Op school te Knokke

André D'hont

De geschiedenis schrijven van het onderwijs te Knokke is ook een heel lange historie: meer dan anderhalve eeuw, sedert de Hollanders een eerste klas deden openstellen, sedert de Onafhankelijkheid en de eerste gemeenteschool. Vandaag de dag zijn er zoveel scholen te Knokke dat niemand ze op een rijtje zou kunnen opnoemen. Hoe het dan allemaal gegroeid is in het onderwijs gedurende 150 jaren, zal ik als de schoolmeester die ik was, zakelijk, in kleur en geur even vertellen.

Toen Knokke eerst nog dit dorp was tussen duinen en polder.

2018 06 15 161400

“De onderwijzer is de vriend en de onmisbare gezel of leider van de hem toevertrouwde leerlingen. De samenwerking tusschen school en huis, door middel van bulletijns, eerekaarten, diploma’s, prijsuitdeelingen, schoolfeestjes, enz, doet de ouders een levendig belang stellen in het lastig werk van den onderwijzer, die daardoor gesteund wordt in zijn edele zending. Naschoolsche werken laten de oud-leerlingen toe, de opgedane kennissen in de lagere school, uit de breiden in avondleergangen, vakkursussen, taalleergangen, muzieklessen, enz. In een woord, de overheid stelt het hoogste belang in de school, de opvoeding en onderwijs, omdat zij bewust is dat de school de basis vormt der maatschappij. Zulke school, zulk volk!”

Dit schreef Gaston Van Steene, direkteur van de “Jongens Gemeente School” van Knocke-aan-Zee, in 1930 als inleiding tot een overzicht van de geschiedenis van het onderwijs alhier. Met zijn boek “De Zeekust en Knocke” was de h. Van Steene ten andere ook de voornaamste plaatselijke geschiedschrijver in de periode tussen de twee oorlogen. Als onderwijzer sedert 1910 en met meer Van Steene’s vanaf de voorgaande eeuw tussen de schoolbanken heeft hij niet nagelaten alles te achterhalen wat het gemeentelijk onderwijs betrof. Wat het Knokse kind steeds ten goede gekomen is.

“Zulke school, zulk volk”!

In 1830 werd het onderwijs nog gegeven in de onderscheidenlijke buurten, die ieder een kern vormden en een uurtje of meer van de dorpskerk lagen. In het dorp hield Cecilia Vandenbussche, een vrouw van jaren, een schooltje open voor handwerk. Ze leerde de meisjes breien en naaien, ook de kristelijke lering. Het schoollokaal was in de keuken, de enige plaats van het kleine en lage gebouwtje. Het was een vrije school en de ouders dienden te betalen voor het onderricht.

In de wijk van het Kalf opende Joanna Beuselinck een vrije betalende school voor jongens en meisjes. Ze konden er leren wat de katechismus aan vragen telde, ook het lezen, schrijven en rekenen. Na haar overlijden ging de poort dicht, maar een nieuwe school voor meisjes werd dan opgericht door Regina Labez, reeds snel opgevolgd door Maria Bonte, die ook leerde breien en naaien. Deze dames waren zelf niet te veel onderlegd, het waren eenvoudige huishoudsters die wat bijverdiensten zochten met de zorg die ze aan de kinderen besteedden.

In het Kalf werd rond 1830 ook een school voor jongens opengehouden door molenaarsknecht Franciscus Lamote. Hij liet op tijd en stond zijn klaslokaal aan de orde der leerlingen over om een handje te gaan toesteken op de Graaf Jansdijk, vooral als de molenstenen dienden gescherpt te worden. Na enkele jaren liet hij het onderwijs helemaal varen om zelf molenaarsbaas te worden.

De wijkscholen waren met hun nochtans goede bedoelingen reeds rond 1848 volledig verdwenen. Dit was ook het geval met het schooltje in het oude Zoute, waar Franciscus Martinique zo goed en zo kwaad mogelijk les gaf, wat ook Quintinus Verspaillie bij het Hazegras deed.

In de negentiende eeuw

Dan is er sedert de Holandse tijd toch de gemeenteschool in het dorp geweest. Sebastiaan Vervaecke gaf les in zijn eigen woonkamer van het huisje bij de dorpskerk en gelegen aan de weg naar zee. Hij mocht rekenen op gemeentelijke steun en werd ook als onderwijzer benoemd. Enkel kinderen van arme ouders konden van kosteloos onderwijs genieten. De school was reeds vóór 1830 open voor jongens en meisjes.

Meer dan een gewoon oud huisje bezuiden de duinen was die school nochtans niet. Enkel aan de zuidkant waren er twee venstertjes naast de enige deur. Het gebouwtje was zowat 6 m. lang, 5 m. breed en 2,50 m. hoog tot de zoldering. Veel licht kwam er niet binnen, te meer daar de gebroken ruitjes dikwijls door plankjes vervangen werden. In de enige kamer brandde in de ouderwetse haard een houtvuur en het waren vooral de gegoede leerlingen die het hout meebrachten. De vrouw van de onderwijzer maakte in de haard het eten klaar voor haar gezin. In deze woonkamer was het schoollokaal met vier lange banken voor de grote leerlingen die reeds konden schrijven. De anderen zaten op losse en haveloze bankjes. Boven het klein zwart bord hing een kruisbeeld.

Schreef Gaston Van Steene: “Het bereiden der spijzen in de school, gaf niet zelden aanleiding tot gekke toneeltjes. De vrouw van de onderwijzer, die van geen onthoudersbond zou willen deel uitmaken hebben, beging nog al dikwijls de eene of andere onhandigheid. Daarop ontstond hevige gramschap, uitschieten en bitsige woorden vanwege den meesterman. Somtijds zelfs viel, in tegenwoordigheid der leerlingen, de lange roede van den onderwijzer op de rug zijner vrouw, dit in plaats van op die van zijn leerlingen”.

