Mededelingen
1. Damme in 1923
Jos De Smet
Vóór enkele dagen nam ik opnieuw ter hand het boek “Herinneringen uit het Verleden” van de zopas gestorven patriarch van onze Vlaamse schrijvers Stijn Streuvels. Het boek verscheen in 1924 bij Lannoo te Tielt. Daarin verhaalt Streuvels op zijn eigen smakelijke manier over een verlof dat hij, samen met zijn vriend de Kortrijkse kunstschilder Viérin, te Damme doorbracht in de nazomer van 1923.
Als men deze beschrijving leest, kan men er zich rekenschap van geven hoeveel er sedert 1923 te Damme is veranderd. Damme is nu een veelbezocht toeristisch en ook gastronomisch centrum, waar dag en nacht beweging is. In 1923 was het heel anders.
In de straten groeit het gras “welig tusschen de keien, gelijk op een kerkhof”. De enige verbinding met de buitenwereld was de witte stoomboot, die regelmatig de aansluiting verzekerde met Brugge en Sluis.
“Damme wordt eigenlijk maar bezocht door badgasten of toeristen die om de aardigheid het oude plaatje willen “aandoen”; ze komen van de zeekant uit of van Brugge, loopen heel vlug het marktplein over, bekijken de kerk, bezoeken het stadhuis en troepen rond Maerlant dien zij als een onbekenden zonderling aanstaren, en de excursie is afgeloopen…”
Verder schrijft hij:
“Het oude Damme is dood. De kerk ligt in puin, het stadhuis is een vuile rommel en de woonst waar baluw Wyts eens leefde, is herschapen in een boerderij (nu het Museum van Maerlant). Grootheid, rijkdom, weelde zijn vergaan en degenen die er eens aan meededen, liggen ginder onder de verlatene grafzerken”.
“af en toe rijdt een landbouwer met peerd en kar voorbij en ‘s morgens drijft de koeier zijn kudde door de groote straat, naar de wei toe, ‘t geen oorzaak is dat het marktplein van Damme bedeisterd ligt gelijk de werf eener hofstede. “
Geheel de dag zijn de inwoners aan hun dagelijksche bezigheid, in de valavond zitten ze op de drempel van hun woning. Op straat zijn geen vrouwen te zien, buiten de dochter van de bruggedraaier, die uit haar huisje komt om de ophaalbrug open te draaien wanneer de stoomboot voorbijkomt, om daarna opnieuw haar naaiwerk op te nemen. Slechts ‘s morgens en ‘s avonds komen vrouwen naar de kerk, “veel oude wijven en eenige beeldschoone meisjes tusschen 12 à 14 jaar,” - die nu ook stilaan tot de ouden van dagen zullen gaan behoren. -
Te Damme waren drie logementen: De Leeuw, Batavia en Den Arend. Onze twee kunstenaars hadden hun intrek genomen in Batavia, waar de waardin, driemaal per dag kwam vragen wat de gasten begeerden. Maar het was eeuwig en altijd ham of kaas. En Streuvels voegt eraan toe: “Naar Damme moet men niet komen om goede sier te maken... In dit rustig oord ontbreekt het eenvoudig aan alles wat iemand onder opzicht van gastronomie in verzoeking zou kunnen brengen. Er is geen eigen beenhouwer of slachter in Damme, geen kruidenier, zelfs geen bakker, - in de vorstenstad van weleer wordt het brood uit Brugge ingevoerd!”
“Ieder tracht er in zijn eigen behoeften te voorzien en stelt zich tevreden in dien toestand... Het leven blijft er binnen de dichtgeslotene gordijntjes verborgen en van ‘t geen er in die huisjes gepoenderd wordt, lekt niets naar buiten.. .“
“De champetter is de eenige openbare ambtenaar en hij brengt dan ook zijn tijd op straat over: van ‘s morgens tot ‘s avonds houdt hij zich in dolce-far-niente tegen de ijzeren weer van 't kanaal geleund, rookt er zijne pijp en praat er met de vreemde werklieden die er aan ‘t opbouwen der nieuwe brug bezig zijn”.
De brug over de vaart te Damme werd bij de terugtocht van het Duits leger op 18 oktober 1918 opgeblazen en later vervangen door een voorlopige ophaalbrug, die in 1923 vervangen werd door de definitieve draaibrug die er nu nog ligt.
Over de rust te Damme schrijft Streuvels: “Men moet er het uitzicht der dingen nagaan in het trage keeren der dagstonden, zoodat men er heelegansch opgaat in de stilte en er ‘t bestaan van de wereld vergeten kan. Hier in de stilte gaat dit uitstekend….”
Damme kende toen geen straatverlichting: “Op het marktplein waar de huizen langs drie kanten in ‘t donker der schaduw staan, prijkt de stadshalle, hel verlicht in de maneschijn, als een reusachtig fierter van oudzilver. Over de wallen... ligt de evenheid ingesmoord als onder eene zee van weemoed, onbewoond en verlaten, tot in de verten waar de donkere boomenrijen den einder afsluiten en de draailichten der vuurtorens, langs heel de noorderkust, van West-Kappel tot Oostende, hunne zoekstralen door de lucht slingeren. . .“
Nu, op onze dagen, is de stilte uit Damme verdwenen; dag en nacht is er beweging, en ‘s nachts is de markt goed verlicht. Maar de stralen van de vuurtorens kan men er niet meer zien omdat er overal teveel openbare verlichting aanwezig is.
Ik herinner mij nog hoe vóór 1914, bij wolkenloze en maanloze nachten, thuis te Assebroek, op veertig kilometer van Westkappel en op 300 meter van de laatste gaslantaarn, de lichtstralen van deze vuurtoren tot boven ons hoofd door de hemel veegden. De vuurtoren van Oostende lag achter de stad Brugge. en zag slechts de slagen van het licht aan de rand van de Brugse hemel, die tamelijk helder was door de toenmalige gebrekkige straatverlichting met gaslantarens. Deze slagen ziet men nu niet meer, evenmin als het licht van Westkappel.
Aan de inwoners van Damme en aan de vrienden van Damme raad ik aan, dit verhaal van Stijn Streuvels te herlezen. Het loont zich het heden te vergelijken met het verleden, vooral omdat Streuvels zo prachtig de eigen atmosfeer van het stille Damme heeft weergegeven.
----------0000 00000000 0000------------