Statuten ende costuymen van de aloude gilde van Sint Sebastiaan te Knokke - Anno 1648
Eerw. Br. Filip c.f.x.
Er is wel geen volkskundige bevolkingsgroep die, qua tradities, een zo hechte brug slaat met het verleden en terzelfdertijd nog zo bloeiend leeft in het heden, als onze schuttersgilden. Het zijn homogene groepen met eigen wetten en gebruiken, waarvan de leden historisch naar elkaar zijn gegroeid.
Weliswaar zijn er wijzigingen aangebracht aan de oorspronkelijke statuten van de gilden, wijzigingen door de verandering van tijd en samenleving, politieke toestand en sociologische bouw van de maatschappij opgedrongen. Ook zijn er verscheidene gilden als die van Westkapelle, Lissewege, Uitkerke, Zuienkerke en Oostkerke, die in de laatste jaren boog en pijl hebben opgeborgen; wellicht bij gebrek aan belangstelling bij de plaatselijke bevolking, die verzet en vrije-tijds-besteding ging zoeken in al wat de moderne wereld biedt.
Wat ons tijdens het snuisteren en zoeken in en om de St-Sebastiaansgilden opviel, is, dat het nu precies niet de economisch of sociologisch zwakken zijn, die het moesten stilleggen, neen, met enkele voorbeelden zouden we bijna het tegenovergestelde kunnen aantonen. Westkapelle bv. moet een schitterende en rijke St-Sebastiaansgilde gehad hebben, zeker te oordelen naar de breuken die - goddank - bewaard gebleven zijn. Tevens vond ik in de “Originele Letteren van Amortisatie van alle de landen welcke de kercke, Disch ende Pastorie der prochie van Cnocke d’anno 1756 in proprieteyck was besittende”, een stuk land behorende aan de “Gulde van St. Sebastiaen in West Capelle”, liggende in “de Watering ven Greveninge, in den Schelleback, niet verre van het fort de Sterre”, volgens de ommeloper Greveninge van 1602 groot : 4 gemet ,11 lijnen 18 roeden.
Afbeelding van een breuk
Maar niettegenstaande deze bezitting, en wellicht tal van andere, bestaat deze gilde van Westkapelle niet meer, en Knokke, die zeker niet kon bogen op sterke financies, bestaat nog en is werkelijk een bloeiende gilde.
Want financieel stond Knokke er zeker niet sterk voor. Ten bewijze: In 1805 beslist de toenmalige eed, over te gaan tot het aankopen van een trommel bij Cornelis De Sutter, voor de som van 3 Franse kronen ... op krediet. Die werden voldaan als volgt: 1 kroon werd betaald in 1805, één in 1806 en de laatste in 1810. En zeggen dat er velen denken dat het kopen op krediet een uitvinding van onze tijd is!
Zuienkerke moet zeker ook een belangrijke gilde geweest zijn, alleen al door de vele edele en eerbiedwaardige gildebroeders die er deel van uitmaakten. In het gildeboek staan ingeschreven: Thomas Neyts en Jo[nkhee]r Jan Neyts, Jacques de Witte, Henricus Dhoest, allemaal heren van Kleihem; Charle Lejeune, “Lutenant Colonel van Syne keyserlicke maj[estey]t in het regiment van prins van Ligne”; Jo[nkhee]r Jan de la Coste, heere van Watermaele van Staaten, Mhr.” Borghmeester der stadt Brugghe”; Jo[nkhee]r Valentijn de Stappens, Heere van Harnes, Burgemeester slandts van den Vrijen; Pieter Vincent, Burghgraeve Devoogt, “hoogh bailliu van Brugge ende Lande van den Vrijen”; Mhr. Joseph Chevalier de Murray, “chembellant van syne keyserlycke ende Connincklicke majesteyten, Lieutenant Colonel van haere trouppen”; Philips Simon Franqui, Colonel in het regiment van Arbert; enz. Daarnaast nog tal van geestelijken, pastoors en onderpastoors, van de parochie en van elders. Tussen 1700 en 1800 tellen we er 14.
De St-Sebastiaansgilde van Knokke is daarentegen zeer bescheiden geweest. Buiten de heroprichter van de gilde in 1648, nl. Mhr. Marcq Albert Arazola d‘Ognati, “Rudder, Lieutenant Generael van de Valconerie van Vlaenderen”, “Burghmeestre ende Schepene s’Landts van Vrijen”, vinden we nagenoeg niemand van de adel of hogere burgerij terug, althans niet vóór 1900.
Heel wat van de archieven en van de bezittingen van de schuttersgilden is verloren gegaan, vooral van die gilden die zijn opgegeven, is over het algemeen alles zoek. Meestal berustte dit alles in de handen van private persoon, die er aanvankelijk wel zorg voor droegen, maar later is die ogenschijnlijk “oude rommel” verloren. Of zoals te Uitkerke werden een deel van de oudste juwelen verkocht om een gaaipers te kopen.
Helemaal anders ging het echter met het archief van Knokke, dat degelijk bewaard wordt als een relikwie, en waarvan ik de eer heb gekregen het te mogen inzien. Daarover geef ik nu hier enkele nota’s, zonder de pretentie van historisch wetenschappelijk werk.
Een schat van dokumentatie bezorgde ons het “Gulden Boek” van 1648, met daarin de gildestatuten uit deze tijd. Tevens hadden wij het geluk het gilde- boek van Zuienkerke in handen te krijgen, zodat wij de statuten van beide gilden enigszins kunnen vergelijken; alhoewel die van Zuienkerke heel wat ouder zijn. Daar waar de bron van Knokke dateert van 1648, is die van Zuienkerke een nauwkeurig afschrift dd. 1700 van de “Curen ende Statuten” van 1480 en 1515.
De “Gilde van Sinte Sebastiaen, die de Archiers houden in de prochie van Cnocke”, werd in 1648 heropgericht door de hoger genoemde Mhr. Marcq Albert Arazola d’Ognati. Let wel: heropgericht, want de werkelijke stichtingsdatum is niet gekend. Een aanduiding vinden we in de tweede inschrijving nl, “Op den 28 juny 1648 wiert gildebroeder Andries Vereyken, Capitain van eene Compagnie voetvolc, ten dienste van zijn con[inclycke] Ma[jestey]t van Spaigne, alswanneer hy den gay van eeren hadde afgeschoten die voor den troublen tyt in tzeventich Jaeren te vooren niet en hadde gheschoten gheweest. . .“ . Dus volgens deze nota bestond de Gilde van Sint-Sebastiaan zeker in 1578, en naar alle waarschijnlijkheid, reeds vroeger.
De stichtingsdatum wist men reeds niet meer in 1776, want in een aanvraag aan de Heren Burgemeesters en Schepenen ‘s Landts vanden Vrijen, om de erevogel te mogen schieten, beroept men zich op dezelfde aangehaalde passus, erbij voegende dat “Het origineel octroy ... waarschijnelyck ten tyde van oorloghe gheegareert [= kwijtraken] is”.
Punt voor punt deze statuten bespreken, zou ons zeker te ver brengen. We zullen ons houden aan de bijzonderste en meest typische, althans voor een buitenstaander en voor ons, mensen van de huidige tijd.
Het bestuur van de gilde of de “eed” bestaat uit de hoofdman, de deken, twee “sorghers” en een klerk.
Wilt ge lid worden van de gilde, dan moet ge een verzoek indienen bij de eed, die zal onderzoeken of ge niet “eenich geschil ofte questie” hebt met iemand van de gildebroeders. In bevestigend geval, moet ge u eerst met uw broeder verzoenen, en pas dan kunt ge voor het bestuur de eed afleggen: “Ick, . . . . . sweere Godt ende Ste Sebastiaen een getrouwe Ghildebroeder te syn inde ghilde die de Archiers [ = boogschutters] houden inde prochie van Cnocke, den Coninck van Spaignen getrouwe te syn, Myn Heere de hoofman, deken en eedt onderdanig te wesen, ende alle de goede Coustumen ende reglementen van de voorseyde Ghilde t’onderhouden, ende voorts alles te doen, dat een goet ghildebroeder schuldig is te doene. Soo moet My Godt helpen, ende den heyligen Sebastiaen. Amen.”
Vervolgens moet ge u inschrijven of laten inschrijven, indien ge dat zelf niet kunt, in het gildeboek; en uw “doodschuld” bepalen. Die doodschuld is gewoonlijk een som geld, die het bestuur van de gilde bij de familie van de afgestorven gildebroeder na zijn dood gaat afhalen, oorspronkelijk bedoeld onder meer om de kosten te dekken van “eene messe van requiem met den misserere mei deus, de profundis ende collecten daertoe dienende, over de ziele van den overleden Ghildebroeder”.
Gezien het intellektueel peil van het meerendeel van de leden van toen, werd dit stilaan een vaststaande formule, daar de nieuwe gildebroeder de voorgaande afschreef of liet afschrijven. Zij luidde ongeveer als volgt: “Heden de 6 juny 1650 soo wiert ghildebroeder van dese ghilde van Ste Sebastiaen die geviert wort binnen hest en knocke, Hendrick van Herseele, jonnende voor syne doet schuit de somme van twee ponden grooten courant”.
