Mensen maken de geschiedenis - DEEL 9
Victor Depaepe
Vervolg van Mensen maken de geschiedenis - Deel 8
Voorbereiding van mijn Engelandvaart
Mijn testvaart naar Engeland is vastgesteld op 8 juli 1963. Het vertrek is voorzien om 12 uur 's middags naar de Seaford Bay in Zuid Engeland. Op 28 juni 1963 is er een laatste Gemeenteraadszitting van de stad Brugge voor mijn vertrek naar Engeland.
Op die Gemeenteraadszitting zal ik een laatste poging doen om een geleidebrief te bekomen in het kader van de Brugse Visserijprivilegiën, verleend op 10 juli 1666 door Karel II, koning van Engeland, Schotland en Ierland.
Punt 69 bis van de Gemeenteraad luidt: 'Dringendheid. Operatie King Charles the Second. Vraag van de heer Raadslid Victor Depaepe, om geleidebrief.
'Hierna volgt letterlijk de tekst van dit punt op de agenda. Bij aandachtigheid lezen van dit Gemeenteverslag, zult U kunnen vaststellen dat bijna alle Gemeenteraadsleden mij trachten te helpen.Zoals voordien nog nooit gebeurd is.
Maar niettegenstaande alle pogingen blijft de Heer Burgemeester Pierre Vandamme het been stijf houden en als men zijn redenering goed nagaat, komt hij altijd terug op de Conventie van den Haag van 6 mei 1882, artikel nummer 2, en op het feit dat mijn voorgenomen testvaart een inbreuk zou zijn in het kader van de Belgische wetgeving.
Na al de afbrekende en dreigende brieven die de heer Faul Henri Spaak reeds aan de Heren Burgemeester en Schepenen van de stad Brugge gestuurd heeft, wordt nu Minister Fayat van Buitenlandse Handel (niet van Buitenlandse Zaken) op de bres gezet om een juridische misleidende brief te sturen.
Het ligt er dik en dun op dat er addertjes onder het gras schuilen wanneer Burgemeester Pierre Vandamme mededeelt: 'Er is nog een addendum, doch het is vertrouwelijk.'Wat staat er in dit vertrouwelijk addendum, dat niet publiek geweten mag worden ? En tenslotte is er nog een tweede addenda waarover de Minister schriift: 'Ik zou U dankbaar zijn er geen ruchtbaarheid aan te geven.
'Waarom al die geheimdoenerij?
Na de Gemeenteraadszitting van 28 juni 1963, heb ik alle dagen getelefoneerd met de Heer Burgemeester tot op 7 juli, om te weten hoe het stond met de geleidebrief.
Het eindresultaat is, dat ik op 8 Juli 1963 zal moeten vertrekken zonder Geleidebrief.
Dit feit is één der grootste historische vergissingen door de stad Brugge begaan en ik om daar later op terug. Het is voor mij een zeer grote ontgoocheling.
Ik kan maar niet begrijpen dat Ridder Pierre Vandamme bang is als een kleine schooljongen van Minister Paul Henri Spaak, die niet bang is, om ons te pas en te onpas te begroeten als 'Sale Flaming'. De man die trouwens ook gans België in rep en roer gezet heeft door het scheppen van een onverantwoorde Koningskwestie.
Hierna volgt nu het Gemeenteraadsverslag op de vooravond van mijn Engelandvaart. Ik wens aan onze lezers veel leesgenot.
Hierna volgt het Gemeenteraadsverslag van 28 juni 1963.69bis. Dringendheid. Operatie King Charles the Second. Vraag van de heer Raadslid Victor Depaepe, om geleibrief.Op voorstel van de heer Burgemeester wordt de dringendheid van onder havig punt algemeen door dr Raad aanvaard.DE HEER BURGEMEESTER. In zijn brief verklaart de heer Depaepe gereed te zijn om zijn operatie ten uitvoer te brengen en hij vraagt een geleibrief.
