De Knokse gesneuvelden tijdens de 1e wereldoorlog
Het bouwen van het monument bij de duinen in 1922.
Niet alle weerbare mannen hebben de strijd in de loopgrachten van de IJzer meegemaakt. Dit was het gevolg van het oproepingssysteem in het begin van de eeuw, voortgesproten uit een leger dat uit lotelingen bestond. In 1909 werd voor de laatste maal geloot, waarna opgeroepen werd naargelang de grote gezinnen met een zoon in aanmerking kwamen. Zo zou men in 1918 precies de namen der soldaten kennen. In de chaos van het oorlogsgebeuren bleven de niet-opgeroepenen liever bij hun gezin, terwijl er wel heel wat jongelingen waren die voor de vijand de wijk namen en zich als vrijwilliger aanmeldden.
Terwijl de bevolking onder de knoet van de bezetter zat en voor werken ingezet werd, streden vele Knokkenaars aan het front. Ze waren bezield met de hoop eens hun dorp te kunnen terugzien. Frans Tavernier (in 1973 overleden) zei ons destijds:
“In 1914 werden we vòòr 1 aug. terug opgeroepen. We waren met een hele groep uit Knokke, ’t Kalf en de Oosthoek, en al zingend trokken we naar de trein te Heist. We dachten maar een beetje de grenzen te moeten gaan bezetten, zoals dat in 1870 gedaan werd. Maar na de val van Antwerpen zakten we met de kanonnen-te-paarde af tot achter de IJzer. We zongen vlug een toontje lager. Het was 26 okt. geworden. Het front lag, voor ons, tussen Nieuwpoort en Boesinge en, naargelang de toestand, veranderden we om de 7 maanden van stelling. De eerste aanval met stikgas door de Duitsers heb ik te Steenstrate meegemaakt in 1915. De grenadiers waren er het slachtoffer van. Het was nog niet het doodgevaarlijke gas van later, maar wel traangas, dat de getroffenen verblindde en ze tot een gemakkelijke prooi maakte voor de vijandelijke kogels. Men kon enkel een natte vod voor het gelaat houden, want gasmaskers bestonden nog niet. De jaren waren lang achter de IJzer. De slag van Houthulst werd het begin van het einde in 1918 en de laatste die ik zou beleven was bij Zomergem”.
Niet alle Knokse gemobiliseerden zouden hun haardstee terugzien.
Arthur D’Hooghe was de eerste om terug te zijn van het front. Maar ook Frans Tavernier stelde het weerzien niet langer uit:
“We waren te Aartrijke toen ik hoorde dat Knokke bevrijd was. Ik vroeg de kapitein of ik eens naar huis mocht. Op uw eigen risico, zei hij. Te voet ben ik dan over Brugge naar Zeebrugge getrokken. Nergens geen Duitsers meer. Maar toch was het uitkijken geblazen, want de oorlog was nog niet gedaan. Te Zeebrugge was de brug over het kanaal vernield. Er was wel een dikke plank waarover ik kruipend de overzijde kon bereiken. Aan ’t Sas van Heist ging het goed. ’t Was zo lang geleden dat ik hier nog kwam. Ik vond bijna mijn weg niet meer. Maar ginder stond de dorpskerk achter de duinen. ’t Ging me diep in ’t hart, ’t Was al een stuk in de nacht, rond 2 u., toen ik aan onze Lion d’Or klopte”.
Frans ging na het ontroerend wederzien terug zijn “kanonnen-te-paarde” vervoegen. Hij was tussen Oudenaarde en Kruishoutem, “met de Fransen aan onze rechterkant”, toen op 11 nov. 1918 de wapenstilstand uitgeroepen werd. Het was nog niet het slot voor soldaat Tavernier, die nu verder meetrok voor de bezetting in Duitsland. Pas op 15 juli 1919 kon hij definitief afzwaaien.
Hier werd de lijst der gevallenen opgemaakt. Ze staan op bijgaande foto, le rij v.l.n.r.: Leopold Van Damme (gesneuveld 2 sept. 1917), Julius Neyts (9 dec. 1918), Raymond Waeghe (2 mei 1916); Pieter Demunter (9 okt. 1917); 2e rij: Leander Waeghe (13 juli 1915), Leopold Savels (14 juni 1915), Alois Rotsaert (1915); 3e rij: Raoul Lambert (1914), Henri Sacré (15 febr. 1917), Bernard Baute (17 nov. 1918), Sebastiaan Meysman (26 okt. 1918); 4e rij: Roland Max (4 okt. 1918), Pieter Bassens (22 sept. 1917), Cyriel Fournier (26 okt. 1917), René Van Snick (8 maart 1918). “Zij offerden voor ons hun bloed en hun leven en daarom moeten we ze immer indachtig wezen!”, stond op het “Duurbaar Aandenken” met de foto’s, uitgereikt tijdens de “plechtige Lijkdienst tot zielelafenis onzer Helden” toen in 1922 het monument te hunner ere onthuld werd.
