‘t Heistenaartje - Zijn er nog duinen?
Cyriel Vantorre
Heel lang geleden gaven de duinen van Heist mij voor de eerste keer het zalig gevoel van wat de natuur zou moeten zijn. Dat gevoel tracht ik de dag van vandaag telkens opnieuw te beleven. Helaas geluk ik daar niet zo goed in. Men moet te ver gaan en met opzet de ogen dicht doen voor allerlei elementen die de natuur verstoren.
De duinen zijn door de tijden heen het grootste en minste aangetaste natuurgebied geweest van ons land. Lange tijd heeft men zelfs gedacht dat er een mogelijkheid bestond om er één groot beschermd reservaat van te maken zoals het kort na de oorlog is gebeurd met het Zwin. Uit de duinen is immers niets te halen. De grond is er onvruchtbaar, hoogstens hebben onze vroegere vissers er een moeizaam bewerkt akkertje met duinaardappels kunnen telen.
Toon ik nog een dreumes was en vader nog zeeman, mocht ik soms 's morgens vroeg mee naar de haven waarvoor we de duinen van Heist en Zeebrugge moesten passeren. Deze waren toen ook al niet meer wat ze eerder waren geweest, maar dat wist ik dan ook nog niet.
Benevens de herinnering aan het koude morgenlicht en de onwilligheid om het warme bed te verlaten, voel ik nog steeds de tinteling van het avontuur in het schemerige licht en van het zien van de toen nog aanwezige dieren zoals spelende konijnen, zeevogels en het klagend schreeuwen van de wulp, van de boompjes die niet op een rijtje stonden maar gezaaid zoals de wind het had gewild. Deze vroegere duinbezoeken hebben altijd een diepe indruk op mij gemaakt, zodat wanneer ik buiten onze eigen kuststrook - vooral in het duinrijke Nederland - kom, ik er elementen uit m’n kinderjaren meen in te herkennen.
Eigenlijk is dat niet te verwonderen, want vele kustgebieden gelijken op elkaar omdat ze steeds minder exploiteerbaar waren dan andere gronden. Vruchtbare akkers vindt men zelden aan zee: de wind en het zilte water zijn niet zo bevorderlijk voor een aantal menselijke activiteiten. Ook ver van de zee meen ik in natuurreservaten iets van de vroeger duinen te herkennen, want een landschap heeft alleen kans te overleven en natuurgebied te worden als het niet geschikt is voor land- of huizenbouw. Meestal zijn die gebieden dan ook dor zoals de steppen en hebben ze allemaal de geur van verbrande kruiden, gezoem van insecten en de afwezigheid van machinale geluiden gemeen.
Wat er nu ook van zij, het groot natuurreservaat aan onze Belgische duinen is er nooit gekomen en hoewel er niet veel te robberen is uit de duinen behalve wat brakwater, worden toch van alle kanten stukken afgeknabbeld om onnodige buildings en zelfs open zwembassins neer te zetten. Vooral in Nederland, maar ook bij ons hebben de snelwegen de grootste brokken gemaakt. De kleinere wegen voltooiden de afbrokkeling. Kleine vissersplaatsen die aanvankelijk een pittoreske aanblik gaven in de duinen, werden massaal bezochte badplaatsen en takelde het duin en z’n omgeving nog verder af. Ze liggen nu als een grafsteen in het gebied waar ik lang vóór de oorlog hagedissen en sprinkhanen ging vangen.
In andere landen ging men zelfs nog verder. Men boorde er olie en legde enorme havens aan. Deze namen niet alleen de mooie duinen in beslag, maar verpestten de omgeving met lawaai en stank. Het water werd vergiftigd door afval. Maar toch is de natuur zo sterk dat men in de resten van het verbrokkeld gebied nog de stemming kan beleven van konijnen, zanglijsters, duindoorn en bramen. De egels hebben het moeilijkst van al, want ze hebben in al die miljoenen jaren waarin ze niet veel van uiterlijk zijn veranderd, niet geleerd dat er vijanden zijn waarvoor men moet vluchten of schuilen. Hun stekels beschermen hen inderdaad voor roofvogels en vossen, zelfs voor adders zijn ze niet bang.
Hoewel ze wel slim zijn vergeten ze één zaak, namelijk de vooruitgang. Als ze over de weg lopen en er komt een auto aangereden, dan rollen ze zich in hun stekelige omhulsel en wachten tot de vijand afdruipt. Dat gebeurt echter nooit met voertuigen op vier wielen, ze worden gewoon plat gereden. Spijtig dat hun stekels niet sterk genoeg zijn om de banden lek te prikken, anders zouden de autobestuurders wel beter uitkijken. Met de konijnen was het nog niet zo lang geleden anders gesteld. Bijna verdwenen ze uit de duinen. De invoer van de konijnenziekte (myxomatose) gaf ons een voorsmaakje van wat eens een biologische oorlogsvoering zou kunnen zijn. In groten getale zag men eerst de snelle schuwe diertjes op klaarlichte dag door straten en tuinen dwalen. Hun ogen waren gezwollen, zagen geen gevaar meer en stierven door honger en dorst. Wie dit de konijntjes heeft aangedaan weet ik niet, maar het moet wel een perverse idioot geweest zijn. Het bleek dat de konijnenbevolking volledig zou uitgeroeid worden.
Vooral in de duinen gaf dat een grote verrassing en verandering in het landschap. Sommige delen van de duinen zijn alleen begroeid met mosachtige planten, kleine viooltjes of lage braamstruiken. Weldra groeide dit uit tot een dik groen grastapijt en andere vegetatie. Toen hebben velen opgemerkt welk een betekenis de konijnen hadden voor de hele duinensamenleving.
Maar zoals bij de pest en de pokken, bleken er ook konijnen te zijn die immuun waren voor die ziekte. Weldra groeide er een nieuwe bevolking van konijnen aan, maar daartussen waren er ook konijntjes die niet immuun waren en het is daardoor dat men nu nog van die ellendige slachtoffers van het menselijk ingrijpen ziet rondstumperen.