Tijdelijke geOCRde versie
=== >> KAART
De verdediging van de kust van Noord-Vlaanderen vanaf 1300 (Deel 2)
Lic. Maurits Coornaert
5. De Zeeroverij ging verder
Voor de piraten van de Normandische havens gold verder de wet van de oorlog. De Engelsen betekenden voor hen nog steeds vijanden, ook wanneer dezen voor de Vlaamse kust voeren. De Vier Leden konden voorlopig weinig meer doen dan op 23 september 1412 onder elkaar bespreken “dat int Zwin den Normannen, met haren scepen van avantagen, niet ghedooght zouden wesen te lecghene wachtende tinsommen ende tuutvaren vanden coopscepen omme dien scade te draghene” (1).
Het verdrag van 1411 voorzag wel vrede in de streek tussen Kales en Vlaanderen, maar het veiligste was toch de grensstad Greveiinge te versterken:
“dat Grevenynghe bewaert ende verzekert mochte worden ieghen tghoend dat dinghelsche enich uploop der an mochten gheraken te doene” (2). De Vlamingen konden echter wat moed scheppen, toen op 16 oktober 1412 een bode “tverlanghen vanden heerliken vrede” meldde (3).
De Vlaamse coureurs waren nog niet alle tot ontwapenen bereid. Een Brugse schepen reed op 8 mei 1413 naar Nieuwpoort om te vragen “dat restitutie ende wederkeeringhe ghedaen zouden wesen van eenen scepe, gheladen met terre ende anderen coopmanscepen, commen wesende ute Pruussen, toebehorende coopliede vander Duudscher hanze, twelke bi tween coureurs vander Nieupoort ghenomen was, ende anghevoert ter Nieuwpoort voorseit” (4).
Daarna heerste er ter zee een betrekkelijke rust, en te land diplomatieke aktiviteit. De Vier Leden van Vlaanderen handelden op 14 mei 1413 te Kales “metten conservateurs van Vlaenderen vanden vrede tusschen Vlaenderen ende Inghelant” over de toestand, en met de afgezanten van Engeland “up de restitutie van den scaden ghedaen an beeden ziden” (5). Brugge trachtte langs de Hertog om vergoeding te krijgen van het goed, dat door Hollanders geroofd was van Brugse poorters (6).
De poging van de Bruggelingen stond in verband met het voorlopig bestand, dat Vlaanderen, Zeeland en Holland op 21 oktober 1412 hadden gesloten.
Daarna bracht Jan Zonder Vrees de drie partijen zover, dat ze op 4 september 1414 een definitieve vrede tekenden. Alle kwaad dat vóór 21 oktober 1412 tussen de drie landen voorviel, zou later afgehandeld worden. De Hertog stelde vier kommissarissen aan om de incidenten sedert de laatstgenoemde datum op te lossen, De mannen zullen zetelen te Sluis voor de misdrijven begaan door Hollanders, en te Middelburg voor de fouten van de Vlamingen.
De voornaamste taak van de kommissarissen was echter nieuwe overtredingen te beteugelen. De doodstraf en de verbeurdverklaring werden ingesteld voor overvallen, die nog zouden gebeuren in een haven of voor de kust van de drie landen. Indien een schipper van één der drie landen schade opliep vanwege een vreemd schip, dan zal men vergoeding vragen aan het land van de schuldige. Zoniet worden de goederen van de onderhorigen van het betrokkene vreemde land, die men in de havens van de drie landen vindt, in beslag genomen (7).
L. Gilliodts (in Coutumes de Flandre Deel 1, p 466-474) geeft de middelnederlandse tekst van het verdrag dat tussen Vlaanderen, Zeeland en Holland op 4 september 1414 gesloten hebben, waarin bepaald wordt hoe de partijen de schade aan elkander zullen vergoeden.
Door de zege van .Azincourt (1415) bereikten de Engelsen een nieuw militair hoogtepunt in de Honderdjarige Oorlog. Ze versterkten hun druk op het zGefront. In de zomer 1415 blokkeerden ze de Seinemonding. Een schipperkwam op 5. september uit Abbeville, “nieuconde makende vanden Inghelsche, doelioghende voor Aerfleur~’(8). Omwille van de Engelse troepenkoncentraties in Noord-Frankrijk vergaderden de Vier Leden op 14 november met de Hertog “omme de bewaernesse vanden landen ieghens dinghelsche, de welke doe waren met groter macht omtrent Calaeys” (9).
Ondertussen stuurden de Duitse Hanzasteden gedurig aan op de beveiliging van de handelsvaart. De Leden van Vlaanderen overlegden op 9 jan 1416 met elkaar de kwestie “van der vrede te verlanghene tusschen den lande van Vlaenderen ende coninc van Inghelant, up de dachten vanden Oosterljnghen”(10). Een paar maanden later slaagden ze erin, door tussenkomst van de Hertog, het bestand te verlengen tot juni 1417 (11).
=== >> KAART Schetskaart van Noord-Vlaanderen
Aangezien onze studio zich over drie volle eeuwen uitstrekt, zijn we verplicht een kaart samen te stellen, die de geografische toestad van de behandelde 300 jaar samenvat. Algemeen gezien geeft de schets de delta van het Zwin en van de Honte weer, zoals deze in het midden van de 14e eeuw bestond. Op de kaart staan een aantal parochies, die in de Elizabetvioed van 1404 of reeds vroeger weggespoeld zijn. We bedoelen vooral de nederzettingen op Wulpen en Waterduinen, en enkele dorpen tussen Breskens en Biervliet. Anderzijds geven we enkele parochies, die eerst na 1404 ontstaan zijn, b.v Breskens.
