Herbergen in Vivenkapelle - Deel 1 van 2
Dries Weyts
Geschiedkundige Inleiding
De benaming “Viven”, zou volgens A. Van Becelaere, afkomstig zijn van “Vi” (uit het hoogduits “Fieh”, in het Vlaams “vee”) en het tweede deel “Ven” of “Veen” betekenen. .“..Zodat Vive(n) zo veel als fiehven of veeven zou betekenen...”
Het wijst er dus op dat de streek toen een moerassige weide was. Van Becelaere verwijst hier eveneens naar de benaming “Moerkerke”, en naar de nabij gelegen polders van den Brouck.
Viven zou dus zeker niets te maken hebben met het cijfer “vijf”.
De eerste vermelding van de woonkern Vivenkapelle dateert van 1240 toen melding werd gemaakt van Hendrik van Vijve als een leenman van de graaf van Vlaanderen. De plaatsnaam “Viven” werd voor het eerst vermeld in 1300. De “heerlijkheid Viven” besloeg de noordoostelijke hoek van Sint-Kruis aan de rand van het overstromingsgebied tussen Damme, Moerkerke en het Maleveld. Vivenkapelle was oorspronkelijk een deel van het oude Sijseelse en was een van de vele leengoederen binnen het territorium van het Brugse Vrije. Een eerste kapel werd rond 1350 te Vivenkapelle gebouwd door de welgestelde Brugse poorter Hendrik Braderic, heer van Vyven, ter ere van de heilige maagd Maria. Hij verwierf pas in 1354 de heerlijkheid Viven. Zijn zoon Jacob Braderic stichtte de kapelanie belast met drie heilige missen per week en voorzag haar tevens van voldoende jaarlijkse inkomsten.
Elisabeth Braderic, dochter van Hendrik, huwde op 8 maart 1421 met Pieter Adornes, een telg uit een bekend adellijk geslacht uit Genua in Italië. Hierdoor kwam de heerlijkheid van Vyven in zijn handen. Hij was een voornaam poorter van Brugge en bouwde de Jerusalemkerk te Sint-Kruis binnen de muren. In overeenstemming met andere heerlijkheden van Sint-Kruis, het Proostse, het Sijseelse en Vyven, vergaderden de wethouders van Male jaarlijks in de gekende herberg “De Drie Koningen” te Sint-Kruis om samen de door hen te dragen legerkosten te overleggen en te bepalen.
In 1561 kocht de Spaanse edelman Jehan Lopez Gallo, baron van Male en heer van Sijseele, de heerlijkheid van Vyven voor 400 ponden van Jacob Adornes, die vroeger ook de heerlijkheid van Male en Sijsele bezat. Een heerlijkheid bezat het recht om straffen uit te spreken in de “Vierschaer” (vandaar de Vierschare straat). De burgerlijke en rechterlijke macht waren in de zelfde handen. De leenbrieven vermelden: “... Tot dit leengoed behooren: een balliu en eene vierschaar van zeven schepenen om wet en vonnis daarmee te doen en te administreren, een klerk en amman en de boete van drie ponden parisis...”
De kapel van Vyven die in 1578 tijdens de godsdiensttroebelen door de geuzen was verwoest werd in 1635 heropgebouwd, dank zij de steun van Jehan Lopez Gallo, heer van Vyven. Aan baron François Claesman (omstreeks 1700) hielden de inwoners van Vivenkapelle geen goede herinneringen over. Hij trad dictatoriaal op, trok alle macht naar zich toe, trachtte de kerkdiensten te verhinderen en ontvreemdde zelfs enkele kunstwerken uit de kapel. De inwoners spanden een proces tegen hem aan en wonnen het pleit, wat natuurlijk de slechte verstandhouding nog deed groeien.
Met de Franse Revolutie en de Franse bezetting van 1795 werd het feodaal tijdperk definitief afgesloten en werd Vivenkapelle definitief bij de gemeente Sint-Kruis gevoegd. Dit zou zo blijven tot aan de fusie waarbij het vanaf één januari 1977 bij Damme werd gevoegd. Op 1 december 1797 werd op bevel van de Franse bezetter de kapel leeg geplunderd en de niet vernietigde kerkmeubelen werden verkocht aan een opkoper uit Brugge. Het gebouw zelf werd in 1799 samen met de omliggende gronden verkocht aan Jacobus Vlaeminck, de kapelmeester die handelde in opdracht van de inwoners van Vivenkapelle, die het nodige geld hadden samengebracht en aan hem hadden toevertrouwd om de kapel terug in te kopen.
Eenmaal aangekocht weigerde evenwel de onbetrouwbare Jacobus Vlaeminck het goed terug over te dragen aan de parochiale gemeenschap. Na zijn dood werden de goederen op 28 juni 1827 opnieuw openbaar verkocht en toegewezen aan Philippe Bernard Verhulst (°1777) een kerkmeester die ook schepen was in de stad Brugge.