Wij hadden ons voordien in betrekking gesteld met de Minister van Buitenlandse en hebben op 10 Juni 1963 de volgende brief ontvangen van Minister Fayah: Mijnheer de Burgemeester, op 27 mei 1963 heeft mij telefonisch laten weten dat aan U een aanvraag zou worden overgemaakt tot het bekomen van een geleidebrief van de stad Brugge, om de door Karel II verleende privileges in de Britse wateren te kunnen uitoefenen.
Terzake herinner ik er aan dat deze keure een private titel is aan de stad Brugge verleend. Aangaande de geldigheid van deze titel is de Belgische regering verplicht rekening te houden met beslissingen van de Belgische wetgever. Het is U niet onbekend dat de Conventie van Den Haag van 6 mei 1882 bij artikel II bepaalt dat de visserij op een afstand van drie mijlen van de kust af aan de onderdanen van de naburige staat voorbehouden wordt, zonder enigerlei uitzondering of restrictie, dat België, bij het bekrachtigen van deze conventie er in 1884 een Belgische wet van gemaakt heeft, dat de schending van sommige bepalingen van deze conventie zelfs het voorwerp was van een strafwet van 4 september 1891; dat zelfs indien de schending der territoriale wateren van een medeondetekend land in die laatste wet niet bedoeld wordt, zulke schending niettemin een overtreding blijft van de wet van 1884, waarover de onderzoeksraad voor de Zeevaart als disciplinaire rechtsinstantie zou kunnen oordelen. Volgens onze grondwet mag ook geen Belgische overheid een daad bevorderen, in strijd met de Belgische wet en geen burger van de toepassing van deze wet ontslaan.
Natuurlijk heeft de conventie van 1882, volgens artikel IV slechts betrekking op een gedeelte van de kusten van Groot Brittannië. Betreffende de Britse kusten, waarop de conventie van 1882 niet toepasselijk is, dient gezegd dat ze soeverein door het Britse recht beheerst worden en dat de Belgische autoriteiten geen bevoegdheid hebben om te bepalen wie er mag vissen. De stad Brugge zou bijgevolg geen bescheid kunnen afleveren waarbij een van haar geadministreerden van de toepassing van de Belgische of van de Engelse wet zou worden ontslaan. Zij zou evenmin geen enkele attestatie kunnen toewijzen ter expliciete uitvoering van het voorrecht van Karel II of om de houder ervan van de toepassing van het gemeen recht te ontslaan. De verlening van een attestatie zou slechts mogen gebeuren nadat de stad Brugge zich zou vergewist hebben van de vervulling van de voorwaarden opgelegd door de Belgische wet (dat de eigenaar van de boot een Belg is; dat hij een immatriculatieletter heeft de Zeebrugge; dat hij houder is van een nationaliteitsakte afgeleverd door de waterschout van Oostende, een toelating tot uitvaren bezit alsmede een bewijs van deugdelijkheid voor zijn boot, en meetbrief, enz.) Bovendien zou dergelijke attestatie alleen administratieve vermeldingen kunnen bevatten, verder zou haar bewijskracht niet kunnen reiker.-
Ziedaar hetgeen ik kan mededelen. Er is dan nog een addendum, docht het is vertrouwelijk. We zijn de mening toegedaan dat, op grond van deze brief, het ons niet mogelijk is een geleibrief te overhandigen aan onze achtbare en dynamische collega Victor Depaepe.
DE HEER DEPAEPE. Mijnheer de Burgemeester, Heren Schepenen en Raadsleden, Mevrouwen, Mijne Heren, ik ben niet akkoord met de bewering of de verklaring van de heer Minister, als zou, in het raam van de Belgische wetgeving, de stad Brugge het recht niet hebben mij een geleibrief te geven. De conventie is op heden nog van kracht, Straks zal zij hoogstwaarschijnlijk worden opgezegd tijdens een conferentie welke Engeland zal houden, ten gevolge van de moeilijkheden die Denemarken, IJsland en Frankrijk tegen Engeland hebben gemaakt. Engeland is nu van plan deze conventie op te geven, maar tot op heden is die nog van kracht. Maar hieruit besluiten, zoals de heer Minister schrijft, dat hierdoor definitief een einde is gesteld aan de Brugse aanspraken, is zekerlijk, zoals onze collega Meester Traen heeft geschreven, voorbarig. Deze kwestie van het privilegie van Brugge is geen kwestie tussen de Belgische staat en Groot Brittanië.Het is uitsluitend een kwestie tussen de stad Bruggen en Groot-Brittanië. En is onze zelfde wetgeving staat uitdrukkelijk dat, wanneer een rechtspersoon of een fysische persoon een gunst of privelegie geniet in het buitenland, onze regering niet bij machte is noch door een conferentie noch door een verdrag deze gunst te vernietigen.
