Mededelingen
2. Rossekoten te Oostkerke
René De Keyser
In onze tijd van mecanisatie past het wellicht een ogenblik terug te denken aan de vorige eeuwen wanneer op de boerderijen van mecanisatie nog weinig of geen spraak was.
Voor de bereiding tot het gebruik van een van de voornaamste landbouwproducten, namelijk graan, was men aangewezen op de watermolens en de windmolens. Men kende voor kleine hoeveelheden ook de rosmolen en de handmolen of queerne. Een rosmolen was een klein laag gebouw met scherp dak. Door de punt van het dak stak de draaiboom uit waaraan langs buiten de roede bevestigd was, die schuin langs het dak tot bijna tegen de grond naar beneden kwam, en waaraan het paard werd vastgemaakt. Door rond het kot te gaan, bracht het paard de draaimolen in beweging die op zijn beurt de maalstenen in het kot in beweging bracht bij middel van op de draaiboom bevestigde tandwielen.
De wegen die in de winter vooral moeilijk berijdbaar waren, brachten mee dat vooral op afgelegen boerderijen van enige uitgestrekheid, de nood werd aangevoeld om op de boerderij zelf graan te malen.
Malen van graan was in de middeleeuwen echter niet vrijelijk toegelaten. Zelfs was men oorspronkelijk verplicht op een bepaalde molen, van de plaatselijke heer of graaf, te laten malen. De nieuwe keure van Brugge in 1461, bepaalde bij mijn weten voor het eerst dat iedereen mocht laten malen op een molen naar keuze.
Het plakaat van 21/2/1547 verbood echter wind-, water- of rosmolens op te richten zonder octrooi van zijne Majesteit of zonder titel van vrije maalderij. Een op 7/5/1603 te Brugge bekend gemaakte ordonnantie gebood dat iedereen die in het bezit was van een rosmolen, handmolen of queerne, verplicht werd deze over te geven in het comptoir op de Braamberg en ook over te geven hoeveel graan hij hiermede wilde malen en uit hoeveel personen zijn huisgezin bestond, Eerst op 15 juni 1757 werd afgekondigd dat iedereen kosteloos kon de toelating bekomen om een “peerdemolen” op te richten.
Onze boeren hebben dus lang moeten wachten vooraleer zij er konden aan denken hun graan vrijuit zelf te malen door middel van een rosmolen. Onder het Hollands bewind op 15/1/1816 verscheen echter in de Gazet van Brugge de afkondiging van de tarieven waarnaar het recht van patente zou worden geheven op de molens volgens ordonnantie van 9/3/1815: een koornmolen op een plaats van min dan 3000 zielen moest 12 Fl[orijnen] (of gulden) betalen; een rosmolen of peerdemolen moest echter 20 Fl[orijnrn] betalen. Dit feit zal dus niet zeer bevorderlijk geweest zijn voor de verspreiding van de rossekoten (of rosmolen). Ik heb voor Oostkerke noch voor het omliggende bewijzen gevonden waaruit zou blijken dat er rossekoten bestonden vóór de Belgische onafhankelijkheid in 1830.
Slechts na de Belgische onafhankelijkheid schijnen sommige boeren zich ook voldoende onafhankelijk te hebben gevoeld om over te gaan tot het oprichten van een rossekot.
In totaal vond ik op Oostkerke acht hofsteden waar een rossekot gestaan heeft of waar er nog overschotten van bestaan. Zij waren allemaal gebouwd uit baksteen en gedekt met een scherp strodak. Onder die acht rossekoten waren drie verschillende vormen van grondplan: achthoekig, volledig rond en één rechthoekig. Dit laatste is misschien wel het oudste.
Meestal waren er in een rossekot 2 koppels maalstenen: een koppel om meel te malen om brood te bakken voor mensenvoeding, en een koppel om graan te malen voor dierenvoeding. Deze laatste waren soms vervangen door een pletrol of cylinder. Gewoonlijk werd de molen van het rossekot in beweging gebracht door één paard, doch er is mij met zekerheid een voorbeeld bekend waar, bij het zwaardere boerepaard, ook nog een lichtere loper of sjesepaard werd bijgespannen.
De hoeveelheid graan die per uur kon gemalen worden schommelt vermoedelijk rond de 150 kgr. De maalstenen hadden een diameter tussen 80 cm en 1 meter. Eén rossekot is ook gebruikt geweest om de boterkarn en het was machine in beweging te brengen.
Voor zover mij bekend is, waren alle roskoten langs buiten in rauwsteen, dus niet gewit. Het heeft er ten anderen de schijn van als zouden op Oostkerke, woningen die opgericht zijn na de periode 1855-1865, niet meer met kalk gewit geweest zijn. Het witten van stallingen en schuren, langs de buitenkant, zou reeds vroeger in onbruik zijn geraakt.
