De dominee H.Q. Janssen van St.-Anna-ter-Muiden schrijft de geschiedenis van Knokke 56 jaar voor pastoor J. Opdedrinck

E.H. J. Van den Heuvel

Een drietal jaren geleden bood men mij in Nederland ’n kleine brochure van een 46 bladzijden aan: het was een overdruk met als titel "Knokke". Het boekje bezat nog slechts een halve omslag, de randen werden bruin en de bladen kregen roestvlekken.

Was het de moeite waard? Wie was de auteur? Voor mij 'n onbekende, of toch...

In een nota bij de geschiedenis van Knokke door pastoor Opdedrinck (1) stond dit werkje en zijn schrijver vermeld (2). De titel was: Knokke. De schrijver: H.Q. Janssen (3).

Maar wie is nu die vroege historicus van Knokke?

Hendrik Quirinus Janssen was de oudste zoon van Johannes Anthonie. En deze Johannes Anthonie was zelf de zoon van Johannes Quirinus.
Welnu deze laatste werd zo genoemd omdat hij op Sint-Quirinusdag (4) geboren was.

De vader (5) nu van deze laatste Quirinus was in het begin van de 18e eeuw een eenvoudig handwerkman te Maastricht. Hij had een talrijk huisgezin dat hem veel zorgen baarde.
Zijn zoon, die dus Johannes Quirinus noemde, moest reeds zeer vroeg bij een barbier werken om met dit gering loon 't gezin wat te helpen.

Maar deze pientere knaap ontbrak het niet aan verstand en doordrijvingskracht. Hij ging enkele jaren in de leer bij een barbier-chirurgijn. Dan engageerde hij zich in Statendienst bij een regiment. Hij begon er op de laagste trap als frater of scheerder, maar ... toen men zijn kennis en verstand ondervond, werd hij aangesteld als wondheler. In die tijd was barbier en geneesheer nog ongeveer dezelfde stiel!

Zo belandde hij in garnizoen in Staats-Vlaanderen. Nu besloot onze Janssen, overtuigd van zijn mogelijkheden, de dienst te verlaten, en ging in Aardenburg als geneesheer wonen. Daar kwam zijn zuster Cornelia bij hem inwonen om hem te helpen in de dagelijkse huishouding.

Zij behoorden nog met naam tot de Rooms-katolieke kerk, maar werden protestanten en gingen te Aardenburg tot de Waalse gemeente over.

Te Aardenburg kreeg hij grote naam en ... een grote praktijk. Deze vergrootte nog, toen onze "meester" in 1786 huwde met Anna van Namen, de dochter van een rijke schepen der stad.

Zij verwekten drie zonen: de oudste Johannes Anthonie werd predikant; de tweede Bartholomeus werd advokaat, en Jacobus, de jongste werd ook geneesheer.
De oudste Johannes Anthonie werd op 24 november 1786 geboren. Hij ging voor predikant studeren aan de hogeschool te Utrecht, en was predikant tot aan zijn dood in het Zwindorpje van St.-Anna-ter-Muiden.

Herhaalde malen bood men hem een grotere benoeming aan, maar hij verkoos deze stille Zwinvlakte en de eenvoudige mensen.

Toch werd hij in 1812 door de kerkraad van de Waalse gemeente Oostburg gevraagd iedere maand daar te komen prediken, "daar hij de gave der twee talen bezat" (6).
Hij stierf op 6 december 1854. Zijn weduwe Marie Francina Callenfels was de moeder van Hendrik Quirinus en leefde nog tot 1871.

Hendrik Quirinus Janssen, de schrijver van de geschiedenis van Knokke, werd te Sint-Anna-ter Muiden op 27 november 1812 geboren als de oudste zoon. Zijn vader bereidde hem zelf flink voor in de stille pastorie van het afgelegen dorpje.

