Stukken van vijzels uit de 13°-14° eeuw, gevonden bij graafwerken in Hoeke
Jan Tilleman
Vondstaanleiding en -omstandigheden
Op de hoeve "Ten Houcke Boven” in Hoeke wordt enerzijds gebruik gemaakt van boorputwater uit een watervoerende laag Panisiliaans zand op 52 m diepte, als drinkwater voor het vee, en anderzijds regenwater voor het huishouden. Algemeen voor het reinigen van de stallen en het machinepark komen beide bronnen in aanmerking. De bestaande regenput van 4000 liter inhoud was echter te klein om een droge periode van vier weken te overbruggen. Daarom besloten we in 1997 om de opslagcapaciteit met 20000 l. te vergroten. Hiertoe werden twee betonnen citerne’s van elk 10000 liter bij geplaatst. Dit blijkt op vandaag een goede beleidsvoering want de overheid wil steeds meer en meer de diepere watervoerende lagen beschermen door het onttrekken van dat water te beperken. Men heeft hier afdoende controle op daar het bij wet verplicht is om debietmeters op de pompinstallatie te plaatsen.
Bij het delven van de putten tot op 2,5 meter diepte, om de nieuwe kelders te plaatsen, stootte de graafmachine op een muur van horizontaal liggende planken. Daar het graafwerk aan de voet van de oude Evendijk, (Fig. 1) nu Krinkeldijk genoemd, plaats vond, kan aangenomen worden dat deze ondergrondse constructie een dijkbeschoeiing is. Deze bescherming moest het afkalven van de dijk door het water in het Zwin verhinderen. De grond op die plaats bleek volledig vergraven te zijn en bevatte naast baksteenresten tevens wat archeologisch materiaal dat deels gerecupereerd kon worden. Een groot gedeelte van de uitgedolven aarde werd terug geplaatst op en rond de nieuwe putten. Op een van de verbonden citerne’s is dan een koker gemetst met gerecupereerde 18° eeuwse platte moefen, afkomstig van verbouwing in het huis van mijn grootvader in Westkapelle dorp. (Fig. 2) In de oudere gebouwen op "Ten Houcke Boven” vinden we trouwens hetzelfde type bakstenen terug. Met name in het ovenkot en in een stuk muur van de oude koestal. Een dicht gemetseld luchtgat in deze laatste muur doet vermoeden dat dit ooit een schuurtje was. [1]
(Fig.1) Situatieschets van de hoeve “Ten Houcke Boven” met de geplaatste regenwaterputten waar de vijzelfragmenten gevonden werden.
(Fig.2) De gemetste “keel” boven een van de twee met elkaar verbonden regenwaterputten. Baksteenformaat: 9,5 x 4,5 x 2,2 duim of 24,5 x 11,5 x 5,5 cm.
De gevonden stukken van vijzels. Fig. 3,4,5.
In de uit gegraven aarde sprongen een aantal stukken bewerkte kalksteen in het oog. Het betrof gedeelten van twee verschillende vijzels of ook mortieren genoemd.
Een vijzel is een soort kom met wijde bovenrand waarin vaste stoffen, zoals kruiden tot poeder gestampt worden.
Groot gedeelte van een voetstuk met basis van de kom. (Fig. 3)
De vijzel had zeer kunstig afgewerkte bovenhoeken met minstens in een hoek een uitstroomgeul of tuit.(Fig.4 en 5)
Nog ander gerecupereerd vondstmateriaal.
Daar een diep gegraven kuil voor het plaatsen van citerne’s zeer onstabiel is, moet snel gewerkt worden. Het was dan ook niet mogelijk om uitvoerig archeologisch materiaal in te zamelen. De weinige stukken die toch gerecupereerd werden, zijn mede geïnventariseerd.
