Jos Ackx, leven en werken te heist (7)
Jos Ackx
Interview Dany Vantorre
In de vorige aflevering Jos Ackx, leven en werken te Heist (6) vertelde Jos Ackx over de periode juist vóór de 2e wereldoorlog, toen hij door hard werken een goede reputatie verwierf met zijn vishandel.
Door dit zware beroep ging zijn gezondheidstoestand achteruit en was hij verplicht zich uit het visbedrijf terug te trekken en over te stappen in het wereldje van naald en draad.
—0—0—0—
Mijn vishandel kwam in handen van Max Desutter. Ten andere Madeleine had het ook zeer druk in haar atelier en met de winkel zodat ze mijn hulp best kon gebruiken. We werkten nu meer en meer voor eigen rekening dan in opdracht van andere winkels.
Bij het uitbreken van de oorlog heb ik 6 maanden Max Desutter, die officier in het leger was, vervangen. Het bedrijf was anders aan zijn lot overgelaten. Tijdens zijn afwezigheid hadden enkele ervan geprofiteerd om financieel bedrog te plegen.
Ik kon daar weinig tegen doen omdat men mij beschouwde als iemand zonder recht van spreken in de firma. Gelukkig zijn deze praktijken aan het daglicht gekomen en werd de situatie rechtgezet. Hoewel mijn klanten zoals Delhaize ook werden overgenomen, werden zij niet meer op dezelfde wijze bevoorraad. Zij vroegen mij daar iets aan te doen, maar ik had tenslotte mijn zaak uit handen gegeven.
Na 6 maanden was ik zo ziek geworden dat ik ook dit werk moest stilleggen. Ik ging snel achteruit. Ik maakte wel nog deel uit van de burgerwacht. In het stadhuis kregen wij onderdak voor ons materiaal. Wij moesten de slachtoffers helpen die vielen bij bombardementen. (Toen het stadhuis werd geteisterd ben ik al mijn papieren kwijtgespeeld ). Dagelijks hadden wij 2 tot 3 uur dienst. Ik herinner mij nog Jef Beste, Camiel Dieussaert, Jerome Pyckavet die geregeld met mij van dienst waren. Als lid van de burgerwacht werden we ook ingezet voor de bewaking van de elektrische centrale in de Noordstraat. Dag en nacht bewaakten 6 man dit gebouw op bevel van de Duitsers om sabotage te verhinderen. Als enig wapen hadden we een knuppel bij ons! Soms was ik te ziek om mijn wachtbeurt uit te voeren. De Duitsers hadden daarvoor nog wel begrip.
Toen men in ‘40 bombardeerde in de Molenhoek had ik nog druk meegeholpen gewonden het stadhuis binnen te dragen. De volgende morgen echter vond men mij in een greppel in levensgevaarlijke toestand. Dokter Delaey werd erbij geroepen en zei dat het “hoogtijd“ was! Vóór de oorlog reeds had dokter Leclercq mij de raad gegeven de oefeningen van de burgerwacht te volgen in de gemeenteschool omdat mijn gezondheidstoestand te zwak was om soldaat te zijn. Ik leed toen reeds aan de maag.
Minstens één maal per week konden we “maneuvers“ volgen om ons voor te bereiden op onze taak. Was ik toch soldaat gebleven dan zou ik misschien ergens langs de graskant gecrepeerd zijn van uitputting en ziekte. Ik kon nog amper eten. Op bevel van dokter Delaey belandde ik in het Minnewaterziekenhuis te Brugge. Ze gaven me nog 8 dagen te leven, maar de zware operatie slaagde. Ik lag toch nog 5 dagen buiten kennis. Ik lag daar toen geregeld vliegtuigen boven het hospitaal vlogen op weg om te bombarderen. Ik dacht zo: ”zouden ze dit waarlijk durven, een hospitaal bombarderen?“ Ik vergeet nooit hoe mijn schoonbroer Aloïs Morbee van schrik onder mijn bed kroop. Hij trok me bijna uit bed. Gelukkig lag ik vastgebonden. Hij durfde in geen week nog naar Brugge komen. Zo bang was hij! Ondanks mijn ellendige toestand piekerde ik daar nog over het dreigend oorlogsgevaar. Na 37 dagen werd ik naar huis gestuurd wegens plaatsgebrek. Mijn vrouw Madeleine en Alred Wittesaele hebben me met alle moeite overgebracht. Ik moest nog enkele maanden rusten vooraleer er terug bovenop te komen.
