De "Municareda", een zijarm van het Zwin
René De Keyser
De Watering van Romboutswerve en de Kerkwatering, beide gelegen te Oostkerke, waren van elkander gescheiden door het Leugenzwin. Dat Leugen-zwin was de verbinding tussen het Oude Zwin aan Pereboom, en het Zwin bij Lembeke. (1) Het Leugenzwin werd in 1564 gekanalizeerd en werd aldus een deel van de Varsche Vaart: het kanaal dat Brugge verbond met Sluis. De naam Leugenzwin verschijnt voor het eerst ± 1300 (2). Vermits hij de scheiding was tussen de voormelde wateringen, is die waterloop minstens zo oud als de wateringen zelf.
De stad Monnikerede was in het bezit van een streep grond die begon aan het Zwin en liep in de richting van Pereboom; en die genoemd werd “de Poortewee van Muenikerede”, dus de weide van cle poorters van Monnikerede. De naam Monnikerede verschijnt, voor zover mij bekend is, voor het eerst in 1219. In dat jaar werd een geschil beslecht tussen de abdij Ter Doest en Willem zoon van Jan van Oostkerke. Deze laatste behoorde vermoedelijk tot de familie van de heren van Oostkerke. Het geschil liep over het bezit van een gracht genoemd “de Municareda” (3).
Deze M u n i c a r e d a is wel het latere Leugenzwin. In 1266 werden de schepenen van Monnikerede, die een sluis hadden gebouwd aan de monding van de Municareda, verplicht door de schepenen van Damme, de scheepvaart langs de Municareda naar Brugge te beletten, omdat langs daar inkomsten voor Damme verloren gingen (4).
De stad Brugge had in 1234 te Damme, aan de monding van de Reie, de kunstmatige vaarweg die Brugge met Damme verbond, een sluis of Speie opgericht (5). Deze speie was een onmisbaar en voor die tijd een zeer modern kunstwerk, dat de Reie op het gewenste waterpeil hield, waardoor de scheep-vaart zeer bevoordeligd werd; de scheepvaart die op haar beurt aan Damme zijn welstand en bloei verschafte. Terecht zullen de Dammenaren gevreesd hebben dat de sluis op de Municareda de scheepvaart langs daar naar Brugge zou kunnen afgeleid hebben. De eis van 1266 kan er op wijzen dat de Municareda toen reeds aan de stad Monnikenrecle behoorde.
Ten minste een deel van de watering van Romboutswerve, die te noorden van Damme ligt, loosde haar water langs de Municareda. Dit blijkt duidelijk uit de beschrijving van de rechten van de aman van Oostkerke in 1316. De aman bezat o.a. ook “‘t scouthetendom van der nieuwer cuere ten Damme die scueren benoorden den Damme dats te wetene die metter zete ute watren ter sluis te Mynsheren van Lembeke” (6).
_____________________________
a) Het woord “Municareda”moet uitgesproken worden als “Munniker-ede; de ‘a’ werd in Vroeg-Nederlands gebruikt waar wij nu de toonloze ‘e’ in uitgangen gebruiken. De betekenis van de naam is dus: de ede of waterloop van de monniken. Zoals Damme aan de dam, Sluis aan de sluis en Mude op de muide, zo lag Monnikerede aan de Municar-eda en haalde daar zijn naam. Om het lezen gemakkelijker te maken werd in dit artikel Municareda gebruikt voor de waterloop, en Monnikerede voor de stad.
Het Zwin in de XIIIe Eeuw met de kanalen van 1550 en 1564 (volgens een schets in “Monnikerede” van Dr. De Smet)
a. De Pereboom
b. De Wandelaarsbrugge
c. Het Eerste Leugenzwin
d. De Hoekevaart
--- De Pompestraat
M. Monnikerede
Lembeke lag op de samenloop van de Municareda en het Zwin. De Poorteweede van Monnikerede lag tussen twee dijken en is zo veel als zeker de verlande bedding van de vroegere Municareda.
In het begin van de 15e eeuw pachtte Jan, heer van Oostkerke, de Poortweede. Behalve deze Poortweede, pachtte hij nog een andere dijk die lag van aan de Poortweede noordwestwaarts tot aan het Oude Zwin, namelijk de Pylyserdam(7). Daarmede is de ligging van de Pylyserdam duidelijk vastgesteld. Hij is dus niet te zoeken op Westkapelle zoals men totnogtoe meende (8). De Pylyserdam was cle zuid-westelijke dijk van de Municareda tussen de Pompestraat en Pereboom te Oostkerke. Op de noord-oostelijke kant is ook de naam van een dijk bekend, namelijk de Oostdijk (9).