Reeds in de Hollandse tijd werd het gemeentebestuur aangemaand voor een degelijk schoollokaal te zorgen. In zitting van 27 april 1830 nam de raad in het gemeentehuis van het Kalf volgend besluit: De Raad “Gezien Zijne Majesteits-besluit d.d. 29 Augusty 1826, n° 190. waarbij hoogst denzelven een crediet opent bij het amortisatie syndicaat, van honderd duyzend guldens, waar uit aan gemeenten gedeeltelijk voorschotten verstrekt worden tot opbouwen van nieuwe of het verbeteren van reeds bestaande schoollokalen; Gezien de missieve van den heer Districtcommissaris d.d. 9 October, n° 392, rekende het aanduiden van de noodige middelen voor het bouwen van een schoollokaal voor deze gemeente; Overwegende dat het Lager Onderwijs in deze gemeente in een zeer kwijnenden staat is bij gebreke aan een lokaal en dat het bestuur tegenwoordig eenen alderfavorabelsten grond heeft om daarop een gebouw te stellen, daartoe dienende; dat nochtans de weinige vermogens der gemeente voor het ogenblik niet toelaten de daartoe noodige gelden uit hare eigen middelen tijdelijk genoeg te bezorgen en dat er dus redenen bestaan om gebruik te maken van het goedgunstig besluit voornoemd van Z.M.: Besluit: Zijne Majesteit te smeeken opdat het hoogst denzelven zoude gelieven aan deze gemeente ter zake voorgeschreven een voorschot toe te staan van zes honderd guldens.”

Het rekwest ter uitvoering werd aan de koning der Nederlanden gestuurd. Het bestek door de provinciale bouwmeester opgemaakt vermeldde voor het schoollokaal een lengte van 975 duimen, breedte 560, hoogte 350 voor afdrop en 675 duimen voor vorst. De prijs van 1625,95 gulden werd onthouden, 1428,80 voor de onderwijzerswoning, 200 voor de nodige meubelen en kachel, alles samen 3254,75 gulden.

Waar meester Sebastiaan Vervaecke op het einde van de Hollandse tijd 40 gulden per jaar kreeg om te Knokke de enige school open te houden, hij ontving na de Omwenteling 80 fr. om de kersverse Belgische harten van de meisjes en jongens te doen popelen. Hij zou er in 1838 nog 75 fr. bijkrijgen voor het gebruik van zijn eigen huisje bij de dorpskerk als schoollokaal.

Bij de officiële gegevens die Gaston Van Steene wist te achterhalen vernemen we nog dat de meester 104 leerlingen had, waarvan 35 als “arme kinderen” kosteloos onderwijs genoten. Maar wellicht waren er daaronder ook die bij de lesgevers van het Kalf, Zoute of Hazegras de katechismus leerden.

Sebastiaan Vervaecke overleed op 8 okt. 1843. Hij werd als onderwijzer opgevolgd door Joseph Fornier, die koster was in St-Margaretha en ook een winkel openhield.

De nieuwe school werd in 1843 ter Dorpstraat (de huidige Seb. Nachtegaelestr.) gevestigd. Zoals het Gaston Van Steene noteerde in zijn studie over de gemeenteschool, was het Joseph Fornier zelf die het gebouwtje in pacht nam, om het later als zijn eigendom aan te kopen. Met 7 m. lengte, 6 breedte en 3,5 m. hoogte was het huis beter geschikt voor de school. Het zou in gebruik blijven tot 1855. De schoolmeubelen waren eigendom van de meester en koster, met in 1845 als inventaris: 2 schrijftafels met banken, 6 losse banken, een letterkast met letterplank, een zwart bord in slechte staat, een lessenaar met zetel, een kachel, koolbak, pook en schop, een stel leerboeken van Pieters, een stel leestafels van Pieters, een Kristusbeeld en een Mariabeeld.

Na zijn benoeming op 30 nov. 1843 genoot meester Fornier nog de wedde van zijn voorganger, maar zijn inkomen verhoogde reeds het volgende jaar. Zo ontving hij voor het onderwijs aan de behoeftige kinderen 150 fr., jaarwedde 300 fr., woonstvergoeding 50 fr., gebruik voor schoollokaal 50 fr. Verder kreeg hij nog uitbetaald: voor levering van schoolbehoeften aan arme kinderen 20 fr., voor verwarming 15 fr.; aankoop van prijzen 15 fr. Hij ontving schoolgelden ten bedrage van 16,40 fr.

Daar de schoolbevolking bleef toenemen nam meester Fornier in 1846 een hulponderwijzer in dienst, maar hij moest deze zelf betalen (13,50 fr. per maand plus kost en inwoon). Er kwam een nieuwe hulp in 1853 en deze stond de koster ook bij in de kerk. Een bijkomende jaarwedde van 100 fr. voor de hulponderwijzer werd toegekend, maar deze laatste liet het ambt reeds na enkele maanden varen.

Meester Fornier trok letterlijk op de vaart, naar Amerika. Op 1 april 1854 diende Joseph Fornier zijn ontslag in en hij trok met vrouw Barbara Willems en zijn talrijke kroost (kinderen Josephus, Mathilde, Petrus, Leopold en Melania) over de grote plas. Achteraf is uit Amerika vernomen dat hij het best deed en zijn afstammelingen al lang hun Knoks dialekt vergeten waren.

Ondertussen was het “het innigste verlangen van den gemeenteraad in bezit te komen van een behoorlijk schoollokaal; doch hij werd in zijn lofwaardige pogingen verhinderd door den slechten geldelijken toestand der gemeente: weinig inkomsten; hooge abonnementsrol te deelen onder een betrekkelijk klein getal hoofden; groote toelage aan het armbestuur; kosten veroorzaakt door de doorbraak van den polderdijk gedurende een tempeest, waardoor 28 huisgezinnen in armoede en ellende gedompeld werden”. Na de wet van 23 febr. 1842 kreeg de gemeente vanwege de hogere overheid brief op brief voor het bouwen van een schoollokaal, maar de raad greep telkens naar dezelfde afwijzende argumentatie. In zitting van 3 mei 1852 besloot de raad dan toch een nieuw lokaal te bouwen, doch de toelage die werd aangevraagd werd door de hogere overheid afgewezen.