Hier volgen nog enkele gegevens betreffende de rossekoten op Oostkerke:
- Hofstede nu bewoond door Andre Van de Velde, opvolger van zijn vader Oscar Van de Velde, die de opvolger was van Henri Verlinde. Naam van de hofstede: Crabbekins, kadaster Popp sectie B nr 48, langs de Sabsweg. Een rechthoekig rossekot van 4 meter bij 4,60 m.binnenmaat; nu afgebroken behalve één muur. Het klauwijzer liggende in de nabijheid van het vroegere kot, vermoedelijk gedateerd 1835; één maalsteen ingemetst in de vloer van een stal heeft 1 meter diameter. Hoefsmid Frans Boussemaere van Oostkerke voerde kleine herstellingen uit aan dit rossekot in 1889 en in 1897 voor rekening van Henri Verlinde.
- Hofstede nu bewoond Cys, opvolger van zijn vader Jerome Cys, die Sanders opvolgde. Vóór deze laatste was de hofstede bewoond door Louis Strubbe. Een achthoekig rossekot vermeld in het register van “landen van den arme” van Oostkerke, opgemaakt in 1864. Volledig afgebroken door Louis Strubbe of door Sanders die hem opvolgde, rond 1910. Er waren daar een koppel maalstenen en een cylindervormige pletrol; in beweging gebracht door een boerepaard en een loper. - Naam van de hofstede: Michem, kadaster Popp sectie C nr 517/518; in de wijk Langenhoek, vroeger Michemhoek.
- Hofstede nu bewoond door Aloys Claeys, voordien door zijn vader Emiel Claeys, vóór hem door zijn schoonvader Jules Callant; daarvóór, van 1824 tot 1891 door de familie Mabesoone. - Naam van de hofstede: Polderhof, langs de Sabsweg. Een achthoekig rossekot, reeds vermeld in het register “van den arem” van Oostkerke in 1064. Binnendiameter: 5 m ; muren: 2,15 m. hoog en anderhalve baksteen dik. Werd nog gebruikt om te malen gedurende de oorlog 1940/45. Werd daarna nog gebruikt om de wasmachine, en laatst van al om de keern in beweging te brengen. Begin 1955 werden de stenen en alle andere toebehoorten eruit verwijderd. Een groot deel ervan werd in 1962 overgebracht naar Bokrijk. Het gebouwtje staat er nog en doet dienst als garage.
Een foto van dit rossekot, met een artikel door Mahieu, in Biekorf, jaar 1955
Achthoekig Rossekot op de hofstede A. Claeys te Oostkerke. (Copyright A.C.L -Brussel)
De ronde Rosmolen op de hoeve R. Van Den Broecke te Ramskapelie. (Foto R. De Keyser)
- Hofstede door oorlogsgebeurtenissen vernield in 1944, langs de vaart van Schipdonk, west bij de bruggen over de afleidingsvaarten. Laatst bewoond door Remi Standaert; vóór hem door de familie De Smit; kadaster Popp sectie D. nrs. 45/46/47. Een achthoekig rossekot met een binnendiameter van 4,70 m. Het gebouwtje staat er nog en diende na de vernieling van de hofstede als woning voor Remi Standaert, vervolgens voor Camiel Anseeuw, en op het ogenblik voor Leon Geysens. Smid Boussemaere voerde herstellingen uit aan dit rossekot in 1888 voor rekening van Andries De Smit, in 1893 voor de weduwe Andries De Smit, en in 1896 voor rekening van Leopold De Smit. Remi Standaert heeft het rossekot niet meer gebruikt.
- Hofstede achtereenvolgens bewoond door Albert Van Hove, zijn zoon Oscar Van Hove en nu door de kleinzoon Valeer Van Hove. Het is een vroegere schaaphofstede langs de weg van Oostkerke naar Hoeke, kadaster Popp sectie B nr. 243/244. Een achthoekig rossekot met binnendiameter van 4,70 m.; hoogte van de muren 2,20 m., dubbele deur en drie schuifvensters. Het bevatte vroeger 2 koppels maalstenen van 87 cm diameter; één loper was nog 12 cm. en één ligger nog 8 cm. dik. Hoefsmid Frans Boussemaere voerde herstellingen uit voor rekening van Albert Van Hove in 1895. Het rossekot werd gebruikt tot omstreeks 1930. Het gebouw staat er nog en dient tot bergplaats.
- Hofstede sedert begin 1800 bewoond door de familie Tilleman. Was in de voorgaande eeuw ook brouwerij en herberg "De Kroon". Wijk Eienbroeke, kadaster sectie A nr. 424. De huidige bewoner Jan Tilleman beweert met absolute zekerheid dat het rossekot een volledig ronde vorm had en twee koppels maalstenen bevatte. Geen afmetingen bekend. Volledig afgebroken rond 1930. Smid Boussemaere voerde in 1889 herstellingen uit aan dit rossekot voor rekening van de weduwe Tilleman, en in 1892, 1897 en 1899 voor rekening van Leopold Tilleman.
