Dagklapper uit Knokke
Dagboek 1914 van Garde Casimir
André D'hont
Casimir De Bruecker was in 1887 gendarm te Heist en kwam dikwijls bij Louis Vermeire te Knokke. Daar leerde dochter Maria hem kennen en in 1896 huwde ze haar gendarm. Casen werd als “garde” benoemd en bleef vanaf het begin van deze eeuw zijn dienst uitoefenen onder de burgemeesters Dhoore en De Klerck. Na de eerste wereldoorlog is hij op 63-jarige leeftijd met pensioen gegaan. Sedert 1912 woonde hij op de Lippenslaan en de winkel die zijn vrouw er openhield heette “Bij de garde”. Uiteraard, Casen en zijn vrouw Maria hadden vijf kinderen: Margriet, Oktaaf, Elza, Esther en Germain. Deze laatste is dan Jimmy geworden en was de voorloper van alle verzamelaars van herinneringen aan het oude Knokke. Garde Casimir overleed in 1947, zijn weduwe op 95-jarige leeftijd in 1967.
We slaan dan het dagboek 1914 van Casimir De Bruecker open.
Het was het jaar toen de eerste wereldoorlog uitbrak en Knokke zijn eerste bezetting sedert de onafhankelijkheid moest verduren. Zo was 1914 de inzet van een harde periode, die volgde op de eerste ontplooiing van de badplaats. Knokke telde niet meer dan 3.500 inwoners, Louis De Klerck was burgemeester en had Victor Lamoral en Pier Vermeire als schepenen, terwijl in de gemeenteraad nog Jacob Loeys, Baeyens, Camille Demey, Désiré Ryckaert, Jules Van Houtte en Louis Tavernier zetelden. Casimir De Bruecker was veldwachter, de “garde” die dag-in dag-uit het dorp in handen moest houden. Voor hem werd het pas bont toen de Duitsers kwamen.
Op zondag 4 jan. werd Leopold Devos plotseling ongesteld toen hij bij Ed. Mergaert aan het kaarten was. Men was ten zeerste bekommerd om de penningmeester van de kerkfabriek. Terecht, want hij overleed op dinsdag 13 jan. ’s Anderendaags ging de veldwachter de zegels leggen bij Leopold Devos. Op de volgende zaterdag ging de begrafenis door van de 73-jarige weduwnaar van Maria Traen. Op de vooravond werd een ander overlijden genoteerd, nl. van Philomena Savels, weduwe van Charles De Vulder. Zij was lid der vrouwengilde en bij haar begrafenis op maandag 19 jan. 1914 kon men op haar doodsantje lezen: “Elkeen harer kinderen vermaande zij krachtelijk en vol wijsheid, en met de tederheid der vrouw verenigde zij ene mannelijke krachtdadigheid”.
– links: Casimir De Bruecker als jonge gendarme in 1887.
– rechts: Garde Casimir die in het begin van de eeuw te Knokke voor het gezag instond.
Zo had de garde ook zijn taak te vervullen bij overlijdens. Maar hij noteerde veel meer dat tot het dagelijkse leven in het dorp behoorde.
Op 4 jan. gaf Van Raefelghem een voordracht over groententeelt.. Op de 5e kwam Ed. Van Damme zijn vader bezoeken die ziek gevallen was. De volgende dag was er 's avonds een maaltijd voor de leden der “liggende pers” en op donderdag “vergadering der Velo-Club ten 8 uren en half voor een belangrijke mededeeling”. Casen was reeds met de tram van 7ul0 naar Brugge geweest. Op de 11e gaf M. Van Raefelghem weer een voordracht, ditmaal over fruitteelt. De volgende zondag waren er “tonneelspelen bij Fl. Rombout met Bal”. Op dinsdag 20 ging te 8u. een mis door voor de St-Sebastiaansgilde, meteen een broodbedeling, terwijl ’s avonds een maaltijd opgediend werd voor de schutters en de vrouwen en achteraf kon ook gedanst worden.
Er was steeds werk op de plank, daarbij het schepenkollege dat te onderhandelen had met De Bever “voor bankier geldkwesties”. Op de 21e: “komst van Mijnheer Roger, chef griffier, voor de pensioenkas”. De plans voor de vernieuwing van de Dorpskalsijde werden van het ministerie ontvangen. Enkele dagen later trok de garde naar Brugge om het lastenboek voor de kalsijde te laten drukken bij mej. De Cuyper.
Het moet een harde vrieswinter geweest zijn, want velen trokken naar Sluis “voor het zien schaver- dijnen op de vaart”. Op de 22e trok men met de tram naar Westkapelle, te voet naar Hoeke en vandaar langs de vaart naar Sluis. Op de 25e ging het derde ijsfeest door op de Damse vaart. Het werd een mooie zondag.
Het overlijden van Leopold Devos kreeg nog een nasleep, want de “tresorier der kerkfabriek” had een geldkoffer die goed op slot was. Op de 22e werd een spoedbrief gestuurd naar Robbrechts “vragende het openen van de brandkas”. En op de 26e ging te 2u45 de opening door van de verzegelde koffer. Wat er allemaal in stak staat niet in het dagboek van de garde. Zo zou jan. 1914 ten einde lopen, met nog de maandelijkse vergadering “in het lokaal met lichtbeeldvertoning”. Op de 27e kreeg het schepenkollege een aangetekend schrijven vanwege Van Bunnen betreffende de Place Publique – (huidig Van Bunnenplein) en er werd niet op ingegaan. Op de 28e trouwde Marie De Backer, dochter van Eugenie. Op donderdag 29 was er vergadering van de fanfare bij Rotsaert. Er kwam een eerste brief vanwege Lippens voor een overeenkomst tot het aanleggen van riolen.
Februari zette op zondag in met een vergadering te 11 u. van de oud-soldaten; te 3 u. een voordracht der onderlinge bijstand. Anderzijds hield Van Raefelhem zijn voordracht over “groenselteelt”. Het schepenkollege kwam op de 3e bijeen om de riolering te bespreken. Op de 5e ging de garde bij de fanfare 26,20 fr. betalen aan de chef voor versterking van de groep bij gelegenheid der begrafenis van Leopold Devos. Op de 7e werd met de postmeester een overeenkomst getroffen om Raoul Lambert als brievenbesteller op te nemen, waarvoor een brief zou geschreven worden naar de direkteur.