Tegen het einde van 1852 werd de 1 aanvraag hernieuwd terzelfdertijd met een verhoging van de opcentiemen. Het zou echter duren tot 7 maart 1855 vooraleer kon overgegaan worden tot de openbare aanbesteding voor het bouwen van de nieuwe school. Waar het bestek 10.255 fr. bedroeg, werden de werken aan Frans Dobbelaere toegewezen mits zijn biedingsprijs van 8.975 fr. De school met de woning voor de onderwijzer kwam op het Dorpsplein (nu Maur. Lippensplein) bij de kerk, op een terrein van de kerkfabriek, door de gemeente aangekocht. Dit gebouw zou nog bestaan tot na 1930, nadat het als gemeentelijke meisjesschool gediend had. De school was 10,58 m. lang, 8,86 m. breed en 4,09 m. hoog, en de tuin had een oppervlakte van 5 are 88 ca.

Pieter Ackerman, gediplomeerd onderwijzer van de Normaalschool te Torhout, werd er benoemd op 11 mei 1854. Hij genoot bij zijn jaarwedde van 300 fr. ook 200 fr. vergoeding voor de behoeftige leerlingen, 100 fr. vergoeding voor pacht, en enkele andere sommen. Het was het schoolgeld dat gestemd was sedert 1844. Meester Ackerman was ook koster, tot in 1879. Hij bleef aan het hoofd van de jongensschool tot 8 febr. 1882.

2018 06 15 161446De eerste gemeenteschool (rechts) in 1855 opgetrokken bij het Dorpsplein, – hier bij de Heistsekalsijde bij de aanvang van de 20e eeuw.

Met een 60-tal leerlingen in 1859 en het volgende jaar 120, kon de meester het niet meer alleen bolwerken. In 1861 kreeg hij Frans Schramme, niet gediplomeerde, als hulponderwijzer bij, met een jaarwedde van 500 fr. Deze bleef slechts tot einde 1863 en werd opgevolgd door Hendrik Brunein, gediplomeerd te Torhout, die het ambt waarnam tot 1865. Het is niet geweten of meester Ackerman het zijn helpers lastig maakte, maar dan kwamen nog Karel Claeys en Frans Verstechele naar 1871 toe. Toen niemand meer paraat bleek, werd een der grootste en meest bekwame leerlingen uitgekozen om als monitor op te treden. In 1873 kwam Eduard Sabot, tot zijn overlijden in 1880. Tijden de ziekte van deze laatste was leerling Emiel Van Dierendonck tijdelijke hulp. Tot op 19 nov. 1880 Louis Van Steene, gediplomeerd te Torhout, hulponderwijzer werd.

Er deden zich ondertussen, sedert 1865, wijzigingen voor in de struktuur zelf van de scholen. Tot dan toe waren “de geslachten nog voortdurend verenigd”. De gemeenteraad besloot echter in zitting van 10 mei 1865 “de geslachten te scheiden en een bijzonder onderwijs voor meisjes in te richten, waartoe een gemeentelijke onderwijzeres zou benoemd worden”. Daartoe diende een nieuw schoollokaal gebouwd te worden.

Het volgende jaar werd de nodige grond van het armenbestuur aangekocht voor 1790 fr. De plans en bestekken werden goedgekeurd voor 16.596,67 fr. Op 20 juli 1868 ging de aanbesteding door en het was aannemer De Vlaeminck die belast werd met de werken tegen zijn biedingsprijs van 15.032 fr. Met de aanhorigheden liep de prijs van de werken op tot 20.619,62 fr.

De nieuwe gemeenteschool voor jongens kwam dan op het terrein binnen de hoek der huidige Nachtegaelestraat en Verheyestraat, daar waar men vanaf de eerste straat nog steeds het oude gebouwtje kan bereiken langs de enge ingang waarboven nu het bord voor de muziekschool hangt. De schoolgebouwen waren oorspronkelijk groter toen ze in okt. 1870 voor de jongens geopend werden.

In het gebouw van 1855 bij het Dorpsplein en de kerk bleef in 1870 de gemeenteschool voor meisjes. De nieuwe voor jongens was vreemd genoeg eerder van de straat afgesloten. In de schoolmuur was er een opening langs waar de Dorpsstraat kon bereikt worden, doorheen een tuin van het armenbestuur. Pas in 1877 kwam er een vaste toegang, langs het nog bestaande wegje naast de latere “Couronne”. In beide scholen werden in dit jaar ook verbeteringswerken uitgevoerd met het verdelen van de bestaande enige zaal in twee klassen door het aanbrengen van een houten schutsel.

Zo kwamen de Knokse kinderen gedurende de vorige eeuw op school, tot hun 12 jaar. Het was een lange weg vanaf de Vrede, op de klompen over de dijk, de boterhammen voor ’s middags op zak. Uit het Zoute werd het dorp bereikt langs de kerkwegel en over de duinen. Maar men leerde toch lezen en schrijven, ook rekenen, en toen Knokke uit zijn lange winterslaap gehaald werd door de eerste toeristen, waren de leerlingen van meester Louis Van Steene paraat om hun kennis aan een nieuwe buitenwereld te toetsen.

2018 06 15 161517Elodie Lievens-Degreve met de Knokse meisjes op de binnenkoer van de school bij het dorpsplein. Zij werd in 1878 als hulponderwijzeres benoemd en in 1905 tot hoofdonderwijzeres bevorderd. In 1922 ging ze met pensioen; ze overleed in 1959.

Verre weg naar school

“Van mijn 8 jaar af ben ik naar school gegaan, tot mijn 12 jaar, bij meester Decuyper in ’t Dorp, waar Pol en Louis Van Steene onderwezen. Van de Vrede was het een heel eind, op klompen en met de knapzak op de rug. Het was vijf kwartier ver, achter de Graaf Jansdijk, over vette weg men bondjes stro en met zand om het wat droog te houden. Men moest eigenlijk de beste kant van de dijk nemen. In de Dorpstraat aten we over de middag bij Pier Cosyn. Daar waren wel 30 jongens die koffie voor niets kregen. De mensen waren toen milder dan nu. We konden er ook onze klompen laten drogen of een lederen riem laten aanslaan. We kapten dan maar wat stoofhout. Zo waren de klanten verzekerd, want bij Cosyn werden ook de boodschappen gedaan. Het was er een bakkerij en meteen een boerderijtje. Bij Cosyn was het zoals bij Verheye, want Konee had aan de Garre ook haar klanten. Het was donker toen we ’s winters terug thuis kwamen. We moesten 2.000 tronken van de Graaf Jansdijk voorbij”.