- Ad = Adegem Mon = Monnikerede
- Av = Avenkerke (Wulpen) Nie = Niewerkerke
- Br = Bredene Ni = Nieuwmunster
- Brs = Breskens 00 = Oostende (Wuipen)
- Du = Dudzele os Oostkerke
- Ga Gaternesse Ra = Ramskapelle
- Gr = Groede Re = Remboudsdorp (Wulpen)
- Ha = Hannekenswerve SA = Sint-Andries
- He = Heile SK = Sint-Kruis
- Hu = Hugevliet SL = Sint-Laureins
- Ja = Jabbeke Sl = Slepeldamme
- Kl = Klemskerke St = Stalhille
- Ko = Kokside Ui = Uitkerke
- La = Lapscheure Va = Varsenare
- Le = Leffinge Vl = Vlissegem
- Li = Lissewege We = Westende (Wulpen)
- Me = Meetkerke Wes = Westkapelle
- Mi = Middelburg (vi.) Wi = Wilskerke
- Mo = Moerkerke Zu = Zuienkerke
Op zee gebeurden af en toe botsingen, waarbij Brugge bemiddelend tussenkwam omwille van het handeisverkeer. De stad zond in 1416 tweemaal een afgevaardigde naar Sluis, telkens om een Engels handelsschip vrij te krijgen:
- een eerste maal op 3 juni “een Inghelsch scip gheladen met winen, twelke de Jenevoysen (Geneezen) ghenomen hadden in de Spaense Zee, ende ghebrocht voor tswin, daert bi rentsoene ghelost was ieghens de voorseide Jenevoysen” (12);
- en op 10 juni “eenen Inghelschen hulc, die daer anghebrocht was bi drien craken, den welken hulc biden voorseiden drien craken niet en wilden laten scheeden, niet tieghenstaende dat de Inghelsche den voorseiden hulc ofghekocht ende betaelt hadden, alzoo zy zeiden” (13).
Nadat Vlaamse en Hollandse schippers elkanders vaartuigen aangerand handen, schaarden vertegenwoordigers van beide landen zich op 14 juni rond de konferentietafel “up zekere scaden, ghedaen eenighe poorters van Brucghe ende van Sluus biden Hollanders ende Zeelanders, ende anbrocht te Brauwers avene, ende alsghelyx vanden scaden ghedaen eenighen Hollanders ter Neiuport ende te Dunkerke int wederkeeren, als zy van stox waydse van Inghelant quamen, van welken scaden gheappointert was restitutie te doen van beeden ziden” (14).
Engeland en Vlaanderen hadden reeds in 1408 beloofd r1at ze de schade zouden vergoeden, die ze in de hitte van de strijd elkaar toegebracht hadden.
Brugge zond op 4 september 1416 een schepen naar de Zwinhavens Damme, Monnikerede en Sluis, “omme bevroedom te hebbene waer der Inghelscher coopliede goed bevoer, dat int iaer MCCCC ende twee ghearresteert was ter Sluus, ende wat menre of bevinden zoude te legghene in gheschrifte, ende voort te neerensteghene dat de bescadichde in crasdunen ende in winkelzee int voorseide iaer MCCCC ende twee procureirers stellen zouden, omme haerlieder scade tachtervolghene voor de ambassadeurs van Ingheland ende van Vlaenderen te calais”(15)
Ook op het oostelijk zeefront heerste onrust. Vlaamsekoopvaarders, die naar de Oostzee zeilden, werden door Denen beroofd. Daarna vreesden de Deense handelaars de weerwraak van Vlaamse zijde. Daardoor was Brugge verplicht op 16 november een gezant naar Zierikzee te zenden “an eenighe cooplieden van Denemaerken, die doe daer met haren goede ghevaren ende ghearriveert waren, scuwende tland van Vlaenderen omme vreese van ghearresteert te zine over scade, ghedaen eenighen Vlaininghen in Denemaerke”. De afgevaardigde overhandigde de Denen een brief van de Vier Leden “dat sy commen wilden in Vlaenderen met haren goede, als zy tandren tyden ghecostumeert waren te doene, ende gheenen ducht hebben van eenighen arreeste”(16).
Nadat de ambassadeurs van Vlaanderen en van Engeland een paar keren gekonfereerd hadden, besloten de Vier Leien van Vlaanderen op 2 november 1416 “omme beters wille ende omme vulcommen te wesene zekere pointe van traittiete gheaccordeert tueschen den ambassadeurs van Inghelant ende den cominissarise van onsen voorseiden gheduchten heere, up tstic van er verzekertheid van der coopmanscepe cours te hebbene tusschen Ingheland ende Vlaenderen, irihoudende onder andere pointe, dat Ian Vryaen ende rie andere zine ghesellen cooplieden van Ingheland ghehouden ghevanghen t Aedre, ontsleghen zouden worden met haren goede, dat met hemlieden ghenomen was”. Het graafschap zal aan de bedoelde vier Engelse handelaars 207 pd. 10 sch. 8 gr. als schadevergoeding betalen (17).
