HomeActiviteitenActiviteiten 2015Zondagbabbel - Het Damse kanalenlandschap in historisch perspectief - Zondag 29 maart 2015

Zondagbabbel - Het Damse kanalenlandschap in historisch perspectief

Lezing op zondag 29 maart 2015 om 10 uur door Caroline Terryn

 

kanalen-damme-copyright-stephaan-declerqWie in Vlaanderen kanaal zegt, denkt meteen aan een langgerekte industriezone. Het Damse kanalenlandschap vormt daarop één van de weinige uitzonderingen. ‘Damme en omliggende polders’ is zelfs het zesde grootste erfgoedlandschap van Vlaanderen. U begint uw zondag dan ook met een reeks mooie landschapsfoto’s.

Verhelderende kaarten maken duidelijk dat de 19de-eeuwse kanalen grotendeels in de bedding van oudere waterlopen liggen. De Damse Vaart volgde het Reiekanaal en de Verse Vaart, terwijl het Afleidingskanaal van de polders (het Leopoldkanaal) en dat van de Leie (het Schipdonkkanaal) gebruik maakten van de 13de-eeuwse Lieve, het eerste grootschalige scheepvaartkanaal van Europa!

Historica Caroline Terryn stelt telkens de vraag naar de reden van deze grootse infrastructuurwerken. Waarom liet Napoleon - in volle oorlogstijd! - een kanaal van Brugge naar Sluis graven? En waarom kwam de unieke tweeling ‘Blinker en Stinker' erbij? Sinds wanneer zijn er al plannen om op de afleidingskanalen te varen? En wat brengt de toekomst?

C is licentiaat geschiedenis, stadsgids Damme, voorzitter Erfgoed Damme vzw en verantwoordelijk voor Erfgoedblad Damme, het tijdschrift van de Heemkundige Kring ’t Zwin Rechteroever Damme.


Verslag

caroline-terrynOp zondag 29 maart 2015 mocht voorzitter Eric Huys in Museum Sincfala 82 aanwezigen verwelkomen voor de lezing "De kanalen in Damme in historisch perspectief" en de spreekster voorstellen. Caroline Terryn werd geboren in Deurne bij Antwerpen uit West- en Oost-Vlaamse ouders. Na haar studies aan de Rijksuniversiteit Gent (licentiaat Geschiedenis Nieuwe Tijden in 1986 en kandidaat kunstgeschiedenis in 1988) werkte ze van 1989 tot 1996 bij de Educatieve Dienst van de Musea van de stad Antwerpen. In 1999 verhuisde ze naar Moerkerke. Ze werd in 2006 stadsgids bij de West-Vlaamse Gidsenkring en was ondertussen bestuurslid geworden van de Heemkundige Kring 't Zwin Rechteroever Damme. In 2005 publiceerde ze ter gelegenheid van de Open Monumentendag met als thema ‘hout' "De houten schuur van het Hof van Sijsele - Graanschuren in Damme en omstreken". Dit boekje van 150 pagina’s is uitverkocht, maar aangezien er nog geregeld vraag naar is, gaat er een herdruk komen. In 2008 richtte ze haar eigen vzw op: Erfgoed Damme. Daarmee nam ze deel aan Erfgoeddag 2008, gaf ze lezingen over de Damse kanalen en over de Lieve en nam ze een stadpunt in over de herinrichting van de hospitaalsite in Damme. Deze onderwerpen vonden hun neerslag op de site http://erfgoeddamme.weebly.com/, in “De Zwinkrant” en in de “Brugse Gidsenkroniek”.