Deze dijk is later opgenomen in de landerijen. Op de kadastrale kaart van Oostkerke ± 1845, is nog een streep grond op te merken, lopende van de Pompestraat tot aan het Oude Zwin, die kan identisch zijn met deze Oostdijk.
Is de M u n i c a r e d a dan niet een zijarm geweest van het Zwin, die tussen twee dijken lag? En wel: de Poortweededijk en de Pylyserdam te zuid-westen en de dijk van de Kerkwatering en de Oostdijk te noord-oosten. De dijk van de kerkwatering was in 1459 te neder gelegd, dus afgedolven (10). De Oostdijk was reeds in 1280 gebruikt als landbouwgrond,
De stad Monnikerede is dus in het bezit geweest van een streep grond vanaf Lembeke tot aan Pereboom, nl. de Poortweede en de Pylyserdam, vermits ze deze beide voor haar eigen rekening verpachtte in de 15e eeuw. Ook de waterloop Municareda zal wel haar eigendom geweest zijn, daar het stadje dezelfde naam droeg en de vermelde sluis bouwde in 1266. Mogelijks heeft dit feit invloed gehad toen cle stad Brugge in 1564 de Varsche Vaart heeft laten graven. Vanaf Brugge tot Pylyserdam, d.i. bij Pereboom, behoorde het Oude Zwin aan de stad Brugge. Het is dit deel van het Oude Zwin dat de stad Brugge verpachtte in 1534-35. Dus niet het Oude Zwin van Brugge tot Westkapelle zoals Dhr. Americkx meende, zich steunend op Dr. De Smet. (11). Ook in 1412 wordt duidelijk gezegd welk deel van het Oude Zwin aan Brugge behoorde. Immers in dit jaar miek Brugge een akkoord met de Watering van Groot Reygersvliet om door deze laatste het Oude Zwin te laten herdelven van aan de Brugse stadsgrens tot aan Wandelaarsbrugne, onder voorwaarde echter dat de waterloop met de barmen aan de stad bleef toebehoren (12). De Wandelaarsbrugge lag over een Waterloop die het Oude Zwin van bij Pereboom verbond met de Ronsaertader.
De Varsche Vaart werd dus door Brugge aangelegd van aan de Koolkerkepoort, tot aan Pereboom in de bedding van het Oude Zwin, dat aan de stad behoorde. Monnikerede was als stad ondergeschikt aan Brugge. Van Pereboom tot aan Lembeke werd het Leugenzwin, de vroegere Municareda, gebruikt en uitgedol-ven. Vermits deze waterloop aan Monnikerede behoorde, was die misschien ook begrepen in de ondergeschiktbeid aan Brugge? De schorren verderop langs het Zwin waren meestendeels in het bezit van de stad Brugge en dus kon Brugge voortdelven op eigen grond mits enkele kleine onteigeningen (13). Wat betreft het eigendomsrecht op de rest ven Het Oude Zwin: van Pereboom tot aan Eienbruch, het latere Eyenbroeke, behoorde het Oude Zwin aan de nevens-liggende Kerkwatering van Oostkerke. In 1595 betaalde de Watering van Reigersvliet de pacht voor de visserij in dit deel van het Oude Zwin aan Mijnheer Claude de Croy, heer van Querques en van Oostkerke (14). De heer van Oostkerke bezat immers als aman “die zeten te Heyenbrucghe metter ghoten diere boven in watren” (15). Vanaf Eyenbroeke tot aan de zee, dit is tot aan Schapenbrugge, behoorde het visrecht aan het Hof van Kalvekeete te Westkapelle (16). Het verschil van eigenaar tussen het Brugse deel van het Oude Zwin en het deel dat aan de Wateringen behoorde is zelfs nu nog vast te stellen uit het feit dat het deel dat aan de Wateringen behoorde nog bestaat, terwijl het deel dat aan Brugge behoorde sedert ± 1760 per gedeelte en beginnende met de oevers, verkocht word aan particulieren. Daardoor werd dit deel van het Oude Zwin en de Varsche Vaart stelselmatig gevuld, zodat er nu slechts vage sporen van over blijven.