Nota bij deze “hest (Heist) en knocke”: in hetzelfde boek vonden we een copie van een unie tussen de St-Sebastiaansgilden van Knokke en Heist. Verder echter konden we geen enkel spoor meer vinden van deze vereniging.
Deze formule wordt dan nagenoeg door iedereen overgenomen, meestal mits wijziging van de som der doodschuld, eentonig weg, wel honderd keer hetzelfde. Tot we plots het volgende lezen: “Op heden den 29 junius 1726 ben ick onderschreve, ghildebroeder geworden in de mansgilde van Cnocke met de belofte van te houden alle de goede costuymen van de voorseyde gilde van Ste- Sebastiaen ende presentere voor myne dootschuld de somme van een pont grooten courant gelt met een alf pont toebake en twaelf schoone pipen voor de gildebroeders die over mijne syele commen offeren”.
En de volgende dag kwam er een nieuw lid zich inschrijven met dezelfde formule!
In 1736 kwam een strikt persoonlijk geval: “... den lestgeseyden Anthone Demeire versouckt de naervolgende conditien en syn aldus: Alvooren wanneer dat Godt zyn goddelyck werck sal volbrengen met te disponeren van syn leven, moet begraeven worden met een singende misse van Requiem sonder vigilien, die hy, Demeire, boven syn meergeseyde doodtschult heeft beloft te betaelen. Bovendien moet becostigen ende bovendien de gildebroeders die in syn dienst tegenwoordigh wesen tracqutert met een kanne brandewyn, een pont touback, een alve dosyne pyppen...”.
En zo komt er nu en dan, naast de gewone formule, iets speciaals: In 1741 wenst Maryn Van Halsinghe naar het graf gedragen te worden door de gildebroeders, “met trommen ende standaert”. In 1766 schrijft Johannes Hollebeke niets meer over een zielemisse, maar “jont voor syn dootschult de somme van tien schellingen grooten courant, te verteiren op den selven dag dat hy begraven wort voor alle gildebroeders de welcke in zyn begrevenisse zyn als hy inde prochie van Cnocke komt te sterven”. Zoals u ziet heeft Johannes Hollebeke heel wat meer psychologisch doorzicht in de gildebroeders, dan de samenstellers van de statuten die 12 schellingen parisis als boete voorschreven voor degenen die er niet waren. Men vangt meer vliegen met een druppel ...... dan met een heel vat azijn!
En alle goede voorbeelden navolgend, belooft in 1784 Cornelis de Sutter “een pont groote courant gelt te verteiren op den dagh van syn begraevenisse en nogh de somme van thien schellingen te verteiren op Sinte Sebastiaensdagh naer syn begraevenisse”.
In 1819 echter blijkt de eed van de St-Sebastiaansgilde ingegrepen te hebben, want van dan af worden de “zielemissen” opnieuw vermeld bij de inschrijving. Wellicht zal dit een gevolg zijn van het dekanaal onderzoek dat in de 2e helft van 1815 plaats greep, en waarbij de deken navraag deed naar kerkelijke en godsdienstige aangelegenheden, maar ook naar de St-Sebastiaans-gilden, hun regelmatige feesten, waarop “zelfs gedanst” werd, tot grote ergernis van zijn overheid, de toenmalige Franse bisschop van Gent, Mgr. de Broglie. Zo lezen we de eerste inschrijving na 1812: “Op heden den 10en Meye 1819 is Gilde-broeder geworden den persoon van Joannes Driessens en jont voor syne doodschuld naer syn overleyden de somme van negen guldens wisselgelt en te verteiren op syn begraefdag door de gildebroeders van het selve mansgilde der gemeente Knocke tot vyf schellingen wisselgelt vermits hij door de gilde- broeders naer de geweyde aerde zal moeten gedraegen worden. En de selve gilde sal moeten doen twee gerecommandeerde Missen tot syne ziele laevenisse”. De collatie tegen dorst en koude wordt dus in ere gehouden, en wordt zelfs nu nog in ere gehouden, maar nu wellicht op eigen kosten.
Afbeelding van schakels aan een breuk
Wie echter denkt met dit boek de volledige lijst van de gildebroeders te hebben, is zeker verkeerd. Na een studie van de verschillende schakels van de oudste breuk van de gilde, komen we tot de vaststelling dat zelfs verschillende koningen niet eens ingeschreven waren in het guldenboek, o.a. Andries Hansens, die “voor de vierde reise van sin leven” de koningsvogel afschoot in 1664. Anderzijds zijn er verschillende koningen die als gildebroeder werden ingeschreven op de dag van de koningschieting zelf. Dit gebeurde dan wellicht na de schieting; en, een weinig zedelijk verplicht, tussen pot en pint, “jonden” ze dan hun doodschuld aan de gilde, die, na de zielemis betaald te hebben, de overschot voor andere noodwendigheden zal gebruikt hebben.
Naar alle waarschijnlijkheid werden slechts die gildebroeders in het guldenboek ingeschreven die een doodschuld beloofden; dus de kapitaalkrachtigen of zij die er wilden voor uitkomen of ervoor wilden doorgaan. Dit over het toetreden tot de gilde.
In een volgend artikel duidt men een doel aan van de vereniging, nl. de jaar-lijkse koningschieting: “Ende sullen de voorschreven Hoofman ende zorgers met alle de gemeyne geselschap vande voornoemde Ghilde jaerlycx op eenen competenter zondag ofte auch heyligdag moegen vergaederen omme naer den Goddelycken dienst alvooren gedaen inde kercke van Cnocke te moegen rechten eenen papegaay, ende daer naer schieten met bouten omme te maeken eenen Coninck gelyck men gewoon is in andere Steden ende plaetsen binnen den Lande van Vlaenderen; met alsulcke solemniteyten van Trompetten oft Tambourins soodat de voorschreven Hoofman, Deken en zorgers goeduncken sal”.
Van bij de eerste lezing van deze statuten, alsook van deze van Zuienkerke, is het ons opgevallen, dat ongekunsteld samengaan van godsdienstbeoefening en gewone leven, ja ook het ontspanningsleven. Hoe zij zich op die kerkelijke plechtigheden te gedragen hadden, lezen we in een der volgende artikelen.” : Zo worden gehouden “den Hoofman, Coninck ende Ridders, deken ende sorghers, ende alle de voorseyde Gilde Broers te commen te Cnocke omme-ganck, elck met een schicht in haerlieden Handt, om met de prcessie te gaen twee en twee tsaemen. Ende ten schietdaeghe te Cnocke in de Kercke de messe te hooren, elcke met synen boege ende eenen pyl”. De gildebroeders van Zuienkerke moeten dan nog “binnen de voorseyde misse t offerande gaen naer behooren”.
Verder lezen we dat “alzulcke solemniteyten” opgeluisterd worden “van trompetten ofte Tambourins”. Er werd zelfs een hele stoet gevormd met gildebarddragers, de standaarddrager, de trommelaar (met de fameuze trommel op krediet), een “fuyfelaere” (die twee dagen moest spelen, nl. op de koningschieting en des anderendaags op de prijsschieting). Later zijn deze rare vogels van muzikanten vervangen door een heel muziekkorps. Achter hen kwamen alle schutters “met volle geweir”.
In hetzelfde artikel spreekt men van te “moegen rechten eenen papegaey”. Van een schietpers in ijzerwerk, zoals wij die nu kennen, was er natuurlijk geen sprake. Was er van het begin af een houten schietpers ?
Voortgaande op tal van aanduidingen in verschillende teksten en oude gravuren of afbeeldingen, moet men op de gewone zondagse schietingen naar doelen geschoten hebben. Zo moet er een of meer “doelen” gestaan hebben op het mij bekende oudste “schottershof” van Knokke, nl. op een stuk weiland waar thans de nieuwe brandweerkazerne staat (dit vóór 1756). Een duidelijke vermelding vond ik terug in een notariële akte van een schenker aan de St-Sebastiaans-gilde van Zuienkerke in 1711: “een parye van vyf ghemeten, een lyne, seventhien Roeden Tailliabel [ = belastingplichtig], met jegenstaende de voorseyde doelen daer op syn staende”.
Hoe zulke doelen er uitzagen, lezen we op de “Quaerte” van 1556, een gedrukte uitnodiging van de Sint-Sebastiaansgilde van Dudzele, die een schiet-spel inrichtte van mei tot oktober 1556. Zo’n doel moet, volgens de bijgaande afbeelding, een berm geweest zijn, “becleet zynde met eenen cleede ruytewys geschildert root, ghelu, blaeu, wel tusschenteeckent met eenen cooperdraede om questie te schuwene, ende int middel vanden cleede zal staen een midden-rynck daer in staende de wapen van Dudzele. . .“ (Biekorf 1963 nr. 2, blz. 47).
Maar voor de koningschieting “rechte men de papegaey”, men schoot “uppaerdt” [= opwaarts]. Alle bewijzen zijn voorhanden dat men daarvoor meestal - zeer vindingrijk - de sprang bevestigde aan de wieken van de een of andere molen.