Hier volgt een overzicht:
A. Lokaal vervaardigd reducerend gebakken grijs aardewerk. Dit is in een zuurstofarm milieu gebakken.
Naast een 12-tal losse wandscherven kon een stuk bestaande uit 3 scherven met golvende versiering en smalle ribbels opwaarts naar de hals toe, samengesteld worden. (Fig. 6)
Een gelijkaardige schouderversiering met ingekraste gegolfde lijnen werd ook waar genomen op een fragment van een grijze pot uit een pottenbakkersoven in Aardenburg waarvan een datering in het derde kwart van de 14° eeuw voorop gesteld werd.[2]
Oor van een schenkkan met ribbelrand uit de 14° eeuw. (Fig. 7)
B. Importkeramiek
Fig. 8, 1en 2: Randfragmenten van drinkbekers in Langerweghe steengoed. Zowel buiten- als binnenzijde geglazuurd met typisch rood- bruine ijzerhoudend glazuur.
Fig. 8, 3: Voet van een kannetje in steengoed bedekt met zoutglazuur.
Fig. 8, 4: Oor van een drinkbeker in Langerweghe steengoed, geglazuurd met ijzerengobe (glazuur op basis van ijzeroxide). Deze tonvormige bekers met twee tegenover elkaar staande verticale oortjes halverwege op de buik, waren in gebruik vanaf de tweede helft van de 14° eeuw tot ver in de 15° eeuw.3 Kenmerkend bij deze bekers is de horizontale band gevormd door twee uitstulpende evenwijdige lijnen die de beide oren verbinden. |
C. Schoenleer
Er werden eveneens twee stukken leer van schoeisel ingezameld. (Fig. 9) Een stuk is nagenoeg een volledige zool, nog voorzien van de naainaad met uiterst smalle reepjes leer als verbindingsmateriaal. [3]
Fig 9.De artefacten in leer die wonderwel goed bewaard gebleven zijn omwille van het zuurstofarm milieu in de kleibodem.
De gezamenlijke vondsten kunnen gesitueerd worden in de tweede helft van de 14° eeuw tot in de tweede helft van de 15° eeuw. Rekening houdend met de Elisabethvloed van 1404, waarvan bekend is dat er in Hoeke een zekere noodsituatie ontstaan was, kunnen we aannemen dat in de loop van de eerste helft van de 15° eeuw, dijkversteviging uitgevoerd werd. Omwille van de intense bevolking hier op het havengedeelte van "Houcke”, ligt het ook voor de hand dat afvalmateriaal in de toen verplaatste grond aanwezig was. Dit fenomeen stellen we hier trouwens intens vast bij werkzaamheden in de bodem.
Nabeschouwinq
Fragmenten van vijzels uit de 13°-15° eeuw komen op en rond de oude havensite van Hoeke frequent voor, hoofdzakelijk in aangesneden afvalkuilen maar ook samen met steenpuin en natuurkeien, toegepast als verharding in de oude bestrating zoals de "Hoogstraete”. Hieruit kunnen we een aanzienlijk gebruik van mortieren tijdens de late middeleeuwen afleiden. De meeste werden gehouwen uit kalksteen uit de omgeving van Caen in het Franse Normandie.[4] In mindere mate bestaan ze ook uit een harder vulkanisch gesteente met licht groene kleur.[5] Deze laatste zijn uiterst geschikt om granen manueel te vermalen met behulp van een wrijfsteen zoals er hier in Hoeke ook al een exemplaar aangetroffen werd in een 19 meter lange afvalkuil. De stampers voor het fijn maken waren doorgaans gemaakt uit harde, taaie houtsoorten en worden vrijwel nooit terug gevonden omdat ze vergaan zijn.