Het was Uitkerkekermis en ook daarheen werd met de tram gereisd op 9 febr. De volgende dag werd de afgevaardigde van de minister van Openbare Werken ontvangen, wat door een gemeenteraadszitting gevolgd werd. Met de familie Mengé werd een overeenkomst getroffen betreffende grond voor het rechttrekken van de straat vanaf het gemeentehuis tot de Westkapelse Kalsijde. Twee vergaderingen werden nog bijgewoond, van de St-Joseph Gilde en voor de muziekinstrumenten. Ondertussen overleed op 11 febr. Louis Devos, de molenaar van Moeder Siska en ook haar laatste echtgenoot. De begrafenis tweede klasse ging door op zaterdag 14. Op de 17e besloot het schepenkollege dan toch naar de Place Publique om te zien en de nodige metingen zouden uitgevoerd worden om er een kalsijde aan te leggen. Het waren ondertussen slechte regendagen over het dorp. Dit werd geen hinder voor de inzet van karnaval op zondag 22 febr., met politie-uur te 1 u., wat tot 2 u. verlengd werd op de volgende dinsdag. Bij Joly scheen men daarop niet veel te letten, “in tegenwoordigheid van vier raadsheren”, en de kommissaris had veel moeite om het reglement te doen naleven. Mevr. Van de Putte van de pasteibakker was op de 23e overleden en de begrafenis ging op vrijdag 27 door. Er waren 28 dagen in febr. en op de laatste kwamen de aanbiedingen toe voor de Dorpskalsijde.
Het leggen van de weg moet wel enige beroering verwekt hebben, want de garde noteerde dat de werken voor de Dorpsstraat op 3 maart toegekend werden, gepaard aan “rumoer in de gemeenteraad, betooging”. Twee dagen later leidde zulks tot “proces tegen Jules Van Houtte voor opstand bij het bedienen van mijn ambt in open gemeenteraad”. Of de karnavalperiode zulks meebracht? Er was ook tegenkanting tegen het politie-uur. Het liep dan “in de mond” dat een karnavalstoet zou ingericht worden. Op 10 maart besloot de gemeenteraad de karnavaldagen te verplaatsen en de politiereglementen te wijzigen.
Het was echt maartweder, met een springvloed op de 13e, gevolgd door een regendag en nog slecht weder op zondag 15. Pastoor Opdedrinck hield die dag een sermoen in de kerk. Dit kon de garde er niet van afhouden naar Brugge te gaan “voor de wilde beesten te zien”. Het slecht weder hield nog vele dagen aan en in de volgende dagen kwam het proces van Jules Van Houtte voor de onderzoeksrechter. Er waren vrediger dagen met een serenade aan de pastoor en een feest in het klooster. Van Raefelghem bleef op zondag zijn voordrachten houden op het stadhuis om de groententeelt te bevorderen. In de Dorpsstraat kwam de traminspektie om er de sporen te verleggen. En op 29 maart was het schoon weder bij gelegenheid van de le kommunie.
Het geval van de geldkoffer van Leopold Devos was ondertussen nog niet in orde en de garde moest er blijven over waken. Er werd vastgesteld dat Jan De Groote in het huis gekomen was. Toen anderzijds op 31 maart de gemeenteraad samenkwam, heeft Jules Van Houtte een “discours afgelezen tegen den burgemeester”.
Toen april 1914 zijn intrede deed, werden bloemen gezaaid en geraniums geplant in het park van het stadhuis.
Garde Casimir zal wel niet vermoed hebben, dat zijn agenda, model E. Guyot, “memento journalier” van 1914 regelrecht naar de 1e wereldoorlog leidde. Er is een onderbreking geweest in zijn aantekeningen, na een laatste zomer. Maar als hier de bezetter van dag tot dag iets op te eisen had, zou veldwachter De Bruecker zijn langwerpig boek wel opnieuw bovenhalen. Hij had een weinig benijdenswaardige taak gekregen.
Casimir De Bruecker is steeds een tuchtvol ambtenaar geweest. Geboren op 21 maart 1867 te Aalst als zoon van Jean-Baptiste en van Anastasie De Saedeleer voelde hij in de loop der jaren dat orde houden in de zaken zijn roeping was. Op 16 sept. 1889 meldde hij zich vrijwillig aan bij de “gendarmerie nationale” om 6 jaar en 15 dagen lang gendarm te voet te blijven. Toen hij het volgend jaar nr. 88 uittrok, moest hij tussenin nog militaire dienst doen. Hij werd in 1892 onderscheiden met de burgerlijke medaille 2e klasse om een paard dat op hol was, tot staan gebracht te hebben. Op 1 okt. 1900 kreeg hij zijn definitief verlof uit het Belgische leger. Op het certifikaat lezen we dat hij gehuwd was sinds 1986 met Maria Vermeire te Knokke. Soldaat Casimir De Bruecker, in het stamboek nr. 48601, kreeg de vermelding “bonne conduite”. In de badplaats zou hij voortaan “garde “zijn.
De rij villa's en het Hôtel du Phare bij het centrum van de dijk vòòr de 1e Wereldoorlog. Al deze gebouwen zijn ondertussen reeds verdwenen.
In zijn dagboek van 1914 werd de herrie tijdens de karnavaldagen niet overgeslagen. We kunnen nog noteren dat het bal op zondag 1 maart in het “Hôtel du Phare” tot 1 u. in de nacht mocht doorgaan. Tegen de man van de wet, die op het politie-uur de ontruiming van de zaal gebood, verzetten zich enkele aanwezige gemeenteraadsleden, die de feestvierders aanspoorden te blijven. Hierop werden zowat 70 personen in overtreding genomen. Op 3 maart was er dan gemeenteraad en kreeg men het vervolg van de historie. Tegen het optreden in de “Phare” werd verzet aangetekend, met de vraag het politie-uur te herzien. Dit zou gebeuren in de zitting van 10 maart.
Het werd april en met Pasen een nieuw uitzicht op het vreemdelingenverkeer. De maand zette in met slecht weder, maar op de 11e schreef de garde over “groeizaam weder op Paasch avond”. In de voorgaande dagen was hij met korrespondentie bezig geweest: een brief van de goeverneur voor het bestrijden van muil- en pootplaag en razernij der honden; een schrijven uit Duitsland van een persoon die vroeg zijn kind te ontgraven dat in 1913 in de duinen verongelukt was, en het stoffelijk overschot te repatriëren.
Zo kwam Knokke tot de “Hoogdag van Paasschen” op 12 april 1914, met een echt zomerweder en veel vreemde bezoekers. Op Paasmaandag trok Casimir naar Blankenberge om er de stoet te bezichtigen midden “overvloedig veel volk”. Hij was terug voor het schepenkollege van dinsdag als het tot een regeling kwam om naar het ministerie te gaan voor een bespreking over de riolering. En op de donderdag 163 was hij aan de tram van 7u46 waar burgemeester De Clerck, schepen Vermeire, sekretaris Dubois en de h. Raymond Lippens klaarstonden om naar Brussel te reizen. Ondertussen werd nog een brief ontvangen vanwege de hondenclub van Oostende, met de vraag een hondenkoers te mogen inrichten.