Vandaar dat na een zekere tijd de schuttersgilden zich gingen vestigen in de nabijheid van een molen. Zo hielden de schuttersgilden van in en om Brugge schieting op de molen van de Kruisveste, het dichtst bij de Kruispoort. Het zelfde ziet men afgebeeld op een prent door Hieronimus Cock te Antwerpen uitgegeven en gegraveerd naar Pieter Brueghel de Oude (+1569). In het Kortrijkse moet dit nog lang in zwang geweest zijn, want in 1925 schoot men te Bellegem nog op een molen. Wat Knokke betreft, zien we het schuttershof zich vestigen vlak bij de molen van het Kalf, die naar alle waarschijnlijkheid tot dat doel gebruikt werd. Dhr. J. Verbesselt, Conservator bij de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis - Afdeling Volkskunde, meent volgende evolutie te kunnen vaststellen. Aanvankelijk schoot men op doelen. Voor bijzondere gelegenheden maakte men de erevogel vast aan de kerktoren, het enige hoge gebouw in die tijd. Dat er op die manier schade werd aangericht aan dakbedekking e.d. zal zeker niemand verwonderen. Vandaar dat er wel enig geschil dienaangaande rees tussen de pastoor en de gildebroeders. Dat deze laatsten hun toevlucht zochten bij de molenaar, die nu precies niet altijd op een goed blaadje stond bij de pastoor, lag voor de hand. Later werden dan de afzonderlijke schietpersen opgericht, aanvankelijk in hout, later in ijzer. En eens dat men over deze schietpersen bestendig beschikte, raakte het schieten naar doelen stilaan in onbruik. Of men in onze streken ooit geschoten heeft op een kerktoren, heb ik tot hiertoe niet kunnen achterhalen.
Hoe komt men aan de naam vogel, zijvogel, gaai en kallen, die men geeft aan het met veren versierde stukje hout dat men vastzet op de sprang [ = ijzeren top van de gaaipers of de gaaipers zelf] ? Hier moeten we naar het aloude gebruik terug, van bij feesten naar levende vogels te schieten, welke aan een mast waren gebonden, zoals Homeros en Vergilius verhalen resp. in de Ilias en de Aeneis, en zoals figuren op Griekse vazen voorstellen: ”Dadelijk nodigt Eneas de schutters uit tot een wedstrijd en laat de prijzen kennen. Met krachtige hand recht hij de scheepmast, waaraan hij bij het uiteinde een klapperende duif vastknoopt, die als doel moet dienen (vrij vertaald, Aeneis Vers: 485). Een tekst uit het keurboek van Leiden van omstreeks 1414 behelst het verbod naar levende vogels te schieten. Dus moet dat wel aanvankelijk in onze streken gebeurd zijn. Eens overtuigd van deze dierenmishandeling, sneed men houten papegaaien om boven op de sprang te zetten, wellicht later versierd met een of andere veer, waaruit uiteindelijk onze “gaaien” ontstaan zijn.
Ook reeds vóór de Franse Revolutie, en zelfs vóór Jozef II, stelde de burgerlijke overheid daar paal en perk aan, en hield toezicht op die onschuldige vermakelijkheden. Volgens het resolutieboek van de jaren 1697-1701 laten de “Burghemeesters ende Schepenen ‘slants vanden Vryen... weten alsoo ‘t onser kennisse is gecommen dat verscheyde hooftmannen, ghemeenten ende ghilde-broeders van de gilden ten platten lande, hun vervoordigen van te houden publicque vergaederinghe ende bijeencompsten tot het schieten van den gaey, . . . . , sonder nochtans daer toe van ons voorgaendelick ‘t hebben ghevraegt ende vercreghen consent”; en verder dat de berijders “bij ghebreke van tselve consent, de gaeyperse met den opghestelden gay ende oock de opghehanghen prysen” zullen aanslaan, met daarbij een boete te leggen van 50 pattacons [= munteenheid]. “Dit alles ten waere eenighe ghilden waeren voorsien van souffisant octroy van de majesteyt ten desen contrarie”. Maar deze gilden werden dan nog verplicht telkens van de gaaischieting kennis te geven aan de schepenen.
De gilde van Zuienkerke kon zich beroepen op zulk een octrooi, dat ze verkregen hadden in 1480 “op den 6den hoeymaent, door syne keyserlicke ma[jestey]t keyser Maximiliaen (van Oostenrijk) ende bij tweede brieven van octoroye gegeven door syne keyserlycke ma[jestey]t Carel den vijfden roomsch keyser binnen de stadt Brugge op den vijfden meye 1515 met alle de privilegien in de voorseyde brieven vermelt, met den keyserlycken seghen (sic) daeraenhangende”.
Een dergelijk “souffisant octroy” had de gilde van St-Sebastiaan te Oostkerke; maar de gilde van Knokke kon dat niet voorleggen. En niettegenstaande de voornoemde resolutie, schoten er onze vroede vaderen elk jaar duchtig op los, totdat ze wellicht rond 1776 moeilijkheden hebben gehad. Van dan af vinden we de aanvragen om het “consent” van de Weledele Heren Burghmeesters en schepenen s’landts van den Vrijen te verkrijgen, opgesteld in een stijl waardoor we best kunnen begrijpen dat we kort vóór de Franse Revolutie zijn. Daarbij is een attest gevoegd van Pieter Frans Trouveyn, pastoor te Knokke, die verklaart “dat het meer als drye jaer is dat de mansgilde van Sinte Sebastiaen onder hun den Eergaey niet geschooten en hebben, dogh alsoo sy seer begeerigh syn om die exercicie dit jaer te ernemen om de Broederlicke liefde onder hun te voen”. Tevens attesteert hij in 1782 dat zij “vreetsamigh onder elcanderen syn”.
Eens dit toegestaan, neemt dezelfde schrijver nog eens de pen ter hand om de Heren te danken voor de verleende toelating en tevens om te vragen om : “op de voorschreven daeghen te vermoghen vergadert te blijven tot s’nachts ten twaelf uren". Want eens de koning geschoten, moest dat gevierd worden met een maaltijd, waarna elk lid gehouden wordt zijn gildegeld te betalen.
Afbeeldingen van schakels
Om de twee jaar wordt een nieuwe “eed” of bestuur gekozen. Om mogelijke weigeringen te voorkomen, laste Zuienkerke volgend artikel in: “Yder gilde-broeder die deken, sorgher ofte clercq gekosen wort, is gehouden daertoe syne eet te doen alsoot behoort; ende indien hy hetselve refuseert ofte daer jeghen yet is segghende, het en sal hem niet baeten, maer sullen moeten blyven dienen dat jaer, en verbeuren telcker werf van teghensegh, thien schel[ling] par[isi]s.” Dus een mondstopper.
Groot belang wordt er gehecht aan het algemeen gedrag van de gildebroeders. Alle mogelijke oneerbaarheden en onbetaamlijkheden worden gestraft, minstens met een boete in de ”busse met twee sloten” , waarvan twee bestuursleden, nl. de hoofdman en de deken, elk een sleutel hebben. Die busse moet “gepresenteert worden met ongedecten hoofde ende soo wanneer yemandt de selve busse van de boeten anders presenteerde, sal hy deselve schult vanden anderen betaelen”.
Zo wordt de busse gepresenteerd aan “de Ghildebroeder die synen boghe weghwierpe ofte yet syner boge toebehoorende in spyte ofte gramschappe: 20 sch[elling]”. Het is “scherpelyck verboden” te spelen “met teirlingen ofte mette carten d’een jegens den anderen, nochte met vremdelingen. . . 20 sch[elling]”. Dat de gildebroeder ”niet oneerlyck doet noch onnuttelycke en spreke noch en vloecke ofte swere, noch questie en make”. Moest het gebeuren dat een giidebroeder naar de schieting kwame “sonder te hebben syn volle geweir, te weten metten boege ende schicht, den schietlap ende den burstel ofte quispel, hy sal niet toegelaten zijn te schieten in loetspeele ende sal verbeuren dry grooten in de busse”. Na lang zoeken werd de betekenis van die “burstel ofte quispel” mij enigszins duidelijk. Gerard Dryepondt, een oude schutter van Knokke, vertelt in een artikel in het Brugs Handelsblad van 10.06.’67: ”Er kwam dikwijls ruzie over wiens boge. Om ze te herkennen werd er een “trense” aan gedaan.” Die “quispel” (sic) kan inderdaad een herkenningsteken geweest zijn onder de vorm van een kwastje, zoals nu nog gebruikelijk is.
“Ende ofthet soo quaeme dat een van de ghildebroeders malcanderen sloege ofte staecke omtrent die doelen met synen boege ofte schicht, sal verbeuren dry pond paris[is] ende voorts staen ter correctie vanden hoofman ende Eedt". Rechtsmacht krijgen hoofdman, deken en zorgers, “soo het geviel datter eenige questie oft crackeel reese tussche de voorseyde gildebroeders.... ende soo daer eenigen gildebroeder jegens rebel ende refusant waere”, tegen de uitspraak van de eed, hij “sal verbeuren 6 ponden par[isi]s”.
