Moet je horen ... Jan Devlieghe

Op iedere bestuursvergadering van Heyst Leeft gaat het er spannend aan toe. Er valt immers ook zoveel te regelen, zoveel te bespreken.

Een avondje Heyst Leeft, het Festival van het Visserslied, de jaarlijkse reis, de processie, een hobby week-end, en nog véél meer...

Nieuwe ideeën worden op tafel gelegd, en de avond gaat voorbij met als voornaamste bekommernis: onze leden tevreden stellen. Maar daarnaast willen we ook nog ons driemaandelijks boekje boeiend aan U voorstellen.

Ofwel gaat ons bestuur aan huis om een interview af te nemen... ofwel krijgen we het verhaal van een gevuld bestaan in onze eigen bus.

Zo ook ditmaal met Jan Devlieghe.

De brave man schreef het relaas van zijn leven helemaal zelf. En nu we met een sneltempo op weg zijn naar het jaar 2000, draaien we even de klok terug om rustig van een verhaal te genieten dat begon in het begin van deze eeuw.

Om het spannend te houden, leest U het vervolg in een volgende uitgave.

******************

J.B. DEVLIEGHE
Ramskapelle, 22 september 1903

Herinneringen:

Beelden uit mijn kinderjaren
Uit mijn jeugd zo vrij en blij

Op heden, na een tijdspanne van ruim 88 jaar, is men verbaasd over de ver afgelegde weg. Dankbaar toch voor dit mooie leven, met alle wel- en tegenslagen er overheen. Over recente gebeurtenissen blijft het geheugen wel eens in gebreke, terwijl de jeugdjaren steeds helderder voor de geest komen te staan.

Vooral het huisje waar ik geboren ben, leeft nog bloeiend in mijn herinnering.

Het staat er nog, achter de kerk, in de bocht van de Noordwatergang.

Maar nu zijn de groene luiken dicht, want het dient als stapelhuis. Daar speelden wij als kind... Ooit viel mijn zusje in het water. Mijn moeder was er gelukkig rap bij, het water was ondiep, en ze legde haar kleine meisje te drogen onder de stoof. Zoiets blijft je altijd bij Ook toen Steftje Keirse langs de Kerkewegel ons kwam halen en ons naar de nonnetjes bracht. Toen leerde ik zelf ook breien, rechts en averechts!

Voor een snoepje bij Mietje Vos moesten wij een cent in een gleufje van het tafelblad steken. Dat probeerden wij soms met een platte knoop. Mietje hield ons echter in de gaten. Maar ook Stien Van De Briele, onze naaste buur, vergeten wij nooit. Het was een sture kerel met een lelijk gezicht, die de kinderen plaagde en iedereen schrik aanjoeg.

Mijn verdere studies volgde ik in de gemeenteschool bij Meester René Vansteene, die net zijn vader Lodewijk Vansteene opvolgde. Drie verschillende studiejaren kregen les in éénzelfde lokaal, maar ik heb er goede herinneringen aan bewaard. Toch was er een leemte in die periode, want bij het uitbreken van de oorlog heb ik mijn lagere studies moeten stopzetten.

De bruggen over de vaarten werden bezet en voor gewoon verkeer verboden, en zo werden wij van het dorp afgesneden. Enkel Pastoor A. Cossey en de veldwachter Jules Boret hadden een vergunning. Alleen voor mijn ere-communie kreeg ik enkele voorbereidende lessen van Meester Verstraete uit Zeebrugge. Met goed gevolg ten andere, want ik werd primus.

Ik kende de catechismus op de draad en stak de favoriet Tjeppen Lutters voorbij, ondanks de vette haan die hij voor Menheere Pastoor had meegebracht. In 1908 zijn wij verhuisd naar onze nieuwe woonst over de twee vaarten, om plaats te maken voor onze nieuwe veldwachter Jules Boret. Een flink opgeschoten jonge man in keurig uniform, die achteraf een markante figuur in ons dorp is geworden.

Van uit die tijd herinner ik mij een paar grapjes van m'n oudere broer Charel met Briek Cattoor, twee echte sloebers.

