Mensen maken de geschiedenis - Deel 15
Victor Depaepe
Vervolg van: Mensen maken de geschiedenis - Deel 14
De kapitein verlaat ons schipje en zegt me: “Als uw intervieuw afgenomen is door de televisie, zal deze agent daar, u naar mijn bureel brengen. Ik toon aan het publiek een mooie dikke zeetong die wij hebben gevangen (foto 1). Maar op het onverwachts krijg ik van een dame een flinke zoen en een zeer welriekende rode roos.
(Nadien is gebleken dat die dame niemand minder was dan Mevrouw Vanderelst van de Belga-cigaretten). Er wordt een speciale foto van mij gemaakt: in de ene hand de roos en in de andere hand het dossier van de Brugse Visserijprivilegiën (foto 4).
Een tip top geklede politieagent met de handschoenen aan, begeleidt mij vervolgens tot aan het bureel van de kapitein van The Brave Swordsman.
Wat gaat er nu gebeuren?
De politieagent begeleidt mij tot aan een bureel dat op straat uitgeeft. Hij klopt op de deur en er wordt: “Come in”, geroepen. De agent opent de deur, laat mij binnengaan en hij sluit de deur achter zich. Daar ik aangehouden ben, vermoed ik dat de politieagent buiten blijft wachten.
Voor mij zit er een heer die aan mij zeer beleefd en hoffelijk vraagt om plaats te willen nemen. Hij draagt aan mij zijn naamkaartje over en ik lees: “sir Curnock, vertegenwoordiger van het Ministerie van Landbouw en Zeevisserij”. De heer Curnock opent het gesprek door te zeggen dat hij ook door de Koningin aangesteld is als Openbare Aanklager in mijn zaak. Hij zegt ook tot mij dat mijn scheepspapieren in orde zijn, namelijk de meerbrief en het Bewijs van Zeevaardigheid van mijn vissersvaartuig King Charles II. Daar dan raakt de heer Curnock de meest gevoelige snaar aan, namelijk deze van de “Geleidebrief”, en hij zegt : “Mijnheer Depaepe, er zal wel niemand beter weten dan U, dat in het kader van de Brugse Visserijprivilegiën van 1666, de reder-zeevisser die er gebruik wil van maken, in het bezit moet zijn van een Geleidebrief, uitgeschreven door de Brugse Stadsautoriteiten. Mag ik U vragen of U in het bezit bent van een dergelijkegeleidebrief en zo ja, zou ik deze eventjes mogen zien?“
Deze vraag ligt natuurlijk zeer zwaar op mijn maag, maar ik antwoord openhartig en onomwonden: “Mijnheer Curnock, ik ben niet in het bezit van de vereiste Geleidebrief. Niettegenstaande mijn veelvuldige tussenkomsten als gemeenteraadslid in de Brugse Gemeenteraad en de talrijke brieven die ik geschreven heb aan het Schepencollege van de Stad Brugge om een geleidebrief te bekomen, zijn al mijn pogingen vruchteloos geweest.
Bovendien is het geen fictie als ik U vertel dat de stad Brugge onder zware druk staat van onze Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Paul-Henri Spaak en dat dit de voornaamste reden is waarom ik geen geleidebrief bekomen heb. Als ik U nu zou voorliegen door te zeggen dat ik de geleidebrief bij mijn vertrek uit Zeebrugge vergeten ben deze mee te nemen, dan zoudt U zeer snel te weten komen dat ik gelogen heb, want ik ben ervan overtuigd dat onze nationale pers, gisteren en vandaag, reeds persartikels gepubliceerd hebben in de aard van: “Depaepe heeft de testvaart op Engeland ondernomen zonder een geleidebrief van de stad Brugge.” Trouwens, enkele minuten voor mijn vertrek uit Zeebrugge naar hier, hebben de perslui nog eens uitdrukkelijk de vraag gesteld of ik in het bezit was van een geleidebrief en andermaal heb ik negatief moeten antwoorden.
De heer Curnock kijkt mij diep in de ogen en zegt : “Dat is zeer eerlijk van U”.
Daarop stelt hij een verklaring op waarin er uitdrukkelijk vermeld staat dat ik niet in het bezit ben van de noodzakelijke geleidebrief en hij legt het dokument aan mij ter ondertekening voor.
Dan vervolgt de heer Curnock: “Hier in Newhaven is er geen rechtbank. De dichtsbijgelegen rechtbank is in Lerves en daar verwachten zij ons. Ik zal er U per auto naar toe voeren maar ik veronderstel dat U zich eerst wenst om te kleden. Als dit zo is dan zal de politieagent die buiten wacht U tot aan Uw vissersvaartuig begeleiden en binnen een twintigtal minuten zal ik U opwachten op de kade ter hoogte van Uw schip.”
Vooraleer weg te gaan toon ik aan de heer Curnock de brief van 12 juni 1963 die ik van het Kabinet van de Eerste Minister Macmillan ontvangen heb en ik vraag hem of hij die brief eventueel zou kunnen gebruiken op de rechtbank van Lerves en ik voeg eraan toe: “Deze brief betekent voor mij een zeer belangrijk uitgangspunt voor een door mij te voeren historisch proces inzake de rechtsgeldigheid of niet van de BrugseZeevisserijprivilegiën.” De heer Curnock leest de brief zeer aandachtig en hij vraagt mij of hij deze voorlopig mag behouden. “Ik zal er een fotocopie van laten maken en na de rechtszitting in Lerves zal ik U hem terugbezorgen”, zegt hij. (zie vertaling)
Ik druk de hand van de heer Curnock met de woorden: “Afgesproken en tot straks”.