Wat het algemeen gedrag betreft, zijn de statuten van Zuienkerke uitgebreider. Elke gildebroeder moet daar de “parure” of kenteken van de gilde dragen, maar “geen gildebroeder is geoorloft de parure te draeghen in onkuyshede ofte onreynigeit daer van de gilde blamatie ofte schande hebben mocht.”
En wanneer iemand omwille van “questie oft crackeel” uit de gilde wilde treden, wordt het hem een kostelijk zaakje. Op dat punt zijn de gilden van Knokke en van Zuienkerke het eens: er alles uithalen wat er nog uit te halen is.
In Knokke worden die “gehouden eerst hunne geteekende doodtschult te betaelen, ende in de gilde laeten hunnen boege met alle syne toebehoorten ende uuytgescheeden synde en sal gheen gildebroeder met hem moegen schieten op boete van dry pont parississen”. Daar waar Zuienkerke over het algemeen matiger is in straffen, bejegent ze de afvallige gildebroeder met des te meer heftigheid: “Indien eenigh gildebroeder uyt de voorseyde gilde scheyden wilde uyt gramschap, spyt ofte andersins in wat maniere dathet sy, dien wort gehouden tsynen uytscheyden te betaelen tot behoef van de voornoemde gilde, thien schel[lin]g, eene boghe en een trosse pylen van twee doussynen; bovendien sao veel hy gaf van incommen, ende indien deselve gilde iet verachtert is, sal soo veel daervan betaelen als syn deel comt te bedraeghen van achterheyt; daerbenevens syn jaergelt. Ende daer naer sal geen vande gildebroeders met hem meer schieten op peene van 20 schel[ling] par[isis]”.
Zoals hierboven bleek, betoonden de gildebroeders medevoelen en leed bij het afsterven van een van hun medebroeders. Van zohaast een broeder gestorven is, moet de familie de klerk verwittigen. Dit was in de meeste gevallen in Knokke de koster. Want hiervoor had de gilde iemand nodig die kon lezen en schrijven, en aangezien dit een eervol en wellicht vergoed bijwerkje was, treffen we in het gulden boek telkens de hantekening aan van de koster-klerk, gevolgd door de woorden: “Coster in Knocke” of “Coster in Ste-Margriete”.
Bij een overlijden moest de klerk “terstond danof de wete doene aen hoofman, deken ende zorgers”, die verplicht zijn ten laatste binnen de veertien dagen een nadienst te laten celebreren in tegenwoordigheid van de voltallige gilde. Wanneer de familie het verlangt, moeten de gildebroeders het lijk dragen.
Dat er enig gevaar was bij een schieting, zowel “uppaerts” als “ten doele”, wisten ze ook reeds. Vandaar dat het nuttig was ongelukken te voorzien, te voorkomen en maatregelen te treffen. Zo was elke schutter verplicht “een behoolycke waerschouwinge te doen” vóór hij schoot. Kwam daar een ongeluk van, dan waren de kosten voor het slachtoffer. Had de gildebroeder niet gewaarschuwd, dan werd hij gehouden “een cirrugien te betaelen, midtsgaders de smerte ende interesten die den patient door de quetsuren soude mogen lyden”.
Koning schieten was de grootste eer die in de broederschap te beurt viel. Maar het was ook wel een kostelijk geval. Vandaar dat er wellicht weinig tegenspraak kwam tegen volgende tekst, die we vonden in het gildeboek van Zuienkerke: “Ten jaere 1743 is koninck geschoten D’heer Jacques de Witte, heere van Cleyhem, opperhooftman deser gilde, ende wiert den gaey in syne plaetse afgeschoten door synen Kneght David Sabot”. Maar toch zit in deze enkele regels een hele tragiek van deze tijd.
In elk geval, het koning schieten was een kostelijk geval, want: “den coninck vanden gaey sal gehouden wesen eene eerlycke presentatie te doene naar syn mogenhede, om het vercieren vande coliere vanden selven Gaey” lezen we in de statuten. Dit artikel wordt in 1865 nog aangevuld: “Deze dien den eergaey schiet als Koning zal verplichtende zijn eene maeltijd te geven ook waer het hem belieft binnen de veertiendagen aen de Compagnie Maetschappie”.
“Het vercieren vande coliere vanden selven Gaey” bestond in het geven van een zilveren schakel die gevoegd werd bij de breuk van de gilde. Daarop werd de naam van de koning gegraveerd, met zijn wapen of één of andere versiering (bloemmotief, St-Sebastiaan, de tekens van zijn ambacht). Kenschetsend voor onze streek zijn wel de gedichten (of karamelverzen) die er op voorkomen. Dat het iets eigens is van onze streek, kunnen we besluiten uit de tentoonstelling van gildeschatten, die doorging in januari 1967 in het Vleeshuis te Antwerpen. In andere provincies werden soms volledige breuken gegeven door de nieuwe koning. Bij ons geven ze slechts een schakel, die vastgemaakt wordt aan een ketting met als begin een vogel. Zo gaf d’Ognati, de heroprichter van de St-Sebastiaansgilde te Knokke in 1648, de vogel van de oudste breuk, die nu nog bewaard wordt in de gilde.
Van de gemeenten in ons werkterrein zijn nog heel wat breuken bewaard, nl.: die van Knokke, Westkapelle, Oostkerke (Gruuthuse-[museum]), Dudzele (Museum voor Kunst en Geschiedenis te Brussel), Lissewege, Uitkerke. De oudste schakel die we tot hiertoe in handen kregen is er een van Lissewege uit het jaar 1600, alhoewel hierover wel twijfel bestaat, aangezien het jaartal er slechts ingekrast is. Andere gildeschatten zijn uiterst zeldzaam, daar het meerendeel van het zilver na de godsdienstoorlogen geschonken werd aan kerken in nood, om gesmolten te worden voor nieuwe kelken, monstransen enz.
Van de gilden die niet meer bestaan is er veel kans dat deze schatten radikaal verloren gaan: het meerendeel is in privé-bezit, en vroeg of laat zal de bewaarder ervan proberen er munt uit te slaan. Nu konden we sommige terugvinden, maar wat wordt het binnen enkele jaren? Mochten de gemeente-besturen toch het nodige doen om die in handen te krijgen! Of wellicht zou het nuttiger zijn deze waardevolle voorwerpen bij het opgeven van de gilde, over te maken aan een overkoepelend organisme van de schuttersgilden, die dit alles in bewaring zouden houden tot later misschien de gilde heropgericht wordt.
De schakels van Westkapelle overtreffen met glans en klank die van onze andere gilden. Op één ervan lezen we: “Ik ben geweest hooftman, zorger en deken / Ik hebbe altijd voor het gild moeten spreken / t’en heeft mij niet verdrooten / Ik heb nog op den 4 juny / Den gaey van Eeren afgeschoten / Loft Heer. / desen schaekel gejont door my, Jacobus Dickx / als koning aan d’oude gilde in Westcapelle / ten jaere 1809.”
En honderd jaar later nog een lang gedicht: “Ten Jaere 1900 en acht / Heeft Pieter Van Zandweghe niet gewacht / Van op tweeden sinxendag alhier / Den eeregaai te schieten met plaisier / Het is een man van 't ware bloed / En voor de gilde al het zijne doet / Voor de mannengilde is het een ware schat / Want men heeft nog nooit zoo’n koning gehad / Het is een schutter niet te fel / maar daarom past hij het wel./ De mannen moeten hem wel genegen zijn / Want hij is beschonken met menig kommen wijn. / Mochte God onze koning nog lange jaren / Tot welzijn onzer gilde wel bewaren”.
Afbeeldingen van schakels
Bij het lezen van zulke kunstwerken van dichtmanschap, zal men zich afvragen: waar haalden die mensen de inspiratie daartoe? Ons antwoord: na een of andere maaltijd gegeven ter gelegenheid van een koningschieting of een St.-Sebastiaansdag. Wat betreft die feestmalen, hebben we enkele vergeelde papieren kunnen inzien die ons een beeld geven van wat het was. Ik geloof dat het veel culinaire voorstellingen te boven gaat.
Op 11 januari 1863 gaat de mansgilde van Knokke over tot het aanbesteden “om te besaenen op dezer voegen”:
“Artikel een: Het bier per tonnen waerbij zij zullen moeten leveren, camer gestofferd, vuer, carten en cerslugt / Aengenomen door Leopold Vermeire aen den pris van 23 [pond]-4 [schelling]-10 [denieren].”
“Artikel 2 : een maeltid van boly soepe en boly met pataten of ander groensel met goede souse; en ten twee of dry ueren de caffe met sucker en coekeboter-hammen en espevlees; en des avens pataten met twee soorten van vis, verse vis en gezouten vis; en daer naer espe met brood en coekeboterammen, / Aengenomen door Leopold Vermeire aen den pris van 1[pond]-94 [schelling]. De aenbestedinge is geschied door afbod en is gesloten door oofdman en deken en zorgers . “
En als voor 22 januari 1865 het volgend rondschrijven doorgaat onder de broeders, zetten er prompt 18 hun handtekening onder:
“Den 20 januarij is geressolveert Deken en zorgers van St-Sebastain van Donderdag aenstaende ante besteeden om achter Den Myddag De caffe met de coekeboterammen en ten 5 ueren het ammevlees en om aght ueren aerdappels met vis en daer aghter gebraene carreboneraden wel gebraeden en wel gezouten.
