Wij kregen een verhaal binnen op de redactie van Mevrouw Jacqueline Baele, die haar jeugd doorbracht in Heist. Deze Mevrouw woont in Brussel, maar herinnert zich nog levendig haar schooltijd, ook carnaval die voor het eerst uitging in Heist, maar vooral de oorlogsjaren. Met haar persoonlijke belevenissen wil ze herinneringen weer tot leven brengen. Onze vereniging staat paraat om een brug te slaan tussen verleden en heden!

Een dag aan zee

13 februari 2003

“Een paar dagen geleden telefoneerde mijn tante Angèle uit Wondelgem om te zeggen dat er grote werken aan de gang waren in haar appartementje in Heist-aan-zee. Uit haar toon begreep ik dat ze graag eens tot ginder wou gaan om het resultaat te zien.

De huisbaas had namelijk het grote raam in de woonkamer voor de helft laten verkleinen, en dat zou wel een heel ander zicht geven. Mijn tante en nonkel zijn 82 en 83 jaar oud en hebben 5 kinderen. Hun jongste zoon Hubert is 50 en mentaal gehandicapt. De week ervoor was tante met haar tweede zoon alle meubeltjes die voor het raam stonden, inclusief de planten en de knuffelhondjes van Hubert gaan verzetten zodat de werkmannen de vrije hand hadden. Het weer was mooi, dus moesten ze ervan profiteren.

Nu waren de werken af, en tante wilde samen met mij eens gaan “controleren.” Zo bedoelden wij het niet hoor, want wat de huisbaas beslist dat kun je als huurder toch niet weerleggen. Het schijnt dat het om een kwestie van “meer warmte” zou gaan, wat natuurlijk niet te versmaden is. Het werd een hele reis...

Ik ben hier in Brussel vertrokken om elf uur, en samen met tante en Hubert rond één uur aangezet richting zee. Om twee uur waren we in Heist. Veerle, de buurvrouw kwam tante verwelkomen, want het was de eerste keer sinds maanden dat tante ginder nog geweest was.

Zes maanden om precies te zijn, en al die tijd was haar man, nonkel Edgard zwaar ziek geweest. Ook tante zelf werd in die periode geopereerd aan galstenen. Het spreekt vanzelf dat hun kinderen en ikzelf héél ongerust geweest zijn over het verloop van hun tegenslagen.

Nu lijkt alles beter te gaan, nonkel kan weer eventjes kaart gaan spelen heb ik gehoord. Hij rijdt met zijn vélo want dat is gemakkelijker dan te voet, omdat hij last heeft van zijn ademhaling. Maar vorig jaar zag de toekomst er niet rooskleurig uit voor beide. Iedere keer dat er telefoon kwam van ginder dacht ik aan slecht nieuws. Maar dat is nu voorbij en laat ons hopen voor lange tijd.

Het raam met zicht op zee

2015 06 19 160025Het deed wel raar om dat raam te zien dat een heel stuk kleiner was! Het zicht op zee was gebleven, alleen zag men nu de grond van de dijk niet meer. De hondjes van Hubert zouden niet meer voor het venster kunnen zitten wat telkens een glimlach uitlokte van de wandelaars. Ook de kinderen bleven wel eens aan het venster staan tot vreugde van Hubert.

Toen we aan de draai van de straat kwamen die naar de zeedijk liep, zeiden tantetje en ik tezelfdertijd: “Dag zeetje!” We konden erom lachen, want het gebeurt wel vaker dat tante iets zegt dat ik net ging zeggen of omgekeerd. Telepathie?

Ongemerkt gingen mijn gedachten terug naar februari 1947. In die winter van ’46-’47 had België (en buurtlanden), het zwaar te verduren door overstromingen. Drie tot viermaal stonden grote gebieden onder water, en zelfs met kerst en nieuwjaar zaten veel mensen in grote miserie. Men kon niets anders doen dan wachten tot het waterpeil zakte.

Tegen de natuur kun je niet op en toch...

