Een stille liefde voor de Zwinstreek
De Knokse schilder Jean Parmentier

E.H. J. Van den Heuvel

Een schilder, die vol bewondering voor de schoonheid van de zee en van het polderlandschap te Knokke leefde en werkte, was zeker Jean Joseph Paul Parmentier.

Deze vriendelijke, stille man die te Knokke zijn hart verloor, werd op 25 oktober 1883 te Elsene geboren. Zijn vader Paul Parmentier - volgens de burgerlijke stand : Paulus Eugenius Maria - was een geboren en getogen Brusselaar. Hij werd er op 9 februari 1854 geboren als zoon van Eugenius Joannes Baptista. Na zijn huwelijk met een Gentse, Maria Joanna Van Loo (°3-9-1857) kwam Paul Parmentier als schilder naar Knokke, en speelde er een belangrijke rol bij de opkomst van dat zeer landelijk dorpje.

2018 06 15 162203

Jean kreeg nog drie broers en een zuster, allen te Elsene geboren. Robert Charles, geboren op 18 oktober 1884, die later op de wijk het Kalf woonde, was een goed beeldhouwer en knutselaar. Hij had twee dochters, Colette en Antoinette. Ook was hij een goed golfspeler.

Fritz, geboren op 7 december 1885, was industrieel in Gent: directeur van d'Usines Cotonnières de Belgique.

Pierre, de derde, werd op 5 november 1888 geboren, stierf in 1918 van de Spaanse griep en werd op het kerkhof van St. Anna-ter-Muiden begraven.

Het enige meisje was Suzanne, die later huwde met de Giey en nog te Brugge woont. Zij schreef heel wat feeëriek fijne kinderboeken, o.a. Rosette ou La Poupée enchantée, Les Mémoires d'un vieux Teddy, Le Sapin Merveilleux (dat in het Nederlands werd vertaald: De Wonderlijke Denneboom), Jeanneton cuisinière ou la petite Marmitonne, Le chat ou l'autre côte du voile, La bête à bon Dieu, Le Hibou, La souillure, Contes pour enfants, Contes de Pâques, Légendes mosanes (die zelfs een tweede uitgave kende) en Le Rossignol italien. Naast die kinderboeken vol speelse fantasie en fijne stijl, schreef zij ook een drietal historische o.a. Croquis Brugeois, Images de Bruges en Portraits qui parlent.

Grootvader Paul, woonde eerst in Blankenberge, maar gegrepen door enthoesiasme voor deze streek, kwam hij met Verwee naar het poëtisch stille Knokke, een droomeiland voor schilders.

Jean kwam op vakantie naar Knokke, want alhoewel het adres der familie Parmentier Elsene was, werd deze Brusselse voorstad hun pied à terre, en woonden, werkten en beminden zij Knokke als hun Aards Paradijs. Ook werd Paul Parmentier hier schepen, en hielden ook zijn ambtsbezigheden hem in dit Polderdorp, die groeide naar een Badstad. De jonge Jean liep eerst school bij de formidabele meester Van Steene; hier leerde hij lezen en schrijven, en dronk er de bewondering van de meester voor de schoonheid en geschiedenis van dit stille dorpje. Daarna trok hij naar het atheneum te Brugge, waar hij een goed, maar jong... student was. Want reeds als 17-jarige trok hij naar het Institut Robert. Daar bereidde men de jonge studenten speciaal voor de studies van ingenieur en voor de militaire school. Directeur Beaumont was er de préfet en hield er een strenge tucht (was hij niet een gewezen Frans officier!) en een uitgesproken liefde voor zijn geboorteland, la douce France.

De jonge Jean passeerde met brio als 17-jarige het examen van landmeter, en werd bij het officieel examen te Gent eerste met grootste onderscheiding.

Diep in hem laaide reeds de liefde voor het schilderen; schilder en niets anders wilde hij worden. Maar zijn ouders dachten er anders over; zij waren er zelfs erg tegen en wilden dat hij een meer lonend beroep, ingenieur, koos: Jean legde dan ook zijn ingangsexamen voor ingenieur af, slaagde met brio en ... ging voor schilder leren, nadat hij zijn brief van geslaagd examen aan zijn ouders had getoond. Deze woonden in de Avenue Louise en te Schaarbeek in de Steenweg op Haacht (Chaussée de Haecht).

2018 06 15 162248Knokke-Dorp rond de eeuwwisseling

De jonge man trok nu naar het Institut Blancgarin, waar Blancgarin de gevierde leraar was.