Sommige coureurs en vreemde piraten schenen niet tevreden te zijn met de vredespogingen en liever de oorlog tussen Engeland en Vlaanderen voort te zetten. Het bestuur van het , graafschap wenste echter geen moeilijkheden met de Engelsen. De Vier Leden spraken dan op 9 mei 1417 te Gent “van eenighen craken, ligghende ter Sluus int Zwin, die hem ghereeden ten oorloghe ieghens dinghelsche, ende sghelyx van eenighen scumers ende roovers, ligghende up den Vlaemschen Stroom (18), wachtende den cooplieden van Ingheland met haren goede van der brugghe maerct contrarie den vreede, als eenighe mainteneren wilden”. Daarna reisden afgevaardigden naar Sluis, “omme ghebooden te doen doene van ons gheduchts sheeren weghen, dat hem niement stellen zoude te dienste in de voorseide craken, noch hemlieden laten hebben eenighe pourvince of wapene” (19).
Na Azincourt wonnen de Engelsen heel wat terrein in Noord-Frankrijk.
Toen ontstond de vrees dat ze ook Vlaanderen, als leen van de Franse Kroon, zouden trachten in te palmen. Op 17 juni 1417 werd de kapitein van Sluis verwittigd, “dat eenighe mairen conimen waren ter kennessen van den Viere Leden, als dat de coninc van Ingheland in meeninghen was van zinen volke van wapenen te zendene met eenre vloet ter Sluus omme te ghecrighene tcasteel vander Sluus, als toebehorende den coninc van Vrankerike" (20).
Boven zagen we dat de Vlaamse coureurs, in het begin van de 15e eeuw, een belangrijke rol speelden in de verdediging van het zeefront. Ongetwijfeld hebben ze toen heel wat verliezen geleden. Toch bezaten ze nog steeds een zekere bevoorrechte positie onder de Vlaamse zeevarenden. Een schepen van het Vrije moest op 22 mei 141 te Sluis tussenkomen omdat “eeneghe vrylaten dachtich cominen waren in de camer, van dat zy bedraghen hadden ghezyn, zekeren corueren belet te hebbene in t Zwin te commene” (21).
Het verdrag van 1411 voorzag bijzondere schikkingen voor de veiligheid van de koopvaarders van de zo belangrijke Duitse Hanze. Wanneer deze laatsten in de Vlaamse wateren beroofd waren, spanden de Vier Leden van Vlaanderen zich bijzonier in, om hen recht te doen geworden. Viaamse gezanten reisden op 26 oktober 1418 naar Parijs om van de Franse koning vergoeding te krijgen van “zekeren scaden, ghedaen den cooplie en van er Duudsche Hanze bi eeneghen van Vrankrike up den Vlaemschen stroom” (22).
Enige tijd later gebeurde het dat, bij een treffen in de Zwindelta, een Spaans schip door Oosterlingen gekaept werd. Onder druk van de Spaanse admiraliteit stelde de Hertog kommissarissen aan “omme tondersoukene den roof of de neminghe, ghedaen int Zwin int iaer MCCCC XIX bi eeneghe Oosterlinghen, vanden scepe, daenaf meester was Lope Vaque van Spaengen, metten goede in gheladen” (23). Het resultaat van de bemoeiingen was, dat de Vier Leden 54 pd. 10 sch. gr. aan Lopez Vaque moesten vergoeden (24).
In de bedoelde periode onderhielden de Vlamingen drukke handelsbetrekkingen met La Rochelle op de Atlatische kust. Dit wekte de naijver van de Spaanse kooplieden op, die in 1420 Vlaamse handelsschepen vóór de genoemde haven aanvielen. Afgezanten van de Vier Leien reisden op 22 augustus 1420 naar de koning van Kastilië om “restitutie vanden scaden, ghedaen bieden Spaengiaerden voor de Roodtseele”. Ze bekwamen dat de beroofde Vlamingen zouden vergoed worden, door 1/20 te heffen “van alden goede, commende int Zwin, den voorseiden Spaengiaerden toebehorende” (25).
Na het avontuur van 1420 namen de Vlamingen voorzorgen. Ze zouden hun handelsschepen bewapenen en in konvooi naar La Rochelle laten varen. In september 1424 bevonden vertegenwoordigers van de Hertog Filips de Goede en van de Vier Leden van Vlaanderen zich te Sluis om “de admirael vder zee te kiesene, omme de bewarenesse ende bestier vander vlote, ghereet te treokene te Rotcheele’t (26).
Terwijl de Vlaamse handelsvloot westwaarts zeilde, onderhandelden de twee partijen te La Rochelle. Het bestuur van het graafschap kwam op 1 nov. 1424 samen “omme avys te hebbene up sekere preparade van traictiete, dat tusschen Spaengen ende Vlaenderen gheaviseert hadde gheweist te Rocheele, bi lacoppe Reingoot over de zyde van Vlaenderen, ende bi lanne Dorgonges over de zide van Spaenge” (27).
Het bewapenen van de koopvaardijschepen kostte geld. Toen deze omstreeks nieuwjaar 1425 hun thuishaven binnenvoeren, kregen ze de rekening voorgelegd. Een schepen van Bruggge stond op 7 januari te Sluis om te “sprekene metten meester vanden scepen, coininen zynde vander Rocheele, ende henlieden te tooghene de rekeninghe over ghesonden bi lacoppe Reingoot aengaende den 11 groten gheordonneirt te zine ontfanghe van eiken vate, lat men laden soude inde vlote vander Rocheele, omme te betaelne de lasten aengaende de bewaernesse vander selver vioten (28).