Het werd weer koud tegen het volgend weekeind. Tijdens een voordracht van Van Raefelghem op het stadhuis ging het over bloemen, en bloemenzaad werd verloot onder de aanwezigen. Dan is de veldwachter er op de maandag met zijn fiets op uitgetrokken, weg te 7ul5 naar Winkel-St-Elooi, waar hij te 16 u. aankwam. 's Anderendaags was hij te Marke en reed door naar Zwevezele, waar hij logeerde in het Hof van Commercie. De woensdag kwam hij met zijn “vello” te 13 u. te Knokke terug. Op woensdag 24 ging de begrafenis door van Jan Van Houtte. Op 28 april trouwde de dochter van Henri Meysman; op de 29e was het Marie Deckers die met de apoteker in het huwelijk trad (zonder de naam van de bruidegom te vermelden, maar voor zover we weten was enkel R. Vansnick apoteker alhier).
Een eindje voorbij het eerste postgebouw in het dorp stond het “Hôtel de la Poste” met de winkel van Casimir De Bruecker.
Mei 1914 zette koud in, maar ook met een “gerekemandeerden brief” van Van Bunnen, die vroeg een badinrichting te mogen uitbaten. De Duitsers waren gekomen voor de ontgraving van hun kind, wat dan gebeurde op de 4e. Op de vooravond was onderpastoor Corty berecht geworden. Met de koets werd in groep naar Damme gereden om aanwezig te zijn op de 28e verjaring van de onderlinge bijstand. Te Brugge ging op de 4e de H. Bloedprocessie uit en een grote groep, met precies “135 menschen”, zakte in de namiddag naar Knokke af. ’s Anderendaags moest de garde naar Brugge voor een militieraadsvergadering, te 15 u. in de Halletoren.
De zaak met raadslid Jules Van Houtte was nog niet uit de voeten. Op de 6e werd een citatie ontvangen om op 3 juni voor de rechtbank te verschijnen. Twee dagen lang heeft de garde dan geen woord geschreven, nagedacht, en is op de zaterdag naar Brugge gegaan om een advokaat te raadplegen. Met nieuwe moed werd op zondag de wapenschouwing van het brandweerkorps gehouden. De Knokse en Westkapelse kinderen waren op de 11e in de kerk voor de Vorming. Op de 15e overleed onderpastoor Van Neste in het hospitaal te Brugge en zijn begrafenis ging op de volgende maandag door te Roeselare, terwijl op de dinsdag te Knokke een “nadienst” plaatsvond.
Het was wel degelijk met apoteker Vansnick dat Marie Deckers trouwde, want op maandag 18 werd hen door de fanfare een serenade gebracht toen ze terugkwamen “van speelreis”. De garde dacht al weer aan het zomerseizoen, want hij was ook direkteur van de badendienst. Op de 20e gaf hij de drukker een vermaning om op tijd klaar te zijn met de “badcoupons”. Met Berten D'Hondt werd overeengekomen de vuilnisdienst voor de volgende drie jaren te verzekeren, voor de “geheele som van 3.200 fr.” Op O.L.H. Hemelvaart kwam de nieuwe onderpastoor Verstraete. Toen op 23 mei met brandweerkommandant Baervoets gesproken werd over het materiaal van het korps, bleek de garde in zijn dagboek uitgepraat in het zicht van het seizoen.
Op dinsdag 26 ging een geheime zitting van de gemeenteraad door tot het benoemen van politieagenten en van bedienden voor de badendienst. Casimir De Bruecker was “bestuurder” der baden, met Jos. Mestdagh als ontvanger, V. Lamoral, geneesheer, Ch. Van Hullebusch opziener, A. Osaer, A. Van Landschoot, C. Van Landschoot, Fr. Viaene en M. Dryepondt redders, terwijl in het Zoute Fr. Raes, L. Amys, L. Viaene en A. Joris voor de veiligheid instonden, waar H. De Leyn ontvanger was.
Slechts in juli schreef de garde nog iets in zijn dagboek, nl. op de 20e voor een overeenkomst met Janlet voor een tentoonstelling van schilderijen op het stadhuis. Op de 21e trok een wandelkoncert langs de Lippenslaan naar de dijk, het Zoute en terug. Op 25 juli kwam kermisavond, met de laatste zomerkermis van de “Belle Epoque” te Knokke.
De halte van de stoomtram voor de 1e wereldoorlog nabij de “Cygne” op de hoek van Lippenslaan, Dorpstraat en Smedestraat.
De 1e wereldoorlog
Begin aug. 1914 viel het Duitse leger ons land binnen. Op 20 aug. viel Brussel en het kwam tot de Slag voor Bergen en de slag voor de Ardennen. Tot half okt. zou Antwerpen standhouden, waarop de Belgische troepen tot achter de IJzer terugtrokken. De Duitsers bereikten Knokke op 18 okt. 1914, voorafgegaan door een stroom vluchtelingen, die ook het neutrale Nederland binnentrokken. Dit voorbeeld werd door vele Knokkenaars gevolgd, have en goed mee, maar de meesten kwamen ten slotte naar huis terug toen de Duitsers Knokke eerder terzijde lieten om hun opmars te vervolgen in de hoop op een vlugge eindzege. Het was zonder de waard gerekend, want vier bange jaren van bezetting lagen voor de boeg.
Bij het uitbreken van de oorlog had Knokke nog het uitzicht van een dorp van weleer. In de richting van de Lispanne met de batterij Wilhelm II kwam er ter hoogte van de molen een poort om de wacht op te trekken.
Op woensdag 28 okt. heeft Casimir De Bruecker zijn dagboek weer uit de lade genomen en daarin genoteerd: “Knocke moest 3100 flessen wijn leveren door de hotels, die straf verwonderd waren en zeiden: 't is den burgemeesters schuld!” Men wist al dadelijk dat de Duitse bezetter in de buurt was en ook grote dorst had, maar dan zonder de “Wein vom Rhein” meegebracht te hebben. De opeisingen zouden de garde in de volgende maanden heel wat kopbrekens kosten.