Als bestuurslid van 't Zwin Rechteroever hielp ze het heemkundig tijdschrift uitgroeien van een nieuwsbrief op A5-formaat naar een rijk geïllustreerd historisch en volkskundig magazine met bijdragen over alle deelgemeenten van Damme. Op www.zwinrechteroever.be staat het overzicht van de meer dan 75 kortere artikels die ze zelf voor de “Nieuwsbrief” en “Erfgoedblad Damme” schreef. Haar voorkeur gaat uit naar korte artikels die in een reeks verschijnen. Lopende reeksen gaan over WO I in Damme, Damme op de kaart van de Zwinstreek uit 1501, de Sareptakapel, n.a.v. de restauratie van dit kapelletje, en over de Lieve. Deze laatste reeks zal in 2016 resulteren in de beschermingsaanvraag voor het West-Vlaamse deel van de Lieve, want merkwaardig genoeg is enkel het Oost-Vlaamse deel geklasseerd. Reeksen die later terug zullen opgenomen worden gaan o.a. over de bakovens en het onderwijs in de verschillende deelgemeenten van Damme. Voor “Rond de Poldertorens” schreef ze langere artikels: in 2006 "De éne haring is de andere niet - Het haringbedrijf in Damme in de middeleeuwen", in 2010 "Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110- 2010" en in 2014 "De Gentse Lieve-atlas als bron voor de studie van de Lievebermen in Damme". De eerste twee zijn in extenso te lezen op www.zwinstreek.eu. Haar eindwerk voor de West-Vlaamse Gidsenkring over één van de families die de heerlijkheid Moerkerke bezaten, herwerkte ze voor “de Handelingen van het genootschap voor Geschiedenis van Brugge” in 2011 tot het artikel "Van koopman tot edelman. Geschiedenis van de familie de la Villette (Brugge 1650-1800)". Eind 2015 zal in “Monumenten en Landschappen”, een A1-blad van de Vlaamse overheid, een artikel verschijnen over de Gentse Leiebermen in Damme.

Caroline Terryn begon haar lezing met een overzicht dat startte in de vroege middeleeuwen. De belangrijkste kanalen van Damme zijn van de 19de eeuw, maar liggen wel in oudere beddingen. In de 8ste - 9de eeuw stond Brugge in verbinding met de zee via geulen. Nadien volgden inpolderingen en de vorming van het Zwin. Vóór 1180 werd het Reiekanaal aangelegd. De Damse Vaart zal later die bedding volgen.

DSC03342kopieIn de 16de eeuw konden zeeschepen niet meer tot in Damme geraken en moest alles overgeladen worden in Sluis. Dit was de reden dat de Verse Vaart werd aangelegd tussen Damme en Sluis in de periode 1548-1564, wat een drastische ingreep was om Brugge bereikbaar te houden. De Verse Vaart liep parallel met de Zoute Vaart, die in 1421 werd gegraven, en een gekanaliseerde oude Zwinarm was. De Zoute Vaart bevatte zout zeewater waarin eb en vloed doorwerkten tot aan de Speie in Damme.

De Verse Vaart (of Soete Vaart) bevatte zoet water. Zeeschepen moesten versassen om dan door te varen naar Damme. Maar er ontstonden problemen om doorheen Damme te kunnen varen door verzanding en te grote lasten op de schepen. Daarom werd er in 1566 - 1568 een grote bocht rond Damme aangelegd. De Verse Vaart werd afgedamd bij "Bekaf" (Oostkerke) en een oude Zwingeul werd uitgegraven en aangesloten op de Verse Vaart te Monnikerede. Door de bezetting van Sluis door de Staatsen in 1604 tijdens de Tachtigjarige Oorlog verloor Brugge haar verbinding met de kust. De Verse Vaart werd verdedigd door het Fort St. Donaas, gebouwd door de Spanjaarden in 1604 - 1605, als tegenfort tegen Sluis.

Ook andere steden kwamen in de problemen met hun verbinding naar de zee door de bezetting van Zeeuws-Vlaanderen door de Staatsen, zoals Gent (verbinding via Sas van Gent) en Antwerpen (de Westerschelde).

In de 17de eeuw werden er plannen gemaakt voor nieuwe kanalen tussen Brugge, Gent en Oostende (Plassendale). In Antwerpen was er een plan voor de eerste voorloper van het Noorderkanaal tussen Antwerpen en Oostende.

In de Franse Tijd kwam het gebied rond de Westerschelde bij het departement van de Schelde. Dit gebied werd afgestaan in ruil voor het voortbestaan van de Bataafse Republiek. Verbindingen met de Westerschelde werden wetenschappelijk bestudeerd door Franse ingenieurs.

DSC03362kopieIn 1803 bezocht Napoleon Brugge en Antwerpen. Hij was toen nog consul. Napoleon bracht rust in de streek en hij had aandacht voor de verzuchtingen van de handelaars. Maar zijn aandacht ging in de eerste plaats toch naar strategische zaken. In 1804 werd hij keizer. Engeland kreeg door de overwinning bij de slag van Trafalgar het overwicht op maritiem gebied en het voerde een economische oorlogsvoering met een continentale blokkade (1806).