Hij was immers een geletterd man en wijdde zich geheel aan het onderwijs en de opvoeding van zijn kinderen. Hij had immers een beperkte werkkring in deze kleine gemeente en veel vrije tijd. Hier leerde hij de oude talen Latijn, Grieks en Hebreeuws.

In 1828 (wij zijn nog in het koninkrijk der Nederlanden) ging hij naar de Nederlandse hogeschool te Gent, toen hij nog geen 16 jaar oud was. Juist had hij het groot mathesis-examen met lof afgelegd en had hij zich in 1830 als student in de godgeleerdheid aan de universiteit van Utrecht laten inschrijven, toen de Belgische omwenteling begon. Hij verwisselde de boeken met het geweer. Reeds in november 1830 trok hij met 't vrijwillig studenten-jagerscorps naar de toekomstige grens. Later kon hij heel wat vertellen van die gevaarlijke en avontuurlijke dagen van de Tiendaagse veldtocht, en van het metalen kruis dat hij verdiend had.

In St.-Anna-ter-Muiden had hij ook de geleerde J. ab Utrecht Dresselhuis leren kennen. Deze was predikant te Hoofdplaat, en trouw bezoeker van de landelijke pastorie. Dan sprak deze met zijn vader over teologie en predikambt, maar vooral over de geschiedenis van Vlaanderen en Zeeland; en de jonge Hendrik Quirinus was een aandachtig toehoorder. Geschiedenis schijnt hem toen reeds meer aan te trekken dan godgeleerde disputen: bijzonder wat met Vlaanderen en de kerkgeschiedenis van deze streken betrekking had. Later zal hij over die invloed getuigen: "Ik heb Dresselhuis geëerd en bemind als een vader. Ik heb voor mijn ontwikkeling en vorming zeer veel aan hem te danken" (7).

In 1832 hervatte hij zijn studies: professor Royaards wekte bij hem de liefde tot de kerkgeschiedenis.
Wanneer hij met vakantie in St.-Anna-ter-Muiden kwam, bleef hij het zeer belangrijk gemeentearchief doorzoeken, en begon hij het op eigen initiatief in die vrije dagen te ordenen. Zo ontwikkelde zich reeds vroeg het opsporen van de bronnen zelf der geschiedenis. Door deze kritisch te lezen, kreeg hij een juist oordeel over gene feiten en personen.

In die dagen was er een overvloed van kandidaat-predikanten: zo moest Janssen nog drie jaar wachten vóór hij een standplaats kreeg, nadat hij in augustus 1835 zijn studies beëindigde.

Een jaar lang was hij hulpprediker te St.-Kruis (Zeeuws-Vlaanderen), maar hij gebruikte de overige tijd voor geschiedkundig onderzoek.

In januari 1839 werd hij predikant te 's-Heer Abts- en Simontskerke in Zuid-Beveland: een zeer kleine gemeente die hem heel wat vrije tijd liet.

Hier ontmoette hij terug en dikwijls Dresselhuis die te Wolfaartsdijk woonde. Van hem leerde hij de nauwkeurigheid en het geduld, die een geschiedvorser nodig heeft. "Hij bracht menigmalen dagen en uren in diens gastvrije woning door. Nooit zal ik vergeten, dat Dresselhuis mij, na langdurige gesprekken over teologie, eensklaps vraagde: Wat is uwe liefhebberij-studie? En toen ik daarop aarzelend, en gewis! vermetel genoeg antwoordde, ik, die nog maar mijn eerste wankele schreden gezet had in het voorportaal der wetenschap - toen ik daarop durfde antwoorden: "Oudheidkunde en Geschiedenis", toen zag ik een glimlach spelen om zijn wijzen mond en ik dacht vernietigd te zullen worden.