Zo wist het Fons Maertens te vertellen in “Hoe het groeide en bloeide te Knokke” (André D’hont). Zijn vader, Adolf Maertens, was schaper in de Vrede, geboren in 1855 en gehuwd met Maria Verslycke; ze hadden 18 kinderen. Een hele bende om naar school te sturen. Van de afgelegen buurt bij het Zwin en de grens was het een heel eind naar de gemeenteschool. Fons zelf werd in 1895 geboren. Hij heeft dan ook de school gekend in het begin van onze eeuw.

Louis Viaene, die van 1894 is, wist het ook nog allemaal: “Toen ik 6 jaar was in 1900, trok ik naar school. Dat was een heel eind van ’t Zoekte weg. We moesten door het domein dat het onze was, over de duinen, de stukken land. Ik ging eerst naar ’t fröbelschooltje van de zusters, achter Strobbetjes. Na een jaar was ik in de gemeenteschool, bij meester Cuypere. Er waren drie klassen met ieder een grote kant en een kleine. Zo deed ik eerst twee jaar de kleine klas, dan twee bij Leopold Van Steene en twee bij Louis Van Steene. Met mijn 12 jaar was ik volleerd en had ik mijn eksamen afgelegd. Dan mocht ik vlas gaan wieden voor Ko Bete. In de winter kon ik helm gaan stekken voor de Lippens”.

Fikken Verheye (1892-1971) moest niet zo ver. Hij was de zoon van schepen Edward Verheye en van Liete Konee, die haar winkel bij de Garre tegenover de school had. “Ik heb bij de twee Van Steenes gezeten. ’k Weet nog dat we in klas zaten, bij Louis Van Steene, en dat op de deur geklopt werd en de meester zijn vrouw binnenliet. Met de gazet. Hij las ze, zei geen woord, stond recht en tekende op het bord de kusten, met Engeland en Frankrijk en de Golf van Gaskonje. Meester Louis draaide zich om en zei: G'hebt hem allemaal gekend, Henri Sacré, hij is versmoord; de “Comte de Smet de Naeyer” is vergaan. En hij wees waar het gebeurd was. Iedereen kende Henri Sacré, de zoon van een dokter. Zij weduwe kwam te Knokke wonen. De schipbreuk maakte heel wat ophef. Vijf dagen later kwam het nieuws: 35 mannen waren gered en Henri was er bij. Maar hij is blijven varen tot hij verdronk tijdens de oorlog. Zijn naam staat op ’t monument”.

De leerstof bleef in voorgaande eeuw bij het essentiële : lezen en schrijven, de beginsels van de Vlaamsche taal, het wettelijk stelsel van maten en gewichten, de beginsels van het rekenen, in de lagere afdeling; Vlaams en Frans, rekenkunde.

In “Van Polderdorp tot badplaats” (Danny Lannoy) zijn vele gegevens uit de vorige eeuw onthouden, zo ook dat in 1869 de leerlingen iedere weekdag van 6 tot 8 uren les moesten volgen en zich “in tamelijke kledij” naar de school moesten begeven waar iedere dag een naamafroeping plaatshad. Ook in die tijd was niet iedereen even slim, want de onderwijzer noteerde: “onder de leerlingen bevonden er zich die onvolmaaktelijk lezen en schrijven konden en die niet alleen in deze vakken maar ook in cijferen voortgang gedaen hebben”. Zo kwamen ze klaar om in de hogere afdeling ook nog “de grondbeginsels der aardrijkskunde en der geschiedenis bijzonderlijk van België; de leerlingen van het grondwettelijk recht, bij middel van uitgelegde leezingen; de leerlingen van gezondheidsleer” nader op te doen.

2018 06 15 161542Rond direkteur Gaston Van Steene, meesters Delanghe en Dhoedt met mej. Vandermarcke, de laatsten van de oude garde na de 1e oorlog.

2018 06 15 161610Het “Grand Hôtel de la Couronne” van Herreboudt dat na de 1e wereldoorlog door de gemeente aangekocht werd om als nieuwe school te dienen.

"Zo was het dan voor de jongens en de meisjes, sedert de “scheiding der geslachten” ieder in de eigen school. In de “Geschiedenis van Knokke” (J. Opdedrinck en A. Ghekiere) vernemen we meer over de eerste leerkrachten. De eerste onderwijzeres in de gemeenteschool voor meisjes was Jeanne-Françoise Mullier, die benoemd werd in 1870. Dan is de eerste Van Steene uit Lissewege gekomen, Nathalie, die in 1878 “meesteresse” Mullier opvolgde en Idalie Van Steene en Elodie Degreve als hulponderwijzeressen meekreeg. Laatstgenoemde werd hoofdonderwijzeres in 1905 met Alice Vandermarcke als hulp.

Mevr. Suzanne Parmentier, baronnes Paul de Giey, dochter van Paul Parmentier, vertelde ons in 1967 over Nathalie Van Steene die ze als kind gekend had: “Ik volgde toch zo graag haar lessen. Na het onderricht bleef ik nog in de buurt van de lieve juffrouw en vond ik een uitvlucht voor het volgende halfuur. Ze liet me haar tuin zien en ik leerde meteen de planten kennen. Ik kwam met haar door het pad van de enge hof, begrensd door een brede sloot waarachter zich een grote weide uitstrekte. Het was er zo vredig midden de geur van bloemen en zoete vruchten. Enkel de kar op de kasseien van de weg kon even verstoring brengen. Voor mij was ze een voorbeeld, deze steeds glimlachende vrouw, met haar roze tint en een gelaat zonder rimpel, met haar ranke gestalte in zwarte rok en zijden keurslijf”.

De Van Steenes hebben zowat drie kwarteeuw de hand gehad in het gemeentelijk onderwijs te Knokke. Na Nathalie kwam Louis Van Steene als hulponderwijzer in de jongensschool. Hij was de vader van Frans Van Steene (1899-1977), die hoofdman werd van de St-Sebastiaansgilde.