1 nov. 1914: “Veel kanongeschut uit de richting van Oostende. Heyneman ging naar Sluis de gazetten halen. Heist kwam eetwaren vragen te Knokke. Danneels ging de Duitse kommandant zeggen dat Smits soldaat was en iedere dag naar Sluis ging”. ’s Anderendaags was Heist terug om eetwaren te eisen voor de soldaten, “waarvoor ieder miskontent was”. Danneels moest zich voor de kommandant verantwoorden en burgemeester en politie werden er bij geroepen, in zover dat Danneels uiteindelijk 15 dagen “bak” kreeg! Op de 3e werden op alle wegen naar Nederland Duitse wachtposten gezet. De oorlogstijd was goed en wel ingezet.
Toen op 3 nov. 1914 Duitse militairen alle wegen naar de Hollandse grens afzetten, was het gedaan met een ritje naar Sluis of Retranchement om wat voedsel te vinden. Het werd al evenzeer onmogelijk gemaakt om naar het neutrale buurland te vluchten. De bezetter deed langzaam maar zeker zijn aanwezigheid voelen. Hoe het van dag tot dag verliep noteerde garde Casimir De Bruecker in zijn agenda.
4 nov. 1914: Na de middag werden aan de grens vier Belgische soldaten gevat en als spionnen voorgeleid. Ik was getuige toen ze op het stadhuis een verklaring moesten geven van hun aanwezigheid. Ze werden ten slotte naar Zeebrugge overgebracht. De vrouw van een van hen, Ch. Dossche, vroeg om de kommandant te mogen spreken. Toen zulks geweigerd werd, “viel zij van haar zelven” en Duitse soldaten moesten haar verzorgen. ’s Anderendaags werden twee vliegmachines waargenomen, een op de grens met Holland en een andere in de richting van Oostende.
6 nov.: Een hoge kommandant, die ten andere “zeer brutaal” was, kwam de garde opzoeken omdat iemand naar Holland gereden was en er van verdacht werd op zijn beurt een spion te zijn. De burgemeester en de politie werden er voor verantwoordelijk gesteld. Amys kon het geweest zijn en hij moest zijn handtekening zetten. Op dezelfde vrijdagavond werd te 20u30 een zware slag gehoord als de donder en “waarvan al mijn vensters daverden”. In de richting van Oostende werd de volgende dag een vliegtuig gezien dat een Engels kon zijn.
Op 7 nov. waren twee Duitse wagens op rondtoer om in alle beenhouwerijen, bakkerijen en andere winkels, zelfs bij de partikulieren, de voorraad levensmiddelen te noteren. Ook in de duinen werd op zondag 8 een oogje in ’t zeil gehouden en talrijke wildstropers werden door de soldaten voorgeleid en naar het stadhuis gebracht voor een verhoor, waarna ze naar Zeebrugge moesten. Onder hen Joseph Stockx, die naar zijn moeder melk halen was. Casimir kwam tussenbeide en het kostte hem heel wat moeite om de brave jongen los te krijgen, met een geschreven attest dat hij geen soldaat was.
Maandag 9 nov.: Te 4 u. in de namiddag kwam een hoge officier zeggen dat voor ’s anderendaags 8 u. al de paarden van Knokke vòòr het stadhuis moesten gebracht worden. De politie die de eigenaars moest verwittigen mocht echter geen gebruik maken van een rijwiel. Dit werd aan het verstand gebracht van de Duitsers, die dan toch toelating gaven een fiets te bezigen, maar dan ieder vergezeld van twee soldaten. De paarden stonden de volgende morgen voor het stadhuis en 29 werden afgenomen in ruil voor een bon met de volle waarde van het dier. Ze werden twee per twee verbonden weggevoerd.
De bevoorrading werd aangepakt met een schrijven naar Brugge voor kolen en eetwaren. Het werd vlug een ingewikkelde kwestie waarbij bons niet konden aanvaard worden. Geld zou moeten gehaald worden naar de Nationale Bank te Brussel, maar verder dan Zeebrugge geraakte de garde niet. Er kon 250 fr. ingezameld worden bij partikulieren om eetwaren te kopen, maar hiervoor diende verder gereisd naar Gent en Terneuzen. Pieter Jacobs en vader Baervoets werden aangesteld om de tocht te ondernemen, maar op 12 nov. zag Casimir beiden reeds terug. Ze hadden geen vervoermiddel gevonden, zodat besloten werd dat De Groote hiervoor zou zorgen twee dagen later. Op die zaterdag 14 vertrokken ze, met hun paspoort, te 5 u. op de wagen en het zou 19u30 worden vooraleer ze terug waren. “Ik meende dat zij aangehouden waren”, maar het slecht weder met sneeuw en hagel had hen eerder opgehouden. Zij hadden 2 zakken bloem, 50 kg. koffie, 10 kg. suiker, 300 kg. zout, “sayette en andere benodigdheden” mee, om op het stadhuis te koop te stellen voor eenieder.
Ondertussen werden te Zeebrugge, waar de Hauptkommandatur gevestigd was, de vertegenwoordigers van 5 gemeenten samengeroepen. Daar luidde het dat ieder zelf zijn bevoorrading te Terneuzen diende op te halen. Wie zulks niet deed, moest niet meer op hulp rekenen voor de burgers. “De soldaten hebben eten genoeg en als zij er tekort hebben, “zullen zij het halen waar het is: die het geweer draagt is baas! En we gingen uiteen”.
Zondag 15 nov.: Er waren vele inschrijvingen om kolen te bekomen, ook voor een nieuwe tocht voor eetwaren. Maar alles liep vlug in ’t honderd. In de morgen van de 16e was het zeer kalm, doch toen ’s namiddags de kolen arriveerden, was er ook een automobiel uit Brugge die stopte bij de garde. Van de Duitsers kon hij vernemen dat 100 man en 15 paarden volgden en dienden ondergebracht en gestald. “De soldaten hadden dorst. Binnen de 2 dagen en half dienden 50.000 flessen wijn, 15.000 sigaren en 50 kg. tabak geleverd te worden op het stadhuis, zoniet diende voor een sigaar tekort 25 cent en per fles wijn 5 fr. betaald te worden”. Een half uur later was de officier al terug om binnen het uur 5.000 sigaren te krijgen. De politie liep met een soldaat de winkels af en 700 konden bijeengezameld worden. Het zou ten slotte meerdere dagen duren vooraleer een en ander kon bezorgd worden, maar heel veel was het niet.
“De nieuwe kommandant moest een bus hebben voor te slaan en ze geheel voor hem houden”, of waarbij we veronderstellen dat de Duitsers konijnen moesten vangen. Hij zei ook dat hem een dier diende geleverd opdat hij “vleesch aan zijn eigen” zou hebben. Er werd besloten te kopen bij P. Vermeire. Twee dieren werden op de 18e aangevoerd, éen onmiddellijk geslacht, het andere ’s anderendaags.