Doch neen, geen hard, geen verpletterend woord kwam over zijn lippen. Integendeel, hij begon met aanmoediging en lof. Maar toen wees hij mij op den omtrek der wetenschap, uitgestrekt als de evennachtslijn der aarde, als om mij te vragen, of ik, roekeloze, wel wist wat ik gezegd had en hij toonde mij de charters en charterboeken in hun raadselschrift en folio gestalten, nooit alle geteld en nimmer alle geweten. Ik duizelde en de moed ontzonk mij. 't Was maar om mij tot bewustheid te brengen van wat ik verklaard had; want straks deed mij de vriendelijke man weer het woord zijner opbeuring en aanspooring hooren" (8).

In 1846 kwam Janssen naar Vrouwepolder op het eiland Walcheren. Hier verbleef hij negen jaar, en hier ook verscheen in 1850 zijn eerste boek, de vrucht van jaren arbeid (9) "St. Anna ter Muiden beschouwd als plaats, sedert het ontstaan der stad Mude in 1241, en als christelijke gemeente, van den aanvang der XVIe eeuw tot op onze dagen, eene geschiedkundige proeve, door H.Q. Janssen, Predikant te Vrouwepolder, Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden" (10).

Reeds met dit boek alleen verdient hij de naam van geschiedschrijver van Knokke, want ook hier geeft hij heel wat merkwaardige gegevens over het tegenwoordige grondgebied van Knokke, dat toen voor een deel behoorde tot het grondgebied van St.-Anna.

Het was Dresselhuis, die hem had aangezet tot de uitgave van dit boek, nadat hij het had gelezen.

Natuurlijk is dit geschreven vanuit protestants standpunt, in een tijd die absoluut nog geen idee had van oekumene.

Hij vertelt o.a. hoe de protestantse predikant van Knokke bij het begin der hervorming ieder veertien dagen naar Muide komt prediken en dat gedurende een half jaar, waarschijnlijk van januari tot juli 1581. In de kerkrekeningen staat: "Joachim Heindricse voor diveersche oncosten ende teeringhe ghedaen ter causen van predicant van Cnocke die over ander weke ghecomen es predeken ter Mude den tijt van ontrent zes maenden". (11).

Ook schrijft Janssen: "Toen op 15 November 1715 te Antwerpen het Barrièretractaat gesloten werd, herkreeg niet alleen St. Anna het verloren grondgebied, maar de grenzen van den Statenbodem strekten zich zelfs uit tot aan de zee tusschen Blankenberge en Heyst, en liepen tusschen Rams- en "Westcapelle tot aan het Fort St. Donaas, waardoor Heyst, Westcapelle, Knocke, Hazegras, enz. aan onze zijde vielen. Doch de Vlamingen protesteerden tegen deze verkleining der Oostenrijkse Nederlanden. Er ging een gezantschap naar Weenen, om bij den Keizer, als graaf van Vlaanderen, dit protest in te dienen. Het bestond meest uit, en werkte door Geestelijken. Den 22 december 1718 werd dus in 's Hage eene overeenkomst geteekend, door welke dit Barrière-tractaat gewijzigd werd, en waardoor de groote voordeelen, aan westelijke Staats-Vlaanderen, en St. Anna toegestaan, weder vervielen" (12).

Door zijn studie en zoeken ontdekte dominee Janssen heel wat over het begin van het protestantisme en de kerkhervorming in Vlaanderen.
Eerst zes jaar na zijn eerste werk, verscheen in 1856: "De kerkhervorming te Brugge, een historisch tafereel voor Christenen, die voedsel zoeken voor den geest en op Gods wegen letten" (13).

De titel reeds toont dat hij meer was dan geschiedschrijver, maar een vroom man, die zijn geloofsgenoten met zijn boeken wilde steunen in hun godsdienst.
Toch zijn er ook hier, midden de vele historische gegevens, enkele feiten die niet juist zijn. Zo heeft hij klakkeloos het verhaal van Broeder Cornelius en de Minderbroeders van Brugge overgenomen uit protestantse polimiserende litteratuur, die alles met fantasie en niets met geschiedenis te maken heeft. Reeds in 1895 heeft kanunnik A.C. De Schrevel (14) heel die historie op historische bronnen herschreven, en ook de stadsarchivaris van Gent, J. Decavele, heeft daar nog in de laatste tijd de aandacht op getrokken in zijn fameus werk "De dageraad van de reformatie in Vlaanderen" (Brussel, 1975).