Gaston Van Steene (1890-1951) schreef in 1930 “De Zeekust en Knocke”, maar zijn studie over het onderwijs alhier werd niet uitgegeven. We kregen die gelukkig in ons bezit. Zijn vader Leopold Van Steene werd in 1883 tot onderwijzer benoemd en hij huwde met Elisabeth Joanna Lievens, dochter van bakker Lievens van het Dorpsplein. Hun huis was op de hoek van de Van Rysselberghestraat, tegenover het Verweeplein, straat die naar het Duinenpark leidt, waar het gebouw nog steeds in de oorspronkelijke staat bewaard is. Het huis van hoofdonderwijzer Louis Van Steene was op het eind van het wegje tussen de “Couronne” en “Cosyn” bij de Dorpsstraat (nu Nachtegaelestr.) en is er ook nog steeds. Leopold volgde zijn broer Louis als hoofdonderwijzer op in 1911. Leopold Van Steene overleed in 1940.

In de herinneringen van de jongens van om en rond 1900 zijn de Van Steenes als vaste waarden voor het onderwijs gegrift gebleven. Er kwamen meer leerkrachten bij tot de le oorlog. In 1901 werd Frans Decuyper benoemd tot een nieuwe derde klas opgericht werd, maar in 1912 was hij reeds met pensioen. Gaston Van Steene, leerling van de normaalschool van Gent, kwam in 1910 zijn oom Louis vervangen. Na het afscheid van Decuyper het volgend jaar werd René Huyghebaert benoemd. Deze overleed in 1915 en werd opgevolgd door Benoit De Langhe.

Er waren ondertussen reeds meer scholen bijgekomen te Knokke, maar deze zullen we, na de gemeenteschool, afzonderlijk behandelen.

Staf Van Landschoot (1897-1973) werd huisbewaarder in de gemeenteschool, waar hij in zijn jeugd ook van de Zoute-schorre kwam om op de schoolbanken te zitten: ”Het was een heel eind naar school, op onze klompen of meestal op blote voeten, door de duinen waar de golf kwam, door de kerkwegel naast het Alowiesje, de Peperstraat en Verheye’s weg bij de garre van Konee. Ik ben bij meester Cuyper gekomen als ik 6 jaar was. We zaten met 74 in de klas. Hij had een lange stok om ze allemaal in toom te houden. Maar ’t was een goeie meester. Als er eens een leerling een hele dag wegbleef, gaf het niet. Meester Cuyper was op logement bij Machiel op Driewege. Hij zou ons leren lezen en rekenen.”

2018 06 15 161636De klas van meester Van Outryve in 1930, met de leerlingen waarvan verscheidenen reeds overleden zijn.

Vele meesters

Hadden als tot voor de le oorlog de Knokse jongens vooral Louis en Leopold Van Steen als meesters, het gemeentelijk onderwijs kreeg na 1918 een volledig nieuw uitzicht. Met nu Gaston Van Steene, in 1919 direkteur benoemd en in 1920 schoolhoofd zonder klas, nam de school bij de Dorpsstraat in de “Couronne” vlug een grote uitbreiding. De meisjesschool bleef aan het Dorpsplein met een beperkt aantal klassen, omdat de vrije zusterschool eerder de meisjes aantrok. Pas in 1930 met een nieuwe moderne stedelijke bewaar- en meisjesschool ter Onderwijsstraat (nu Van Steenestraat) en zes klassen, kwam er meer evenwicht.

Tijdens de le oorlog was bij de jongensschool nog een 4e klas ingericht geworden en die kwam in de eetzaal van het Hotel Communal, later in de zaal van het Hotel de l'Univers. Mej. Helena Vandermarcke werd de “meesteresse”.

Toen op 18 okt 1918 de Duitsers terugtrokken uit Knokke deden ze vele munitieopslagplaatsen en bunkers van de Wilhelm II-Batterij in de lucht vliegen. Dit leidde tot brokken aan de schoolgebouwen; de schade werd geraamd op 973 fr. Het waren nog steeds de oude gebouwen die achter de “Couronne” verscholen stonden, met een doorgang daarheen vanaf de Dorpsstraat. De jeugd nam het niet zo nauw dat de school een tijdje overhoop lag.

Met de oorlog achter de rug braken nieuwe tijden aan. De leerplicht werd wettelijk ingevoerd en hierdoor nam het aantal leerlingen ook sterk toe. De gemeente kocht het Hotel de la Couronne aan. De nieuw benoemden zorgden er voor het onderwijs terwijl de oude in hun lokaal bleven. Maar oud en nieuw werd dan versmolten tot één geheel.

Benoit Delanghe was nog in 1915 benoemd geworden. Het onderwijzerskorps groeide vlug aan: in 1919 Lucien en Ward Vervarcke, in 1920 Rufin Dhoedt, August Van Poucke en Leon Van Walleghem, in 1922 Laurent Deroo, in 1926 Adrien Plasschaert, in 1928 Willy Van Outryve, in 1929 Bonfils Nenquin, Emiel Borghys en Cyrène Cornelis. In 1930 bestond de stedelijke jongensschool uit 9 afzonderlijke klassen met titularis, een speciaal leermeester in de 4e graad en een direkteur zonder klas. Zo is het onderwijs in feite pas na de le oorlog beginnen volwassen worden.

Gaston Van Steene schreef een studie over school en leerlingen

Vooraleer het verplichtend lager onderwijs tot stand kwam had men doorlopend af te rekenen met schoolverzuim, gevolg van onwetendheid en ongeleerdheid van de ouders zelf. De school en de onderwijzer stonden eerder buiten het doen van het huisgezin en de ouders lieten veelal pas hun kinderen inschrijven als ze reeds 8 of 9 jaar waren. De leeftijd van de le kommunie was beslissend om een kind dan weer thuis te houden om het| voor de arbeid in te zetten. Dan was er de minste miserie die ingeroepen werd om de kinderen vele dagen lang niet naar school te sturen. Seizoenarbeid leidde tot meer afwezigheden, in zover dat de jeugd de kennis maar broksgewijze opdeed. “Dit werd voor de onderwijzers een echte hersenschim. De jeugd was losbandig, ruw en onbeleefd, soms had zij af te rekenen met politie en gerecht. De weldadigheidsscholen of verbeteringsgestichten telden verscheidene kinderen uit Knocke. Het onmachtig onderwijzend personeel, niettegenstaande de zwaarste pogingen en opofferingen, werd in zijn edel streven gedwarsboomd door de tegenwerking der ouders, die enkel uit winstbejag hun kinders van de school afzijdig hielden.