Antwerpen werd een Franse marinebasis en kreeg dokken, echter geen handelsdokken, maar militaire dokken. Deze marinebasis moest verdedigd worden en via de Westerschelde (Vlissingen en Breskens) moesten troepen aangevoerd worden. De aanleg van de Damse Vaart paste in dit strategisch plan. De bedoeling was het graven van een kanaal van Breskens naar Brugge en dit aansluiten op een kanaal naar Duinkerken. In 1803 had de Brugse burgemeester De Croeser geen kanaal naar Sluis gevraagd, maar iets anders. Sluis was immers vervallen en men had al een kanaal naar Oostende. In het depot van het Brugse Groeningemuseum bevindt zich een schilderij waarop Napoleon staat afgebeeld die wijst naar een document. In dit document staat dat Brugge een entrepot krijgt (een handelsdepot of stapelplaats) in ruil voor de Brugse oorlogsbijdrage tegen Engeland.

De vroegere Handelskom van Brugge was ondertussen in verval geraakt. Een jaar nadien echter maakten Franse ingenieurs toch een kostenraming voor een vaart van Brugge naar Sluis, dwars door Damme en vanaf Bekaf een deel van de loop van de Verse Vaart volgend (het "Verloren Eynde", het oudste deel van Bekaf naar Damme dat er was vóórdat de bocht omheen Damme er kwam). Deze oorspronkelijke plannen bevinden zich niet in België maar in Frankrijk. Er is wel een kostenraming die zich in het Rijksarchief in België bevindt.

In 1805 kwam de goedkeuring voor het kanaal door het Leiedepartement en in 1806 werd er een extra belasting in het Leiedepartement ingevoerd om het kanaal te bekostigen (1 centiem extra gedurende 5 jaar). De werken werden in 1808 toegezegd aan aannemer Philippe De Brock uit Oostende die in 1809 reeds aan het kanaal bezig was in Sluis. Op 20 augustus 1809 moest hij stoppen in Sluis om in Hoeke te beginnen.

Vanaf het begin was het de bedoeling om het kanaal te verlengen naar Breskens. Hiervoor gaven militaire redenen de doorslag. In 1809 was er een Engelse invasie op Walcheren met de verovering van het fort te Vlissingen. Een kanaal naar Breskens vooDSC03377kopier de aanvoer van troepen voor de verdediging van Antwerpen en de Westerschelde was dus belangrijk. Toch kwam de verbinding naar Breskens er uiteindelijk niet. De reden was dat dit deel van het kanaal door het gebied van het Departement van de Schelde liep en Gent het bedrag van 1 miljoen frank voor dit stukje kanaal niet wilde betalen. Op 27 december 1809 verdubbelde de belasting in het Leiedepartement tot 2 centiemen en ook het Scheldedepartement kreeg een extra belasting van 2 centiemen. Het was dus de lokale bevolking die voor het kanaal moest betalen. Ondertussen was ook de Engelse invasie mislukt. Gent stelde een alternatief voor: een kanaal van Gent naar Breskens via Sas van Gent. Parijs gaat hier echter niet op in en er komt een derde voorstel: een kanaal van Sint-Joris naar Breskens, maar ook dat ging niet door.

De werken van de Damse Vaart vorderden traag. Het delven van een kanaal was zeer arbeidsintensief en er waren duizenden mannen voor nodig. Er waren ook niet genoeg arbeiders voorhanden omdat veel Vlaamse mannen opgevorderd waren voor het Franse leger. Daarom zette men dwangarbeiders in. In 1808 was er in Spanje een opstand tegen Napoleon, waarbij veel Spanjaarden gevangen genomen werden. 12.000 Spaanse krijgsgevangenen werden ingezet als dwangarbeiders, de helft voor de bouw van forten (o.a. fort Napoleon in Oostende) en de andere helft voor het graven van de Damse Vaart. In het rijksarchief te Brugge bevinden zich documenten betreffende de aanbesteding voor de bouw van barakken, kledij en brood voor deze dwangarbeiders. In 1814 werd Napoleon verbannen naar Elba en waren de dwangarbeiders hier weg. Het gebied kwam bij Nederland en in 1814 was er nog geen druppel water in de Damse Vaart. In Damme was het kanaal nog onvoltooid. Er waren wel al heel wat heipalen in de grond gezet. Koning Willem I liet de werken dan verder uitvoeren tussen 1818 en 1824 tot in Sluis.