Het bier aen 15 guldens de tunne en vier en keeslught en is aen genoemen om s’ middags te beginnen aen 35 stuevers par paer, met den maeltyd van soeppe en coeyvles en wel bollen en groensel gestoefd naer houde gewuente / naer aflezinge gedaen te hebben, hebben de cofraeters geteekend.”
Op St-Sebastiaansdag, 21 januari 1817, doen de gildebroeders van Uitkerke hun buikske een zielemisse in dezer voege:
“Eersten artickel: om den middagh goede soupe met groensel, klautiens en ballekens, warm schapenbouten, warm ossevleesch, gestoofde schurseneelen, hamme vleesch, mostaert, peper en sout, en soo veel bier als elck belieft te drijnken; broot, koeke, boter en kaes.
Tweeden artickel: om twee uren naer den middagh, caffe, brootsuiker, candissuijker, nieuwmolken melck soo veele als elck beliefdt.
Derden artickel: voort avontmal warm aertappels met vijsch: cabeljou of rogghe of moluwe, ofte bij faute van een der drie soorten, stokvijsch; met botersouse zonder water of ansin ende de voordere noodighe toebehoorten, en koucke, boter kaes, broot, en hammevlees. Dit alles voor den eersten dagh.
Vierden artickel: den tweeden dagh het selve ende bier soo vele als elck belieft de twe daghen te drincken.”
Is het te verwonderen dat de vrouwen ook wilden lid worden van de gilde? Maar boog en pijl hanteren, stond hen niet. Er werd naar iets anders gezocht. In 1862 huurde men voor de vrouwen een schietberd en een topspel. Drie jaar later lezen we in ‘t verslag van de eed van de St-Sebastiaansgilde:
“Besluyt en besloten den 21 meye 1865 onder de heeren Koning, hoofdman, deken en zorgers:
1° Den hoofdman uythalen den tweeden schingschen dag Den vijfden juny 1865 in een herberge of in eene plaetse die hij goed vindt; den namiddag naer de vespers eerschieting; en des anderdaegs prys-schieting, en het afknippelen eener gansch, die moet dienen voor Koningin.
2° Deze die den eergaey schiet als Koning zal verplichtende zijn eene maeltyd te geven ook waer het hem belieft binnen de veertiendgen aan de Compagnie maetschappie.
3° De Koningin zal aen de zelfde plichten zien te volkomen gelijk den Koning of bij voorige overeenkomsten eene maeltyd tesamen in eene herberg, of in eene plaetse die zij onder hun zullen goet vinden.
4° Er zal onmiddelijk overgegaan worden tot erkiezing en het vernieuwen van den heed en zal stiptelyk beslissen dat er geene jongheden in de Compagnie mogen tegenwoordig zijn.
5° Jeder Confrater wordt verzocht naer de hoogmisse bij Leopold Vermeire te komen voor zich stoetgewijze tevoete den hoofdman uytthalen.
6° Het feest zal verlustert worden door een goetkoop en aengenaem muziek en ieder goetdunkenden confrater zal verplichtende zijn deze liste te onderteeken ten eynde tebeter alle beschikkingen te maken tot het bereyden der maeltijd die door den hoofdman zal gegeven worden. “
En zo komen we tot het knuppelen van de gans. Naar we konden vernemen van de laatste koningin van Knokke, nl. Mw. Devulder, bestond dit spel hierin:
“Door een gat in een berd, zoiets als een bolders-berd, stak men de kop van de gans vast en maakte onder de krul in de nek van de gans, een mes recht-staande vast. De kunst bestond er nu in, met een knots of knuppel zó raak te werpen op die ganzenek en dat mes, dat het mes de nek doorsneed. Dan viel de gans en was de eerste “jonste” [ = gunst / geschenk] van de gilde aan de nieuwe koningin”. Verder had zij de zelfde rechten en plichten als de sire. En als aandenken van haar “conste”, kreeg zij dan nog een ereschaal. Verder werd dan ook van de koningin verwacht dat ook zij een schakel gaf voor de breuk van de koninginnen, waar als sluitstuk niet een gaaivogel prijkte, maar wel een gans. De St-Sebastiaansgilde van Knokke bezit zo een breuk met 4 schilden van koninginnen: Marie Lateste, Huysvrouw van Philipeus Monbailliu (1839); Rosalie Quataert, huysvrouw van Sebastiaan Nachtegaele (1862); Marie Traen, huys vrouw van Leopold Devos (1865) en Marie Van Gutsem, huysvrouw van Pieter De Cocq (1900).
Te Westkapelle treft men hetzelfde gebruik aan, waar Pieternelle Theresia Rammelaere, huysvrouwe van Frans Allaert op de 29 Fructidor van het jaar XII (1804) reeds koningin werd. In 1905 was het daar de beurt aan Albertine Van Landschoot, vrouw van Joannes Ketele, en in 1908 aan Febronie Mareydt, vrouw van Leon Van Damme.
Tevens vinden we in het dokument dat in het volgend artikel besproken wordt, nl. het verslag van een schuttersfeest te Oostkerke, dat de vrouwen aldaar reeds in 1750 “volgens gewoonte ... den vogel hebben geknepelt”. Ook te Lissewege, te Uitkerke en in tal van andere gemeenten bestond dit gebruik als tegenhanger van de koningschieting in de St-Sebastiaansgilde. Afbeeldingen van dit spel vinden we terug op de platelen die door de gilde van Lissewege aan de koninginnen gegeven werden.
Te Brugge bij de Kommissie van Openbare Onderstand in de Kartuizerinnen-straat, hangt een schilderij van Jan Garemijn, “Gaaischieting in de Bogaerde-school” (1745), waarop op de voorgrond, kinderen gekleed in het uniform van de school, bezig zijn met het “knibbelen van de gans”. Zoals U ziet moet dit een amusement zijn dat in onze streken al een heel tijdje verspreid was. [ De Bo, 1873 , noemt “knibbelen” een kinderspel met knikkers of penningen, wordt ook gebruikt voor een kinderspel met staafjes die men uit een hoop moet vissen, zoals Mikado. Knibbel in de betekenis van knuppel , kan hier wijzen naar het gooien van een knuppel naar een gans.]
Sindsdien zijn tal van oude gebruiken verdwenen, de statuten en veel van die oude volksfeesten (want een sireschieting was een volksfeest!) verdwenen. Thans poogt men in het Limburgse dit weer in voege te brengen, en een zo groot mogelijk publiek aan te trekken. Wanneer volgt onze Westhoek?
Ook tal van Sebastiaansgilden zijn verdwenen. Ter illustratie een paar teksten uit het gildeboek van Uitkerke. “De ondergeteekende leden van de mansgilde dezer gemeente, welke sedert omtrent 38 jaren niet meer bijeengekomen is en waarvan slechts wij nog met vier in getal zijn, de onmogelijkheid inziende van deze societeit nog ooit of ten minste voor vele jaren weder tot stand te brengen, hebben besloten en besluiten: De eerteekens, trommel en andere voorwerpen der oude Gilde behoorende, af te staan aan de heeren Leden der Jongmansgilde dezer gemeente, op voorwaarde nogtans, indien buiten onze verwachting, het eens gebeurde dat de mansgilde weder opgericht wierde, van alles aan deze terug te geven. 7 mei 1876”.
Maar twaalf jaar later verdween ook de Jongmansgilde. “Den 16 december (schreef de Sire Louis Van Houtte) zijn al de overige leden der gilde die reeds sedert twee jaren kwijnt, te samen gekomen om een einde te stellen aan de maatschappij die in het jaar 1876 begonnen is “als alles in wilde en tevreden-heid leefde” en welke wij in 1888 onmogelijk zien vol te houden “nu de kwijnende jaren des landbouwers”. Naar alles geheffend en betaald te hebben “en ik durf het wel zeggen de reste verdronken te hebben” hebben wij den boek met zesmaal 0 blijft 0 gesloten”. Er waren 10 leden aanwezig, nog 3 afwezig; vrouw Brackx was Koningin.
Lezing gehouden te Knokke
op 2 april 1967
VOLGT :
- in Bijlage I , De Statuten van Knokke, 1648
- in Bijlage II, De Statuten van Zuienkerke 1480 : 1515.
Afbeelding van schotel
BIJLAGE I
Pointen ende Artiqulen die puntuelyck gehouden zullen worden beyde Broeders , die aengeschreven ende den Eedt gedaen sullen hebben inde Gilde van Sinte Sebastiaen die de Archiers houden inde Prochie van CNOCKE
“Eerst, dat tot regeringe van tselve Broederschap, ende gilde gestelt sullen syn een hoofman, een deken, twee zorgers ende een clercq opden gewoonelycken eedt daertoe staende, inder manieren naer volgende, als van sinte Sebastiaen hunnen patroon te eeren ende den Coninck goet ende getrouw te syne, niemandt int voors[creven] broederschap ende Ghilde ‘t ontvangen dan op de conditien ende eedt hiernae verclaert, met belofte vande rechten vanden selven Broederschepe ende gilde, in alle de naervolgende pointen ende articlen t’onderhouden ende te doen onderhouden naer haerlieden macht ende mogenthede.