Op het aandenkenkaartje, bij Herreboudt te Brugge gedrukt, kon men de woorden lezen van kardinaal Mercier:
“Christus loont den heldenmoed. Een christelijk-aangenomene dood is voor den soldaat een waarborg van zaligheid. Troost u met deze gedachte, vaders, moeders en verwanten van onze roemrijke doden!” – Ook: “Voor de gerechtigheid hebben ze tot in den dood gestreden en de Heer heeft voor hen onze vijanden verslagen. (Eccl.)” – “Grooter liefde heeft niemand als deze die zijn leven geeft voor zijn vrienden. (Joan.)” – “Hunne lichamen werden in eere begraven en hun naam leeft van geslacht tot geslacht. (Sap.)”.
Schepen Desmidt, zelf oud-strijder, had de aktie tot het oprichten, van een gedenkteken zijn aanloop gegeven. Arthur Landsoght werd voorzitter van het komitee, met Gaston Van Steene als schrijver. Het monument was het werk van beeldhouwer Stynen uit Antwerpen. Op 11 juni 1922 ging de plechtige onthulling door.
In de St-Margarethakerk, waar achteraan een gedenksteen met de naam der gevallenen ingemetseld werd, hield aalmoezenier Dumon het gelegenheidssermoen. Op het kerkhof werd bij de graven van de alhier teraardebestelde gesneuvelden een deelnemingsgroet gebracht door onderwijzer D’Hoedt. In de namiddag trok de stoet naar het nieuwe plein dat van de Lippenslaan naar de Elisabethlaan leidde, toen het Elisabethplein (later in 1930 het Eeuwfeestplein, sedert 1947 het Burgemeester Frans Desmidtplein), waar midden het monument gebouwd werd. Aldaar werden verscheidene toespraken gehouden.
Onder leiding van Lucien Vervarcke werd door de leerlingen van de gemeenteschool in spreekkoor het gedicht “Huldegroet aan onze Doden” van Ward Vervarcke voorgedragen. Het gedicht luidde als volgt.
De Knokse zonen die vielen tijdens de 1e wereldoorlog.
Huldegroet aan onze doden.
Gij vielt in 't vuur van wilden strijd,
Die razend laaide aan IJzerboorden.
Gij hebt u stervend neergevleid
In 't slijk, zoo rood van menschenmoorden.
Gij droomdet soms van ver geluk,
Aan stil en rustig schoon genieten.
Een kogel beet d'illusie stuk...
En lief uw bloed heel trage vlieten.
Een beeld vervaagde voor uw blik
En kreunend dacht gij aan uw Knokke,
En brekend klonk uw stervenssnik
Ter mond, waar dreef een schuimevlokke...
Uw huis met heel zijn liefdeschat,
Uw zee, uw bos, uw blonde duinen,
Uw dijk, uw strand, uw mooie stad,
't Lag al voor u in zwarte puinen...
En wenend hebt ge opgestaard
In neveldonkre diepe luchten,
Gesidderd als het boomgeblaart
Bij ruizend-droeve windezuchten.
Ge voeldet diep het eindloos wee
Van jong en sterk te gaan uit 't leven,
Het leven met zijn wondren vree
Dat zoveel nog aan u moest geven.
En zwijmend, stil, onnoembaar moe,
Hebt gij gepreveld, duistre woorden...
...En plots viel 't brekend ooge toe...
– Men slachtte voort langs Ijzerboorden –
Gegroet, O jonge schone leven,
Gegroet! Gegroet! g'hebt't al gegeven!
1 juni 1922: de optocht naar het Elisabethplein voor de onthulling van het oorlogsgedenkteken. Deze merkwaardige foto (van Mauvy), voor het eerst afgedrukt, toont de Lippenslaan na de 1e oorlog, met rechts de werf voor het Prince's Hotel naast de brouwerij van De Mey, links het huis van de eerste velomaker Janssens, terwijl op de achtergrond nog het bosje staat der Brabantse Panne.