Nota's
- Alg. Rijksa. Brussel, Cham. Comptes nr 32467, St Br Rek 1412-13, f° 54 v°
- idem, idem, f° 54 v°
- idem, idem, fô 55 v°
- idem, idem, f° 65 r°
- idem, idem, f° 65 r°
- idem, idem, f° 62 v°
- Diegerick, o.C. Deel III, p. 48
- Cham. Comptes nr 32470, 1415-16, f° 72 r°
- idem, idem, f° 77 v°
- idem, idem, f° 79 v°
- idem, idem, f° 86 r°
- idem, idem, f° 87 r°
- idem, idem, f° 87 v°
Verwijs-Verdam III 735, hulk: eene soort van vrachtschip, een groot en log koopvaardijschip. III 2054, krake: eene soort van schip, voor den handel op de Middellandsche zee bestemd. - St Br Rek, 1415-16, f° 88 r°
- idem, idem, f° 88 v°
- idem, idem, f° 93 r°
- Cham. Comptes nr 32471, 1416-17, f° 126 r°
- De term Vlaamse Stroom beduid de zeearm van het Zwin en van de Schelde tussen Sluis en Walcheren.
- St Br Rek, 1416-17, f° 101 r°
- idem, idem, f° 103 v°
- R.A.Br. Registers Vrije nr 15 , Rek 1417-18, f° 55 r°
- Cham. Comptes nr 32477, 1422-23, f° 95 v°
- idem, idem, f° 88 r°
- idem, idem, f° 87 r°
- idem, idem, f° 91 r° en 93 v°
- idem, nr 32479, 1424-25, f° 67 r°
- idem, idem, f° 68 v°
- idem, idem, f° 70 r°
6. Vlaanderen bezat geen vaste Kustverdediging
In de middeleeuwen kon een land zijn zeegrens op twee manieren beschermen: Met oorlogsschepen en met kustversterkingen. Uit de voorgaande paragrafen maken we op, dat het graafschap Vlaanderen niet over een vaste oorlogsvloot en over weinig oeverversterkingen beschikte.
Was de verantwoordelijkheid voor de verdediging van de zeegrens wel bepaald aan iemand toevertrouwd? Twee boven aangehaalde teksten doen ons geloven dat die verantwoordelijkheid op de Heer van Gistel rustte. Het is mogelijk dat deze taak hem toebedeeld werd in de tijd van de Noormanneninvallen (einde 9e eeuw). Het stadje Gistel stond toen als een vooruitgeschoven post op de rand van de nog niet ingedijkte schorrevlakte.
Hoe het ook zij, we zien de Heer van Gistel in de 14e eeuw niet ingrijpen, zelfs niet bij ernstige bedreigingen tegen de Vlaamse kust. Ook de "amirael van Vlaendre", die een paar keer genoemd wordt, slaat een zwak figuur. Tenslotte de Graaf zelf schijnt geen groot belang te hechten aan de bescherming van de koopvaarders, die toch rijkdom in zijn graafschap brachten.
Telkens de "gheduchte heere" een oorlogsvloot uitrustte, dan deed hij het eerder om zijn eigene politiek te steunen.
In het begin van de 14e eeuw nam meestal Brugge de taak op zich om de zeevaart te beschermen. Doch de stad kon die last niet blijven dragen. Daarnaast bepaalde de rol van het Brugse Vrije zich in de genoemde eeuw hoofdzakelijk tot het beperken van de schade en het aansporen tot waakzaamheid. Meer steun gaf het Vrije nog niet aan zijn kustbewoners. Was het uit onmacht of uit gebrek aan belangstelling voor het lot van de kleine man? Maar het moet ook gezegd dat het feodale stelsel niet bevorderlijk was voor het gevoel van samenhorigheid onder de bewoners van verschillende rechtsgebieden.
De Vlaamse vissers moesten gewoonlijk zichzelf behelpen. Zodoende geraakten ze tegen wil en dank in de oorlog ter zee betrokken. Ze leerden de zeeroverij kennen. De Vlaamse coureurs schijnen op het einde van de 14e eeuw en in het begin van de 15e eeuw gduchte kerels geweest te zijn. De piraterij werd algemeen beoefend, niet alleen door le vissers van Biervliet, Sluis, Heis, Blankenberge, Oostende, Nieuwpoort, Duinkerke en Grevelinge, maar ook door de schippers van Zeeland, Engeland en Frankrijk. In dit laatste land traden vooral de Normandiërs en de Bretoenen als zeerovers op.
De oudste ons bekende poging om een strategisch punt tegen een inval vanuit zee te beschermen, was in 1501 de bouw van de brug te Reigaarsvliet.
Verder moet gezegd dat een belangrijke waterloop als het Zwin een zeer beperkt verdedigingsapparaat bezat. In de sektor Damme-Sluis stonden wel de kastelen Van Lembeke en van Sluis, maar de brede monding van het Zwin met zijn eilanden lag onbeschermd. Ook kennen we geen versterkingen langs de kust van het Oost-, Noord- en West-Vrije.
De aanvallen van de Engelsen in het begin van de 15e eeuw bewezen de noodzakelijkheid van vaste versterkingen. Slepeldamme was een kleine aanlegplaats ten noordoosten van Sluis. Daar stond de uitwateringssluis van de Watering Beoosterede. Deze belangrijke positie was in 1411 al voorzien van een verschansing. Schepenen van het Vrije kregen immers op 25 november 1411 opdracht “te treckene up den dyc ten bollewercke bi Slepeldamme... upt vermaken van den hoofte staende ant voorseide bollewerck” (1).
Aangespoord door het voorbeeld van Slepeldamme richtte Sluis verschansingen op langs de Zwinoever. Op 12 mei 1415 stuurde Brugge afgevaardigden naar Sluis om “eenighe bolwercke” te bezien, die de laatstgenoemde stal aan het bouwen was “an de waterzide” (2). Op 2 juli bevonden zich ook de afgevaardigden van het Vrije “tusschen der Sluus ende Slepeldamme, omme metsgaders den goeden lieden, die tlast hadden, over te ziene de bostwere, die men daer maecte ommet bescut vanden Inghelschen” (5).