Baervoets en Jacobs werden voor alle bevoorrading aangesteld en op vrijdag 20 waren 16 wagens klaar om, begeleid door de soldaten, naar Zeebrugge te vertrekken en kolen af te halen. Bij de terugkeer werden ze onmiddellijk verkocht tegen 3,70 fr. per 100 kg. De zaterdag werden er meer gehaald en de armen kregen 500 kg., betaald met geld dat rondgehaald werd.
– Boven: Tijdens de 1e oorlog hing boven de villa's van het Zoute een observatieballon.
– Onder: Bij de Lispanne werd de indrukwekkende batterij Wilhelm II gebouwd om de hoek bij de Scheldemonding te bestrijken.
De garde moest de barbiers laten weten dat aan de Duitsers voor het scheren of haarkappen niet meer mocht gevraagd worden dan “15-30”. Op zondag 22 was alles kalm, hetzij dat in de namiddag een automobiel tegen een postbus reed en deze verbrijzelde.
Maandag 23 nov. 1914: Casimir Debruecker geraakte zwaar verkouden. Te 15 u. werd veel kanongebulder gehoord en ook zware slagen. “Wij geloofden dat het uit zee kwam, wat waar was”. De Duitsers maakten alles klaar om te vertrekken, met man en paarden. Tegen de avond viel het geschut stil en de Duitsers gingen terug de stallingen binnen. Er werd gezegd dat de fabriek van Zeebrugge beschoten was en ook opslagplaatsen van de Duitsers.
De dinsdag bleef de garde ziek thuis, maar te 10u30 kwam men hem zeggen dat hij binnen een kwartier op het stadhuis moest zijn. Hij kon zich echter niet meer bewegen. Zo kwamen ze dan zelf bij hem met twee officieren en een onderofficier, de sekretaris en de politie. De wapens van de politie dienden nu ook ingeleverd te worden. Er moest bovendien een lijst opgesteld van alle Knokkenaars, met vermelding van hun fortuin.
In de namiddag van woensdag daagde een officier op om alle automobielen die nog te Knokke waren op te eisen. Hij zei zeker te zijn van vier. De kommissaris deed de ronde en vond er nog zes, waarvan vijf onbruikbaar bleken. Een lijst werd opgemaakt en ter beschikking gesteld van de bezetter. De donderdag moesten ze een zwijn en twee schapen hebben, ook haver voor de paarden, terwijl er aan herinnerd werd dat er nog steeds diende wijn geleverd te worden. “De kommandant deed mij de rekening van Baeyens betalen, waarvoor hij mij hard aansprak, doch alles kon gearrangeerd worden door L. Van Steene”. Er dienden voortaan iedere week 100 flessen wijn en 30 flessen rum in de Germania geleverd te worden voor de soldaten.
Zaterdag 28 nov.: De garde werd op de middag geroepen om twee mannen van Heyst “in het prison te steken voor tien dagen water en brood”. Ze hadden gepoogd over de grens te vluchten. 's Avonds werd ook nog een soldaat in de gevangenis gestopt. De zondag was meer wijn vandoen. Op maandag 30 vroegen ze haver en verder nog een hele lijst andere zaken: 360 flessen bier. 40 matrassen, 40 dekens tegen de middag, ’s namiddags nog meer, 2 matrassen, 16 dekens, kussen en lakens, lepels en vorken voor het kasteel van Parmentier.
In deze maand nov. van 1914 had Knokke reeds goed begrepen wie de bezetter was.
Op dinsdag 1 dec. 1914 moest garde Casimir De Bruecker vaststellen dat hij meer en meer de bevoorrader werd van de Duitse bezetter. Als die iets nodig had, kreeg de man van ’t dorp het bevel het te leveren. In die eerste oorlogsmaanden was er nog geen grote nood, maar mettertijd zou Knokke langzaam maar zeker leeggehaald worden. Ook de jonge bosjes moesten eraan geloven. Zo sneuvelden 200 “sparrepersen” om de telefoonverbinding naar de Vrede aan te leggen. Daarheen kwamen nog 40 matrassen, 38 dekens. De posten kregen verder voor 13 u. een voer van 62 broden, haver en groenten. De volgende dag kwamen er 150 dekens bij, 10 plattijnen en 100 kaarsen. Alles werd stipt bezorgd.
Dit kon de garde zelf niet buiten schot zetten. “Des avonds kwamen ze de sleutel van mijn bureau vragen”. Wat dacht de bezetter dan nog meer te vinden? “Alles goed vergaan”, schreef Casen op donderdag in zijn agenda. Hij kon met Lesy in het kantoor van het schepenkollege plaatsnemen.
Drie dagen lang werd al maar door kanongebulder gehoord, zowel overdag als 's nachts. We waren op vrijdag 4 dec. “’s Morgens alles goed. Tegen de avond vroegen zij 100 vijzen om in de paardijzers te draaien als het glad was”. Daarbij moest nog boter, peper, bloem, eieren naar het kasteel van Parmentier. Op zaterdag werden “kaverkolen” geëist, maar “anders alles wel vergaan”. Even rustig op zondag. Baervoets en Jacobs trokken naar Brugge en ze hadden het zeer moeilijk in stad te geraken.
Het werd duidelijk dat de Duitsers minder op bevoorrading langs de legerdiensten om rekenden dan wel door geregelde opeisingen bij de burgerbevolking. Hoelang zulks wel kon aanslepen? De garde deed wat hij kon om de militairen te sussen. Op maandag 7 dec. droeg hij 3 lampen naar het kasteel, in vervanging van andere die stuk waren. In de Vrede was er melk nodig, maar in de Germania waren het 50 flessen wijn die dienden bezorgd “en alle weke”.
Het kwam zover dat ook de Knokse vrouwen opgeëist werden om er met de grote schop op uit te trekken. De humor verloor er echter zijn rechten niet bij.
Oorlogswinter
Het was de eerste oorlogswinter. Op de dinsdag werd naar Zeebrugge gereden om kolen te halen, maar de vaart mocht men niet over en er diende onverrichterzake teruggekeerd te worden. “Anders niets bijzonders”... Toch wel: op het Verweeplein speelde een fanfare. Casen moest er bij staan luisteren. 's Anderendaags “kreeg ik een cadeau van de kommandant Bielinck, een portret dat ik met vriendschap aanveerdde, en hem beloofde er zorg voor te dragen”! De garde werd blijkbaar wat gesust. Meteen mocht men kolen halen, maar dan langs Westkapelle, Dudzele en Lissewege rond naar Zeebrugge. Er werd dadelijk ingespannen.