Het gebruik van vijzels gaat zeer ver terug in de tijd. Namelijk het jongste steentijdperk waarin landbouw en visserij algemeen werden. Uit archeologische vondsten in het Noord-Nederlandse Drenthe blijkt dat de mens uit het Neolithicum (4000-2000 v.C.) al gebruik maakte van een "napjessteen” met stampersteen (een ronde rivierkei).[6] De napjessteen is een ondiep uitgeholde natuursteen Zijn naam verwijst naar een drinknap die eerder schaalvormig is i.p.v. komvormig. Naast deze mortier werden in Drenthe ook andere bewoningssporen zoals vuurstenen bijlen en pijlpunten opgegraven. Uit deze vondst mogen we afleiden dat de vijzel effectief tot de vroegst in gebruik zijnde voorwerpen van de mensheid behoort.
In de Middeleeuwen maakte de vijzel algemeen deel uit van de keukenattributen. (Fig.10)
Hedendaags vinden we de vijzel nog steeds toegepast in labo’s en bij de apotheker. Ze zijn nu meestal vervaardigd uit glas, porselein of brons.
Fig. 10. Het gebruik van een vijzel in een laat-middeleeuwse keuken waar vis bereid wordt.
Beoordelinq van onze viizelfraqmenten door een beeldhouwer
Ter gelegenheid van de aanmaak van een nieuw Sint Jacobs beeld voor de kerk van Hoeke in 2004 vroeg ik aan beeldhouwer Luc Rossen uit Essen of het mogelijk zou zijn om aan de hand van de in Hoeke gevonden stukken van vijzels, een nieuw exemplaar te kappen. Zijn antwoord was positief met als resultaat een nieuwe handgemaakte vijzel in ons bezit.
Om aan de slag te kunnen heeft Luc eerst een grondige studie van de voorhanden zijnde stukken gemaakt.
Zijn bevindingen:
Het origineel werd vanuit een ruwe steen gemaakt zonder de technische middelen van deze tijd. Ook is het zo dat, als je jezelf even kunt verplaatsen in de tijdsgeest van toen, een vakman meestal zijn eigen materialen vervaardigde naar persoonlijke wens. Dit wil zeggen dat een schoenmaker niet alleen schoenen kon maken, maar zijn kunde omvatte ook het creëren van de mallen of zijn naaigerei. Waar ik hiermee naar toe wil is dat dit object waarschijnlijk gemaakt is door iemand uit een andere stiel dan het steenhouwersambacht.
Hoe ik hierop kom ? Als je een doorsnede tekening of een plan zou maken van de basis van het object, zou je kunnen zien dat bijvoorbeeld de hoeken niet haaks waren gemaakt en niet lijnrecht tegenover elkaar stonden(diagonaal gezien). Een ambachtsman uit deze periode mocht al dan niet de middelen van vandaag hebben gehad om zijn ruwe steen tot vooreerst een achthoekige basis te vormen en naderhand over te gaan in enerzijds onderaan de conische vierkant en anderzijds een uitgeholde convexe vorm; maar deze persoon had wel de vakkennis om op welke manier dan ook het vierkant, de punten bovenaan en de bolvorm tot perfectie te herleiden. Hetgeen ik hier zeg is maar een hypothese van mijnentwege maar ik denk dat dit voorwerp gemaakt is, ofwel door een leerjongen - steenhouwer, ofwel door degene die het uiteindelijk ging gebruiken. Op zich maakt dit het geheel zeker niet minder interessant of waardevol, integendeel! Dit getuigt van met welke zeer beperkte middelen, er toch dingen konden gemaakt worden.