Nota's
- Registers Vrije nr 148, Rek dec 1410 juni 1412, f° 29 r°
- St Dr Rek 1414-15, f° 76 v°
- Reg. Vrije nr 152, Rek mei 1415 - juni 1416, f° 13 r°.
7. Het Tweede kwart van de XVe Eeuw
In 1426 traden Brugse wethouaers hard op tegen enkele kapers. Drie schepenen reden op 8 maart naar Sluis om te horen “waerhede up zekere vergaderinghe, corts te vooren ghemaect, bi vel sciplieden Oosterlinghen die, also men seide, ute gheweist hadden omme te stelene ende te zeilene uten Zwene eene baerge van Sinte Malo in Bretaignen, daerof meester was Guillaume Thehel, van welken sciplieden eenighe der ghecreghen ende gheexamineirt waren” (1).
Een maand later moest Brugge een eigenaardig geschil bijleggen. J. Reingoot onderhandelde op 10 april te Middelburg in Zeeland “ommete vererighene, dat de cooplieden van Almaeingen ende van Mecheline weder hebben mochten alzulke Inghelsche wulle, als hemlieden ghenomen was upten Vlaemschen Stroom bi zekeren Scotten, ende bi eenighen cooplieden zidert uut Scotlant ghebrocht te Middelborch” (2).
De aangehaalde twee gevallen en andere hieronder tonen aan dat de piraterij in de Noordzee een nieuw hoogtepunt kende en dat de verdragen helemaal vergeten geraakten. Vlaanderen zond op 26 mei ambassadeurs naar Engeland, “omme restitucie te begheerne van scaden, die dinghelsche up eenighe Vlaminghen ghedaen hadden, ende omme te vererighene generale verzekerthede bider welker de coopmanscepe tusschen Inghelant ende Vlaendren zouden moghen loop hebben” (3).
Ook in 1427 wenen Vlaamse koopvaarders door Engelse en andere kapers beroofd. Maar omwille van de buitenlandse handel moesten de benadeligden zich onthouden van elke gewelddadige genoegd ening. De Vier Leden vergaderden op 3 november “omme de ghoene, die bescadich zyn biden Spaengaerden ende den Inghelschen, te helpene te restitucie, bi zulken weghe dat de vreimde coopman dit land deromme niet en scuwe” (4)
In 1428 eisten ie ondermans van de Duitse Hanza vanwege de Vier Leden vergoeding voor de roof gepleegd door een Scot. Ze betoogden “hoe ghenomen was upten Vlaemschen Stroom zekere quantiteit van wullen toebehoorende diversche cooplieden vander voorseider Hanze, begheerende dat, naer den inhoudene van haerlieder privilegien, dat men uprechten soude haerlieder scade, ghemerct dadt upten Vlaemschen Stroom ghesciet ware, alsoot voorseit es, belegghende inde voorseide neminghe eenen scipheere uut Scotlant” (5).
De wethouders van Brugge kregen in 1429 opnieuw een geval van zeeroverij te berechten. Drie schepenen trokken op 29 juni naar Sluis, “daer men pinen ende examineren zoude zekere ghevanghene, die int Zwin in een balengier (6) van oorloghe, bi crachte van wedere, an commen waren, daeraf dat eenjghe te vooren ghinsticiert waren van zeerove" (7).
In 1434 hadden zeerovers uit St.-Malo en St.Michel in Bretanje het gemunt op de koopvaarders en de vissers in het Kanaal en voor de Vlaamse kust. Het Vrije trachtte de vissers zelf te mobilizeren. Op 29 maart reden schepenen “te Coxide, t Slepeldamme, te Heys, te Wendunen ende te Wilraveside an de visschers, omme hemlieden te kenne te ghevene van der wet weghen dat zy zonder begrjrp haer beste doen mochten up de rovers, die voortland van Vlaendren roofden de cooplieden ende visschers ter zee varende ende kerende” (8).
In de zomer van 1435 maakte een Spaanse handelsvloot zich te Sluis klaar om huiswaarts te zeilen. Naast de Spanjaarden lagen Engelse en Duitse vaartuigen, waarop kostbare waren ingeladen werden. Wat zou er gebeuren, zodra al deze schepen volle zee kozen? J. Reingoot en de waterbaljuw zagen het gevaar. Ze spraken op 26 juli “metten Spaengiaerden, die bereyt waren omme te zeylene, omme van hemlieden te hebbene verzekerthede dat IIII Oostersche scepe, gheladen met costeliken goede, veylich uutvaren mochten zonder belet vanden voorseiden Spaengiaerden”; drie dagen later “metten meesters van scepen van Spaengiaerden up de verzekerthede van II scepen gheladen met costeliken goede, toebehoorende cooplieden van Inglant” (9).
In 1436 koos Filips de Coede openlijk partij voor Frankrijk. Onmiddellijk richtten de Engelsen hun zeemacht tegen de Vlaamse koopvaardij. Brugge was uiteraard bekommerd om de zeehandel en zond op 20 mei boden “upten zeecant omme maren te vernemene van den Inghelschen” (10). De stad verschafte de ingewonnen inlichtingen aan het Vrije, dat vervolgens op 2) mei te Brugge een vergadering hield “omme onsen gheduchten heere ende zinen rade te bewisene de cranchede van der frontiere ieghen der zee ter noort ende ten Hazegerse” (11).