Als het dan wel wat rustiger verliep in het dorp, kwam de miserie op donderdag 10 dec. uit Brugge. Te 11 u. was er een Duitse auto die stilhield aan ’t stadhuis. De officier die uitstapte bulderde als een ware Pruis, die hij was. Dat er 12.350 flessen wijn nodig waren, zoniet diende 5 fr. per ontbrekende fles betaald, of anders zou iemand naar Duitsland gevangen meegenomen worden. “We konden er niet op ingaan, want we hadden noch wijn noch geld”. De Duitser beweerde dat er in het Hotel Jacobs nog 3.000 flessen wijn staken. En 's anderendaags belde de telefoon uit Brugge om te vragen of de wijn klaar stond. Er was echter niet één fles. Dan maar het geld geëist. “Hen wierd geantwoord dat wij nog in geen drie weken zelfs maar 5.000 fr. zouden te zamen krijgen”. Het moest wel zijn dat de wijnhistorie hiermede “erledigt” was, want in de nota's kwam ze verder niet meer te berde.
Misschien dat de oorlog zelf wel de aandacht vroeg, want gedurende drie dagen werden vliegtuigen waargenomen over Zeebrugge. Op de zaterdag werden kolen verkocht en voor de rest had men op het kasteel van Parmentier nog een en ander nodig. Daar was dan wellicht het hoofdkwartier ingericht, voor de hoek bij de grens met Holland, een buurt die voortaan in het oog gehouden werd door de verder bij de Vrede gelegerde posten. De officieren maakplaats der Germania. Als de garde een momentje tijd had kon hij naar het portret van de kommandant kijken en in zijn eigen sakkeren, met de hoop dat de oorlog gauw achter de rug zou zijn. Die oorlog was echter nog maar een viertal maanden oud.
Op zondag 13 dec. 1914 weerklonk het kanongeschut uit de richting van Zeebrugge en te Knokke werden twee vliegtuigen opgemerkt. De volgende dag kregen de mensen die bij de IJzerbrug tegen Zeebrugge woonden, het bevel dat ze tegen de volgende vrijdag hun huizen moesten ontruimd hebben. Daar zouden loopgrachten aangelegd worden en kanonnen geplaatst. De havenmuur was een strategische plaats die door de Engelsen in het oog gehouden werd, terwijl de Duitsers wellicht plannen smeedden voor verdere uitbouw. Over een duikbootbasis was er nog niets gezegd.
”Er wierd ons gevraagd hoeveel bloem en meel nodig was te Knocke, voor de menschen om twee maanden te leven”. Het was woensdag 16. Aan mijnheer Serweytens werd gezegd dat hij te Brugge de vergadering van de provinciale raad op zaterdag moest bijwonen, om een beslissing te treffen over de oorlogstaks.
Dinsdag 17: na de middag stopte aan het stadhuis een auto met “grote officieren”. Ze vroegen de papieren van de Burgerwacht van de jaren 1900 tot 1913. Ze lieten uitplakken dat de mannen van deze jaren zich op woensdag 23 dec. op het stadhuis dienden aan te melden. Slecht nieuws. Beter voor de “armen”, die 5.600 kg. kolen bedeeld kregen. Op vrijdag kwam de kommandant vragen of jaarlijks de waterlopen schoongemaakt werden en hoe zulks gebeurde. Er moest dadelijk werk van gemaakt worden, aan kleine en grote, klaar binnen de 14 dagen.
Er werd veel gesproken over de werken die aangevangen werden aan de IJzerbrug, waar loopgrachten en kanonnen kwamen. Eigenlijk werd meest gevreesd dat de Duitsers de mannen zouden opeisen om er te gaan graven. Op zondag 20 dec. was er te 9 u. groot alarm. Tot grote verbazing werd gezien dat alles opgeladen werd en men aanstalten scheen te maken om onverwijld weg te trekken. Er werden vliegtuigen waargenomen. Maar na de middag was alles weer rustig. Men trok toen eerder naar het bos om kerstbomen te halen.
Zo lag de eerste Kerstdag in het verschiet. De Duitsers waren welbesloten hun Weihnachten te vieren. Er werd weer heel wat opgeëist. Nu moest de garde op zoek naar eieren, tot bij de boeren, maar hij kon er slechts 17 in de korf krijgen. Op dinsdag 22 waren 300 flessen wijn vandoen, 50 eieren, boter, konserven en truffels. Het werd nutteloos geacht nog naar de waren uit te zien. Alles werd schaarser. Op de posten diende 4.000 kg. kolen besteld. In de Vrede werd een schaapslam van twee maand aangeslagen om op het kerstmaal gebraden te worden.
Op de vooravond van het feest “der mensen van goede wil” diende verder geleverd voor het feest dat de bezetter voor zichzelf op touw zette. Ondertussen werd de lijst opgemaakt van de personen van de Burgerwacht “en zij waren er bijkans al”.
“’s Morgens moest ik de bakkers aflopen om koekebrood te vinden, bij de beenhouwers voor een kalfsbout. Die niet te krijgen was en in de plaats nam ik dan maar een zwijnebout. Om 1 u. zegden ze mij dat de pastoor de sleutel van de kerk moest geven om te 4 u. hun dienst uit te voeren. Hetgeen zij niet verkregen. Na alles uitgezocht te hebben, is het gearrangeerd om het in de patronagie te laten doorgaan”.
Zo verliep Kerstdag 1914
“Te 13u30 zijn 200 nieuwe soldaten toegekomen om te blijven. Voor slaping hebben zij enige hotels genomen en zich ingesteld. Te 19 u. kwamen er nog 400 te voet en anderen met drie trams. In de nacht te 2u30 hoorde men 14 wagens aankomen die met benodigdheden geladen waren. Op vrijdagmorgen moesten zij 150 kg. vlees, hooi en strooi, haver en 200 broden hebben, 's avonds ook 25 matrassen. Dat alles wierd hen seffens besteld”.
– Boven: De Duitsers poseren met de Russische krijgsgevangenen, in de “Couronne” ondergebracht, en die aan de Batterij zouden werken.
– Onder: Met de pinhelm op staat de Duitse wacht bij de grens, waar in 1915 de elektrische draad gespannen werd. Aan de overzijde een Hollandse soldaat en ook een badkabine van Knokke die er tijdens de vlucht van sept. 1914 achterbleef.