Een ander belangrijk kanaal is het Leopoldskanaal ("de Blinker"). Dit is een afwateringskanaal voor de polders dat loopt van Boekhoute (Assenede) tot aan Heist. Het kanaal is smal in Sint-Jan-in-Eremo en verbreedt in Maldegem. Het is genoemd naar koning Leopold I. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 sloten de Nederlanders de bestaande sluizen voor de afwatering af. Deze afwatering gebeurde voor onze streek via het Lapscheurse Gat, waarna het water via Sluis en Cadzand in de zee werd afgevoerd en voor de polders ten noorden van Assenede via de Westerschelde. Door het afsluiten van de sluizen waren er overstromingen en werden de polders waterziek. Door het stilstaande water in de landerijen kwam de polderkoorts (malaria) hier voor. In 1832 werd er beslist om een eigen Belgisch afleidingskanaal te graven om deze problemen op te lossen. De drijvende kracht en voorvechter van dit kanaal was kanunnik Jozef Andries, pastoor van Middelburg en volksvertegenwoordiger in het Nationaal Congres, die wetsvoorstellen hiervoor schreef. Er was ook een militaire reden voor het kanaal omdat België toen in oorlog was met Nederland, vandaar dat het kanaal ongeveer de grens België - Nederland volgt. Een eerste ontwerp dateerde reeds van kort na 1830, waarbij het kanaal zou lopen van Heist tot Zelzate en zou uitmonden in het kanaal Gent-Terneuzen (dat de Nederlanders ook hadden afgesloten). Uiteindelijk werd België in 1839 door Nederland erkend en kreeg het Leopoldskanaal een korter tracé tot in Boekhoute.

DSC03384kopieDoor het Leopoldskanaal moesten alle bestaande sloten nu zuidwaarts afwateren naar dit nieuwe kanaal in plaats van noordwaarts vroeger (richting Westerschelde). Een deel van het Leopoldskanaal tussen Maldegem en Raepschot ligt in de bedding van de 13de-eeuwse Lieve. Het kanaal werd gegraven tussen 1843 en 1854. Voor de kruising met de Damse Vaart werd een speciale constructie, sifon genaamd, gebouwd waardoor het Leopoldskanaal en later ook het Schipdonkkanaal onder de Damse Vaart doorliepen. Op het oorspronkelijke plan voor het Leopoldskanaal stond voor de kruising met de Damse vaart een bassin getekend en omdat er nu nog een verbreding is tussen het Leopoldskanaal en het Schipdonkkanaal op die plaats werd door sommigen gedacht dat er oorspronkelijk zo een bassin was in het Leopoldskanaal in plaats van een sifon. Dit bassin is er echter nooit geweest. Enerzijds zijn er nog kaarten met zaken erop die nooit gerealiseerd werden en anderzijds was een bassin niet mogelijk omwille van het verschil in waterpeil tussen de Damse Vaart en het Leopoldskanaal. De breedte tussen het Leopoldskanaal en het Schipdonkkanaal was een voorzorg om de bestaande sifon niet te laten verzakken bij de aanleg van het Schipdonkkanaal. Door deze sifons konden de schepen op de Damse Vaart over de beide kanalen doorvaren.

Het derde kanaal is het Schipdonkkanaal ("de Stinker"), een afleidingskanaal van de Leie dat loopt van Deinze naar Heist. Dit kanaal was eerst niet nodig. De Leie heeft echter veel bochten tussen Deinze en Gent. Het water in de Leie nam met de tijd sneller toe omdat er meer meersen in gebruik werden genomen en er ook meer scheepvaart op de Leie kwam met meer overstromingen rond Gent als gevolg. De Leie was ook erg vervuild door de vlasindustrie rond Kortrijk, vooral door het roten van het vlas, waarbij het vlas in de Leie werd gelegd tot het begon te rotten, met veel stank tot gevolg, vandaar de volksnaam "de Stinker". Om dit vervuilde water niet door Gent te laten stromen wilde men stroomopwaarts van Gent een verbinding aanleggen tussen de Leie en de Noordzee. Zo kreeg men ook meer controle over het waterniveau van de Leie en kon men overstromingen in Gent vermijden. Het graven van het Schipdonkkanaal verliep tussen 1846 en 1860. In 1846 legde men eerst een kanaal aan naar Merendree en later werd dit doorgetrokken naar Heist. Vanaf Stoktevijver in Zomergem ligt het Schipdonkkanaal in de bedding van de Lieve tot in Moerkerke.