Uit deze beschouwing rijst echter weer een andere vraag. Het Oude Zwin zou de oudere verbinding geweest zijn tussen Brugge en de zee, en het zou voor de scheepvaart gebruikt zijn geweest vóór dat Brugge door de Reie in verbinding stond met Damme en het eigenlijke Zwin (17). Bestaan er bewijzen dat het Oude Zwin bevaren werd van Brugge, over Koolkerke en Oostkerke naar Sohapenbrugge ( Westkapelle) ? Of is het mogelijk dat men in de 12e eeuw door het Oude Zwin vaarde tot aan de Pylyserdam (Pereboom) en van daar langs de Municareda tot aan Lembeke, en verder tot Sluis zoals dit het geval zal geweest zijn rond 1266 ? In het eerste geval is het onverklaarbaar dat het Oude Zwin niet aan de stad Brugge behoorde tot aan Schapenbrugge. In het tweede geval is de Varsche Vaart van 1564 een herstelling van de oudere verbindingsweg tussen Brugge en de Zee.
erede, oorspronkelijk Municareda, zou afkomstig zijn van de monniken van Ter Doest op Lissewege. Dezen vaarden langs het Lisseweegse Vaartje naar Brugge en van daar langs het Oude Zwin, de Municareda en het Zwin naar hun talrijke bezittingen in Zeeland. Maar de Lisseweegse watergrang werd pas in 1271 gegraven (18). De gedachte aan deze vaarweg van de abdij heeft echter zozeer op bepaalde personen gewerkt dat G. en J. Blaeu en andere Noordnederlandse kartografen op hun kaarten een vaart tekenden van Pereboom, langs Dudzele, recht naar Ter Doest (19).
Dergelijke waterloop heeft nooit bestaan.
Een laatste vraagteken is: Het Leenhof van de Abdij van Sint-Kwintens ten Eilande op Eyenbroeke, voerde in 1760 hetzelfde wapen als de stad Monnikerede (20).
Dit is een positief feit dat even zwaar weegt als het feit dat de Abdij Ter Doest een bezitting heeft gehad binnen het grondgebied van Monnikerede. Het is mijn inziens minstens zo goed mogelijk dat de naam Municareda zijn oorsprong vond bij de monniken van de Abdij van Sint-Kwintens ten Eilande, die de tienden bezaten te Oostkerke en omgeving (2l).
René De Keyser.
Verwijzingen
- De Gescbied. v. h. Zwin - door Dr. Antoine De Smet - blz 25 - 26.
- Wdb. De Flou - deel IX, kolom 625.
- Archief Biss. Seminarie - fonds Ter Duinen – Doest Nr 532.
- Monnikerede door Dr. Jos De Smet (Gidsenbond) blz 4.
- E.H. J. Noterdaeme: Bij het Maerlant - probleem, in Hand. der Maatsch. v. Gesch. en Oudheidkunde Gent Nieuwe reeks, Deel XII, 1958 blz 53.
- Stadsarch. Brugge: Cartularium Rudenboeck blz 86-ter
- Alg. Rijksaroh. Brus: Rekenkamer Nr 36410 - Rekening Monnikerede 1427 f 1 verso : “Ontfanghen van eene plaetse van lande gheheeten de portweede ligghende in de wateringhe van Oostkercke en binde voors. prochie suudwest vander kercke tusschen twee diken; ende noch ene dike, de welcke leicht binde voors. prochie, van Pylysers dame, strekkende noordwaert toten ouden swene en heeft ghepaoht mijn here van Oostkercke X jaar ghedurende, waerof dit jaer es tweetste, om een some van XXII pp”.
- Zie onder nrs 1 en 4 en veel andere literatuur betreffende het Zwin.
- Rijksarch. Brugge: Charter Vrije (blauw) Nr 5925 - akte van 13 april 1280.
- Rijksarch. Brugge: Fonds Sanders Nr 11 Ommel. Kerkw. Oostk. 1459 -9e Begin.
- Ing. J. Americkx - Ontstaan en Evolutie v. h. Zwin in Belg. Gidsenbond - blz 107.
- Inventaire des Archives de la Ville de Bruges - deel IV blz 203 Nr 919.
- M.K. Gottschalk: Hist. Geograf. van Westel. Zeeuws-Vlaand. - Deel II blz 7.
- Stadsarch. Brugge: Fonds Vrije, Rekening Wat Groot Reigersv. 1595 (farde 47).
- Zie onder Nr 4.
- Alg. Rijksarch. Brus. : Rekenkamer nr 1073, Reg. Leenen Burg Brugge 1381 f 27 verso.
- Zie de reeds vermelde werken over het Zwin.
- J. Ballegeer: Topografie van Lissewege - Rond de Poldertorens II jaar Nr 1.
- Zie bv. de kaarten afgedrukt in het werk vermeld onder nr 1
- Rijksarch. Brugge: Kerk. fonds Nr 710 - Leenverhef van 1760 met zegel v. h. Leenhof.
- René De Keyser: Biekorf 1959 Nr 8 blz 243 - 246.