Frère Etienne en de bevrijding van Sluis
Koen Rotsaert
De Tweede Wereldoorlog begon met de Duitse aanval op Polen in September 1939. Op 12 mei 1940 was Nederland aan de beurt. Na amper vijf dagen van verzet, werd er de capitulatie door de Duitsers met grote kracht afgedwongen. Vier jaar bezetting volgde. Alhoewel Nederland had gehoopt zijn traditionele neutraliteitspolitiek te kunnen handhaven, hing de oorlogsdreiging al vanaf september 1939 in de lucht, figuurlijk en ook letterlijk. Het Nederlandse luchtruim werd haast dagelijks geschonden door beide oorlogvoerende partijen. Daarnaast deden er zich een aantal ernstige grensincidenten voor, zodat overheid en publieke opinie niet meer twijfelden aan een op komst zijnde Duitse aanval. Het Nederlandse leger was trouwens sinds augustus 1939 gemobiliseerd. Kortom, er heerste een nerveuze stemming onder de Nederlandse bevolking, al meer dan een half jaar voor de Duitse overrompeling.
Wie zich bijzonder ongerust maakten, waren de vreemdelingen die in Nederland verbleven. Onder hen een groot aantal Franse geestelijken die wegens de kerkvervolging onder de antiklerikale regeringen van Waldeck- Rousseau en Combes hun land waren ontvlucht. Een decreet van 1904 voorzag er de geleidelijke sluiting van alle scholen waar religieuzen les gaven. Van toen af begon een ware exodus van Franse onderwijscongregaties, vaak gevolgd door hun pensionairs. Hun voorkeur ging uit naar het katholieke België. Alleen al in het bisdom Brugge openden niet minder dan 107 Franse kloostergemeenschappen een “vluchthuis”. Ze waren overwegend afkomstig uit de noordelijke departementen.[1]
Toen de Brugse bisschop Gustave Waffelaert (1895-1929) ophield met het verlenen van toelatingen aan Franse kloosterlingen om zich in zijn bisdom te vestigen, poogden sommigen om een schuiloord te vinden in het aangrenzende Zeeland.[2] Dat was o.m. het geval met het “Pensionnat Saint Joseph” van de broeders van de christelijke scholen uit de Franse stad Saint Omer.[3] Met de goedkeuring van bisschop Petrus Leijten (1885-1914) van Breda, kochten zij een terrein van 5,5 ha langs de weg tussen Sluis en Breskens en lieten er een ruim school- en kloostergebouw optrekken. Blijkbaar geloofden die broeders niet meer in een terugkeer naar hun vaderland. De eerste steen van die Nederlandse stichting werd gelegd in november 1907 en al in oktober 1908 werd gestart met het eerste schooljaar. Er waren 325 Franse leerlingen ingeschreven, allen kostgangers. Dat aantal liep op tot 500 in 1912. De school had een middelbare afdeling, een voorbereidende afdeling en er werden ook beroepsleergangen ingericht. De leraars en opvoeders waren Franse broeders, aangevuld met een paar leken die eveneens uit Frankrijk waren overgekomen. Het dienstpersoneel werd echter gerekruteerd uit de lokale bevolking en bestond uit een dertigtal mannen.