In het logies van mijn vaartuig aangekomen open ik voor het eerst de reiskoffer nummer 1. “Vers ondergoed”, staat er opgeplakt. Nu komt reiskoffer nummer 2 aan de beurt. Daarop staat te lezen : “Dat is voor de rechtbank”. Daarin vind ik een smetteloos gestreken kostuum met al de bijhorigheden. Spontaan werp ik ook een blik op reiskoffer nummer 3, waarop een briefje geplakt is : “Kledij voor de gevangenis”. Ik laat die koffer voorlopig liefst maar onaangeroerd. Ik denk onmiddellijk aan mijn echtgenote Juliette Hazebrouck. Het is toch praktisch bezien geweest van haar en het lijkt wel op een toneelstuk in drie bedrijven. Ik kleed mij zeer snel aan, knap het grootste gedeelte van de steel van de roos af en steek de mooie bloem in mijn knoopsgat. De heer Curnock zit reeds achter het stuur van zijn wagen en de politieagent doet de achterste deur van de wagen open, en verzoekt mij te willen instappen en plaats te nemen.
Vooraleer te starten zegt de heer Curnock tot de politieagent dat zijn taak is voibracht en hij dankt hem vriendelijk voor zijn diensten. Hij zet nu toch door richting Lerves. In mijn hart maakt de romantiek en de geur van de roos nu plaats voor een somber en ijzig gevoel. Voor het eerst voel ik sterk aan dat ik gans alleen sta als een verlaten hond. Wat staat er mij nu eigenlijk te wachten? Gedurende de rit tussen Newhaven en Lerves wordt er tussen de heer Curnock en mij geen woord uitgewisseld. Ik hoor alleen het geruis van de ronkende motor en de schakelgeluiden van de autoversnellingsbak die zich van tijd tot tijd voordoen.
In Lerves aangekomen stopt de wagen voor een ouderwets gebouw en de heer Curnock zegt mij “Dat is Lerves Magistrates Court”, waar men ons verwacht. Ik neem mijn dossier over de Visserijprivilegiën ter hand en stap uit. Plots vraag ik mij af welke de aanspreektitel in het engels zou kunnen zijn van een Rechter. Door de spanning en de zenuwachtigheid die mij hebben bevangen is het woord een “black out in the mind” aan mij ontsnapt en ik vraag het aan de heer Curnock. Hij antwoordt mij dat de aanspreektitel “My Worship” is en ik dank hem. En inderdaad dat komt ongeveer overeen met Edelachtbare.
Wij stappen het Rechtsgebouw binnen. Het is amper 15 uur. De Voorzitter zit in het midden en is omringd door twee vrouwen. Dan is er nog een man die “clark” genoemd wordt en ook vooraan zit naast één der vrouwen.
De clark is iemand die rechten gestudeerd heeft en die er bestendig moet over waken dat er geen procedurefouten gemaakt worden. Deze rechtsgeleerde heeft geen enkele juridische bevoegdheid en de drie magistraten dienen geen rekening te houden met zijn aanwijzingen, tenzij het over procedurefouten zou gaan. Wij kunnen zeer goed bemerken aan bepaalde bewegingen van de magistratuur, dat er een vorige hoorzitting was die zopas teneinde kwam en men heeft dus niet op ons hoeven zitten wachten.
Rechts in de linkerhoek, ter hoogte van de rechtbank zelf, zitten er een groot aantal journalisten van het binnen- en het buitenland, in een soort omheinde plaats met zeer mooie gebeeldhouwde panelen, hetgeen doet denken aan een jury-zitsel bij een Assisenzaak.
Ik ga achteraan de heer Curnock, die tenslotte op de eerste drie rijen van onbezette plaatsen, juist voor de Voorzitter van de Rechtbank, aan mij een plaats aanduidt. Hij neemt plaats links van mij.
De Voorzitter verklaart de zitting voor geopend met een hamerslag en hij richt zich tot mij met de vraag of ik de engelse taal machtig ben waarop ik zelfzeker antwoord “Yes, My Worship” (ja, Edelachtbare).
Daarop leest hij traagjes voor: mijn voornamen, familienaam, geboorteplaats en datum, beroep, mijn land van herkomst en adres en hij vraagt aan mij of dit alles juist is, waarop ik antwoord: “Edelachtbare, al de door Ued. opgesomde identiteitsgegevens zijn onbetwistbaar juist”.
Nadat deze inleidende formaliteiten vervuld zijn, komt de heer clark aan het woord en hij zegt dat ik beschuldigd wordt van drie vergrijpen. Het ongeoorloofd vissen in de Britse territoriale wateren als buitenlander, het overtreden van de plaatselijke visserijreglementen omdat het schip te groot is om in de kustwateren te vissen en de mazen van de netten zijn te klein.
Lees verder: Mensen maken de geschiedenis - Deel 16