Enige gegoede leerlingen en enkele werkmanskinderen bezaten een kleine geleerdheid bij het verlaten der school. De meerderheid bleef onwetend. Veel bejaarde lieden konden vroeger noch lezen noch schrijven. Ook een groot aantal militianen moest zich telken jare als ongeletterd aangeven”. Zo luidde het in een verslag ter zake. De eerste wet op het onderwijs van 23 sept 1842 had de gemeente wel opgelegd voor een behoorlijk schoollokaal te zorgen en in de begroting uitgaven te schrijven voor de behoeftige kinderen. Het personeel moest de nodige studies doen om te mogen onderwijzen volgens een bepaald leerprogramma.

In een verslag van de gemeenteraad, in 1839, kon gelezen worden: “Het onderwijs wordt in de scholen gegeven ingevolge het oud gebruik; de nieuwe leerwijze wordt geheel verwaarloosd. Men denkt nochtans dat de laatste een veel meerder voortgang aan de kinders zal geven dan de oude; wenschelijk ware het dat de nieuwe leerwijze generalijk in alle steden en gemeenten in voege kwame”.

Het zou lang bij het oude blijven, ondanks de wet van 1842. In de verslagen werd “bitter geklaagd over de opvoeding en het onderwijs der jeugd”. Tot 1870 toe: “Op 68 meisjes bij een onderzoek in de school aanwezig, waren er maar zes die gebrekkig konden lezen; de andere wisten volstrekt niets”.

In 1879, 1884 en 1895 gaven de wetten op het onderwijs nieuwe richtlijnen. Vooral de benoeming van volledig onderlegd personeel zou aan de vroegere ellendige toestand een einde brengen. De wetten van 1914 en 1919 leidden tot de organisatie op degelijke basis. Met de invoer van de leerplicht zou er na enkele jaren geen sprake meer zijn van opzettelijk schoolverzuim: “De kinderen kwamen thans regelmatig ter school, tot oneindig welzijn van opvoeding en onderwijs”.

Aanvang 1921 kreeg de gemeenteschool eindelijk betere meubels, didaktisch materiaal en leerboeken voor alle vakken. “Van die datum af werd begrepen dat in een modelschool niets ontbreken mocht, om een vruchtdragend onderwijs te geven”. In sept. 1921 werd de centrale verwarming geplaatst en kort daarop werden de klassen verlicht door gaslampen. De elektriciteit kwam in 1929. “Sedert 1927 bezit de school een apparaat voor lichtbeelden, die gegeven worden in een daartoe ingerichte donkere zaal. Thans kan de onderwijzer met zekeren uitslag alle duistere onderwerpen aanvatten en door de verkregen belangstelling vanwege de leerlingen, de beste uitslagen bekomen bij het onderricht der verschillende leervakken”.

De meisjesschool volgde niet de snelle uitbreiding van deze der jongens en had na de 1e oorlog enkel twee leerkrachten, de hoofdonderwijzeres en een hulponderwijzeres, Elodie Lievens – Degreve en Alice Vandermarcke. Deze laatste nam de direktie waar in 1922 (in 1905 benoemd en pas in 1953 met rust gegaan, bleef ze aldus 48 jaren in het onderwijs te Knokke). Leontine Delanoeye – Hoemaecker werd dan hulponderwijzeres in 1922, waar Hilda Van Steene het volgende jaar nog bij kwam. Met een nieuwe school in het verschiet begon het aantal klassen toe te nemen en Paula Nerinck werd benoemd in 1928, Jeanne Torney in 1930. Dit was ook het jaar waarin het nieuwe gebouw van de meisjesstadsschool geopend werd en het oude gebouw van 1855 afgebroken.

Het onderwijs volgde doorheen de jaren de weg die de schoolmeester wees en de leerlingen zagen enkel zijn voorbeeld. Het waren “echte scholmeesters”. Zo was ook meester Deroo, die in mei 1922 te Knokke benoemd werd. Hij ging in 1956 met rust.

“De leerlingen heten mij noch min noch meer Meester Baard. Ik was er reeds mee naar mijn eksamen getrokken. Mijn vader had een spitsbaard en te Dudzele, van waar ik kwam, waren er meer mannen met baarden. Op zeker moment besloot ik dan maar mijn baard af te doen, om naar de konfrerie te gaan. De hoofdinspekteur herkende mij niet meer en hij vroeg aan Gaston, de direkteur, wie ik was? Als ik dan verder op school de pijp gerookt heb, werd ik Meester Pupe. Ik werd de laatste overlevende van de onderwijzers van mijn tijd. Meester Van Poucke, die in de Judestraat woonde, is in het begin van de 2e oorlog overleden en de kollega's hebben hem in stilte begraven. Meester Delanghe betrok de “Viking” ter Fincentlaan en Van Walleghem woonde er rechtover. Gaston Van Steene was in het huis van de schoolbestuurder op 't einde van de garre, maar had later een villa aan de Kattewegel. Meester Dhoedt werd hotelier in de “Ritz”, die de “Rici” werd, en hij ging failliet. Beter schoolmeester blijven. Ward en Lucien Vervarcke woonden eerst bij hun ouders in de Albertlaan.”

Schoolmeesters worden oud, maar de leerlingen blijven voor de klas even jong. En van jaar tot jaar wordt het steeds een opnieuw beginnen.

“Knocke 13 sept 1929. - Opstel: Mijn Vacantie. In het begin van mijn vacantie heb ik met mijn poppenkast gespeeld; eenige kluchten en het was gedaan. Den Donderdag en soms den Vrijdag waren er op het strand kinderspelen. Daar ging ik altijd naartoe. Zoo is er geweest: loopkoers met hindernissen, mastklimming, patatenkoers. Dat was geestig. Dan de week later was het fortenwedstrijd, ten laatste ook kloefjewater. Tijdens de warme dagen ging ik eens zwemmen en ik proefde de zoute smaak van het water. Dan heb ik leren duiken. Wat een pret. Tijdens de laatste dagen speelde ik met mijn kameraden in de duinen, verduikertje en zoo. Eindelijk was het school. Weer de eeuwige weg op.”