Op een middag aan tafel keken wij allen met belangstelling naar een dikke boom die men aan het vellen was, en op het punt stond te vallen. Op dit moment goot m’n broer de zak met bruine suiker die gereed stond voor de kerrepap, op z’n patatten in z’n bord. Hebt U zulke mengeling wel eens geproefd?

Op een andere keer stond de hondenkar gereed met daarop een zak graan voor de molen. In plaats van de hond, stelde m’n broer voor, de geit in te spannen. Na wat getreuzel met de kar schoof de zak graan naar achter, tot de geit met haar pootjes omhoog in de lucht hing te bengelen. Er was mankracht vandoen om alles weer vlot te krijgen.

Charel en Briek waren allebei misdienaar. Op zekere dag liet Briek een doosje met meikevers los tijdens het lof, zodat er een bijkomend muziekje was te horen. Verder wilde Briek eens een poets bakken aan Charel. Briek was vroegtijdig in de kerk, en met een witte kap op z’n hoofd, zou hij, als spook, Charel bij de benen grijpen als deze in de gang voorbij kwam. Het toeval wilde echter dat de koster eerst kwam, en Briek met toverwoorden, de koster (Theofiel De Klerck) bij de benen greep. Deze was echter niet vervaard van dergelijke spoken, en diende Briek een ferme rammeling toe.

Briek, Alberik Cattoor is later een befaamd architect geworden. Hij was gehuwd met Alice Demunck, en was ondermeer de stichter van de Meubelcentrale in Zeebrugge.

Nog eentje, echt gebeurd: Jantje zaagde moeder om ook een sajette baai te krijgen, zoals haar onderrok. Moeder dit gezaag beu, beloofde Jan, indien hij steeds braaf zou zijn, en dikwijls zou gaan bidden in de kerk, de H. Antonius wel zou zorgen voor zo’n baai (pull)

Tijdens de bidpauze zag Jan opeens een eindje sajette, aan de onderrok van moeder. Rap begon Jan een volle bol daarvan op te winden, tot ergernis van moeder die uitriep : “gjj duivelse deugniet, ziet ge dan niet dat ge mijn rok aan ‘t pluimen zijt!”

En dit uit onze schooljaren: Lothair, de zoon van Charel Peel, de molenaar, had de zakhorloge van zijn vader mee naar school, en wilde weten hoe dit werkte. Hij rafelde het binnenwerk uiteen, en z’n beste vrienden kregen elk een wieltje.

In die tijd kocht vader Peel ook een forse dieselmotor in vervanging van de oude molenwieken. Dit was voor ons, jonge knapen, een echte openbaring.

Ons speeltuig uit die tijd, was een zelfgemaakte klakkebusse, een pijl en boog, een schietlap, een top en vooral marbels (knikkers)

Héél vroeg reeds leerden wij vissen (hengelen). Snoep kwam zelden in huis, alleen op Sinte Klaasdag, kregen we wat speculaas, een reepje chocolade en een appelsien. Op fruit waren wij dan ook verlekkerd, en voor een appel maakten wij een omwegje langs de boomgaard van Jan Maekers. Met onze ‘kloef’ gooiden we zolang, tot we elk een appel beet hadden. Jan was gebrekkig, liep met een krukke, zat ons achterna en verwenste die duivelse kapoenen die hem steeds te vlug af waren.

Een gebeurtenis die ons bijzonder boeide was de jaarlijkse klopjacht in oktober, en waar telkens een honderdtal hazen en patrijzen werden neergeschoten. Iedere keer kregen wij een haas kado, omdat een perceel eigendom in het jachtgebied was vervat.

Voor mij was het ook een buitenkansje als ik meemocht op de palingboot van Fons Van Massenhove. In de visrijke Leopoldvaart was het een plezier om te vissen, en steeds met een ‘zootje’ naar huis te komen. De Palingpot van toen is gebleven en nu uitgebaat als restaurant. Paling is er nog steeds de hoofdschotel.