Men kan zich voorstellen wat het in de volgende dagen zou worden. Op zaterdag 26 dec. werd het een “geloop voor kolenbrood, patatten en haver”. Na de middag zakten uit Heist nog 86 soldaten af, ditmaal met “vele mitrailleuzen, zeven wagens geladen, een keukentuig, zadelpeerden”. Er kwamen al dadelijk moeilijkheden toen bleek dat er bij de bakkers niet genoeg meel was om brood te bakken. “En toch gearrangeerd”, noteerde garde Casimir.
“Zijn naar het stadhuis gekomen om kolen, patatten, brood, hooi en strooi”.
't Was op 27 dec. 1914. ‘t Staat genoteerd in het dagboek van veldwachter Casimir De Bruecker. We komen bij het slot van het eerste oorlogsjaar te Knokke, maar dan niet zonder de miserie mee te maken van een nieuwjaar dat allesbehalve “gelukkig” kon geheten worden.
Te 16 u. moest de garde al weer naar 't stadhuis “waar de nieuwe marinekapitein op mij wachtte om kennis te maken. Hij vroeg mij een villa te gaan bekijken om er een bureau in te richten, van meubels te voorzien, ook 3 stoven voor 2 officieren en 6 soldaten. Al de stekkersdraad die te vinden was moest 's anderendaags te 9 u. aan het stadhuis gebracht worden. En ook staken zoeken om alle grenswegen af te zetten. Ze moesten nog een piano hebben. Niemand mocht aan de dijk verder open
blijven. De bureau van Malou's werd aan stukken gekapt”. En de volgende dag: “Geen stekkersdraad te vinden”! Twee wagens en vier paarden dienden bezorgd te worden om de Beau Site “naar de grenzen te voeren”, ook haver, brood en kleinigheden.
De bewoners aan de dijk moesten onmiddellijk verhuizen, zomede deze in het Zoute die een uitkijk op zee hadden. Was het bureau van Malou goed voor brandhout, dan zouden ook enkele badkarren dezelfde weg volgen, “andere moesten ten hunne dienste blijven”. 's Avonds kwamen de Duitsers nog 8 dekens vragen voor gevangenen in de Germania.
Met 12 wagens werd voor steenkool naar Zeebrugge gereden en er kon enkel teruggekeerd worden over Zelzate-brug. De begeleiders dienden te Brugge nieuwe paspoorten te halen, want ook de bezetter zat zonder kolen.
Op 29 dec. kwam de opeising voor 18 fietsen, een naaimachine, 67 dekens en bij Rijckaert werden nog 10 dieren in beslag genomen.
Kommandant Bieling werd te Brugge aangesteld als kommandant voor Knokke. Na de middag arriveerde een tram met soldaten en automatische wapens om deze aan de dijk te plaatsen. “Op den Avenue zag men niets anders dan verhuizingen, wagens met matrassen en menagiegoed”.
En als 's anderendaags Baervoets en Jacobs sterk met hun nieuw paspoort naar Brugge trokken met de wagens, mochten de voerders aan Zelzate-brug niet door omdat zij geen bewijs hadden. Zo zouden ze vervolgens niet naar Zeebrugge kunnen om kolen te halen. Steeds meer werd opgeëist, maar enkel gegeven als de bons door kommandant Bieling ondertekend waren. Uit de richting van Zeebrugge werd kanongebulder gehoord, “waarschijnlijk van enkele villa’s die opgeblazen werden”. Na de middag reden twee trams met elk twee “beestenwagens” de gemeente binnen. Uit de richting van Westkapelle werd een troep van wel 50 ossen en koeien opgedreven en opgeladen om dan met de tram te vertrekken in de richting van Oostende.
Zo kwam de laatste dag van 1914, donderdag 31 dec. Er arriveerden andermaal twee elektrische trams om dieren weg te voeren. Dit bracht “gewoel en onrust” mee onder de bevolking.
In de kerk moest een “katolieke mis” gelezen worden, en een ander in de “Engelsche Tempel”. Een muziekkapel zakte in de namiddag af om de missen op te luisteren. Uiteindelijk was er op oudejaarsavond nog een soldaat die een gevangene binnen leidde bij de garde.
Nieuwjaar 1915
“Nieuwjaar”, schreef Casimir De Bruecker dan nog in zijn oude agenda, want hij zal wellicht geen nieuw boek meer gevonden hebben om het vervolg van de historie te noteren.
De begrafenis van een Duitse marinier te Knokke. Er wordt opgestapt langs de Lippenslaan ter hoogte waar nu het gebouw van Ebes staat op de plaats der grote villa. Merk ook hoe op de gebouwen Franstalige opschriften door de bezetter overschilderd werden.
1 januari 1915: “Reeds vroeg veel auto’s en geweld”... De staf was uit Oostende gekomen en vier auto's stonden midden vele nieuwsgierigen op het pleintje voor de school. Na de middag zag men nog een wagen en vier kanonnen. Een plakbrief werd uitgehangen met de vermelding dat de vreemdelingen naar hun stad mochten terugkeren. Een speciale tram zou ingelegd worden. “Dat werd veel beknibbeld, daar er gezegd werd dat allen verplicht werden, – hetgeen niet waar was”. 's Avonds kwamen meer wagens bij om naast de kanonnen geplaatst te worden.
De volgende dag werden de kanonnen naar de zeedijk gebracht. Nieuwe troepen arriveerden nog en inkwartiering was nodig: “er moesten 75 sargiën gegeven worden, ook werden de sleutels gevraagd van 3 villa's om deze te betrekken”.
3 jan. en steeds meer te leveren. Het hotel van Landsoght diende in orde gebracht om 150 soldaten te logeren. Dit bracht heel wat werk mee, daar er geen matrassen meer terplaatse waren. Landsoght bezorgde er 32 terug terwijl de overige door andere hotels geleverd werden.
Op 4 jan. “kreeg ik ’s morgens een brief tot het leveren van 200 hoornbeesten, 70 zwijnen, 50 duizend kilo’s tarwe en rogge, 500 duizend kilo’s patatten, 40 bonen en erwten, 50 haver, 20 hooi, 100 strooi, in zes weken naar Westkapelle, de beesten seffens”. Na de middag werden nog 20 matrassen, 20 kussens en 40 dekens geleverd.
Er werd medegedeeld dat ’s anderendaags de trein zou klaar staan om de vreemdelingen te vervoeren. Er zou vertrokken worden met de tram van 7 u. uit Knokke, terwijl de trein te 9 u. uit Heist wegreed. Iedereen diende zich op voorhand in te schrijven. Maar over het vervolg hiervan heeft de garde niets meer genoteerd. Wel dat de villa Siegfried “geheel moest gegarnierd worden voor het slapen en eten van officieren”.