Heeft men niet teveel met “macadam” gewerkt in plaats van die goeie oude kasseien hun werk te laten doen door het water te laten insijpelen tussen iedere steen. Had men niet beter de riviertjes in hun originele ‘beddingskes’ gelaten in plaats van ze in ‘korsetjes’ te doen? De kronkelende ‘beddingskes’ hadden hun reden, ze hielden de rappe stroming tegen! Door al die rechte lijnen wordt de vloed niet meer tegengehouden en zo komt het dat de beken overlopen.

De mens wil de natuur dwingen om te lopen en te kruipen waar hij wil, maar de natuur zal zich nooit laten dwingen. Misschien heel even, om de mens de indruk te geven dat hij aan de winnende hand is. Vroeg of laat neemt de natuur toch zijn wraak, en dan is het niet mooi om de gevolgen ervan te zien. Het eindigt vaak in een “catastrofe”...

Zo was dat ook in de winter van 1946-1947. Het had heel hard gevroren, ook de zee was bevroren. Ik heb een foto waar Christiane Everaert, mijn beste vriendin, bovenop de zee zit. Onder die dikke korst ijs hoorde men de zee. De brokstukken ijs die op het strand lagen waren mensenhoog. Het was heel indrukwekkend, en zoiets gaat nooit uitje herinnering.

Carnaval

2015 06 19 160049Wij gingen deelnemen aan “carnaval” die voor de eerste keer (denk ik) zou uitgaan. Christiane en ik hadden toelating gekregen om mee te doen. Na de stoet zou de prijsuitreiking doorgaan in “Old Brussels”  Patisserie "Edelweis" geopend in 1946, na zware vernielingen ingevolge de brand in het Kursaal. Een groep bakkersgasten met onder meer Louis Dogimond en Raymond Ollivier

Wij zagen het helemaal zitten, en zouden onze kleren zelf maken.

Het was kort na de oorlog, en veel carnavalsfeesten hadden wij nog niet gezien, dus was onze eerste zorg: Hoe zullen wij ons verkleden? Wij besloten ons in een “kaartenspel” te vermommen en maakten een kleed in twee kleuren: rood en groen. Op de rode kant bevestigden we de zwarte kaarten en op de groene kant de rode kaarten. Ons hoofddeksel werd een soort kapje waar de hele haarbos onder stak, en we maakten een kroontje met de kaarten. Christiane had aan de voorkant de “ruiten koningin” en ik de “harten koningin”.

Wij droegen handschoenen en Christiane had een pak kaarten in de hand en vroeg aan de voorbijgangers om er één kaart uit te trekken. Dan begon ze hun toekomst te voorspellen tot groot plezier van ons publiek.

2015 06 19 160106

Ik mocht niets zeggen, want iedereen zou mij herkend hebben aan mijn Antwerps accent. Ik woonde daar bij mijn tante Clara die mij in haar gezin had opgenomen, nadat mijn moeder gestorven was in 1940. Ik was amper tien jaar oud. Christiane woonde op een boogscheut van mijn tantes huis en wij zaten in dezelfde klas. We zijn vriendinnen geworden en gebleven, maar het latere volwassen leven bracht verwijdering en scheiding teweeg. Christiane is vroeger gehuwd dan ik, en heeft vier of vijf kinderen gehad. Zij is nu al lang overleden...

Na onze schooltijd in Heist zijn we nog samen op het “pensionaat Imelda” geweest in Brussel, meer bepaald in Molenbeek. Dat pensionaat bestaat nog en mijn dochter is er ook op school geweest. Toen ik er binnenging na zovele jaren vond ik er de sfeer van vroeger niet meer terug. In Heist ging ik dikwijls bij Christiane slapen omdat de kinderen van tante Clara nog klein waren. Iedere keer dat tante Clara moest bevallen, want dat gebeurde nog thuis, moest ik bij Christiane gaan logeren. Dan stonden wij vroeg op om naar het kindje te gaan kijken. Ik geloof niet dat wij ooit één keer ruzie hebben gemaakt, wat niet het geval was met mijn andere vriendin Lea Ingels. Voor een niemendal werd Lea kwaad, en haar omgeving had dit vlug door.

2015 06 19 160121Toen Lea begreep dat men haar met opzet wilde boos maken, was het hek helemaal van de dam. Het duurde soms dagen voor ze weer sprak, maar we lieten haar doen, de bui trok altijd vanzelf over. Om op “carnaval” terug te keren, wij hebben toen de tweede prijs gehaald, maar ik weet niet meer wat we gewonnen hebben.