Zo luidde een eigen opstel 50 jaren geleden. Het was de gelukkige tijd voor de jeugd, toen Knokke met zijn duinen nog een groot speelplein was. Kwamen dan de jaren ’30 en geleidelijk zou alles onder de kasseien van nieuwe straten, onder de beton van nieuwbouw verdwijnen. Maar van de hul van Blancgarin tot Plettinckxhul, van de salamanderput van ’t sparrebos tot de verre kreken van ’t Zwin, leefde de jeugd zich nog steeds uit.

De gemeenteschool werd de Stedelijke Jongensschool zoals “bestuurder” Gaston Van Steene die meer voornaam doopte bij de uitbreiding met 8 klassen. Waar de direkteur de geschiedschrijver was, dan werd meester Ward Vervarcke de dichter. Hij leerde zijn leerlingen de woordenschat in verzen.

Knocke, streke van m'n ziel,
Waar m'n eerste juichkreet viel;
Waar m'n leven langzaam groeide

Als 'n bloem die openbloeide;
Waar ik voer den jongensstrijd
Die mij tot het manschap leidt.

Knocke, duin en strand en zee,
Met uw mateloozen vrêe;
Met uw wilde noorderstormen
Die me manlijk zullen vormen;

Met uw grijze sneeuwelucht
En uw blanke meeuwenvlucht.
Knocke, heerlijk droomenoord,

't Groet U,
't blonde kind van 't Noord;
't Mengt zijn stelle liefdewoorden
Aan uw wilde zeeakkoorden.

De verzen klonken op tot tegen de muren van het klaslokaal waar meester Ward les gaf. In de buurt gaf zijn broer Lucien natuurkunde en wetenschappen. Lucien Vervarcke was ook radiozendamateur, schaakkampioen en sekretaris van Knokke F.C. Meester Delanghe keek vooral toe dat zijn lessen netjes genoteerd werden; hij duldde geen enkel overbodig woord in de klas. Het drietal beheerste de 4e graad in de gemeenteschool. Voor de leerlingen waren ze: Warten, de Luus en de Katte. Vele jongens kregen van hen hun laatste wijsheid mee. De meesten gingen niet langer naar school dan tot hun 14 jaar. Achteraf waren er wel die naar een kollege trokken of wat avondschool volgden. Maar tot vóór de 2e oorlog was na de lagere school reeds de tijd van arbeid gekomen, meestal als leerjongen, met mortel de ladder op voor de metselaar die op de stelling troonde.

2018 06 15 161711Het onderwijzend personeel van de jongensschool in de dertiger jaren. Vooraan v.l.n.r. Meesters Van Poucke, Ward Vervarcke, Van Besien, direkteur Gaston Van Steene, Deroo, mevr. Nenquin en mej. D'hont. Achteraan de hh. Plasschaert, Van Outryve, Torney, De Bruycker, Borghys, Cornelis, Nenquin en Lucien Vervarcke.

2018 06 15 161821De onderwijzeressen van de stadsschool voor meisjes vòòr de 2e oorlog met vooraan v.l.n.r. de juffers Van Steene, Hoemaecker, Vander Marcke, Vermeulen en Torney, en achteraan de juffers Viaene, Van Bouwel, Poppen Aertssen en Willems.

Voor iedere nieuwe klas schreef Ward Vervarcke in de jaren ’30 een nieuwe revue om tijdens het Kerstfeest op te voeren. Hij startte reeds met een “Miniatuur-Revue” in 1929. Voor het eerst werd gezongen op de tonen van “Ramona”:

O Knocke,
O streke van geluk en vreê.
O Knocke,
O Duin en strand en blauwe zee!

Mijn stadje, een Schatje,
Hoe schoon is 't leven aan de kust.
De Kruinen der duinen
Zijn 't zinnebeeld van onze rust.

Ons zeetje,
Het trekt bezoekers naar ons oord;
Ons steedje.
Het prijkt met al wat 't oog bekoort;

Een wonne-bronne
Van ons diep geluk en zonne;
Een vlekje, een plekje, een droom!

Het volgende jaar, 1930, moest het vanzelfsprekend een “Eeuwfeestrevue” worden. De gelukkige jeugd van die tijd was er weer bij om Knokke doorheen de 100 jaar van het vaderland te schetsen in de stijl van Ward Vervarcke.

Met 1930 was men ten slotte aan “Knock’s Grootheid” in de “Prince's”. Schepen Marcel Van den Broucke hield de slottoespraak. Op de tonen van “Paris je t’aime” zong men nu:

Knocke men mint u,
Uw rijk begint nu,
Langs heel onze kuste
Geen breeder ruste
Dan hier in 't stille duinenoord
Waarboven vlerkt het golfakkoord.

Uw duinvalleien
Waar velen vleien
Hun stramme leden
Die moegestreden

Er rusten door de bries gestreeld
Die kracht en sterkte mild verdeelt.

Zo kon de jeugd zich van jaar tot jaar uitleven op het toneel, met zang en spel en ook in de geest van de liefde voor het eigen Knokke. In 1933 werd “De gang van het leven” voorgesteld, in 3 bedrijven eveneens van Ward Vervarcke. Na de “Groei” en den “Oorlog” kwam in het 3e ”Knocke in bloei”:

En weer werd gezongen:

Ons Knocke,
t Wordt alle jaren meer bewoond,
Ons Knocke
Waar steeds het werken
wordt beloond.

We leven veilig
Aan uw blonde noordzeestrand,
Ons hart en ons hand u verpand.

Zoveel teksten zijn overgebleven uit de jaren ’30, toen de schoolfeestjes een hoogtepunt waren voor de jeugd. Waar is al dit entoesiasme gebleven?

Ze komen allen naar de zee.
't Is hier zoo wonderzoet.
Ze geeft met mild gebaar, de zee,
Aan allen zuiver bloed.

Voor rijk en arm, voor al, de zee,
Is 't groote tooverwoord.
't Geruisch van golvenval, de zee.

Oorlog of vrede hebben het kind nimmer gedeerd; het blijft in zijn spel opgaan. Onbekommerd. Ook de school liep door, doorheen harde oorlogsjaren. Eens de strijd van de volwassenen voorbij, kwamen de leerlingen op een rij staan en zongen “Vivat le Canada” zoals de meester het had voorgezegd.