Toch zal ook hier de bronnenstudie de eerste plaats innemen, en zal hij liever zijn onkunde betuigen, dan te trachten aan het onzekere de schijn van zekerheid te geven; maar ieder kan fouten maken zonder opzet. Ook was het moeilijk in een zo afgelegen dorpje, archieven of biblioteken te raadplegen.

Wat hij schreef waren ook niet in de eerste plaats leesboeken, maar leerboeken. In 1855 kwam hij naar St.-Anna- ter-Muiden, om er zijn overleden vader op te volgen: daar voelde hij zich echt thuis in een vertrouwde en stille omgeving, die tot studie uitnodigde.

In 1857 verscheen dan in de bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, II, blz. 1 - 40, wat ook als overdruk verscheen, dat zeer belangrijk stuk geschiedenis "Knokke" (15).

Hij begon met de beschrijving van het allerkleinste der dorpen: “Aan de oevers der Noordzee, ten deele in de duinen verscholen, ligt het nederig dorp Knokke. De Nederlandsche plaats, die er meest nabij is, is St. Anna ter Muiden, en gij zoudt nauwelijks een uur behoeven indien gij van hier er heen wandelt. Beide plaatsen hebben dit eigenaardige, dat, gelijk St. Anna de meest westelijk gelegene is van ons vaderland, alzoo Knokke de noordelijkste is van het koninkrijk België".

Dan geeft hij de legende van St. Guthago, die zeker geen bewijs vormt voor de oudste geschiedenis van Knokke: (16) "Het dorp Knokke bezit een hoogen ouderdom. Indien het waarheid is wat Sanderus meldt, dat Knokke de plaats is, waar de Schotsche koning Guthagen het leven aflegde, dan bestond het reeds lang vóór de twaalfde eeuw. Immers, op den 3 julij van het jaar 1159 heeft de Doorniksche bisschop Gerardus, of Gualtherus, binnen de parochie van Oostkerke het ligchaam van gemelden koning verheven, in 't bijzijn der abten van Duinen, Oudenburg en van den Eekhoute. Guthagon, zegt de legende, was voortijds met twee zijner onderzaten, Gillo en Guidulphus, uit Schotland komende, in Vlaanderen gestrand. Overwegende, dat al het ondermaansche ijdelheid is, had hij zijn rijk verlaten. Langs het zeestrand, in de nabijheid van Knokke, had hij eenigen tijd heilig geleefd, en nadat hij er gestorven was, werd hij door de geestelijkheid en leeken met devotie begraven op het westelijk gedeelte, van het kerkhof te Oostkerke. Elders leest men, dat hij na zijne stranding te Oostkerke kwam, aldaar een kapelletje stichtte en terzelfder plaatse met zijne twee landgenooten zijn leven in 't verborgen en zeer heilig doorbragt; voorts, dat sommigen, die deze kapel bij Oostkerke durfden omver werpen, door God met zekere ziekte gestraft werden, en dat bij het graf van Gillo de dorre hand eens mans genezen is. Hoe 't zij, al moest Knokkes naam uit de legende van St. Guthagon uitgeschrapt worden, 't is daarom niet minder zeker, dat de plaats tot hooge oudheid opklimt".