Dat niemandt int voorscreven Broederschap ontfaen en sal wesen, hy en hebbe daer toe versouck ghedaen aenden hoofman deken ende zorgers die alvooren hemlieden afvraegen sullen oft sy eenich geschil ofte questie hebben jegens eenich vande Ghildebroeders vanden voors[screven] Broederschappe omme tzelve al vooren int vriendelyck afgeleyt te worden, al eer sy int voors[creven] Broederschap ofte ghilde ontfaen zullen worden.
Naar den welcken soo zullen die selve hoofman, deken en zorgers, bevelen aen hunnen clercq, ofte selve enregistreren de naemen van hun lieden nieuwe ontvangen Gildebroeders inden Boeck vanden selven broederschappe, midts daertoe in hun handen gedaen hebbende den naervolghenden Eedt:
Ick, N . . . . . . sweere Godt, ende Ste Sebastiaen een getrouwe Ghildebroeder te syn inde Ghilde die de Archiers houden inde prochie van Cnocke, den Coninck van Spaignen getrouwe te syn, mijn Heere den Hoofman, Deken en eedt onderdanig te wesen ende alle de goede coustumen ende reglementen vande voors[creven] Ghilde t’onderhouden, ende voorts alles te doen, dat een goet ghildebroeder schuldig is van doene,
Soo moet my Godt helpen ende den heyligen sebastiaen , amen.
Ende sullen de voorschreven Hoofman ende zorgers met alle de gemeyene geselschap vande voornoemde Ghilde jaerlycx op eenen competenter zondag ofte auch hoyligdag moegen vergaederen omme naer den Goddelycken dienst alvooren gedaan ende kercke van Cnocke te moegen rechten eenen papegaey ende daer naer schieten met bouten omme te maeken eenen coninck gelyck men gewoon is in andere Steden ende plaetsen binnen den Lande van Vlaenderen met alsulcke solemniteyten van Trompetten oft Tambourins soodat de voorschreven Hoofman Deken ende zorgers goetduncken sal.
Voorts soo sal elcken gildebroeder gehouden wesen t’elcken jaere naer dat de gaey geschoten sal wesen ende de maeltyt gehouden synde te betaelen syn gildegelt ende gelach met andere costen soo wanneer hy dies vermaent sal wesen uuyttelycke naer dat deselve deken ende zorgers huerlieden rekeninge gedaan sullen hebben, die sy gehouden worden te doen binnen XIIIJ [ = 14] daegen naer het schieten vanden selven gaey ende dies op de pene van VJ (p) [ = 6 pond] par[isis] te verbeuren d’een helft ten proufficte van den Heere ende d’ander vande Ghilde en dit op eerlycke executie.
Afbeeldingen van schakels
Soo van gelycken naer twee jaeren van het schieten vanden selven gay ende t’doen vande maeltyt den Hoofman deken ende zorgers kiesen sullen eenen nieuwen deken ende twee nieuwe sorgers omme te dienen het toecommende jaar ende de selve ghilde te regieren naer manieren voors[creven] voor welcke nieuwe gecosen deken ende sorgers de afgegaen deken ende sorgers gehouden sullen worden de rekeninge van haerlieden administratie te doen binnen XIIIJ [= 14] daeghen naer haerlieden ontslag sonder dat deselve nieuwe gecosen deken ende sorgers hemlieden daeraf zullen moeghen excuseren naer den eedt daertoe staande te doene binnen den 1e acht daegen op pene van XIJ (p.) [ = 7 pont] par[isi]s d’eene helft den Heere, ende d’ander helft de voors[creven] gilde die men heerelyck op den gebreckelycken sal moegen innen, ende executeren houdende verdrag.
Dies wort oock gehouden den hoofman Coninck ende Ridders, deken ende sorgers, ende alle de voors[creven] Gilde Broers te commen te Cnocke ommeganck elck met een schicht in haerlieden Handt, om met de processie te gaen twee en twee tsaemen. Ende ten schietdaeghe te Cnocke inde Kercke de messe te hooren, elck met synen boege ende eenen pyl naar de welcke misse sy tsaemen gaan sullen naar de plaetse daar den Gaij gerecht sal wesen ende aldaer te loten ende wie anders schote dan syn rechte lotschote sal verbeuren XX (p.) p. [= 20 pont parisis] ten profycte van de gilde.
Ende naar het schieten vanden Gay soo sullen zy elck een schote schieten naerde doelen waaraf de twee naaste Ghildebroeders aende staecke sullen wesen Rudders vanden nieuwen Coninck, sonder dat yemant sal vermogen syn pyl uuyt te trecken totdat de schote vande sorgers geordeelt sal wesen op de boete van twintich pont parissen welcke twee ridders alsdan gaen sullen met den voors[creven] Coninck ende sitten ter maeltyt nevens syn zijde, waernaer volgen sullen den afgaande Coningen van een en twee jaeren ende den lesten afgeschoten Coninck sal den Standaert vande Ghilde voeren.
Voorts wort elck ghildebroeder verboden meer te schieten ter doele dan ij [= 2] grooten [ = munteenheid], ten waere op Gaydaegen ofte wel met vremdelingen van buyten den ambachte, Ende sal een yegelyck gehouden syn syn verlies te betaelen eer hy uuyt het hof scheyt ten waere met consente van partije.
Ende van gelycken en sal geen gildebroer moeghen schieten tusschen de gelote spelen, sonder alvooren oirlof gevraegt thebben aende schutters daer mede besigh synde op de boete van iiij (p) p. [= 4 pont parisis].
Ende indien eenigen Gildebroeder synen boghe wierpe ofte yet syner boge toebehoorende in spyte ofte gramschappe sal verbeuren twintich (p.) ps. [= pont parisis]
Soo oock wel scherpelyck verboden wert dat de voors[creven] Ghildebroers niet en sullen moogen spelen met teirlingen ofte mette carten d’een jegens den anderen nochte met vremdelingen daar het geselschap vander boege vergaert is op de boete alsvooren.
Dat geen vande Gildebroeders in het schieten ofte den boege in hun handt hebbende ofte yet den boege toebehoorende staende inde doelen oft buyten dyen ofte wel inde Ghilde Caemer ten tyden dat die keersse ontsteken is voor het belt vanden heyligen Bastiaen niet oneerlyck doet noch onnuttelycke en spreke noch en vloecke ofte swere noch questie en maeke op de boete datelyck te betaelen inde busse die hem moet gepresenteert worden met ongedecten hoofde ende soo wanneer yemandt de selve busse van de boeten anders presenteerde sal hy de selve schuit vanden anderen moeten betaelen die ten minsten weerdich sal moeten wesen van ij (p) pars. [= 2 pont parisis].
Van welcke voorscreven busse den hoofman ende deken elck eenen sleutel houden sullen ende geobligeert wesen de selve boeten jaerlycx de zorgers over te leveren om in d’oncosten vanden Goddelycken dienst op Ste Sebastiaens dach verteert te worden.
Ende soo het geviel datter eenige questie oft craakeel reese tusschen de voors [creven] Gildebroeders daar den heere geen recht aen en hadde dat den voors [creven] hoofman deken ende zorgers dat sullen moegen opnemen termineren ende slichten naer hunlieden goetduncken ende soo daer eenigen gildebroer jegens rebel ende refusant waere die sal verbeuren Vj (p) [= 6 pont] parissen.
Alle Gildebroeders die uuyt de voors[creven] Ghilde begeren te scheeden die worden gehouden eerst hunne geteekende doodtschult te betaelen ende inde gilde laeten hunnen boege met alle syne toobehoorten ende uuytgescheeden synde en sal gheen gildebroeder met hem moogen schieten op de boete van dry pont parississen.
Ende soo wanneer eenige vande voors[creven] Gildebroers soude commen t'overlyden soo wordt den clercq vande voors[creven] Ghildebroeders gehouden terstondt danof de wete te doene aen hoofman deken ende zorgers dewelcke geobligeert syn ten lancxsten binnen XIIIJ [= 14] daegen dach t’ordonneren ende die te kennen te geven aenden Coninck syne rudders ende alle de Ghildebroeders ten eynde dat sy hun lieden vinden tenselven daege ende ure inde kercke van Cnocke waar men doen sal eene messe van requiem met den misserere mei deus, de profundis ende de collecten daertoe dienende over de ziele vanden overleden ghildebroeder welcke misse sal geschieden ten coste van de Ghilde ende sal den Coninck Rudders deken ende zorgers met alle de Ghildebroeders ende den Clercq commen offeren over den ziele vanden overledenen op de boete van XIJ (p) ps.[= 12 pont parisis] ten waere door sieckte absentie buyten die prochie oft kennelycken noodt ende indyen dat de vrienden ende maegen vanden overleden gildebroeder begeeren het lyck ter kercke ende ter aerde gedraegen te worden vande voors[creven] Gildebroeders te weten vande plaatse tot inde kercke dat zullen zy gehouden wesen te doen op de boete van XX (p) pars.[= 20 pont parisis] behoudens dat die voorscreven vrienden het selve op dien dach aan hunlieden bekennen ende versoeken met een eerbaarheit naer hunne moegentheden ende ten minsten van IIIJ (p) [= 4 pont] grooten.