Zijn grootste vorderingen maakt hij van 1905 tot 1914 door contact met de kolonie Duitse schilders die zich te St.-Anna-ter-Muiden hadden gevestigd. Hier ontmoette hij de grote landschapschilders: Baum, Dreidorf, Schnreitel e.a. Met deze laatste trok hij op kunstreis naar Italië, en verbleef te Rome in de villa Strollferne, het Mekka van de Duitse schilders. Met deze schilders werd het voor de jonge Parmentier een heerlijke periode. De eerste wereldoorlog stelde een einde aan de kunstenaarsliefde. Jean werd oorlogsvrijwillige, trok over de grens, vaarde naar Engeland, kreeg zijn opleiding in Normandië, en ... kwam aan de IJzer. Hier kreeg hij een zeer gevaarlijke post: obsevateur d'artil1erie. Na de oorlog werd hij dan ook vereerd met het oorlogskruis van België, van Frankrijk en als Vuurkruiser.

Nu nog bestaan er enkele tekeningen en aquarellen die hij tijdens de oorlog maakte.

Bijna heel de familie Parmentier o.a. Fritz en enkele neven, dienden in hetzelfde regiment, deels door het toeval, deels op aanvraag. Zijn beste vriend was de Veurenaar Laems, die op de registratie van de stad werkte, en met hem vocht aan het front.

Na de oorlog huwde Jean in de St.-Walburgakerk te Brugge met Suzanne Juliette Aline Marie Gerardine Rycx (° Brussel, 6 juli 1900, de dochter... van zijn kolonel!). Zij kregen een zoon Yves Paul Marie Alfred, die op 27 oktober 1921 te Brussel werd geboren.

In 1925 kwamen zij naar Knokke, maar in 1929 verhuisden zij naar Oostkerke. Reeds vóór 1914 schilderde Jean veel aan het strand of in de Zwinvlakte. Ook trok hij met Maurice Waegemans er op uit en schilderde zijn portret terwijl hij zelf schilderde in de stille betoverende duinen. Vóór 1914 ook was hij de grote vriend van Lemayeur.

Jean Parmentier schilderde ze een Hof te Knokke, De stormwind in Oostkerke, De Kerk van Oostkerke, Westkapelle (waar vroeger Goetenck van Antwerpen woonde, en nu de heer Lejeune ook uit Antwerpen, langs de baan van Westkapelle naar Heist, midden een magnifieke boomgaard), De Spiegelweg te Oostkerke, De Molen van Oostkerke met twee ploegende paarden, enz. Daarnaast werkte hij aan stillevens bvb. Lampet met kruik en bloemen, een Theeservies (in prachtige kleuren), Bloemkool en appels, Dode Kievit, Vaas met zilveren schotel en bloemen, Baardmanskruik... Soms schilderde hij een zeldzaam portret: bvb. de vroeg gestorven zoon van zijn zuster, Jean de Giey.

Voor de oorlog beoefende hij het pointillisme. Zeer goed kon hij de lucht van de polderstreek weergeven, bijzonder de grijze, donkere lucht die over "le plat pays" hangt.

Tot 1925 woonde de familie te Knokke, in de Edward Verheyestraat in een huis (waar Allaert woonde) dat zij in 1929 hadden aangekocht: dit lag bij de villa met tuin van een Engels officier,

The Swallows (dat een uitgang heeft op het Gemeenteplein). Dit was een heel domein waar het huidig voetbalplein en het oude kerkhof een deel van waren.

Van 1929 tot 1938 woonden zij op het oude, historische kasteel van Oostkerke. Dit behoorde aan zijn schoonvader, kolonel Ryckx, en werd later door baron van der Elst aangekocht: rond december werd het verkocht, en in mei moest de familie weg.

Dan maakte hij de plannen van zijn nieuw huis op open land langs de Damse vaart. Hij had geen architect nodig. Richard Jacqsens werd de aannemer van deze gezellige woonst.

Op het kasteel stierf zijn dierbare, maar ziekelijke echtgenote op 23 juli 1932.