De eerste prijs werd toegekend aan de dochter van de Heer Maes die een hotel had in Duinbergen “l’ Hotel Maes”. Het meisje verdiende die eerste prijs want haar verschijning was heel speciaal. Zij droeg een rokje in de vorm van het bovenste deel van een paardenmolen. Het was versierd met lintjes in alle kleuren, en aan het uiteinde van die lintjes hing er een paardje. Op haar schouders droeg ze struisvogelpluimen, en haar hoedje was een kopie van het rokje maar veel kleiner natuurlijk, en afgewerkt met een pluim. De stof was van zacht wit satijn. Het was prachtig!

Die bewuste dag is carnaval helaas uitgesteld, want toen we wakker werden had de zee besloten uit de bol te gaan. Het was hoogtij en de wind was het noorden kwijt. Het was echt zwaar weer. Wilde je buiten gaan dan moest je je vasthouden aan al wat vast zat en dan nog... Een koord rond de lende was veiliger geweest. Wij woonden in de patisserie Edelweiss op het Heldenplein, later gekocht en overgenomen door de familie De Groote-Pyckavet. Ons huis stond dus op een hoek niet zo ver van de dijk die net op die plaats een kromming maakte, waardoor de zee sneller tegen dat deel neersloeg dan elders.

Vlak vóór ons was er een grote ruimte, want op die plaats had het casino gestaan die de Duitsers hadden doen springen op het eind van de maand augustus in 1944. Dus één maand voordat we geëvacueerd zijn naar Knokke op 26 september 1944. Daar ondervond de zee dus geen hinder, maar het schuim van de baren bleef hangen tot aan de vensters van de tweede verdieping.

Het was alsof wij zelf op zee zaten, de golven sloegen huizenhoog tegen de dijk en het water begon zijn weg te zoeken tussen de huizen, en over de spoorweg die voor een groot deel wegspoelde. Het water kwam uiteindelijk terecht in de kelders van de viswinkels die achter die spoorlijn gevestigd waren. Het was alsof de zee terug kwam halen wat ze uit haar schoot hadden weggenomen. De dijk was op verschillende plaatsen compleet uiteengereten, de stenen lagen overal verspreid, en de fundamenten van sommige villa’s en hotels lagen bloot.

Wij waren blij dat onze kelders in een zijstraat uitgaven en zodoende aan die kolkende zee ontsnapte. Het zou vreselijk geweest zijn indien het water bij ons was binnengelopen, want beneden stonden de ovens om te bakken. Wij baatten zoals voornoemd een patisserie en bakkerij uit. Achter de villa’s was er grote schade aan de spoorwegen, en het treinverkeer lag stil. De zee had zo’n immens geweld ontketend dat de eerste rij duinen in het Zoute, die er nodig zijn om het Zwin te beschermen, volledig waren weggespoeld.

In 1953 is dat nog eens gebeurd. Onnodig te zeggen dat “carnaval” toen letterlijk in het “water” is gevallen en pas een week later of meer, heeft plaatsgehad.

Oorlog

Toen ik bij tante Angèle door het venster naar buiten keek, zag ik de brede strook zand met planten erop die bijzondere vogelsoorten aantrekken, en ik dacht aan de tijd dat het ooit anders was. Zo’n zestig jaar terug. Toen kwam de zee tot tegen de dijk bij hoogtij. Bij stormweer spoelde ze regelmatig over de dijk. De mensen uit de villa’s konden direct uit hun huis gaan zwemmen, en de toeristen konden naar het strand gaan ietwat verderop naar Duinbergen. Heist had heel mooie duinen en er waren er zelfs op het strand.

De toeristen die na de oorlog gekomen zijn en hoopten om de mooie duinen van voor de oorlog terug te zien hebben er mogen naar zoeken. Die mooie duinen bestonden niet meer. De Duitsers dachten dat de invasie zou gebeuren langs onze kust, en daarom hadden ze de dijk uitgegraven om er een anti-tank kanaal van te maken. De troepen die uit zee zouden komen zouden er letterlijk invallen, want vanuit zee kon men dat niet zien. De balustrades stonden er nog. Die anti-tank werd gevuld met explosieven en op de stranden werden boomstammen geplaatst met erboven een mijn.