Dus, de bewering van de Minister is Juridisch ongegrond en niet goed. Het is ons recht. Tot daar mijn betoog. Wat nu dit punt betreft: ik zal de strijd voortzetten tot het einde. Ik heb goede juridische grondslagen.Wij mogen ook niet vergeten dat, wanneer vijftig vissersvaartuigen mogen gaan vissen in de Britse territoriale wateren die nu dus tot drie mijlen uitgebreid zijn, de opbrengst op een minimum geschat, ongeveer 500.000 F per jaar groter zal zijn. Dit geeft een totale meer opbrengst per jaar van 25 miljoen voor die vijftig schepen wanneer zij in de Britse territoriale wateren mogen gaan vissen. Dat betekent ook dat meer lonen, want wij mogen zeggen dat voor deze categorie van schepen naar rato van een goede 33% meer lonen zullen uitbetaald worden, dus naar rato van 5 man per schip of ongeveer 200 huisgezinnen. dat dus voor die 200 huisgezinnen ongeveer 8.250.000 FR meer lonen zullen uitbetaald worden. Wat, berekend per huisgezin, een meer inkomen van 41.000 F per jaar geeft. Dan hebben wij nog de economische kringloop. Ik neem aan 25 miljoen meeropbrengst, 8.250.000 F meer lonen; ik neem ook aan dat de meer opbrengst 20% voor de reder is, dat is dus een economische kringloop van 11.750.000F. Komt daarbij een meer verbruik van vistuig, de visrechten enz ... de uitbetalingen aan, de leveranciers en de belastingen incluis, zoals mijn collega hier komt te zeggen.
Enfin, vandaag zal ik de stemming vragen over deze geleibrief. Vandaag zullen wij dus een beslissing treffen of wij dus, als Bruggelingen, afzien van dit recht.
Door mijn betoog is het, juridisch gezien, zwart op wit bewezen dat het geen staatszaak is. Ik vind het spijtig dat de stad Brugge, in dat geval, advies heeft moeten inwinnen van het 'Ministerie van Buitenlandse Zaken dat totaal buiten de zaak staat, want het betreft een zaak die uitsluitend Brugge aanbelangt; Brugge die een autonome stad is. Het is heel goed begrijpelijk dat de minister aldus handelt in die zaak wat kan hem dat schelen. Want, wat ziet de minister op het diplomatieke schaakbord ? De totale zaak tussen Engeland en België. Wat gebeurt er ? Ze vrezen de Engelsen te vexeren. Ze zien deze goede diplomatieke verhoudingen; ze zien al deze contacten die de Staat aanwendt met de industrie, de landbouw, het leger, deze ganse samenhang.
Wat betekenen dan nog deze vijftig schepen van de stad Brugge ? Ik vraag mij zelfs af, bij een stad zoals Brugge, het kloppend hart van West Vlaanderen, waar wij het Europacollege hebben, de zenuwknoop van de Vlaamse cultuur; of wij weer als Vlaamse stede dit minderwaardigheidsgevoel hebben om aan een Brusselaar te moeten vrager. de rechten Van vijftig schepen te verdedigen. Ik kan er niet over dat wij nu geen beslissing kunnen nemen om op een behoorlijke manier onze rechten te gaan verdedigen.