“Er werd dan op 5 jan. onthouden dat bijna alle villa's aan zee bewoond waren. In het Hazegras werd beslag gelegd op 6 paarden. “En er werd ook veel gevraagd voor het eten van paarden en mensen, een schrijfmachine en gasvuur”.
Op 6 jan. is “een officier gekomen om te zeggen dat de politie moest rondgaan om de koeibeesten op te tekenen, dat hierop een veearts zou rondgaan, dat de goede stieren mochten blijven en de koeien als er niet te veel waren”. En “ze moesten ook bijkans al de koeien hebben die gehaald waren”. Bij zoveel miserie werd er wel een koncert gegeven door de muziekkapel.
Dan zakte op 7 jan. een “Duitschman in borgerskleren” af “op de bureau om te vragen of het werkvolk zou willen werken (aardewerk) en dat zij alle dagen gingen betaald worden aan de hunne gewone prijs”.
Te 14 u. “was er een auto in het stadhuis om te zeggen dat zij met 150 paarden moesten stallingen hebben, zoniet dat ze in de hotels moesten staan”. Hierop werden alle beschikbare garages aangeduid en met de kommandant werd afgesproken voor de rest van de paarden in Westkapelle te gaan kijken, in afwachting dat te Knokke meer plaats zou gevonden worden. Dezelfde avond “als het pekdonker was”, trok een troep al zingend weg, 116 “velomannen” mee. Ondertussen werd ook de school bezet.
Op 8 jan. konstateerde de garde dat het moeilijk werd nog stro en hooi te kunnen leveren. Lijsten dienden opgemaakt van beschikbare dekens, lakens, handdoeken en spreien. “Er moest terrepapier gevonden worden, hetgeen er niet meer en was, en ze moesten linolium in de plaats hebben”. Deze linoleum werd dan gehaald bij Lambrecht en Cafmeyer.”
Op de Place Public werd Lesy door een kommandant beledigd omdat hij aan Pieter Vermeire gezegd had dat hij ziek was en thuis zou blijven. Hij kreeg drie stokslagen op zijn schouder, “zeer licht”.
Garde Casimir De Bruecker (1867-1947). Na de zware taak tijdens de 1e oorlog ging hij op 63-jarige leeftijd met rust.
Meysman kwam op 9 jan. met 600 kg stro en 200 kg hooi naar het stadhuis en het laatste moest hij naar het Grand Hôtel voeren. “Als ik naar huis kwam merkte ik dat volk in de villa la Liberté woonde”. Na onderzoek bleek dat er 8 Duitse soldaten waren en dat ze op de koop toe nog allen een matras vandoen hadden om in het salon te leggen.
10 jan. 1915: “Vele opeisingen, kleine, en ook een wagen en schrijfmachine. In de achternoen op zoek achter een garagie voor automobielen. En er werd gezegd dat Casemier morgen met een inspekteur en andere officieren al de koeibeesten van de gemeente moest gaan overnemen”...
Het waren de laatste woorden die in het dagboek geschreven werden. Meteen het einde van het verhaal der garde, het dagelijkse gebeuren dat volledig heeft doen aanvoelen wat een bezetting wel kan zijn. Het werd in feite een plundering van alle bezit der inwoners. En de oorlog was nog maar amper een viertal maanden over de gemeente gekomen.
Meer over de Duitse bezetting te Knokke kan men lezen in het boek van Lucien Dendooven “De Nieuw-Hazegras-Polder” (vanaf blz. 188), terwijl in nr. 6 van het tijdschrift van “Cnoc is ier” (blz. 26) E.H. J. Van den Heuvel kommentaar geeft bij de affiches die tijdens de eerste oorlog alhier uitgehangen werden. Zo kon men op 20 jan. 1915 op de muren lezen “Alle persoon die valsche of echte inlichtingen en nieuwstijdingen verschaft over de werkingen van het Duitsche leger aan de grens, of ze verspreidt in het land, zal gestraft worden volgens de militaire wetten. Bovendien stelt de gemeente alwaar de feiten zich zouden voordoen, zich bloot aan de grootste straffen”. Misschien dat Casimir De Bruecker het dan ook wijselijk gevonden heeft niets meer op te tekenen. Het is wel merkwaardig dat zijn dagboek de tijd overleefd heeft, maar het is zijn zoon verzamelaar Jimmy die daarvoor gezorgd heeft.
En dan...
Aan de grens kwam een elektrische draad in 1915.
Het grensgebied bleef steeds zijn belang behouden voor ontvluchtingspogingen naar Nederland. Alfons Maertens was daarbij ’n specialist. Maar het toezicht werd steeds scherper en het was een hele kunsttoer voorbij de wachtposten te geraken. Om in de verboden zone te werken moesten de landarbeiders een bewijs voorleggen. Toch zouden er door geraken, met behulp van een dubbele ladder erover, met een ton zonder bodem tussendoor, of nog met een plooiraam tussen de draad geopend. De Duitsers schoten op alles wat maar verdacht leek. Op 13 juli 1915 werd aldus Leander Waeghe dodelijk getroffen. Om berichten over te sturen waren boog en pijl lang zeer nuttig, maar ook die dienden dan ingeleverd te worden.
In de volgende oorlogsjaren nam de ellende steeds meer toe, vooral als gevolg van de slechte bevoorrading. Het “komiteit” kwam in werking, maar ook die zou de hongersnood van 1917 niet kunnen vermijden. Wol moest ingeleverd worden, paarden werden opgeëist bij de boeren. Ondertussen werd de Wilhelm II-batterij bij de Lispanne gebouwd, vooral met het inzetten van Russische krijgsgevangenen, die in de “Couronne” ondergebracht werden. En de batterij schoot op die fameuze St-Jorisnacht van 22 op 23 april 1918, toen de Engelsen op Zeebrugge afzakten.
Leander Waeghe trok bij herhaling door de “draad” maar op 13 juli 1915 werd hij door de Duitsers verrast en meedogenloos neergeschoten. Hier poseren de Duitsers bij hun slachtoffer aan de Hazegrasdijk.
Reeds was het laatste oorlogsjaar ingezet, maar wie kon het weten... Op 1 okt. 1918 werden alle weerbare mannen verplicht zich op het gemeentehuis aan te bieden. Het was een zeer talrijke groep die tussen gewapende soldaten moest vertrekken, gewillig omdat gevreesd werd voor weerwraak op de familie.
De bevrijding van Knokke kwam op 18 okt. 1918. De geallieerden waren daar, de eigen Belgische soldaten kwamen terug.