Kort vòòr de 2e oorlog zegden ze nog de verzen op van Ward Vervarcke, die in de revue “De gang van het leven” de fierheid voor Knokke meebracht.

Vader, praat eens uit 't verleden
Wat ons ouders hier al deden...
Van ons Knocke dat nu groeit,
Tot een badstad openbloeit.

Zei vader:

Mijne jongens, in de duinen
Als een nestjen in de kruinen
Van de hoge popelbomen
Lag ons dorpje toen te dromen.

Geen bebloemde wandellanen,
Onbekeide slijkebanen!
Geen hotels of prachtige huizen,
Zesvoethoge armoekluizen!

Maagre schorren, kronkelkreken
Door de vreemde schuw ontweken.
Geen bezoek van rijke lieden,
Die het polderdorpje vliedden.

Stilte en verlatenheid,
Arm volk in stagen strijd
Maar tevreden met zijn lot,
Met de hardste slagen spot.

'k Noem het echter toch een zegen
Dat opeens zovele wegen
Naar ons kleine Knocke liepen,
Om er schatten op te diepen

Van de zee en strandenmooi
Met hun duin-guirlandentooi.

Jong wordt oud. En de kinderen die aldus in 1933 de verzen van hun meester voordroegen, hebben intussen de zestig bereikt. Het waren Michel Amys, Roger Van Coillie, André Amys, Melchior Sys, Georges Mille, Jerome Cool. Zij hadden reeds de gemeenteschool verlaten toen de oorlog uitbrak.

Nog te jong om aan het front van twee weken te staan.

De jeugd trok nog tot 14-jarige leeftijd verplicht naar de lagere school. Heel wat onderwijzers waren sedert de mobilisatie bij de inzet van het nieuwe schooljaar 1939 terug onder de wapens geroepen en ze zouden pas tijdens de bezetting het klaslokaal weerzien. Er waren er die na de bange meidagen van ’40 opnieuw de stofjas aantrokken, anderen die pas na maanden krijgsgevangenschap vermagerd terug kwamen. En het leren lezen, schrijven en rekenen ging door zoals weleer. Ver van alle oorlogsgeweld.

Direkteur Gaston Van Steene zorgde voor de neutrale stemming; hij moest al de exemplaren van zijn merkwaardig boek “De Zeekust en Knocke” inleveren omdat er een volledig hoofdstuk in voorkwam over de snode Duitse bezetting tijdens de le oorlog.

Nu kwam in de school de bedeling van soep voor Winterhulp. De snoeptijd was voor de jeugd een zoete herinnering gebleven. Op tijd en stond kwam er wel een bedeling van chokolade. Jawel. Maar dan van chokolade die bij een of ander zwarthandelaar in beslag genomen werd. Voor de kinderen was het een vreugdevol moment midden de rantsoenering, met het grijze “kleibrood” als dagelijkse kost.

Er waren nog brede duinen te Knokke en veel meer had men niet vandoen. De werkelijkheid van de oorlog kwam eerder met de schuilplaatsen die nu midden de speelplaats gebouwd werden, vervolgens met het alarm toen de “sirene” aan het loeien ging en de klas in een ommezien ledig liep. Uiteindelijk werd wegens het gevaar van bombardementen de school gesloten. Het onderwijzend personeel moest klashouden thuis en de leerlingen zakten er op de vastgestelde uren af. Zo ging het door tot het zomerverlof van 1944. De school zou pas na de bevrijding heropend worden. En toen was het reeds nov. geworden.

Sensatie was er geweest toen meester Borghys einde nov. 1941 er vandoor trok met enkele vrienden, zo over zee met een klein bootje naar Engeland toe. Ze bereikten niet allemaal de veilige kust, maar Miel geraakte door en zijn leerlingen keken uit naar de dag dat hij zou terugkeren. Dit was op 1 nov. 1944. Meester Borghys was militair geworden. Hij werd warm begroet als een held. Achteraf zou hij niet meer voor de schoolbanken komen om les te geven.

De jeugd was er steeds, hernieuwd van jaar tot jaar. De jongeren zouden nu weer het spel van de vrede kunnen spelen, vele zaken ontdekken die ze al die jaren voorheen niet gekend hadden. Ze stapten weer mee op in de stoet van 11 nov. naar het gedenkteken der gesneuvelden, straks naar een nieuw monument.

Vijf jaren zijn nu pas vergleden
En weer is Knokke heropgebouwd,
De puinen horen tot ’t verleden
Maar menig hart nog bloedend rouwt.

De besten onder ons zijn henen,
Zij vielen in hun strijd voor ’t land.
Heel Knokke blijft hun door bewenen,
Ons eeuwige dank zijn hen verpand.

Zij hebben 't werk niet kunnen schouwen.
Ze vielen als de eik in ’t woud.
Zo treft de bliksem d’hoogste schouwen,
Verpulvert steeds het groenste hout.

En na de glorie der bevrijding
Kreeg Knokke weer sterke leiding.
Het oude Knokse bloed herleeft
En wee hem die het tegenstreeft.

Ons stad is aan haar eer verplicht
Te stralen weer als ’t Noorderlicht.
’t Mag niet gezegd dat Noorderbloed
Door tegenslag verstijven moet.

We werken weer als nooit te voren,
Doorheen de rotsen gaan we boren,
Die ons de weg naar ’t doel versperren,
Tot stralend gloren weer de sterren.

’t Symbool van welstand en van vrede,
O heerlijk reine kinderbede.
O God, die op de volkren waakt,
Aanhoor de klacht door ons geslaakt,

Bewaar ons al wat ons is heilig:
Houd Knokke groot en sterk en veilig!

Het was in 1950 dat dit gedicht werd voorgedragen door de jongens van de stedelijke school. Ward Vervarcke was weer aan bod en zijn verzen konden de jeugd bezielen zoals ze hun voorgangers van tussen beide oorlogen op het toneel gebracht hadden.

Nu zou er eindelijk een lange tijd van vrede aanbreken. Maar te Knokke kwam er wel een grote evolutie in het onderwijs.

2018 06 15 161855

Op school te Knokke

André D'Hont

Cnocke is Hier
1982
19
005-013
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01