Ondertussen hadden Engelse roverschepen reeds in het Kanaal een Vlaamse vloot, die van La Rochelle kwam, grote schade toegebracht. In dit zeegevecht waren vooral Sluizenaars gesneuveld. De Hertog besloot toen in gans Vlaanderen een leger te lichten om Kales te gaan belegeren. Zodoende zou hij aan de Engelsen hun vlootbasis ontnemen, vanwaaruit ze langs de kusten van Vlaanderen en Frankrijk kruisten. In alle steden en ambachten riep hij weerbare mannen op.
Totnogtoe moesten de inwoners van Sluis steeds de Bruggelingen volgen telkens deze ten strijde trokken. Deze keer ontsloeg de Hertog de Sluizenaars van de bedoelde verplichting, omdat ze grote verliezen geleden hadden.
Het was precies de taak van de overblijvenden hun stad te verdedigen tegen een landingspoging van de Engelsen. De Hertog beschouwde immers Sluis als voornaamste zeehaven van Vlaanderen.
In zijn charter van 12 juni 1436 verklaarde Filips de Goede “que ceulx de nostre dicte ville de Lescluse ceste annee presente en une flote venue de la Roichelle aient perdu sur mer un grant nombre de bonnes gens dicelle ville, qui ont este ruez sus et mis a mort par les Anglois, anciens ennemis du royaume de France et les miens, dont nostre dicte ville est fort despeuplee, et aussi que neantmoins il nous en convient servir presentement sur mer alencontre desdis Anglois noz ennemis”.
Door het feit dat de Sluizenaars de Engelsen zouden beletten in hun stad te landen, zouden ze tegelijk verhinderen dat de vijand naar Brugge oprukte. De Bruggelingen en de andere Vlamingen moesten zonder de Sluizenaars oprukken en “mectre le siege devant nostre ville de Calais, estant de nostre domaine ancien, et qui des long temps a este occuppee par lesdis Anglois noz ennemis” (12).
Daarna rijpte het plan om een afweervloot uit te rusten. Jan van Heurne werd benoemd tot “amirael van der zee”. Op 3 juli 1436 gingen schepenen van het Brugse Vrije te Sluis aan de admiraal vragen, dat hij wilde “ombiedene alle de sciplieden wonachtich up den zeecant int Vrye” (13). Ook Brugge en de andere Leden van Vlaanderen wensten spoed te zetten achter de uitrusting van de vloot. Afgevaardigden begaven zich op 9 augustus naar Sluis om “te sprekene metten capiteyn vander Sluus ende metten sciplièden ende stiermans upt stic van der vlote vanden Ingheischen scepen” (14).
Op 10 augustus kwam een bode, “die maren brochte dat dinghelsche inde Wielinghe waren” (15). Op dezelfde dag zond Brugge afgevaardigden naar de Hertogin te Gent, om “haer te biddene dat zoe commen wilde te Brucghe, omme den volke te voorziene van capiteynen ieghen dingheische” (16).
De Heer van Uitkerke werd belast met de bescherming van de kust. De Vier Leden gingen op 11 augustus te Sluis zien of hij reeds vorderde met de uitrusting van de afweerschepen: “an mynen heere Mr Roelande van Uutkerke, ende andren aldaer wesende, also wel stiermans als andre, die hem verstaen moghen ter zee, omme raed te hebbene up de ordenance vanden scepen, die men zoude reeden ter zee ieghen dinchelsche vlote, ende in wat manieren men best de vorseide vlote zoude moghen scaden” (17).
Op 14 augustus reden Brugse schepenen langs de kust om de Engelse vloot in het oog te houden. Drie dagen later kwamen ze “ter Sluus omme te wetene tghestant van den scepinghen” (18). Brugge begreep zeer goed de dreiging van de Engelse oorlogsvloot. De vrees van het stadsbestuur was gegrond. Immers de Engelsen waren reeds enkele dagen tevoren in het Oost-Vrije geland.
Volgens de Geschiedenis van Vlaanderen voer in juli 1456 een Engels eskader voorbij Oostende en zette boogschutters aan wal, die Wulpen en Kadzand teisterden (19).
Brugge en het Vrije zagen welk gevaar de Zwinmonding bedreigde, terwijl de Vlaamse schepen nog niet slagvaardig waren. Beide instanties stuurden op 23 augustus afgevaardigden “ten Hasegherse omme te overziene de plaetse, of men daer zoude moghen maken zekere bollewerken, omme de bewaernesse vanden lande ieghen dinghelsche, de welke plaetse bi den vorseiden heeren overzien was, ende was bevonden dat men daer zoude moghen stellen een bollewerc, waer up mr. Roeland vorseit zyn last nam te zendene in Holland omme werclieden” (20).
Aangezien R. van Uitkerke enerzijds zo traag vorderde met de uitrusting van zijn vloot, kunnen we anderzijds ook moeilijk geloven, dat de geplande verschansing ooit gemaakt werd. Indien werkelijk iets ervan tot stand gekomen is, dan kennen we geen enkele bron, die aangeeft waar precies het bedoelde bolwerk gestaan heeft. Het Hazegras strekte zich toen uit van de kerk van Knokke tot de kreek van Reigaarsvliet. Voor zover we weten bestond er toen in de buurt van het Hazegras geen enkel vitaal punt. De Reigaarsvliet was in 1421 afgedamd. Reeds in 1411 had de watering van Reigaarsvliet haar sluizen te Schapenbrug verlaten (21). Het Bolwerk zal bedoeld geweest zijn om ontschepingen op de wijde westoever van het Zwin te beletten.