De winkel was natuurlijk open, het betekende onze broodwinning. In het begin werden wij nog gerust gelaten, maar stilaan begonnen de Duitsers onze mooiste stoffen op te eisen. Ze kochten het voor een appel en een ei om hun werkvolk van kledij te voorzien. Mooie rijbroeken, overalls, schabben en kostuums brachten wij in veiligheid naar Brussel met de gasauto van Julien Verhelst. Het kon bijna allemaal niet in de wagen. Daarom dat wij eerst van plan waren om vanuit Zeebrugge naar Engeland te vluchten. We wilden dus alles in plan laten. Zo bang waren we omdat we wisten uit 14-18 wat oorlog betekende. Maar onderweg kwamen we Joseph Mus tegen, de uitbater van Ciné Palace. Die zei “Maar, wat gaan jullie toch doen! Amper uit de schulden en al jullie schoon materiaal zo maar achterlaten!“ De Duitsers zouden het zeker in beslag nemen. We zijn wel in Zeebrugge geweest. Het zag er zwart van het volk. De meeste vissersboten waren stampvol.. Gelukkig zijn we hier gebleven of anders waren we blut na de oorlog.
Eens ons mooi materiaal in Brussel was, bleven we achter met ersatz (=vervangingsmateriaal van minderwaardige kwaliteit). We verkochten niet meer, maar verwisselden kledingstukken voor voedingswaren. Als de boeren nogal veel vroegen voor boter, of vlees dan wisten wij ook wel wat er moest gegeven worden. Op die manier kregen de boeren een slechte reputatie. De meeste mensen moesten gaan bedelen. Ik heb veel meegebracht om uit te delen aan familie en vrienden. Naar het einde toe vroeg een boer: of ik niet na de oorlog wilde betalen. Hij weigerde het oorlogsgeld. Slim bekeken, maar wij hebben nooit betaald.
Onze handel in ersatz duurde tot wij in september ‘44 zoals iedereen naar Knokke moesten evacueren. Het landelijk gedeelte werd onder water gezet. We hadden problemen met het vervoer: een oude fiets en een oude kar. Er vielen bommen ter hoogte van de Parkstraat en er ontstond grote paniek. Er waren doden en gewonden.
Bij ons vertrek naar Knokke was ik in betrekkelijk goede gezondheid, maar de vele spanningen en de schrik deden geen goed aan mijn maag. Na de oorlog ben ik trouwens nogmaals geopereerd.
We namen nog wat stoffen mee die anders toch verloren waren. Daarmee hebben we nog veel mensen geholpen. Sommigen hebben ons daarvoor na de oorlog vergoed, anderen profiteerden van de situatie. Echt gewerkt hebben wij niet in Knokke. Het mocht toch niet als het niet voor de Duitsers was. We bleven tot 7 weken na de oorlog in Knokke. De Oostkust werd het laatst bevrijd. Heel België was vrij, maar ons hadden ze blijkbaar vergeten. De Canadezen hebben ons dan vanuit Nederland bevrijd. Het viel op dat bij de intocht van de tanks diegenen die tijdens de oorlog schier de Duitsers zouden geholpen hebben, nu de eersten waren om op de tanks te springen om hen te begroeten.
Na de oorlog was het een ontgoocheling dat al het geld geblokkeerd was op de banken. Er was binnengebroken in ons huis. Waren het Duitsers, bevrijders of profiteurs van hier? We probeerden eerst onze ersatz weg te krijgen tegen zeer lage prijzen. We haalden ons mooi materiaal terug uit Brussel naar Heist. Onmiddellijk konden we verkopen. Dat was onze redding. De burgerij en het leger waren onze beste klanten. Wat hebben we toen hard gewerkt! De Canadezen waren niet alleen goede klanten, ze brachten ook eten mee. Hun battledress stak vol conserven, vlees, chocolade, eieren. Soms brachten ze konijn en kip die wij moesten bereiden. Wij nodigden hen dan uit om mee te eten.
De naoorlogse tijd heeft ons toch nog veel voordelen bijgebracht.
Jos Ackx
Interview Dany Vantorre
AAN ONZE TROUWE LEDEN
Met dit 3e nummer van de 4e jaargang sluiten wij onze jaarwerking af. De nieuwe lidkaarten, in een groen kleedje gestoken, zijn verkrijgbaar vanaf 13 december 1979. Het lidgeld bedraagt slechts 50 fr per persoon, maar wij waarderen dat reeds zoveel leden 100 fr en meer geven. Elke financiële en andere steun is immers van harte welkom..
Het lidgeld geeft u recht op 3 nummers van ons tijdschrift.
Toezending per post is enkel mogelijk voor de leden die minimum 100 fr betalen.