- Hofstede bewoond door Jozef Breemeersch, vóór hem door zijn schoonvader Burgemeester Charles Cocquyt, door diens vader Henri Cocquyt ook burgemeester, en daarvóór door de weduwe Filip Mombaljuy. Op de heemkundige kaart van Oostkerke aangeduid als het Westhof, langs de Pompestraat, kadaster Popp sectie C nr. 205/206. Het rossekot zou volledig rond zijn geweest en reeds vóór de eeuwwisseling, in de tijd van de weduwe Mombaljuy, buiten gebruik zijn gesteld. Het zou twee koppels maalstenen bevat hebben en volledig afgebroken zijn kort na de oorlog 1914/18. Geen afmetingen bekend.
- Hofstede achtereenvolgens bewoond door Braems, daarna door Aloys Loobuyck, nu door zijn zoon Eugeen. Wijk Braambeierhoek, kadaster Popp sectie A nr. 181. Het rossekot werkte in de tijd van Braems vóór de eeuwwisseling. Verdere gegevens onbekend.
----------------------------------------------------------
Bronnen:
- Ons Heem, jaarg. XI nr. 6, 1957, blz. 159-164.
- Verzamelkaart kadaster Popp, Oostkerke , Kaart Oostkerke, uitgave Heemkundige Kring St-Guthago.
- Rekenïngenboek van hoefsmid Frans Boussemaere te Oostkerke, ons geschonken door het te vroeg overleden en zeer verdienstelijk Lid van de Kring, Hortense Tytgat-Boussemaere.
- Secretariaat van de Gemeente Oostkerke: Register met kaarten van het land van het armbestuur te Oostkerke, opgemaakt in 1864.
-----------------------------------------------------------
Nog enkele Rossekoten op omliggende Gemeenten.
- Westkapelle: Hofstede de Rooden Osse, Nachtegalestraat, uitgebaat door de familie Van de Pitte. Een rond Rossekot dat gewit geweest is; bezat één koppel maalstenen van ongeveer 1 m. doorsnede. Volledig afgebroken in 1963 of 1964.
- Lapscheure: Verre Oost, een hofstede uitgebaat door Wyffels. Een groot achtkantig rossekot in rauw steen met een koppel maalstenen. Volledig afgebroken in 1946 of 1947.
- Knokke: Hofstede op het Hazegras uitgebaat door de familie Van de Pitte. Rossekot vermeld in 1893; volgens Lucien Dendooven in “De Nieuwe Hazegraspolder” blz. 59.
- Heist: Hofstede langs de baan Heist-Westkapelle, bij het nieuw kerkhof, tot voor kort uitgebaat door Victor Coornaert. Achtkantig rossekot met binnendoorsnede van 5,10 m ; rauw stenen muren van anderhalve steen. Afgebroken.
- Heist: Hofstede langs de baan Heist-Ramskapelle, west bij de spoorwegbrug, uitgebaat door Andre De Smit. Achthoekig rossekot, binnendiameter 5,20 m., muren van anderhalve steen en 2,50 m. hoog, gedekt met stro. Afgebroken in 1963.
- Ramskapelle: Hofstede langs de baan Westkapelle-Dudzele, bij de Pelikaan, uitgebaat door Rene Van Den Broecke sedert 1938. Een rond rossekot, doorsnede 5,50 m., muren kegelvormig opgebouwd en 2,20 m. hoog, langs buiten beplakt; dak gemaakt met kepers en schaliebard en gedekt met zink; een deur en drie vensters; had vroeger 2 koppels maalstenen. Binnenwerk weggenomen in 1956 of 1957; nu ingericht als waskot. Dit rossekot werd gebouwd terwijl Constant De Smit op deze hofstede boerde. Hij woonde reeds op deze hoeve in 1846 en werd er opgevolgd door Emiel Dendooven, en later door diens zoon Louis Dendooven.
Meer of nauwkeuriger inlichtingen over de hier vermelde rosmolens en over andere mij onbekende rossekoten uit ons werkterrein, zullen zeer dankbaar opgenomen worden in dit tijdschrift. Een foto van een rossekot met rechthoekig grondplan is opgenomen in “Fermes types... en West-Flandre” door Alfred Ronse en Th. Raison, eerste deel. P. Lindemans in “Geschiedenis van de landbouw in België" tweede deel blz 333 nota 138, vermeldt de prijszij [= inboedelschatting] van een rosmolen op een hofstede te Stalhille in 1636, volgens Rijksarch. Brugge, Fonds Jezuîeten nr 2079.
-------------00000 0000000 0000---------------