Mijn vader viste ook met een wissen fuik, en ooit kwam hij thuis met een halve waskuip vol versgevangen paling. Vandaar wellicht de voorliefde voor de hengelsport die mij steeds is bij gebleven.

In 1915 kwam een verdwaalde obus tot ontploffing nabij ons schoollokaal, tijdens een beschieting vanuit zee op de haven van Zeebrugge. Dit was onze eerste kennismaking met het oorlogsgeluid. 

Ook de versperring van de havengeul maakte grote indruk, toen drie oude oorlogsschepen tot zinken gebracht werden, en de “claire voie” opgeblazen. Dit gebeurde met een hels lawaai van rumoer en geschut, en deed denken aan ontscheping.

Ook het laten springen van de bruggen over de vaarten, blijft levendig in onze herinnering. Ons huis lag rechtover de kerk van Zeebrugge, - het mikpunt voor de vliegtuigen - die er regelmatig bommen lieten vallen. Dit zagen wij zo maar gebeuren, tot de toren omver gevallen is.

In het begin van de oorlog van 1914, belandde er een Engelse soldaat bij ons. De man wou terug naar huis... Eén seintje naar de veldwachter Jules Boret volstond, en ‘s nachts werd hij over de grens gebracht.

Een jaar later, hetzelfde geval met een verzetsman, doch toen waren de bruggen reeds bezet. Geen nood echter, één seintje naar de garde, via Pastoor Cossey, en ‘s anderendaags kwam de garde reeds met een boerenwagen en een koppel paarden, hout halen voor de gemeente.

In het bos langs de vaart, werd de wagen boordevol geladen met jong rijshout, met middenin onze verzetsman. De terugtocht verliep moeiteloos, niemand had argwaan. Alleen de garde in uniform, bovenop de takken, met zijn JuJu! paard... wist wel beter. ‘s Nachts werd onze man reeds naar de grens gebracht.

De garde zorgde ook voor de bevoorrading van de overheid in Brugge. Met paard en sjees, met voorin een oud vrouwtje met kapmantel, en achterin een geslacht varken, kroop onze garde weer op de bok. Hij kon het zo goed uitleggen. Ditmaal vervoerde hij een ‘kranke Frau’ naar het lazaret, en weer ging het JuJu! paard. Zo was Jules Boret, onze garde.

Een andere merkwaardige gebeurtenis, was de dijkbreuk tussen Duinbergen en Knokke. Bij hevig stormweer, dreigde een bres in de dijk, een kleine kustbatterij op een heuvel te vernielen. 500 mannen en vrouwen werden tewerkgesteld om de dijk te dichten. Na zes maanden werken, was de dijk nog niet hersteld. Bij iedere stap vooruit, ging het weer een stap achteruit.

De reden daarvan, vertelde ons de werkleider Oskar Wullaert, een vroegere strandopzichter.

Hij paste, voor zover mogelijk, steeds een verkeerde werkmethode toe, die de oplossing vertraagde. Bij een streng onderzoek kwam Oskar echter in moeilijkheden en het werd hoog tijd dat de oorlog ten einde liep...

Toen was het zover... Dof kanongebulder in de verte liet vermoeden dat de aftocht begonnen was. ‘s Anderendaags werd in koortsige haast al het materiaal en het machinepark bijeen getrommeld om naar Duitsland te verzenden. Uit voorzorgsmaatregel werd de dijk achteraf een honderdtal meter achteruit gebouwd, daar waar nu het rijke Albertstrand werd opgebouwd.

In alle haast werden alle weerbare mannen verzameld en onder begeleiding weggestuurd. Zodoende hadden ze vrij spel om alle paarden alsook de veestapel op te eisen en weg te sturen.

Ik, als jonge snaak, ben op de loop gegaan met een mooie melkkoe, en deze twee dagen schuil gehouden tot alle gevaar voorbij was.

Lees verder: Moet je horen ... Jan Devlieghe - Deel 2

Moet je horen ... Jan Devlieghe - Deel 1

Redactie

Heyst Leeft
1992
02
002-005
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:38:19