De Vlaamse oorlogsschepen hadden weinig in te brengen tegen de Engelse zeemacht, die vanaf het najaar 1436 het Zwin bolkkeerde. Roeland van Uitkerke werd beschuldigd van onbekwaamheid en afgezet. In 1437 vielen de Engelsen handelsschepen te Sluis aan. Bij dit gevecht kwamen ook enkele Oosterlingen om (22). De stad-Brugge beschouwde de dreiging van de Engelsen als ernstig genoeg, om te Damme van 2 september 1437 tot maart 1438 een afdeling soldaten te legeren (23).
Hendrik van Borsele, Heer van Vere, maakte van de toestand gebruik om “den Vlaemschen Stroom” onveilig te maken, waar hij Duitse en Spaanse handelsschepen beroofde (24). Als gevolg van de oorlogstoestand verbrak de Duitse Hanze haar handelsbetrekkingen met de Vlaamse handelssteden. Toen onderhandelden de Vier Leden met de Oosterlingen. Op 4 september 1430 konfereerden ze te Brussel, “daer de paeys tusschen den landen van Vlaendren ende den Oosterlinghen ghesloten was” (25).
Daarna konden de Vier Leden bij de Hertog op 23 maart 1439 aandringen op “restitucie vanden scaden, die de Hollanders ende Zeelanders ghedaen hebben de Vlaminghen ende eenighe cooplieden vander Duutscher Hanze upten Vlaemschen Stroom” (26). Op 22 mei stond een schepen van Brugge te Sluis “omnie te vervolghene ande meesters vander Spaengescher vlote de scaden, by hemlieden ghedaen zekere poorters van Brugghe, int nemen van II Oosterschen scepen” (27).
De koning van Engeland en Filips de Goede zagen in dat de gespannen toestand het handelsverkeer zou ten onder gebracht hebben. Ze sloten in 1439 vrede om de handel van beide landen te redden. Het verdrag waarborgde opnieuw de veilige vaart voor Engelsen, Vlamingen en Oosterlingen. Doch het vervoer van oorlogsmateriaal werd uitgezonderd. Onder de verdere bepalingen vinden we: een schip, dat door een of andere omstandigheid gedwongen is een haven van de andere partij binnen te varen, mag niet in zijn vrijheid belemmerd worden; geen enkele haven van Engeland en Vlaanderen zal toevlucht verlenen aan een Engelse, Vlaamse of Franse piraat; beide partijen zullen gekaapte goederen en schepen aan de eigenaars teruggeven (28).
De Vlaamse vissers hadden al vroeger gepoogd hun bedrijf te beschermen, door met Engeland te onderhandelen. Op 16 maart 1440 verschenen schepenen van het Vrije “te Wilravensie, omme te sprekene met eenighen stiermans vandaer, ende hemlieden te induceerne dat betalinghe zouden doen Simoene f. Clais tanderen tyden ten verzoeke van hemlieden ende anderen visachers ghesonden in Ingheland, omme bestant dat zy visschen mochten, niet ieghen staende der oorloghen” (29).
Ondertussen weed-de steeds de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. Franse kapers bedreigden de Vlaamse Vissers in hun broodwinning.
Schepenen van het Vrije reisden op 21 augustus 1441 “te Wendunen, te Blanckeberghe ende Heys, omme den visschers aldaer te kennene ghevene t avys, dat de visschers van der Nieupoort ende van Duunkerke ghegheven hadden te kennene den Vier Leden, angaende de vreitscepen, die men lecghen zoude ter Zee”
Op 23 augustus brachten ze de genoemde boodschap te Raverside (30).
In 1445 ontstonden moeilijkheden met Bremen. Schepen van deze stad begonnen de Vlaamse visserij te teisteren. Het Vrije stuurde op 16 augustus afgevaardigden “ter Sluus omme metten ghedeputeerden vander Sluus, vander Nieupoort, Dunkerke, Oostende, Biervliet ende andere raed ende advys te hebbene, hoe men best bevreiden zoude de visschers van desen lande van Vlaenderen, die nu te haringhe varen zullen, ieghen de rovers van Bremen, die opebare vianden zyn van onsen gheduchten heere... gheordineert drie vreidscepen met zekere ghetale van lieden in elc scip” (31).
Al vlug had men twee vreedschepen klaar. Deze gingen echter hun opdracht te buiten. Schepenen van het Vrije moesten op 20 september 1445 reizen “ter Sluus omme te doene delivreren een schip ende tgoet datter in was toebehoorende eenighe poorters van Brugghe ende andre gheene vianden zynde van mynen gheduchten heere noch van desen zynen lande, twelcke onlancx daer te vooren byden vreedschepen vander visschers van Vlaendren in de zee ghenomen hadden ghezyn, ende ghebrocht was buter der noort van Cadzand” (32).
Het door Oostende uitgeruste vreedschip had nog een andere onregelmatigheid begaan. Afgevaardigden van Brugge en van het Vrije spraken op de zelfde 20 september “annopende tghuent dat ter zee gheschiet was annopende den vreedschepen, die ter bewaernesse vanden visschers ute gheroet waren ieghen die van Bremen, de welcke, of emmer een van Oosthende zo gheleeft hadde met den Inghelschen, dat zyn schip ghearresteert was ter Sluus, daer omme die van Oostende haestelicke omboden waren ende hemlieden ghehoort was” (33).