DSC03387kopieIn de 19de eeuw was het graven van een kanaal vooral handenarbeid, maar er werden toch ook reeds stoommachines gebruikt.

De namen "Blinker" en "Stinker" zijn uitgevonden door Bruggelingen.

De afwateringswaterloopjes werden via een tunneltje (duiker) aangesloten op het kanaal. Voor een goede waterafvoer moet het waterpeil in het Leopoldskanaal lager zijn dan dat van het Schipdonkkanaal.

Het Damse kanalenlandschap is nog steeds hetzelfde zoals 150 jaar geleden.

De spreekster had het dan verder over de scheepvaart op de Damse Vaart. In 1911 staken de meeste boten de grens over. Dit werd toen bijgehouden door de Nederlandse douane. Het waren er minder dan 2 per dag. Het ging om goederenvervoer (landbouwproducten, zoals suikerbieten of granen; bouwmaterialen, o.a. van de steenbakkerijen uit de streek) en ook personenvervoer (toeristen en landbouwers die met eigen producten naar de markt in Brugge trokken). Het personenvervoer gebeurde met de trekschuit of barge. De barge was goed ingericht: er zat een keuken in, latrines en een salon. De barge was het meest aangewezen vervoersmiddel tot de komst van de stoomtrein. Omstreeks 1885 werd de barge op de Damse Vaart vervangen door een stoomboot.

Toeristen, recreanten en kunstenaars kwamen naar Damme, o.a. Stijn Streuvels die in 1921een reisverhaal schreef over Damme. Ook Constant Permeke kwam vaak naar Damme. Hij had zelf een eigen plezierbootje. Ook nu nog vaart er een toeristisch bootje op de Damse Vaart: de “Lamme Goedzak”. Er kan nu niet meer tot in Sluis worden gevaren doordat de sifons tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeblazen werden door Franse genietroepen in 1940. De Duitsers legden dan aan weerszijden een voorlopige dam aan. Na de oorlog werden de sifons niet meer hersteld en de aan weerszijden opgerichte dammen, om te voorkomen dat het afleidingswater in de Damse Vaart terecht komt, kregen een definitief karakter, waardoor de Damse Vaart nu onderbroken wordt door de twee afleidingskanalen. Door middel van een buizenstelsel onder de kanalen door is er een verbinding tussen de beide delen van de Damse Vaart.

Geregeld wordt de rust van de Damse Vaart opgeschrikt door allerlei plannen voor nieuwe waterverbindingen. Zo o.a. in 1954 met een plan voor een kanaal tussen Zeebrugge en Antwerpen (het Noorderkanaal). Voor dit kanaal duiken er nadien nog geregeld nieuwe plannen op. In 1987 was er een studie voor een kanaal van Zeebrugge naar Merendree. Dit ging niet om een nieuw kanaal, maar om het bevaarbaar maken van het Schipdonkkanaal. In 2007 waren er dan weer de plannen voor een project Seine-Schelde West, met een verbreding van het Schipdonkkanaal.

Caroline Terryn sloot haar lezing af met te stellen dat het Damse kanalenlandschap één van de meest gaaf gebleven gebieden is. Dit werd zo vermeld in de Landschapsatlas van de Vlaamse Gemeenschap (2011).

Hierna dankte voorzitter Eric Huys de spreekster voor deze zeer interessante en uitvoerig geïllustreerde lezing. De voormiddag werd dan zoals gewoonlijk afgesloten met een drankje aangeboden door Museum Sincfala.

Marc De Meester
Foto's: Etienne Decaluwé

Praktische informatie

toegang-felix-timmermanstraat-37

Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Niet-leden betalen 3,50 euro, bezoek aan het museum inbegrepen.
Na de lezing bieden we je een drankje aan.

Plaats

Sincfala, Museum van de Zwinstreek
Pannenstraat 140, 8300 Knokke-Heist.
Tel. 050 530 730  Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 

Parkeergelegenheid

Op de speelplaats van de gemeentelijke basisschool Het Anker, bereikbaar via de Felix Timmermansstraat nummer 37 (klik op de foto voor Google streetview)