In zijn eerste aantekening geeft Janssen ons heel wat gegevens over Guthago, die weer getuigen hoe zorgvuldig hij de bronnen naging: "De legende van St. Guthagon is verre van eensluidend door de geschiedschrijvers vertaald te worden. Reeds hoorden wij het Sanderus Fland. illustr. I, fol. 301 is de éénige, die daarbij van Knokke gewag maakt. Hij beroept zich op Molanus, ad 3 julii, ex lectionibus Ecclesiae Oostkerkanae. Ook is het hoogst twijfelachtig, of Guthagon onder de Schotsche vorsten geteld mag worden. Althans, men vindt hem niet onder de koningen van Schotland bij Merula, Tydtthrezoor, en de Schotsche geschiedschrijver Hector maakt evenmin van hem gewag. Meyerus, die in zijne Annal. Flandr., fol. 47, op het jaar MCLIX, de elevatie (levavit, elders: solo educit, episcopus Geraldus) van het ligchaam van Guthagon mededeelt, verwondert zich met regt over dit stilzwijgen van Hector; iets, dat door de Chron. van Vlaend., I, fol. 197,198, aan Guthagons "onbekend leven en dood" wordt toegeschreven. Guthagon is onder de heiligen opgenomen, en zijne feestgedachtenis wordt gevierd op den 3 Julij en 1 October. Verg. voorts over zijne legende de Jaerb, v. Brugge, le uitg., I, bl. 118, en Summa statutorum synodal, cum praevia synopsi vitae episcop. Tornac. etc. Insulis, 1726, in vita Gerardi episc. Torn., pag. LXXX, in welk werk St. Guthagon als confessor genoemd wordt. Ten jare 1444 werd te Oostkerke door den suffragaan-bisschop van Sarepta, Nicolaas, het gebeente van St. Guthagon in een nieuwe kast gelegd en te zijner eere een altaar gewijd: zie Meyerus op gemeld jaar, fol. 300; Chron. v. Vlaend., II, fol. 278 en Jaerb. v. Brugge, I, 409. Sanderus meldt nog, dat, toen God door hem vele mirakelen deed, zijn ligchaam (op 't westelijk gedeelte des kerkhofs begraven) nevens de kerk met groote vereering werd ter aarde besteld, en dat er eene kapel boven werd gebouwd waar nu de kerktoren is.

- Wij zijn ook daarom eenigzins uitvoerig geweest in de opgaaf der legende van St. Guthagon, omdat zij in verband schijnt te staan met de aloude gesteldheid dezer kusten, waarop wij later hopen terug te komen" (17).

Verklaring der genummerde noten:

  1. J. Opdedrinck, Knocke-sur-Mer. Knokke, 1913, blz. 86. Nota 1.
    In de Nederlandse uitgave blz. 95.
  2. Het was een overdruk uit de "Bijdragen tot de Oudheidkunde en Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen". dln. II, blz. 1 - 40.
    Uitgegeven te Middelburg, bij J.C. en W. Altorffer,1857.
  3. Niet: Janssens, zoals J. Opdedrinck, en natuurlijk ook de vertaler schrijft. Ook in de schrijfwijze van Zeeuwsch-Vlaanderen maakt Opdedrinck en … de vertaler een fout.
  4. Quirinus: van Neuss (aan de Rijn) was waarschijnlijk ’n Romeins tribuun. Volgens de legende werd hij met zijn dochter Balbina door paus Alexander I gedoopt. Hij werd martelaar te Rome onder keizer Hadrianus (ca. 130). Zijn relikwieën kwamen naar Neuss: paus Leo schonk ze aan zijn zuster Gepa, abdis te Neuss. De verering verbreidde zich sterk in de Rijnstreek, vooral nadat Keulen bevrijd werd van het beleg door Karel de Stoute (in 1474-1475): dit schreef men aan Sint-Quirinus toe. Vandaar dat die naam veel in de Rijnstreek voorkomt. Zijn feestdag is 30 maart, maar te Neuss wordt hij gevierd op 30 april. (Dr. J. Van der Schaar, Woordenboek van voornamen. Aula 176, 204).
    In West-Vlaanderen wordt hij bijzonderlijk te Hooglede vereerd.
    Met Antonius de kluizenaar, de H. Cornelius en H. Hubertus behoorde hij tot de vier heilige Maarschalken. (E. Melchus - H. Malchers, Das Jahr der Heiligen. München, 1965, blz. 193-195).
  5. Deze was naar alle waarschijnlijkheid familie van Jacob Janssen, op 22 maart 1742 geboren te Maastricht. Daar was zijn vader architekt en aannemer. Het was een woelige tijd, en jong ging hij in dienst bij de artillerie. Maar toen hij te Vlissingen in garnizoen lag, wilde hij voor predikant studeren. In 1772 werd hij dan ook predikant te Sint-Anna-ter-Muiden, en huwde in 1773 te Vlissingen met de dochter van een geneesheer. Hij had sympatie voor de princiepen van de omwenteling van 1795 en werd lid van de Nationale Conventie. Hij stierf in 1813. Zijn enige zoon was Jacobus Didericus Janssen, op 21 april 1775 geboren te St.-Anna. Eerst studeerde ook hij voor predikant, en werd secretaris-generaal bij het ministerie van de Hervormde Eredienst. Hij overleed ongehuwd in 1848.
    C.W. Pape, Het leven en werken van J.D. Janssen geschetst. H.Q. Janssen, St. Anna ter Muiden. 1850, blz. 196: Jacobus Janssen.
  6. Deze Waalse gemeenten of kerken zijn in de 16e eeuw ontstaan uit Franssprekende protestanten van de Zuidelijke Nederlanden die uitweken naar het Noorden. Het verschil in taal was het voornaamste onderscheid, naast het gebruik van de catechismus van Geneve. Een afzonderlijk college werd te Leiden in 1606 begonnen, maar was reeds in 1668 opgeheven. Zij kregen van 1685 versterking door de Franse refugiés. In de 19e eeuw gingen zij voortdurend achteruit. Te Leiden waren ook de Bibliothèque Wallonne en de archieven. Nu vindt men nog in verschillende steden Waalse kerken, bvb. in Middelburg. Te Oostburg werd zij in 1817 opgeheven.
  7. H.Q. Janssen, Dr. J. ab Utrecht Dresselhuis.
  8. Levensbericht van Dresselhuis, blz. 37.
  9. S. Piccardt, Levensbericht van Hendrik Quirinus Janssen, in: Levensberichten der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde. 1882, 223 -245.
    F. Nagtglas, Janssen (Johannes en Hendrik Quirinus) in: Levensverichten van Zeeuwen. Middelburg. 1889, 478-481.
  10. Te Middelburg, bij van Benthem en Jutting. 1850, VIII en 266 blz. Met prent van de zegel van schepenen en burgers der stede van Mude, voor contracten.
  11. a.w. blz. 104.
  12. a.w. 166-167.
  13. Rotterdam bij van der Meer en Verbrugge. 2 delen.
  14. A.C. De Schrevel, Histoire du séminaire de Bruges. Deel I, 1895, blz. 277 ss.
  15. Uitgegeven te Middelburg, bij J.C. en W. Altorfer.
  16. R. De Keyser: Bij de 8e eeuwfeest, in: Rond de Poldertorens, I, 1.8, en: Twee legenden in de Pagus Rodanensis, idem. I, 4. 14.
  17. a.w. blz. 39. zie ook M. Coornaert, Knokke en het Zwin, Tielt, 1974, blz 288-289.

(wordt vervolgd)

******************

't Volgend nummer van het tijdschrift “Cnoc is ier” verschijnt in mei 1978. Eenieder die bijdragen heeft over heemkunde, en deze wil laten verschijnen, moet ze uiterlijk eind februari '78 aan dhr André Sandelé, sekretaris, Dumortierlaan, 99 te 8300-Knokke-Heist-1 bezorgen.
Dit is tevens het geval voor uw publicitaire aankondigingen.
Met beleefde dank bij voorbaat voor uw welwillende medewerking en simpatie.
Het Bestuur.

De dominee H.Q. Janssen van St.-Anna-ter-Muiden schrijft de geschiedenis van Knokke 56 jaar voor pastoor J. Opdedrinck

J. Van den Heuvel

Cnocke is Hier
1977
10
017-024
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:33:01