In november waren enkele schippers van Nieuwpoort en Lombardside het slachtoffer van Oosterlingen (34). Doch kort daarna werd vrede gesloten met de havenstad Bremen. Onmiddellijk beijverde men zich om de konvooischepen kwijt te geraken. Op 7 december werd te Nieuwpoort een bespreking gehouden met de afgevaardigden van Oostende, Biervliet en andere kustgemeenten “omme te vercoopene de engienen, de welcke lacob Munster ghevoert haddde int vreedschip, dat hy voerde ieghen de Bremers”. en overlegde ook wat er zou gegeuren met “den vreedscepe dat lan Anke ghevoert hadde” (35).
Men wilde dus de uitrusting van de twee schepen, die gevoerd waren door Jacob Munster en Jan Anke, verkopen en aan iedere kustgemeente een deel van haar betaalde onkosten teruggeven. Maar niet alle vissers van het Westiand hadden hun beloofde bijdrage geleverd. Daarom hield het Vrije op 20 december een bespreking te Brugge “met dien vanden smalen steden vanden zeekante, omme te aanhoorne hoe men vercrighen soude verghelt van der poorde van die van Duunkerke, annopende den costen vanden vreedschepen, die ghesonden waren omme de visschers van Vlaendren te bescuddene ieghen die van Bremen, mids dat de voorseyde van Duunkercke toeheseit hadden een schip ghesonden te hebbene ghestoffeert ghelicke den anderen, tweicke zij niet vulcommen en hadden” (36).
De Adinkerkse vissers, die toch ook bescherming vanwege de konvooischepen genoten hadden, weigerden in de onkosten bij te dragen. Afgevaardigden van het Vrije reden op 18 januari naar Veurne “an de landhouders ende cuerheers van Veurne Ambacht, omme an hemlieden te verzouckene, dat zy so vele doen wilden dat de visschers, die te haringhe ghevaren hadden ute Adinkercke, betalen wilden 45 groeten van eicken laste harinc, die zy ghevanghen hadden, omme mede te betaelne de oosten vanden vreedschepen, die ute gheleit waeren, alsoo elok weet ghelicke dat doordenancie in hadde, ende ghelicke dat andre ghedaen hadden” (37).
Bij het vereffenen van de onkosten daagde ook een benadeligde handelaar op. Het Brugse Vrije sprak op 13 maart ]446 te Nieuwpoort “up tghuent dat Nicolaas Journe, coopman van Abbeville, zegghende was, dat Jacob Munster ende lan Anke, stiermans vanden vreedschepen van Vlaendren ieghen die van Bremen, an land ghebracht hadden by der Nieupoort een schip gheladen met taerwen hem toebehoorende... ende meest verdorven was by hueren toedoene, also hy manteneerde” (38).
De rekeningen zeggen verder niets over het feit dat Duinkerke zijn beloofde vreedschip niet geleverd had. De Adinkerkenaren bleven verder hun bijdrage weigeren, ook toen het Brugse Vrije op 2 oktober 1446 nogmaals aandrong bij het bestuur van Veurne-Ambacht (39).
Nota's
1. Cham. Comptes nr 32480, St Br Rek 1425-26, f° 70 r°
2. idem, idem, f° 68 r°
3. idem, idem, f° 70 r°
4. idem, nr 32482, 1427-28, f° 55 v°
5. idem, idem, f° 74 r°
6. Dalengier: Verwijs-Verdam I 534 = een soort oorlogsvaartuig.
7. Cham. Comptes nr 32483, 1428-29, f° 61 r°
8. R.A.B. Rek. Vrije nr 169, Rek 1433-34, f° 20 r°
9. Cham. Comptes nr 32489, Rek 1434-35, f° 72 r°
10. St Br Rek 1435-36, f° 48 v°
11. Reg. Vrije nr 171, Rek 1435-38, f° 20 v°
12. L. Gilliodts, inv. Arch. Stad Brugge, deel V p. 115, charter 999 (1436)
13. Reg. Vrije nr 171, rek 1435-38, f° 21 v°
14. St Br Rek 1435-36, f° 53 r°
15. idem, idem, f° 53 r°
16. idem, idem, f° 53 v°
17. Reg. Vrije nr 171, Rek 1435-38, f° 22 v°
18. St Br Rek 1435-35, f° 54 r°
19. Geschiedenis v Vlaanderen, Van Roosbroeck, III p. 179
20. Reg. Vrije nr 171, Rek 1435-38, f° 59 r° St Br Rek 1435-36, f° 54 v°
21. Rene De Keyser, De Ontwatering ten Noorden van Brugge vóór 1421, Rond de Poldertorens 6e jaar nr 4, p. 142-43
22. Geschied. Vlaanderen III p. 181
23. Cham. Comptes nr 32491, St Br Rek 1436-38 f° 132 r°
24. Geschied. Vlaanderen III p. 181
25. Cham. Cornptes nr 32492, St Br Rek 1438-39, f° 70 r°
26. idem, idem, f° 75 v°
27. idem, idem, f° 77 v°
28. Charters Stad Gent, B. 202
29. Reg. Vrije nr 173, R k 1439-40, f° 17 r°
30. idem, nr 174, Rek 1440-41, f° 25 r° en v°
51. idem nr 177, Rek 1444-45, f° 28 r°
32. idem,nr 178, Rek 1445-46, f° 16 r°
35. idem, idem, f° 16 v°
54. idem, idem, f° 50 r°
35. idem, idem, f° 50 v°
36. idem, idem, f0 25 v°
37. idem, idem, f° 52 r°
58. idem, idem, f° 54 v°
39. Reg. Vrije nr 179, Rek 1446-47, f° 70 r°.