Aan het huis te Oostkerke bouwde Jlean zijn atleier, en hier zullen dan ook zijn zoon Yves met echtgenote en kinderen inwonen bij vader, die alleen kwam te staan. Vader Jean was een vriendelijk man, die als van zelf autoriteit uitstraalde. Zijn zoon mocht gemakkelijk als 15-16 jarige op zijn entje naar de "schieting", maar "niet dronken thuiskomen, of 't is ermee gedaan". Vader was baas. Hij wilde dat zijn zoon veel oefende in het tekenen. Zelf tekende hij veel textieltekeningen voor de kledij der negervrouwen in Zaïre. Vader was ook de grote kindervriend, speelde graag met hen, maar ... elk kind voelde een grote eerbied voor hem. Hij leefde midden opgroeiende kleinkinderen, bleef zo jong en zeer open van mentaliteit, gemakkelijk, ja zelfs een tikkeltje gemakzuchtig: graag wilde hij gediend worden. Zijn ouders immers beschikten over een fortuin, dat nu verdwenen was. Toch had hij zelf geen behoeften. Als jonge man reisde hij naat Mexico, maar deed het op 'n goedkope manier: vanuit Antwerpen vertrok hij met arme Spaanse emigranten, en ... dat was geen reis eerste klas! Toch dwong hij een eerbied af, stond op een zekere afstand. Hij was een optimist, had een brede open geest, een gemakkelijk karakter en was een aangename man. Dikwijls ging hij ook het atelier van andere schilders bezoeken. Veel stillevens en landschappen heeft hij geschilderd. Hij was geen portrettist en hield niet van grote formaten. Hij schilderde vlug in perioden van inspiratie en borstelde dan heel wat schilderijen. Daarna volgde weer een periode, zes maanden of meer, zonder activiteit. In de Polderstreek zijn er slechts enkele van zijn schilderijen gebleven o.a. bij dokter Everaert, notaris Vereecke, dokter Dhaene, bij Choupin, bij Mevrouw Declercq van het Memling-hotel, de Molens van Oostkerke bij Nellens in de Reserve, bij ingenieur Devent in Heist, enz. Een handicap was dat hij geen Nederlands sprak of verstond. Zelf hechtte hij geen belang aan geld of rijkdom. Soms filosofeerde hij: het leven is veel te kort om u veel in te spannen en fortuin te vergaderen. Hij had de mentaliteit van een Engelsman. Hij las veel. De Essais van Montaigne was zijn livre de chevet. Eerst was hij bij de groep schilders rond Waegemans. Hij exposeerde in La Salla Boute (Koninklijke Straat 134) te Brussel, samen met negen andere schilders: met Paul Vanderlinden, Le Mayeur (met Vues de Nieuport), Dolf van Roy, Louis Paille, Tilmans (Coucher de soleil à Coxyde) en P.N. de Kessel. Zelf had hij daar twee fijne, lumineuse interieurs en een Oosters tapijt meegebracht. Toch had hij geen goede herinnering aan deze tentoonstelling, want jaloersheid om meer succes, om beter verkoop, enz. brengt heel wat moeilijkheden onder schilders. Om dat te vermijden exposeerde hij practisch zeer weinig. In 1928 stelde hij toch nog eens tentoon in het Casino te Knokke, samen met Labisse, Lebrun en Gendebien. Dan richtte men een expositie in met de groep Sion: Bastien, Pinot, Le Mayeur, Waghemans, Pierre Bayaux en Gendebien (een zijner oude vrienden, die te Westkapelle naast Ter Dycken bouwde en woonde, waar nu Mevrouw Van Wassenhove woont). In 1938 nam hij deel aan een expositie bij Louis Manteau te Brussel, samen met een zuster, die beelhouwde: slechter ogenblik kon niet gekozen, want op dat ogenblik rukten de Duitsers de omringende landen binnen, en niemand interesseerde zich aan zo'n tentoonstelling.

Met een groep schilders van de Oostkust hield hij een tentoonstelling in 1941-1942: René De Pauw, Willem Van Hecke, Pierre Bayaux, Gendebien, Setola en Boerewaard hadden er doeken tentoongesteld in de villa Roma. Deze lag in de Elisabethlaan juist vóór de Brittania en aan die zijde van de laan. Daar stond toen een grote vierkante zaal, eigenlijk een schildersatelier, eigendom van de Italiaanse fascistische schilder Musaccio: hier woonde in die tijd Mevrouw Lebrun, de weduwe van de schilder Lebrun. In de Koninklijke Villa in het Zwin (Chalet du Zwin) exposeerde hij in 1966.

Jean Parmentier was een verwoed pijproker; dat prikkelde zijn longen en zo hoestte hij veel. Vroeger werd hij hardhorig, maar genoot anders van een prima gezondheid. Hij was slechts een maand ziek en stierf op zijn 89ste jaar in zijn atelier, uitgeleefd als een kaars, te Oostkerke op 3 april 1973.

Jean was ook ere-voorzitter van de St.-Sebastiaansgilde. Op het stadhuis te Knokke in het kabinet van de Schepens hangt een zijner schilderijen: Opgezette kapellen of stuiken graan: een herinnering aan de streek der vele polders die hij bewonderde, en aan het werk der mensen die hij lief had.

2018 06 15 162323Jean Parmentier (1854-1913) in het atelier te Oostkerke

Een stille liefde voor de zwinstreek, de Knokse schilder Jean Parmentier

E.H.J. Van den Heuvel

Cnocke is Hier
1982
19
016-021
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01