De straten met uitzicht op de zee werden toegemetst en wij konden de zee niet meer zien. Na de oorlog en na de ontmijning heeft men het zand van die mooie duinen moeten gebruiken om die “anti-tank” te vullen. Wij konden enkel de zee zien als we naar Knokke gingen.

Op de plaats waar nu ‘La Réserve’ staat was er een doorgang om bij het strand te komen Wij zijn er eens naartoe geweest, ik weet niet meer of Christiane erbij was, maar Simonne (onze dienstmeid) zeker, want we waren met de kinderwagen met Anneke en Etienne.

Het was behoorlijk ver te voet, maar het was zomer en heel mooi weer, anders had tante Clara ons nooit zo ver laten gaan. Ik weet nog goed dat we eten en drinken bij hadden. Ik weet ook nog heel goed, toen we op het strand aankwamen dat we vreemd opkeken, want we moesten door een spergebied met langs weerszijden “prikkeldraad”. Wij voelden ons niet op ons gemak, maar om de kinderen plezier te doen speelden we toch gewoon door.

Na een tijdje besloten wij toch om terug te keren, maar het was al te laat.

Uit het niets kwam een vliegtuig overgevlogen, wij hadden toen nog geen argwaan, maar het vliegtuig keerde terug en begon op ons en op alle andere strandgangers te mitrailleren. Het was een heel bang moment want wij konden nergens heen. Wij hebben de kinderen opgenomen, zijn de helling naar boven gesukkeld en zijn daar blijven liggen tegen de struiken tot we niets meer hoorden. Blijkbaar hadden de andere mensen dezelfde reactie gehad, want daarna was het een stormloop om door die passage te geraken en zo terug naar Heist te gaan. Simonne en ik hebben die terugtocht nooit vergeten, de schrik zat er goed in. Het is zeker niet nodig om te zeggen dat we nooit meer naar het strand geweest zijn.

Op onze terugtocht hebben wij letterlijk “de huizen afgewreven met onze kleren” en gewacht op iedere hoek of we toch maar niets hoorden dat op een vliegtuig leek. Het heeft dagen geduurd voordat wij op onze positieven waren. Maar het moet gezegd: in die barre tijden hadden wij toch eens de zee gezien!

Over spergebied gesproken. Alle velden en weiden in het achterland van Heist, vanaf de twee vaarten die naar Brugge leiden, tot in Knokke waren onder water gezet door de Duitsers. Als men achter de villa’s in Heist naar Brugge keek, dan zag men niets anders dan water. De weg naar Zeebrugge was moeilijk begaanbaar. Veel versmallingen, afgemaakt met “prikkeldraad” die erop wezen dat er mijnen lagen.

De bruggen over de vaart waren gesprongen, en als men naar Zeebrugge moest of verder, dan moest men over twee “heel smalle” (in mijn herinnering) planken gaan. Met dat bruisende water van de sluizen eronder was dat een heel raar gevoel, en ik geloof dat tante Clara haar hand blauw moet geweest zijn van het nijpen, zo erg bang was ik.

Veel licht was er natuurlijk ook niet op die baan, en wij moesten alles te voet doen, want de trein of de tram reed ook niet. Ik weet niet meer waar we naartoe gingen, maar ik weet wel nog dat tante Clara een zaklamp bijhad, en dat ze het licht daarvan door haar vingers liet schijnen om de grond te verlichten, en vooral die planken over de twee vaarten.

Eerder op die dag toen we doorgingen, had ik in een van die afgespannen gebieden een dood paard zien liggen. Hoe dat paard daarin gesukkeld was, dat weet ik niet, maar toen we ’s avonds terugkwamen moesten we daar terug voorbij en die aanblik was in mijn ogen nog erger dan al de rest. Ik moet nog heel klein geweest zijn, want ik gaf een handje aan tante Clara, en zij was heel groot...