Het "Pensionnat Saint Joseph” te Sluis was een voor zijn tijd moderne instelling wat betrof inrichting en uitrusting, maar ook op pedagogisch vlak was het een vooruitstrevende instelling. Na amper zes voorspoedige schooljaren, brak de Eerste Wereldoorlog uit. Alhoewel het toen neutrale Nederland van het oorlogsgeweld gespaard bleef, beleefde de kostschool een hachelijke tijd: de jonge broeders lieten zich inlijven in het Franse leger, pensionaires uit de Franse bezette gebieden konden niet meer naar huis, ravitaillerings- problemen... Maar tijdens het interbellum herleefde de kostschool en bereikte in korte tijd opnieuw het elan van de beginperiode. Helaas, in 1939 werd het opnieuw oorlog. Het schooljaar 1939-1940 was al voorbereid, maar ging niet door. De herinnering aan de narigheid tijdens de oorlog 1914-1918, inspireerde de leiding van de congregatie tot dat besluit. De Franse leerlingen die al waren opgedaagd, werden weer naar huis gestuurd. Het pensionaat werd gesloten. Ook de broeders vertrokken naar Frankrijk. Drie onder hen bleven echter in Sluis om er te waken over de gebouwen en de inboedel: frere Andre (Victor Demol), frere Jean (Jean Pays) en frere Etienne (Andre Elleboudt). Die laatste was een Belg die de Nederlandse taal machtig was en die aldus probleemloos de contacten met de Nederlandse instanties kon onderhouden. De personeelschef Piet van Neste, inwoner van Sluis, werd aan het trio toegevoegd.
Andre Elleboudt, met kloosternaam frere Etienne-Maurice, werd geboren op 10 februari 1901 te Oostende als zoon van Alphonse en Louise Moelaert. Alphonse Elleboudt was uitgever van de Oostende krant "De Zeewacht”. Hij stuurde zijn zoon Andre naar Engeland om daar middelbaar onderwijs te volgen en om aldus de Engelse taal perfect te beheersen. De Engelse aanwezigheid in Oostende was toen zeer groot en de kennis van die taal bood heel wat perspectieven. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog probeerde zoon Andre zo spoedig mogelijk naar België terug te keren, maar hij geraakte niet verder dan het Nederlandse Vlissingen.
Andre Elleboudt (frere Etienne) 1901-1984.
De grens tussen het neutraal gebleven Nederland en het oorlogvoerende België, werd door de Duitsers hermetisch afgesloten. Door tussenkomst van vrienden kon Andre Elleboudt zijn middelbare studies afmaken in het pensionaat "Saint Joseph” van de broeders van de christelijke scholen in Sluis, maar nu in het Frans.
Na afloop drukte hij de wens uit om zelf broeder te worden. Hij trad in het noviciaat van de congregatie in Frankrijk en kreeg daar ook een lerarenopleiding. Na zijn professie kwam hij als frere Etienne-Maurice naar Sluis terug en werd er titularis van de retorica. Zijn terugkeer naar het Franse pensionaat in Nederland had uiteraard te maken met zijn kennis van de Nederlandse taal. Dat hij onmiddellijk lesgever werd in de hoogste klas, laat vermoeden dat zijn oversten zijn eruditie en zijn pedagogisch talent hoog inschatten. Daarnaast gaf frere Etienne blijk van een grote menslievendheid. Getuige daarvan is o.m. zijn moedig optreden tijdens de bezetting en de bevrijding van Sluis.[4]
Het “Pensionnat Saint Joseph" te Sluis (1908-1940)
Na het vertrek van zijn bewoners naar Frankrijk, bleef het "Pensionnat Saint Joseph” niet lang leeg staan. Op aandringen van de burgerlijke overheid en met goedkeuren van de toezichthoudende broeders, werden er eerst een aantal uit Duitsland gevluchte Joodse families in ondergebracht, voorleer zij richting Frankrijk vertrokken. Na hen kwamen terugtrekkende Belgische soldaten er voor korte tijd hun kamp opslaan. Zij werden gevolgd door Nederlandse militairen. Toen ook Zeeland volledig door de Duitsers bezet was, werd de kostschool een rust- en doorvoerplaats voor hun troepen. De herhaalde militaire bezettingen lieten hun sporen na. Vernieling - al dan niet opzettelijk - van interieur en inboedel, takelde het riante gebouw geleidelijk af. De drie achtergebleven broeders bewoonden de "ziekenboeg”, een apart gebouwtje in de tuin van de school. Maar in augustus 1940 kregen zij het bevel van de bezetter om ook deze locatie te verlaten. Zij vonden een toevlucht bij de zusters van Spermalie uit Brugge, die in Sint-Anna-ter-Muiden een tehuis voor gehandicapte kinderen openhielden, onder de naam "Heilig Hart ter rust”. Kort daarop werd ook deze instelling door de Duitsers opgeëist. Zij richtten er een legerhospitaal in. Frere Andre en frere Jean, beiden Franse onderdanen, kregen van de bezettende macht een verplichte verblijfplaats toegewezen in het plaatsje Baarle-Nasssau in het zuidoosten van Nederland. Alleen frere Etienne die ook wat Duits sprak, mocht in Sluis blijven, als "verantwoordelijke” voor het pensionaat. Toen de winter van 1940 voor de deur stond, eiste de bezetter van hem dat hij de centrale verwarming in de oude schoollokalen zou opstarten.
