouwen steken. Van school-gaan kwam er niet veel in huis, want zo zegde ons de fikse oude man zelf “Van o me kosten lopen mosten we de koeien goan wacht’n en o ton ne ké slicht were was mochten me no schole goan, mo k’en d’er altope nie vele van onthoukden”.
Hij huwde tweemaal in zijn leven. In zijn eerste huwelijk bracht hij negen kinderen groot. Na de dood van zijn echtgenote huwde hij een weduwe met 6 kinderen en hij kreeg zelf nog 2 jonge spruiten. Alles tezamen bracht Petrus Coene dus 17 kinderen groot in een tijd waarin er nog geen kindertoeslagen bestonden, in veel armoe. Maar ondanks dat alles is hij toch steeds de optimist gebleven.
In 1936 werd hij Knokkenaar na het grootste deel van zijn leven in Moerkerke te hebben geleefd. Hij woonde ook daar nog toen zijn zoon Henri in de oorlog 1914-18 sneuvelde op het Ijzerfront. Afstanden betekenen voor de eeuwige jonge “Petrus” geen hinderpaal “Wètje gie wel menère da’kik de meur van Zeebrugge én helpen moaken, en d’ak ik ton alle doagen weg en wèregingen van Siesele na Zeebrugge, en allemolle te voete zulle”. “Ja menère, k’en hèl me leven vele gewerkt, mo je zi wel da’k d’er nog altid bi zin é”.
De ganse dag is hij op de baan en vaak kan men hem in het Zoute, in het Sparrebos en in het Kalf de banen zien opstappen. In de Zomer gaat hij uit om de auto's te tellen aan de statie, in het najaar om aardappelen te gaan rapen, en gedurende de winter om een luchtje te gaan scheppen. Hij is de beste vriend van onze marktkramers. Op woensdag en zaterdag bij goed of slecht weer is hij paraat, om deze mensen te dienste te staan. Hij is hun helper en hun vriend geworden. Zij vergeten hem ook niet want meermaals zien wij hem het traject van het marktplein naar het huis in de Polderstraat, waar hij met zijn dochter Emilie inwoont, afleggen, beladen met een zak groenten.
"Peetje" is ook de deken van de Boldersvrienden uit de St.-Jorisstraat. Sinds lange jaren is hij reeds hun vriend. En wanneer hij daar niet is, is het leven uit de brouwerij, want altijd weet hij met een vrolijke kwinkslag de hele bolderswereld op zijn kop te zetten. En er gaat geen prijskamp door, of er is een prijs voor hem bij.
Niet alleen bij de Knokkenaren is hij een goede bekende maar ook bij de vele zomergasten. Vaak komt een vriendelijke heer of dame hem gedurende het zomerseizoen een goedendag zeggen. Hij is ook de vriend van de kleuters, die hem een goede eerlijke en guitige oude man erkennen.
Zo slijt deze Knokse glorie zijn oude dag en wij zijn er van overtuigd dat hij de 100 zal halen. Een vijftal jaren geleden diende hij dringend naar het hospitaal overgebracht om een operatie te ondergaan aan de maag, en, zegde Petrus, toen hij 3 weken later terug thuis aan tafel zat te eten “Ze peisden dat ze me ton liggen an, mo ze zin lélik bedrogen ut gekommen zulle”.
En toen wij afscheid namen zegde hij ons “Menère ot da in de gazette komt go gie min da ne ké kommen voorlezen want da kanik nie zulle”. Graag hebben wij het hem beloofd.