Men heeft in 1954 in al deze landen voor de vrijheid van de mens, voor de rechten van het individu, een statuut gemaakt. Het eerste artikel van deze conventie zegt dat elke individu het recht heeft zijn vermeende en rechtmatige rechten te verdedigen. Mij wordt belet dit recht te gaan verdedigen. Dan zult gij zeggen: dit privilegie is niet meer rechtsgeldig; ge kunt niet spreken van vermeende rechten. Waarom? Omdat de Britse rechtbanken moeten uitmaken of dit privilegie nog rechtsgeldig is. Maar het privilegie draagt een wettige handtekening van een wettige koning in dit land. Want hier zou het geen zin hebben, maar in dit land is de traditie het heiligste goed.
Wanneer wij dan beseffen dat tussen de regeringen van Karel II en Elisabeth II, wij niets gevonden hebben in een wetgeving van de Britse Staat, dat dit privilegie zou hebben vernietigd; dat de correspondenten van de wetsheren van de Kroon mij het bewijs niet kunnen voorleggen dat dit privilegie; en anderzijds dat, volgens het internationale recht, dit schone privilegie, wanneer het gedurende vijftig jaar heeft bestaan, een verworven recht is geworden; dan zeg ik, Mevrouwen en Mijne Heren, dat het spijtig is dat na al deze krachtinspanningen, geen oplossing bekomen wordt.
Ik heb geen financiële steun gevraagd noch aan de Regering noch aan de Stad. Ik heb meer eerbied voor de mensen van 4 september 1852. Die hebben tenminste, in deze tijd die nog niet ontwikkeld was, een besluit genomen om het Gouvernement te verzoeken, overeenkomstig het advies van de Handelskamer, om het al de mogelijke middelen de rechten, vergund door charter van Karel II, te doen gelden en, als er een proces mocht komen, de Schatkist al de kosten te doen dekken, de zaak als van algemeen belang de beschouwen ten voordele van Brugge, en desnoods uit te breiden tot de vissers van Oostende. Ze zijn in deze zin als ze zegden dat de proceskosten te duur zouden komen; ze zijn ook gemist omdat ze de zaak niet zelf hebben aangepakt.
Bij ons echter is er geen spraak van Oostende; TMt zijn onze belangen. Dit recht behoort ook niet tot het internationale recht of tot een recht tussen België en Engeland. Neen, het behoort alleen tot het Britse souvereiniteitsrecht dat daarover zal te beslissen hebben en zal moeten uitmaken of het Brugse privilegië nog rechtsgeldig is. In tegenspraak met wat sommige dagbladen geschreven hebben, dat de Eerste Minister van Engeland, Sir MacMillan, zou geschreven hebben dat dit privilegie niet rechtsgeldig zou zijn, moet ik zeggen dat dit niet juist is. Neen dat is niet waar; hij heeft alleen de weg aangeduid die moet gevolgd worden, steunende op het feit dar Lord Palmerston destijds, in 1851, gezegd heeft: Wij zullen de Brugse vissersvaartuigen in onze territoriale wateren niet toelaten zolang een Brits gerechtshof geen uitspraak hierover heeft gedaan; dit is zo voor alle koninklijke privilegië. Maar alle privilegiën die door de koning gegeven worden, moeten, met de ontwikkeling van het parlement, bekrachtigd worden.
Wij hebben bijvoorbeeld Seaford, waar ik zou gaan vissen, die heeft ook een privilegie en het is nog 200 jaar ouder dan het onze. Wat hebben zij daar gedaan? Zij hebben dat privilegie laten bekrachtigen en genieten daar nu nog van. Waarom zouden wij ons privilegie niet kunnen genieten in een land waar de traditie zo heilig is ? Wie kan mij beletten dit recht te verdedigen ? U legt mij een steen in de weg door te steunen op het ongunstig advies van het Ministerie van Buitennlandse Zaken.
Een advies dat geïnspireerd is door Oostende, die jaloers is. Daar is een man die veel invloed heeft in de visserij en die mij haat en pest gedurende reeds vijftien jaar.
Lees verder: Mensen maken de geschiedenis - DEEL 10