Daar dit niet lukte, mochten de verbannen broeders uit Baarle-Nassau terugkomen. Die waren immers meer vertrouwd met de technische uitrusting van het gebouwencomplex. Hoe dan ook, het trio bleef tot het einde van de oorlog in Sluis, maar leefde er niet meer in een religieuze communauteit. De drie broeders vonden elk afzonderlijk onderdak bij bevriende families in het grensstadje. Frere Etienne trok in bij burgemeester René Aernoudts, met wie hij steeds nauwe contacten had onderhouden, als enige Nederlandssprekende broeder, door zijn overste belast met de "affaires civiles” van de Franse instelling. Samen met zijn twee confraters zette hij zich in die benarde tijd ten volle in voor het welzijn van de lokale bevolking. Zij waren betrokken bij de meest verschillende vormen van solidariteit. Met hun zwarte toog en witte bef, vielen ze op bij elke tussenkomst en ze zijn daardoor legendarische figuren geworden. Vooral tijdens de bevrijdingsperiode werden zij geprezen voor hun vaak heldhaftig optreden. Gedurende de laatste bevrijdingsdagen, toen Sluis onophoudelijk gebombardeerd werd, schuilden de broeders, samen met vele anderen, in de bunkers van de Duitse strafgevangenis. Dat versterkte bouwsel was opgetrokken tegenaan de stadswallen op 500 meter van "Saint Joseph”.
De bevrijding van Nederland begon vooraan in oktober 1944.[5] Bijzonder hevig was de strijd aan de monding van de Schelde in Zeeland. Na de bevrijding van Antwerpen trachtten de Duitsers de toegang tot de Schelde voor de geallieerden te blokkeren. Zo kon immers de aanvoer van manschappen en materieel naar de Belgische havenstad verhinderd worden. Maar de doortocht van de bevrijdingstroepen vanuit België naar de Scheldemonding was onmogelijk geworden, omdat de Duitsers het hele gebied tussen Knokke en Sint-Anna-ter-Muiden onder water gezet hadden. De reactie van de geallieerden was ongemeen heftig. De Canadese luchtmacht bombardeerde ongenadig de Duitse stellingen nabij de ingang van de Schelde. Het eiland Walcheren en het vasteland van Zeeland werden dagenlang bestookt met bommen en granaten. Het stadje Sluis werd in een puinhoop herschapen. Ook het Franse pensionaat "Saint Joseph”, dat weliswaar buiten de stad gelegen was, liep ernstige schade op. De nabijheid van de molen "De Brake” die door de vijand als observatiepunt gebruikt werd en die aldus een doelwit was voor de Canadese luchtmacht, was daar de oorzaak van.