Ook heb ik wat spooronderzoek verricht om na te gaan welk soort beitels werden gebruikt en volgens mij moet het een soort van hakhamer geweest zijn die op zijn uiteinde wigvormig was. Dus geen hamer en beitel apart. Dit resulteert zich in de driehoekige slag. Op het vlakke gedeelte onderaan de komvorm is dit duidelijk te zien. Anderzijds is er ook gebruik gemaakt van een soort van scherpere platte beitel, al dan niet in combinatie met een hamer. De beitel van zowat 50 mm breed werd op verschillende manieren gebruikt (horizontaal, verticaal, diagonaal, scherp- en stomp aanstekend) zodat er een diversiteit in de afwerking ontstond. De hardheid van de steen zal wellicht toegelaten hebben om zonder te zware hamers of slagstenen deze te bewerken. Vandaar de frijnslagen op de ornamentatie op de hoeken en aan de buitenkant van de kom. U moet ook weten dat er in die tijd geen gebruik gemaakt werd van slagsporen voor ornamentatie van een object. Dwz. een spoor van een beitel was een noodzakelijk kwaad en werd enkel gerechtvaardigd door de strakheid ervan. Natuurlijk werd er ook geschuurd tot een vorm glad genoeg was, maar deze behandeling van het oppervlak was te arbeidsintensief om over een geheel gebruiksvoorwerp toe te passen. Dit object werd in aller eerste instantie nooit gemaakt voor zijn schoonheid, maar wel voor zijn functionaliteit.
Tot zover het relaas van beeldhouwer Luc Rossen uit Essen.
Een nieuwe unieke viizel
Om de nieuwe vijzel te maken is Luc op zoek gegaan naar een stuk steen bij wat we noemen een arduinkapper. Zijn oog is daar gevallen op een blok “Massanghis R. Claire”. Deze steensoort bestaande uit kleine fosieltjes gekit in kalk- en kwartsietkristallen, heeft een prachtige witgele kleur zoals het origineel. Het tamelijk harde gesteente wordt ontgonnen in Massanghis, een plaatsje in Bourgondië. (Streek van de Yonne, een zijrivier van de Seine.)
Bij het kappen van de nieuwe vijzel werd gebruik gemaakt van een platte, niet zeer scherpe beitel, met raakvlak van ongeveer 50 mm. De basisvorm werd verticaal gefrijnd met de “Wandel” methode. Hierbij wordt er altijd een van de twee hoeken van de beitelrand op het object gehouden tijdens de slag, terwijl de ene en dan de andere kant wordt voorwaarts bewogen. Op die manier ontstaat een spoor van kleine driehoekige inslagen. De ornamentele handgreepvlakken werden vlak gemaakt, terwijl de ornamentele vlakken aan de uitgietvorm concaaf zijn aangezet om lekvrij te kunnen uitgieten.
Ook het vermelden waard volgens Luc: Vroeger werd dit soort voorwerp gemaakt met een minimum aan eventueel zelfgemaakte werktuigen. Zodoende kan worden beschouwd dat de weliswaar versierende slagsporen, niet alleen een manier waren om een object op een mooie manier af te werken, maar uiteindelijk een noodzaak waren omdat er geen andere manieren voor handen waren om dit soort object te kunnen vervaardigen. Het verschil met vandaag ligt erin dat men nu een object eerst gaat maken (zagen) om daarna pas af te werken met verschillende gereedschappen.
Het resultaat van het ambachtelijk werk van Luc staat nu te pronk in onze woonkamer.(Zie foto)
Bibliografie
- www.kijkeensomlaag.nl/Neolithicum - www.verdronkenzeeland.nl
- Archeologisch Inventaris Vlaanderen; Band II B. Hillewaert, Oostkerke bij Brugge.
- Opgravingen te Aardenburg (Prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen I) Overdruk uit berichten R.O.B. 12-13, 1962-1963.
- Rond de Poldertorens 18° jaargang Nr. 4 en 53° jg. Nr. 1
Voetnoten
Zie "100 jaar familie Tilleman op Ten Houcke Boven” in Rond de Poldertorens 53° jaargang1
[2] Opgravingen te Aardenburg door J. A. Trimpe Burger 1962-63.
[3] E. Cools ; Middeleeuws aardewerk uit Oostkerke, in R.d.P. jg.18 nr. 4
www.verdronkenzeeland.nl Nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland.
Randfragmenten van dergelijke vijzels zijn reeds in 1987 gevonden op "Ten Houcke Boven”.