Toen we moesten evacueren op het eind van de maand september 1944, het was de 26ste als ik mij goed herinner, wisten we dat er geschoten werd op Duinbergen vanuit Sluis, Zeebrugge en Westkapelle. Al de bewoners uit die dorpen waren dus bijeengedreven in Knokke, en iedereen kreeg daar een verblijf toegewezen. Voor hoelang dat wisten we niet. Er waren daar zo’n 15.000 mensen, en ongeveer 1500 Duitse soldaten.

De meeste van die soldaten zaten in de duinen van Heist-Duinbergen verborgen in bunkers. Die waren onder de grond gebouwd en rechtstreeks verbonden met Zeebrugge en het Zoute, door middel van tunnels die onder de villa’s doorliepen. Wij hadden een zeer mooi huis dat de Heer Ingels “geconfisqueerd” had, niet ver van de kerk in Knokke en dicht tegen het station. De Heer Ingels, de vader van mijn beste vriendin Lea was zowat de hoogst gegradeerde gendarme op dat moment, vermits alle andere wetverdedigers het land ontvlucht waren.

Mijnheer Ingels en zijn collega’s, ze waren met drie, moesten elke dag van Zeebrugge komen op de fiets om te “controleren”. In Heist zetten zij hun fiets bij ons thuis. Zij woonden in huisjes van de gendarmerie in Zeebrugge en hun bevoegdheid spreidde zich uit over Heist en later ook over Knokke. Dus Mr. Ingels had een mooi herenhuis gevonden waar we met beide families konden verblijven, en waar er kelders genoeg waren om elk afzonderlijk te kunnen wonen. Ik herinner mij een witte marmeren trap die naar de verdiepingen leidde met mooie ramen op de overlopen (paliers). Achteraan was er ook een klein tuintje.

De ingangsdeur was in het midden, maar eerst moest je een paar trapjes op.

De dag van de evacuatie stond men in groepjes aan de laatste huizen van Heist, tot het sein gegeven werd om door te gaan. De obussen die op Duinbergen afgeschoten werden hadden een tussenpauze van 20 minuten. Wij hadden ongeveer tien minuten nodig om met flinke stap tot aan de kerk te raken. “Op gratie van God” zei tante Clara en “vooruit.”

Naast ons reed Frans Ceyfs, onze buurman van Heist met zijn paard en kar, die volgeladen was met onze huisraad. Frans en zijn familie hadden een mooie villa vlak aan de golf in het Zoute. Stella zijn vrouw en twee zoontjes en Marie-Claire, zijn dochtertje van bijna één jaar, waren al ter plaatse. Dus hielp Frans al wie hij kon om “over te steken”

Anne-Marie zat in de poussette met Etienne tussen haar beentjes, ik geloof zelfs dat tante Clara ze had vastgemaakt met een riem omdat ze er toch maar niet zouden uitvallen. Simonne, onze dienstmeid, bleef liever bij ons dan naar haar ouders terug te keren. Zij hield mijn hand vast, en mijn andere hand hield ik gekneld rond de kinderwagen. Tante Clara bleef maar herhalen dat ik die niet mocht loslaten.

Hoe we het er afgebracht hebben weet ik niet meer, maar toen we aan de kerk van Duinbergen kwamen was er veel beweging. Vele mensen lagen er dood, of gekwetst met afgerukte ledematen veroorzaakt door de “obussen”. Het was op die plaats dat de zoon van Mevrouw De Jonghe uit de Kardinaal Mercierstraat gedood werd, ik heb dat gezien van op afstand, want tante Clara dwong mij om een andere kant op te kijken. Het was pure ellende om daar voorbij te gaan. Toen we aan de watertoren kwamen zei tante Clara dat het gevaar geweken was voor die dag. Al ons gerief werd van de kar geladen en in het huis gebracht en wij moesten zien verder te leven. De kelders werden ingericht en wij, kinderen, hebben er niet onder geleden. Wij hadden alles wat we nodig hadden, zelfs boeken en spelletjes, en de zorgen, wel die waren voor de grote mensen.