Het oorlogsgeweld dat de bevrijding van Sluis voorafging duurde 27 dagen. Frere Etienne pende achteraf zijn herinneringen aan deze bewogen periode neer in een schriftje, onder de titel "27 emotievolle dagen”. Het werd een gedetailleerd verslag van de dagelijkse gebeurtenissen in het belaagde Sluis. Hieronder volgt zijn relaas over wat zich voordeed op 11 oktober, een van de meest memorabele dagen tijdens de bevrijdingsstrijd. Taal en stijl van de auteur werden gerespecteerd.[6]
Vanaf de vroege morgen was het gerucht in omloop, dat de BBC de bewoners zou hebben gewaarschuwd om thuis te blijven omdat ze de stad zouden mitrailleren. Wat er ook van zij, men hield zich voor gewaarschuwd en ieder bleef in de buurt van zijn kelder. De pret begon om half acht. Nauwelijks waren we klaar met het ontbijt, of er kwamen verschillende stortbuien van granaten. Frere Andre ging vlug in de kelder bij de Van Damme. Frere Jean vluchtte bij Ohms binnen en ik verdween in de schuilplaats van de familie Aernoudts. Toen het klaar was met de granaten kwamen de vliegtuigen aan de beurt. Van dit ogenblik af en zonder onderbreking hielden de vreselijke vogels niet op met mitrailleren en bommen gooien. Ze hadden het trouwens gemakkelijk, aangezien er in Sluis geen luchtafweer was. De typhoons deden hun aanvallen in eskadrilles van vier, terwijl ze rakelings over de huizen vlogen met hels lawaai en in het voorbijgaan alles mitrailleerden.
Elk ogenblik schudde de kelder hevig en als de bom in de onmiddellijke nabijheid gevallen was, werden door de luchtdruk de deuren opengerukt en onze lichten gedoofd. In de kelder werd dan telkens een stofwolk van kalk veroorzaakt. We hadden daartegen wel een voorzorgsmaatregel genomen door ons te voorzien van een in water gedrenkte zakdoek die we voor de mond hielden, om de lucht te zuiveren. Een van de eerste aanvallen vernielde het huis van Mr. Tanghe, heel dicht bij, tegelijk met dat van juffrouw Aernoudts en dat van bakker Ohms, waar frere Jean zat. Gelukkig was juffrouw Aernoudts niet in haar huis en had de kelder van Ohms weerstand geboden, maar bij Tanghe stortte een gedeelte van de schuilplaats in, wat het leven kostte aan Lena Tanghe, aan de vrouw van J. van den Bussche en aan Marie van de Bussche. De drie lijken konden pas de volgende dag van onder het puin worden gehaald.
Tijdens de kalme periode die volgde hadden we gesproken met het gezin van J. Claerhout, bij wie o.a. juffrouw Aernoudts en juffrouw Dierickx in de kelder een schuilplaats hadden gevonden. Plotseling kwam een eskadrille opdagen. Nauwelijks waren we weer in onze kelder, of we werden vlakbij een hevige ontploffing gewaar. We gingen kijken. Wat een schouwspel! Het huis waar we net voor hadden staan praten, lag daar totaal in puin. Vlug liepen we naar het keldergat om te zien wat er van de bewoners geworden was. Arthur Claerhout was ons voorgegaan en Goddank zijn geroep werd van binnenuit beantwoord. De bewoners waren door elkaar gegooid, maar leefden. Arthur reikte hen natte doeken aan. Intussen snelden ook de buren toe en, de een met een houweel de andere met een koevoet, begonnen zij direct de rooster van het keldergat los te kappen. Verschillende keren werd ons werk onderbroken door het opnieuw verschijnen van vliegtuigen, maar weldra hadden we het geluk de ingeslotenen een voor een te verlossen. Niet allen helaas, want we konden de schoenmaker Henri Matthijs, die gekneld zat tussen een hoop stenen onder de trap, niet bevrijden en hij bezweek spoedig. Zijn stoffelijk overschot werd na lang werken pas de volgende dag uitgegraven.
Heel de dag leefden we in angst. Wat een Rozenhoedjes hebben we in onze kelder gebeden! We baden met luider stemme, wat minstens het resultaat had, dat het leven verdoofd en bijgevolg onze angst verminderd werd. Maar de toestand was steeds spannender en werkelijk wachtte ons elk ogenblik de dood. Het verdient opgemerkt te worden, dat onze kelder propvol was, sedert wij er een deel van de mensen die we uit het huis van Claerhout hadden gered, in veiligheid gebracht hadden. Juffrouw Dierickx, die klaagde over hevige pijn in de hals en niet in de kelder had kunnen gaan, hadden we in de voorkamer gelegd. Hier dient melding te worden gemaakt van de bewonderingswaardige toewijding van juffrouw Aernoudts die, zonder acht te slaan op de granaatscherven die overal rondvlogen, weigerde haar trouwe vriendin in de steek te laten en voortdurend bij haar bleef.