Ende indien de voorscreven Clercq achterliet eenigen gildebroeder te daegen soo tot de begraevisse als totten goddelycken dienst op ste Sebastiaens dach ende den gaey schiet dach ofte wel den ommeganck dach van Cnocke sal verbeuren t’elcke reyse twelf (p) ps.[= pont parisis]
Ende dat het gebeurde dat eenich gildebroeder quaeme ten doele schieten zonder te hebben syn volle geweir te weten metten boege ende schicht den schietlap ende den burstel ofte quipsel en sal niet toegelaeten syn te schieten in loetspeele ende sal verbeuren dry grooten in de busse.
Ende oftet soo quaeme dat een vande ghildebroeders malcanderen sloege ofte staecke omtrent die doelen met synen boege ofte schicht sal verbeuren van dry pond paris[is] ende voorts staan ter correctie vanden hoofman ende Eedt.
Ende sullen alle de vooscreven boeten ende verbeurten gelach gelden vande heyligen Ste Sebastiaensdach ende gaeyschietinge midtsgaders oock alle de doodtschulden ende alle andere peningen de Ghilde toebehoorende datelyck betaelt worden van het gereetste goet ende geint worden als volle wettige schult op eerlycke executie tot namptissement [= voorafbetaling] inclus.
Ende bij aldyen op eenige vande voorschreven articulen ofte puncten swaerichede ofte geschil viele soo sal daeraf de kennisse en de byrecht competeren [= recht hebben op] in d’eerste instantie den voornoemden hoofman deken ende zorgers ende hun gewysde executeerlycke wesende tot namptissement inclus nyettegenstaende eenich appel ter contrarie hetwelcke sy sullen moegen doen aende wet slandts vanden Vrije ende elders niet.
Dat de voorscreven Ghildebroeders schietende opwaerts ofte ten doele ende gedaen hebbende behoorlycke waerschouwinge niet en sullen gehouden wesen van enige ongelucken ofte quetsuren d’welcke door die schoete aen yemandt vande bijstaende soude moegen geschieden nemaer soo der yemandt gequetst wierde van eenige gildebroeders schote niet gewaerschouwt hebbende sal hy gehouden syn een cirrurgien te betaelen midtsgaders de smerte ende interest-en die den patient door de quetsuren soude mogen lyden sal daarenboven voor elcke ongewaerschouwde schoete verbeuren de boete in de busse.
Den Coninck vanden Gaey sal gehouden wesen eene eerlycke presentatie te doene naer syn mogenhede om het vercieren vande coliere vanden selven Gaey denwelcken en sal niet moegen verandert worden noch de wapens ofte naeme van die denselven gejont heeft aende Ghilde uuytgedaen ten geenen tyde ende den selven Gaey sal bewaert worden vanden hoofman soo t’hem gelieft ofte die hy daertoe committeren sal zonder dat den selven uuyt de prochie en sal moegen gedragen worden ten waere om ander schietspeelen in andere prochien te vereren.
Niemandt en sal moegen met den Coninck naer die voorseyde schietspeelen trecken dan die vanden hoofman deken ende Eedt gecosen sal worden hetwelck elcken Ghildebroeder sal moeghen versoecken.
Daer en sullen geen coustumen ofte wetten verandert ofte nu [= nieuw] gemaect worden ten waere met consent van hoofman deken en zorgers ende ten minste noch twee gildebroeders daerby.
Alle de Ghildebroeders sullen gehouden wesen den goddelycken dienst te hooren met een schicht [= pijl] inde handt opden feestdach van sinte Sebastiaen ende den gaydach opde boete van VI (p) pars [= 6 pont parisis] ende die hun niet en sullen gevonden hebben inde Ghildegelagen [gelach = verteer] van de twee voorscreven feestdaegen en sullen geen gelach schuldig syn te betaelen maer alleenlyck van 6 (p) parss.[= pont parisis] tot baete vanden goddelycken dienst.
Van alle welcke boeten ende baten de zorgers pertinent register houden sullen ende rekeninge doen soo vanden ontfanck als den uuytgeeft aenden hoofman Coninck ende deken ende den afgaenden Coninck alle jaeren acht daegen voor het schieten vanden gaey.
---oooOooo----
BIJLAGE II
Curen ende Statuten die de Gilde Broeders van Ste Sebastiaens Gilde in Zuwenkercke moeten onderhouden.
Eerste article
Alvooren sal niemant aenveert worden voor gildebroeder van de voorschreven Confrerye voordat hy hetselve heeft versocht vanden hooftman, deken ende sorgers vande voorseyde gilde, die ondersoeck sullen doen ofte hy pretendant is van goet leven ende paysibel. Daer en boven sal hij doen den behoorlicken eet opde maniere hierboven verclaert in presentie vanden voors[eyde] hooftman ofte iemant daer toe by hem geauthoriseert, waernaer hy sal worden als gildebroeder ingeschreven op den boeck daertoe denende, ende promtelick betaelen thien schellinghen grooten tot profyt vande gilde.
2. Voorts indien eenighe vyantschap waere tusschen eenighe vande Gilde-broeders ende den voornoemde versoecker om gildebroeder te worden, sal tusschen elckanderen eerst vryentschap gemaeckt worden eer hy sal worden aenveert.
3. Voorts sullen inde voorseyde gilde maer aenveert moghen worden tot hondert en twintich gildebroeders.
4. Voorts sal yder gildebroeder hebben tsynen huyse twee hantbooghen ende drye trossen schichten [= pijlen], op peene van telcker werf bevonden synde in gebreke te betaelen 20 sch[elling] Par[isis], tot behoef van de voors[eyde] gilde, waervan ondersoeck sal gedaen worden bij den hooftman, deken en sorghers, ofte van twee ander vande Gildebroeders die den hooftman daertoe ordineren zal, so dicwils alst hem belieft.
5. Voorts soo is den Coninck vande archiers [= boogschutters], den hooftman, deken ende sorghers mitsgaeders alle de gildebroeders van de voors[eyde] Gilde, schuldigh te kommen sondaghs naer de octave vanth sacrament inde processie van den heer sinte Sebastiaen ten neghen uren voor de noene tot Zuwenkercke in de kercke, met de parure van de voors[eyde] gilde ende met eenen schicht in haerlieder handt, ende met goede manieren, twee ende twee omgaen met de voors[eyde] processie.
Ende sondaghs daer naer synde d’octave vande voors[eyde] processie, ten seven uren voornoene, inde voorn[oemde] kercke met een boghe ende trossen pylen, om aldaer t’synder eere de misse te hooren, die gedaen zal worden met diaken en subdiaken, choristen ende luyden, ende binnen de voors[eyde] misse t offerande te gaen naer behooren: ende deselve misse gedaen synde, te gaen op het kerckhof ofte schottershof ende aldaer te looten om te schieten naer den papegaey, ende indien iemant anders schiet als syne rechte schote volghens syn lot, sal verbuuren vijf sche[lling] paris[is].
6, Voorts den papegaey geschoten synde, sullen de voorseyde sorghers stellen eene staecke soolanck ofte cort alst hun gelieven sal, waernaer moghen schieten alle gildebroeders die willen, ende de twee naeste sullen wesen ridders vanden Coninck. Niemant sal oock vermoghen synen pyl uyt te trecken van daer hy heeft geschoten als ten bijwesen van de sorghers op peene van vijf schel[ling] paris[is]. Daer naer sullen sy gaen met den Coninck algemeenlic ter platse daer de maltyt is bereyt ende sullen de voors[eyde] ridders sitten bij den Coninck alsoo tbehoort ter tafel, ende alle de oude Coninghen naer hun; ende daer wort gehouden elck syn teergelt te betaelen op eerlicke executie vandie in gebreke blyft.
Afbeeldingen van schakels
7. Voorts wort den voors[eyde] Coninck mitsgaders alle gildebroers gehouden terstont naer de voors[eyde] Maeltyt tehooren de vespers, ende naar dien mijnheer Sinte Sebastiaen op te stellen, op peene van thien schel[ling] par[isi]s die ingebreke blyft.
8. Voorts sullen den hooftman deken sorghers ende Clercq vande voors[eyde] gilde, voorhet scheyden vande voors[eyde] maltyt, bij den Coninck ridders ende den erfachtighen hooftman, vernieuwt ofte gecontinueert worden alsoo hun lieden oirboorlick duncken sal tendienste van de voors[eyde] gilde, die daertoe eet doen sullen naer behooren terstond.
9. Voorts yder gildebroeder die deken sorgher ofte clercq gekosen wort is gehouden daertoe syne eet te doen alsoot behoort; ende indien hy hetselve refuseert ofte daar jeghen yet is segghende, het en sal hem niet baeten, maar sullen moeten blyven dienen dat Jaer, en verbeuren telcker werf van teghen segh, thien schel[ling] paris[is].