Wijzelf waren met zevenen, en Lea met drie, dus wij woonden daar samen met tien personen. Nonkel Jérome is nooit in de kelders geweest, maar vroeger in Heist ook niet, maar waar hij zich verschuilde dat weet ik niet. Op een nacht toen er fel gemitrailleerd werd vroegen wij aan nonkel waarom hij niet naar de kelders gekomen was, en hij zei dat hij zich achter een muur verschuilde. Toen we die muur zagen stonden wij perplex dat hij nog leefde, want ze was doorzeefd van de kogels.

Remy een bakkersgast, die al vele jaren bij ons was en net zoals Simonne deel uitmaakte van de familie, was ook geen kelderfan daar in Knokke. Een enkele keer toen het té geweldig werd, is hij toch naar beneden gekomen.

Van geluk gesproken!

Ik had de gewoonte om elke dag naar de mis te gaan met Simonne, de kerk was immers vlak “achter de hoek”. Lea wilde nooit mee, en haar moeder was daar kwaad voor en noemde haar een “geus”. Tot op een dag dat Mevrouw Ingels Lea dwong om mee te gaan. Zo gezegd zo gedaan, en samen met Simonne en Lea gingen we naar de kerk. Voor Lea was het nochtans fel tegen haar goesting.

Ik zette mij altijd op de eerste rij achter de communiebank met Simonne, en dus nu ook met Lea.

Die dag wou ik niet blijven tot de mis gedaan was. De consécratie was voorbij en ik vroeg aan Simonne of we terug naar huis konden gaan, omdat ik niet wilde blijven tot het einde. Simonne keek mij verbaasd aan en vroeg of ik mij niet goed voelde. “Toch wel,” zei ik “maar ik wil gewoon naar huis...”

Doordat we aan de communiebank zaten moesten we heel de kerk kruisen om onder de klokkentoren te komen. Eenmaal buiten hoorden we een hels lawaai achter ons, en wij begrepen dat het een bom was. Wij zijn samen uit het kerkportaal gelopen vlug naar huis “achter den hoek.” Er is nog een tweede bom gevallen, en wij verschuilden ons in het hokje van de tramhalte dat daar stond. Precies of dat kleine gedoe had ons kunnen beschermen tegen de “schrapnellen” die overal rondvlogen.

Bij de derde bom zaten we in de kelders thuis. Nog lang hebben wij erover nagedacht hoe het kwam dat ik opeens naar huis wou, en wie er daar een hand over ons hoofd gehouden heeft. Lea is natuurlijk nooit meer meegegaan naar de mis, je zou voor minder...

Als ik nu in Knokke toekom en voor de kerk sta, zie ik altijd het beeld terug van ons drieën onder die toren. Enkele uren later hebben we vernomen van de vader van Lea dat de pastoor en de drie koorknapen gedood werden, en dat de vijf eerste rijen achter de communiebank weggeblazen waren. Wie heeft ons daar beschermd?

Zo’n dingen doen nadenken en menig keer heb ik ervaren dat er iets of iemand is die alles beheert in ons leven.

Op een dag had tante Clara een nieuwe hoed voor mij besteld bij de moeder van een schoolvriendin. Die winkel was gelegen in de Lippenslaan, meer naar de dijk toe. Wij woonden aan het station van Knokke, dus het was een hele wandeling om tot daar te geraken. Het was een zeer mooie hoed in bijna donkerblauwe feutre, (vilt) even over het voorhoofd neergedrukt. Later noemden ze dat model “à la Diane Durbin” door de films natuurlijk.

Dus tante Clara vroeg ons om die hoed te gaan halen en zoals altijd gingen Simonne en ik samen. Mevrouw Ingels wilde dat Lea meeging, eerst stribbelde ze tegen en zoals gewoonlijk, was het weer fel tegen haar goesting. Knokke was altijd al een winkelstad, maar in oorlogstijd waren er weinig winkels, toch was er een massa volk die ook op wandel was, het waren bijna allemaal geëvacueerden, en iedereen was op zijn hoede voor mogelijke bombardementen. Dus we slenterden een beetje, tot we aan die bewuste hoedenwinkel aankwamen.