Stadsplan van Sluis tijdens de Tweede Wereldoorlog
In de loop van de dag was frere Andre in de kelder van Piet van Neste gevlucht die veiliger was en niet zo vol. Wat frere Jean betreft, hij bleef bij Ohms, wiens kelder intact was gebleven.
Tegen een uur hoorde ik zeggen dat er brand was in het huis van Sophie Bogaard en dat die zich dreigde uit te breiden tot het huis van Descatoire. Welnu daar hield frere Jean verblijf sedert wij uit het weeshuis waren gezet. Ik liep dus naar Ohms om frere Jean te waarschuwen dat het tijd was om vlug naar de Kaai te lopen, als hij nog iets van zijn persoonlijke zaken wilde redden. Hij ging er inderdaad op uit en we dachten niet meer aan hem. Maar een half uur later, juist toen een vliegtuig zijn lading vlak boven ons uitstortte, hoorden we iemand naar de kelder toestormen. Vervolgens zagen we frere Jean letterlijk te midden van ons neervallen, niet in staat een woord te spreken. Vlug een slok vermouth om hem wat op te beuren. Eindelijk kon hij het verhaal doen van zijn tocht. Toen hij bij Descatoire aankwam, ging alles reeds in vlammen op. Er stond hem dus niets anders te doen dan terug te keren. Onderweg werd hij bijna getroffen door een bom, die op ongeveer 10 meter afstand van hem ontplofte. Hij had nauwelijks tijd gehad zich op de grond te werpen. Dwars door hopen puin lopend totdat hij buiten adem raakte, had hij daarna het huis van René bereikt, juist op het ogenblik dat er een vliegtuig mitraillerend over kwam. Mijn medebroeder was door het oog van een naald gekropen.
Tegen drie uur viel er heel dicht bij ons een bom. Toen ik naar boven ging om te kijken, zag ik dat de werkplaats van Du Fosse weer getroffen was. Ik ging terug naar beneden. Maar weldra bemerkten we een soort getik, dat veel leek op het geluid van een geweldige regenbui. Zou onze reservoir doorboord zijn? Het getik werd harder. Ik besloot terug te keren naar de begane grond en wat zag ik? Heel de werkplaats van Du Fosse stond in lichterlaaie. De toestand was ernstig voor ons, die er slechts 15 meter vandaan woonden.
Vlug liep ik naar de Van Damme’s die er niets van hadden gemerkt, om hen te zeggen dat alles bij hun buren stond te branden. Daar hun deur gesloten was moest ik door het raam springen. Wat ons betreft, ons besluit was aanstonds genomen: we moesten terstond vluchten. Personen die we bij Ko gered hadden werden naar J. Claerhout gebracht tegenover ons. Wat de familie Aernoudts, Le Mair, de Klerk en mijzelf betreft, we verzamelden koortsachtig de dekens en de koffers die we sedert lang voor een dergelijke gelegenheid hadden gereed gemaakt en vluchtten in alle haast naar buiten. De aanwezigheid van de kleine Herman, die maar twee jaar oud was en gedragen moest worden, vergemakkelijkte onze vlucht niet.