10. Voorts den voorseyde gildebroeders geseten synde alsoo waar seyt is, soo syn den ouden deken, sorghers ende clercq schuldig, tot Zuwenkercke in mijn[hee]r Ste Sebastiaens Cappelle, binnen een maent daar naar sonder langher dilay [= uitstel], ende aldaar den nieuwen deken, sorghers ende clercq overgeven den staet vande voorn[oemde] gilde, yder op peene van drye ponden paris[is].
11. Voort men sal achtervolghende den consente vande voors[eyde] vry gilde maeken een parure [= versierde vlag, wimpel] vande selve gilden ende broederschap metden vierslaeghe ende twee schichten inde maniere van een Ste Andries Cruyce, ende een by teecken ofte wapen van mijnheer Cornelis Vanbonem ofte syne naercommers heeren van Cleyhem boventusschen den Cruyce, voorseyt van sulcke een coleur alstbetaemt, met welcke parure de gildebroeders gehouden worden te commen op den dagh van mijnheer Sinte Sebastiaens ommeganck, twelcke jaerlickx is sondaghs naer de octave van het H. Sacrament soo voeren geseyt is, ende aldaar misse te hooren ende daernaer met hem omme te gaan inde processie ende wederom intecommen, met goede manieren twee en twee tsaemen, yder met een schicht ende boghe in hun hant, op peene van thien schel[ling] paris[is] ende ooc op den feestdagh van Ste Sebastiaen op gelycke peene.
12. Voorts is geen gildebroeder geoorloft de parure te draeghen in onkuyshede ofte onreynigeit daar van de gilde blamatie ofte schande hebben mocht: ende soo iemant dat dede sal hy staen in alsulcke amende ende beteringhe als by den Coninck, hooftman, deken en sorghers geordoneert sal worden.
13. Voorts sullen geene gildebroeders ofte andere archiers vermoghen te schieten met de voors[eyde] gildebroeders eenigh gehendelt spel meer als achte te saemen ten waere met orlof vanden Coningh vandeboghe ofte synen gecommitteerden [= afgevaardigde], op peene van vijf schel[ing] paris[is]: daar toe den voorno[emde] Coningh altyt een ghehouden wort te stellen in syne platse, aldaer absent synde,
14. Voorts is aan iemant geoorloft te hendelen ofte hy bringhe eenen mede-geselle, ende is schuldigh te betaelen het gonne hy verlooren sal hebben voordat hy vande beersaeten ofte doelen gaet op peene van vijf schel[ling] paris[is].
15. Voorts wat gildebroeder schote met geselschap ende eenen schicht uyt trocke ende naerderde de staecke, dat soude hy beteren ter taxatie van den Coninck ofte synen gecommitteerden.
16. Voorts soo wat gildebroeder synen boghe ofte iet daervan dependerende wegh wierpe in spyte ofte gramschap, diesal verbeuren vijf schel[ling] paris[is].
17. Voorts en sullen geene gildebroeders moghen dobbelen den eenen jeghens den anderen daer geselschap vande boghe vergadert is op peene van vijf schel[ling] paris[is].
18. Voort dat niemant van de gildebroeders metdenboghe spelende oft iet dat den boghe raekt ofte toebehoort, onreynigheyt endoet, onnuttelicke spreken, warringhe ofte questie maecke, eenighe onsuyvere ende onreyne woorden uytbringhe, daermede hy syn selven ofte de gilde blammeerde ofte schoffierde, op peene van te staen ter taxatie en amende vanden Coninck, hooftman, deken en sorghers vande voorn[oemde] gilde.
19. Voorts waert saecke datter eenighe warringhe ofte questie quaeme tusschen eenighe van de voors[eyde] Gildebroeders, daer den Heere geen recht aen en hadde, sullen den voorseyden hooftman, deken en sorghers dat moghen opnemen en slyten alsoo aen hun lieden goetduncken sal ende soowat gilde-broeder daer jegens rebel ofte refusant waere dat niet te willen onderhouden, die sal verbeuren drye ponden paris[is].
20. Voorts wat gildebroeder die gedaegt wort by den clercq vande gilde om te commen voor den hooftman, deken ende sorghers, ende niet terstont en compareert [ = verschijnen], die sal verburen vijf schel[ling] par[isis].
21. Voorts indien eenigh gildebroeder uyt de voorseyde gilde scheyden wilde uyt gramschap, spyt ofte andersins in wat maniere dathet sy, dien wort gehouden tsynen uytscheyden te betaelen tot behoef van de voornoemde gilde thien schel[lin]g eene boghe en een trosse pylen van twee doussyenen; bovendien soo veel hy gaf van incommen: ende indien deselve gilde iet verachtert is sal soo veel daarvan betaelen als syn deel comt te bedraeghen van achterheyt: daerbenevens syn jaergelt. Ende daar naer sal geen vande gildebroeders met hem meer schieten op peene van 20 schel[ling] paris[is].
22. Voorts als eenighe van de gildebroeders comt ‘t’overlyden ende dat men daervan adverteert den clercq vande gilde, sal den denselven clercq dat terstont te kennen geven aen den hooftman, deken ende sorghers, dewelcke gehouden worden ten langhsten veertien daeghen daernaer eenen dagh te ordonneeren, ende die te kennen doen geven aen den Coninck syne rudders ende alle de gildebroeders, opdat sy moghen syn ten voors[eyden] daeghe ten neghen uren voornoene in mynen Here Ste Sebastiaens Cappelle tot Zuwenkercke, alwaer men vier kerrssen stellen sal met den pelder [= versierde standaard, wimpel , statiekleding] van de gilde ende doen eene misse van requiem, lesende voor de gildebroeders siele, elck op peene van vijf schel[ling] paris[is], behoudens kennelick noodt syn.
Ende indien dat de vriende ende maghen vanden voorseyden overleden gildebroeder het lyck van hun begeerden gedreghen te hebben naer de kercke, ende ter aerde door eenighe van de gildeb[roeders], dat worden sy ghehouden te doen op peene van vijfthien schel[ling] paris[is] behoudens dat de voorn[oemde] vrienden van de overleden op dien dagh sullen geven aen yder draegher twee schel[ling] par[isis].
23. Voorts sal aen de voorseyde gilde van elck gestorven gildebroeder van de hoirs [= erfgenamen] betaelt worden 29 schel[ling] par[isis] eene boghe ende een tross pylen van 2 doussynen van goede weerde, ende bovendien 6 schel[ling] paris[is] aen den clercq.
24. Voorts indien bevonden wiert met de waerheyt dat een gildebr[oeder] stervende soo verweect ende verarmt waere dat men met syn goet niet uytten [= begraven] en coste, soo sal den deken ende sorghers dien tamelyck doen uytten, ten coste van de voors[eyde] gilde.
25. Voorts indien (den) den clercq achterliete eenighen gildebroeder te daeghen daer hy verbeuren zal den selven clercq de verbeurde boete voor den absenten gildebroeder betaelen.
26. Voorts wat gildebroeder den anderen sloeghe ofte stake met synen boghe ofte schicht, dien sal verbeuren 20 schel[ling] par[isi]s ende daerenboven staen ter correctie vanden hooftman, deken ende sorghers.
27. Voorts sal men alle de peynen verbeuren, jaergelden ende anders, de gilde aengaende, hiervooren verclaert ende niet verclaert, innen en afheyschen als volle wettige schult, als die verbeurt ende vervallen syn. Ende sal elck gilde-broeder t’synen incommen moeten doen den eet op de maniere hierboven verclaert van alle de voorseyde poincten ende artyckelen te onderhouden, sonder daer jeghens te staen in eenighe manieren, met wat vryheden sy hun souden willen behelpen.
28. Voorts sal niemant hem vervoorderen te commen ter tafel ofte ter platse daer de maltyt geschiedt ofte daer de gildebroeders vergaerdert syn die geen gildebroeder en is, sonder expres aldaer te wesen geroepen bij den hooftman deken ende sorgers op de peene van te betaelen dobbel gelagh ende bovendien onderstaen aenden amende ende boeten die den hooftman, deken ende sorghers daer toe sullen ordonneren.
Alle welcke statuten ende wetten syn uytgetrokken conforme de eerste brieven van octoroye gegeven op de 6den hoeymaent 1480 daer syne keyserlicke ma[jestey]t keyser maximiliaen ende bij tweede brieven van octoroye gegeven door syne keyserlycke ma[jestey]t Carel den vijfden, roomsch keyser binnen de stadt van Brugge op de vijfden meye 1515 met alle de privilegien in de voors[eyde] brieven vermelt, met den keyserlycken seghel daeraenhangende, berustende jeghenwoordig ten jaeren 1703 onder jonc[hee]r Thomas Neyts, heere van Cleyhem ende erfachtig hooftman vande vrije gilde.
Gildeboek van St. Sebastiaan, Zuienkerke.
Privé-bezit van ons lid Chr. Heyneman.
Afbeeldingen van schakels