Ik paste de hoed, en die mevrouw praatte een beetje met ons over onze logies in Knokke en over de oorlog. Wij stonden pas buiten toen we een vliegtuig hoorden dat heel laag vloog en plots begon te mitrailleren. Wij wisten niet goed wat te doen, wij draaiden wat rond, en in plaats van terug naar de winkel te gaan, zijn we al lopend aan de andere kant van de Lippenslaan beland onder het uitspringend dak van een soort galerijtje. Veel te snel natuurlijk want Lea was slecht gevallen en had haar voet pijn gedaan, ze kreunde van de pijn.

Daar stonden we dan, ik met mijn hoed op mijn hoofd en Lea met een verzwikte voet. Wat moesten we nu doen? Gezien dat vliegtuig steeds terugkwam, maar het toch enkele seconden duurde voor hij weer overvloog, besloten we verder te lopen en te stoppen telkens we de vlieger hoorden afkomen. Lea kon niet op haar voet steunen. Simonne en ik hebben haar tussen ons genomen en zowaar opgetild en meegesleept. Och arme, haar “ai’s” en “oei’s” hebben ons niet tegengehouden om verder te lopen. Wij moesten de grote Boulevard oversteken die recht op de Zoutelaan uitgaf, en daar hebben we Lea echt moeten over sleuren. Ik geloof dat ze half bewusteloos was toen we eindelijk thuis waren waar ze direct verzorgd werd. Steeds als ik die hoed opzette dacht ik aan die dag terug, en hoe wij er ons doorgesparteld hadden.

LEA IS NOOIT MEER MET ONS MEEGEGAAN WANT VAN DIE TWEE KEER DAT ZE DAT WEL deed werd het bijna HAAR DOOD. Later hebben we er kunnen om lachen, vooral aan het moment dat we haar letterlijk over straat sleepten.

Op het eind van de maand oktober werden de bombardementen steeds erger. Het station van Knokke werd een mikpunt, en doordat wij juist daar woonden was er iedere nacht beschieting.

Op 31 oktober was het erger dan ooit. De bommen vlogen zonder ophouden rond ons huis.

Plots werd er aan de deur geklopt. Ik geloof dat het nonkel Jérôme was die opendeed, en daar stond Willy Degrauwe met zijn familie om te vragen of ze bij ons in de kelders mochten schuilen. Er was een bom op hun huis gevallen en ze konden er niet blijven.

Natuurlijk werd er plaats gemaakt, en zo zijn ze dan tot het einde van de oorlog bij ons gebleven. Willy had twee zonen en één ervan was even oud als Lea en ik, nl. Karel. Later heb ik vernomen dat Karel schepen geworden is in Heist.

Nu ik ouder ben, denk ik nog dikwijls terug aan die tijd. Je kunt niet leven met het verleden dat is waar, maar sommige herinneringen helpen mij om het heden beter te dragen. Ik beleef nog dagelijks plezier als ik aan sommige gebeurtenissen terugdenk. Vooral aan de leuke momenten....

De bevrijding

Op 1 november 1944 om 13 uur werden we bevrijd.

Doordat Mr. Ingels gendarme was en belast met de goede gang van zaken, kwam de commandant van de legerafdeling “babylances” bij ons terecht en maakte er zijn QG. (commandopost) Zijn ordonnans was er bij en Simonne. Mevrouw Ingels en tante Clara hadden in de keuken water verwarmd; zo kon de commandant een bad nemen, en werd hij goed ontvangen. Hij vertelde ons dat we bevrijd werden door de Canadezen, het werd een lang en boeiend verhaal dat het einde inluidde van een oorlog.

De commandant was een vriendelijke man, want dankzij zijn tussenkomst waren wij een van de eersten die een bericht konden doorsturen naar onze familie. Wij kregen alles wat we wilden en de kinderen en wijzelf hadden zelfs chocolade teveel. Maar daarmee was de oorlog nog niet echt voorbij. Duinbergen moest nog onder handen genomen worden want daar zaten nog een groot deel van de Duitse soldaten. De grote bommenwerpers vlogen boven ons hoofd en hebben die dag Aachen gebombardeerd.

Die bommen waren voor ons bedoeld zei de commandant, maar één man was door de mijnvelden gekropen en had de geallieerden die in Sluis zaten gewaarschuwd dat er veel meer burgers zaten dan soldaten, en zo zijn wij gespaard gebleven. Op 31 oktober dachten we dat alles voorbij was. De grote “Pattons” of waren het “Shermans” tanks waren die nacht tot in de Lippenslaan gekomen zo werd ons verteld, en het was net die nacht dat er het meeste geschoten werd en gebombardeerd.