Goddank liet geen enkele bommenwerper zich zien zolang we nog in de stad waren, maar nauwelijks hadden we de buitenwijk “De Hoogte” bereikt, of het bombardement begon weer. Eenmaal buiten de stad voelden we ons eindelijk in veiligheid. Wat een onuitsprekelijke opluchting, toen we ons buiten het door de bommenwerpers bestookte gebied bevonden. We maakten een korte halte midden in een wei en voor de veiligheid zwaaiden we met witte doeken als er typhoons over kwamen. Maar was het verstandig zo vlug mogelijk verder te trekken, te meer daar we ook nog een schuilplaats voor de nacht moesten vinden? We namen de weg naar het kerkhof en liepen haastig langs het oostelijk bolwerk “De Wal” genaamd, een plaats die bijzonder aan de bombardementen was blootgesteld omdat de moffen er talrijke bunkers gebouwd hadden. En we hadden goed gedaan met ons te haasten, want een half uur later werd deze sector aan het geweldig bombardement onderworpen dat zoveel slachtoffers zou maken, waaronder onze pastoor. Ons groepje werd steeds groter door de talrijke medeburgers, die in dezelfde richting vluchtten als wij.
Toen we voorbij het kerkhof waren, gingen we in de richting van de boerderij van P. Maenhout en zochten er dekking tegen de dijk. Vlak boven ons passeerden niet minder dan 4 grote viermotorige bommenwerpers. Wat waren deze vliegtuigen van plan? We zullen het nooit te weten komen. Wat er ook van zij, ze deden ons geen kwaad. Weldra kwamen ze terug, maar niet zonder dat er een, acht grote bommen op de stad had laten vallen. Met schrik konden we die volgen in de lucht en dan in de stad horen ontploffen. Van toen af twijfelden we er niet meer aan: de Engelsen wilden Sluis vernielen. Nadat we de boterhammen en de melk verorberd hadden, die de familie Maenhout ons gegeven hadden, gingen we verder in de richting van Retranchement. We rekenden erop in die streek wel de een of andere graanschuur te vinden als schuilplaats. Juffr. Dierickx was nog niet helemaal hersteld van de schok, die ze in de kelder van Claerhout had opgelopen.
Op ongeveer 800 meter van de boerderij van Maenhout stopten we voor een kleine stal van Theo Aernoudts, een broer van burgemeester Rene, die groot genoeg was voor vier paarden. Zonder aarzelen braken we het slot open van het krot en troffen maatregelen om er de nacht door te brengen. We waren al met zijn elven, maar daar we een aantal vluchtelingen hadden uitgenodigd om deze schuilplaats met ons te delen, had ons groepje al gauw de 28 bereikt. Natuurlijk kwam dat niet goed uit voor degenen die zich graag languit leggen om te slapen.
De Kapellestraat in een puinhoop herschapen (1944)
Maar deze opeenhoping van menselijke wezens verzekerde ons echter van een kostbare bron van lichaamswarmte. En dat was niet te versmaden in de koude en regenachtige nacht van 11 op 12 oktober.
Rond de middag toen we Sluis verlaten hadden waren er nog maar op twee plaatsen branden uitgebroken en we konden toen nog geloven, dat de geweldige rookwolk, die we al vluchtend over de stad zagen, veroorzaakt was door het ontploffen van bommen. Maar bij het vallen van de schemering zagen we heel duidelijk de tragische werkelijkheid: heel de stad was slechts een grote vuurzee. Vanaf de dijk, waarachter onze stal verscholen lag, zagen we de duidelijke gloed, die over ons oude Sluis hing. We stonden daar als aan de grond genageld. Wat was het lot van de inwoners die we hadden achtergelaten? En wij, zouden wij onze eigendommen en wat ons persoonlijk toebehoorde, nog ooit terugvinden? Die vragen waren des te angstiger omdat veel vluchtelingen nauwelijks iets meer hadden kunnen redden dan de kleren die ze aan hadden. Maar weldra waren we door de kou en de regen verplicht onze uitkijkpost te verlaten en ieder zocht de stal weer op om er zich zo goed mogelijk te installeren, de ogen nog vol van het verschrikkelijke schouwspel waarvan we zo juist getuigen waren geweest.
Tijdens de dagen die volgden werden nog sporadisch luchtaanvallen uitgevoerd op het grensstadje Sluis. Telkens vielen er slachtoffers te betreuren. Het begraven van de lijken was vaak een hachelijke onderneming. Ook daarin speelden de broeders een belangrijke rol. Op 25 oktober deed er zich een bombardement voor waarbij 15 dodelijke slachtoffers vielen. Gemeente- arbeiders dolven een massagraf op het kerkhof. Frere Etienne, frere Andre en nog een paar vrijwilligers zorgden voor de begrafenis. De gekiste en ook de nog niet gekiste lijken werden op een paardenkar gestapeld en naar de begraafplaats gevoerd. Toen nog maar pas een dun laagje aarde over de kisten gestrooid was, begon een granaataanval in de onmiddellijke omgeving van het kerkhof. De broeders en hun metgezellen zagen geen andere uitweg dan zich in het open graf te werpen en liggend op de kisten het einde van de beschieting af te wachten...
Na de "27 emotievolle dagen” werd Sluis eindelijk bevrijd van de Duitse overheersing. Canadese troepen trokken door de verlaten straten met aan weerszijden metershoge puinhopen. Het "Pensionnat Saint Joseph” had grote schade opgelopen door de bombardementen, maar ook binnenin was de vernieling aanzienlijk. De broeders konden er vooralsnog niet hun intrek nemen. Eerst was het de beurt aan de Zeeuwen die met de vijand gecollaboreerd hadden en die er in afwachting van hun proces, opgesloten werden.
Maar ondertussen beraadden de Franse broeders zich over hun eventuele terugkomst naar Sluis. Er was immers geen dwingende reden meer om zich opnieuw in het buitenland te vestigen. De vervolging van het katholiek onderwijs door de Franse politieke overheid, was al lang opgehouden. Toch hadden de ouders zich in een bevraging voor meer dan 80% uitgesproken voor een terugkeer van de kostschool naar Sluis. Het bestuur van de broedercongregatie opteerde evenwel voor de inrichting van een nieuw pensionaat op Franse bodem, nl. in de stad Saint Omer, de bakermat van de instelling. De eerste leerlingen werden er aangenomen in 1946. De drie in Sluis overgebleven broeders waren ondertussen naar Frankrijk teruggeroepen. Frere Etienne werd door zijn oversten benoemd tot econoom van het heropgerichte pensionaat in Saint Omer. Later volgde een aanstelling in de broederschool van Rijsel. Hij overleed te Villeneuve d’arc op 20 januari 1984 op 83-jarige leeftijd.
Het gehavende gebouwencomplex in Sluis werd door de congregatie te koop gesteld. In afwachting werd de voormalige personeelschef Piet van Neste als bewaker aangeduid. In 1951 werd een makelaar uit Rotterdam de nieuwe eigenaar. Enkele bedrijven kwamen er zich vestigen, o.a. een meubelfabriek en een graanhandel. Eind de jaren tachtig werd met de sloop begonnen. Het vrijgekomen terrein werd verkaveld voor woningbouw. Alle sporen van de aanwezigheid van het gerenommeerde "Pensionnat Saint Joseph” te Sluis, werden aldus volledig uitgewist.
Voetnoten
[1] K. ROTSAERT, Franse kloosterlingen op de vlucht in West-Vlaanderen, in BIEKORF 100 (2000), p. 19-27 en ID., De zwarte invasie, in BIEKORF 101 (2001), p. 17-24.
[2] S.J.M. HULSBERGEN, Franse kloostergemeenschappen in Sluis, in ZEEUWS TIJDSCHRIFT 1982, p. 113-119 en K. ROTSAERT, Franse kloosterlingen via West- Vlaanderen naar Sluis, in HANDELINGEN VAN HET GENOOTSCHAP VOOR GESCHIEDENIS 142 (2005), p. 132-147.
[3] G. DOBBELAER, Het “Pensionnat Saint Joseph” te Sluis, in BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN WEST-ZEEUWS-VLAANDEREN 1999, p. 199-222; ID., Franse broeders van de christelijke scholen in Nederland (z.p.z.d.) en ID., Korte levensbeschrijvingen van Franse broeders van de christelijke scholen in Sluis (z.p.z.d.)
[4] J. MOREL, Contribution a la verite historique, Knokke-Heist 1987, p. 78-91.