Toen we bevrijd werden en Mr. Ingels met de commandant van de “baby-tanks” binnenkwam en in ons huis zijn QG maakte, werd ons gevraagd om niet buiten te komen want er zou geschoten worden vanuit de straten naar de duinen tussen Heist en Duinbergen. Dus, binnenblijven was wet en in feite heeft het maar enkele uren geduurd voor we echt bevrijd waren.

Door de zware bombardementen en de vele mensen die eronder geleden hadden, besloten de mannen van de “witte brigade” om naar Heist te gaan en dekens te halen uit de villa’s om ze uit te delen aan diegenen die alles verloren hadden die laatste dagen. Frans Ceyfs, onze buurman uit Heist die ook deel uitmaakte van die brigade, kwam aan Mr. Ingels vertellen wat ze van plan waren. Mr. Ingels ging er natuurlijk mee akkoord. Ik zie Frans nog altijd zitten met een geweer tussen de benen, terwijl hij een kop koffie dronk die we van de commandant gekregen hadden.

Hij vertelde ons dat hij vlug terug wou zijn want zijn “kleine meisje” Marie-Claire had net die morgen haar eerste stapjes gezet. Ze vertrokken dus samen naar de villa’s van Heist waar Frans iedere eigenaar kende, gezien hij er kolen leverde. Arthur (van de V.D Broelens) die hem vergezelde nam de teugels op de heenreis. De baan achter de villa’s was hier en daar afgemaakt met prikkeldraad om aan te duiden dat er mijnen lagen.

De kar werd gevuld en ze wilden terugkeren toen Frans zei tegen Arthur: “Ik zal nu wel de teugels nemen”. Toen is Arthur boven op de dekens gaan zitten.

Hoe of wat heeft de kar een beetje meer op zij doen gaan? Een paar meters verder is het wiel op een mijn gerold en is de kar in de lucht gevlogen. Arthur werd in de lucht gesmeten en is terug op de dekens neergevallen, verdoofd door de zware slag. Frans is ook in de lucht gevlogen maar is teruggevallen op zijn slaap. Arthur heeft niets meer kunnen doen voor zijn vriend en is het toen komen vertellen aan Mr. Ingels en aan ons.

Toen we Frans een laatste groet brachten in zijn mooie villa in het Zoute, zagen wij alleen een grote blauwe plek aan de zijkant van zijn hoofd. Stella stond er als versteend bij met Marie-Claire op haar arm en haar twee zoontjes die niet begrepen waarom papa niet wakker werd.

Ik schrijf 2 november 1944, en daar lag nu een man die om anderen te helpen zelf moest sterven. Was dat nu de beloning voor zijn opoffering? Soms begrijpt men toch het “waarom” niet van sommige gebeurtenissen.

Hier sluit ik het verhaal af met een mooi gedicht over het heengaan van Frans en zoveel andere oorlogsslachtoffers.

Alles is voorbij, de strijd is gestreden
Je bent aan ’t laatste blad van het boek dat voor jou is geschreven.
Leg maar je hoofd neer en hou je maar stil.
Niets is gegaan buiten Zijn wil.

Luister maar goed naar dat zachte geruis.
’t Zijn d’ engelen daarboven in je nieuwe tehuis.
Ze wachten op jou en met hun gezang,
houden ze je vrees in bedwang.

Kijk op naar boven en reik ze je hand.
Ze trekken je op naar dat wondere land.
Waar alles gekleurd is in wit en in goud.
Waar iedereen zit, sommigen jong, anderen oud.

Op ’t eind van de tunnel zie je dat licht?
’t Is op jou gericht.
’t Is ‘t eind van het boek dat voor jou werd geschreven.

Dank U mijn God, en geef mij uw zegen.

Gelezen en herwerkt door Rita Vandewalle.

 

 

Jacqueline Baele - Een dag aan Zee

Rita Vandewalle

Heyst Leeft
2005
01
008-018
Ludo Sterkens
2023-06-19 14:43:22