In 1833 vroeg hij aan de Brugse bisschop Mgr. P. Boussen de toelating om in de kapel op zon- en feestdagen een mis te laten celebreren. Hij besloot even eens om het kerkgebouw volledig te laten herbouwen maar kon de voltooiing zelf niet meer beleven. Zijn familie stelde het evenwel op prijs om na zijn dood zijn werk verder te zetten en in 1858 deden zij beroep op bouwmeester Jean Baptist de Béthune, die de paus van de neogotiek wordt genoemd en werd bijgestaan door architect Fernand Van de Poele, lid van de opdracht gevende familie, om de werken te voltooien.
Het waren vooral de dochters Elisa en Carola Verhulst die zich volledig hebben ingezet om de kerk op te bouwen. De werken aan de pastorij begonnen op 22 juni 1859 en deze aan de school op 16 oktober 1859. De woning van de Broeders werd op 19 februari 1861 aangevangen en de eerste steen van de kerk zelf werd op 15 juli 1861 ingemetseld en op 4 september 1861 ingezegend door de Brugse bisschop Mgr. Malou. De oude kapel werd in de nieuwe kerk geïntegreerd als een zijbeuk. De Engelse orgelkenner John Sutton, een vriend van Jean-Baptist de Béthune, hielp mee het orgel prachtig te bouwen en te versieren en droeg ook financieel hiertoe bij. Op 10 september 1867 werd de kerk van Onze Lieve Vrouw geboorte plechtig ingezegend door Mgr. Jan Jozef Faict, de derde bisschop van Brugge.
Dit alles maakte het centrum van Vivenkapelle tot een echt juweel op architectonisch gebied, een uniek neogotisch geheel waar ieder inwoner van Vivenkapelle fier mag op zijn. Dit patrimonium bewaren, blijft een bestendige opdracht voor alle betrokken overheden.
In de 2de helft van de zomer van 1866 werd Vivenkapelle zwaar getroffen door de cholera. Twaalf gevallen werden genoteerd waarvan zes met dodelijke afloop. De besmetting moet zijn ontstaan nadat aardewerkers waren thuisgekomen die gewerkt hadden in de schuilhaven van Blankenberge, alwaar de ziekte heerste.
In 1891 werd de baan van Vivenkapelle naar Sijsele verbreed en heraangelegd en in 1897 werd een nieuwe baan naar Damme aangelegd. Hierdoor werd het treinstation van Sijsele vlot bereikbaar en verkreeg men goede verbindingen met Brugge, Maldegem en Gent. Men noemde dit “De Grote Communicatie”. De goede verbindingen zorgden voor een betere plaatselijke ontwikkeling en ontsluiting en economische groei wat meebracht dat in deze periode vele huizen en herbergen werden gebouwd. De stoomtram van Brugge naar Aardenburg reed naast de bestaande weg. Het Bradericplein in Vivenkapelle ontstond door de recht trekking van de Moerkerkse Steenweg naast het tramspoor.
Uit het boek “Geschiedenis van O.L. V. van Vyven” van pastoor A. Van Becelaere citeren wij als volgt: “De Vivenparochie telt omstreeks 1900 in totaal 760 inwoners waarvan 24 peerdenboeren, insgelijks 24 mullezel- en koeienboeren. Herbergen ontbreken er niet: men telt en ten minste 18.... Ook hadden de priesters van de omliggende parochies weinig invloed op de Vivenaars. Deze waren grotendeels onwetend en wat verwilderd. Dikmaals werd er in de herbergen gekrakeeld en gevochten. De Vivenaars duldden niet dat vreemdelingen op hunne streek zich kwamen verzetten: ze moesten weg! Te dien tijde ook bestond te Viven het walgelijk gebruik van dansvergaderingen te houden, maar slechts in één herberg en tweemaal ‘s jaars. Op die dagen vloeide het grauw van gansch de streek er naar toe. Men dronk en woelde er tot diep in de nacht, en, zo vertelde de herbergier, wanneer zijn gasten vol bier gedronken waren, dan verkocht hij nog van 14 tot 16 stopen jenever. Welke buitensporigheden en dan in den donkere nacht, bij het naar huis gaan?...”
Maar zo slecht zullen de inwoners van Vivenkapelle wel niet geweest zijn, zeker niet als men weet dat er regelmatig in de parochie werd rondgegaan voor mensen die in nood zaten of behoeftig waren. Vivenkapelle telde ook vijf kapellen op zijn grondgebied wat toch wees op een grote devotie bij de bevolking. Op acht september wordt de kermis van Vivenkapelle gevierd en iedereen deed mee. In een oud geschrift vonden wij volgende tekst: “Over thaire ghedaen by de priesters en sanghers naer ‘t doene van den dienst op doctave van Onze Lieve Vrouw van troost. . . “.
Vierscharestraat
1. In Sint-Hubrecht (huisnummer 69)
Deze herberg was gelegen op de zuidkant van de Zwaanstraat, nu Vierscharestraat, die de verbinding vormde tussen Brugge en Moerkerke. Naast het huis liep een kerkwegel, welke in verbinding stond met de “nonnenwegel”, die op de rand van het Maleveld liep.
De oudst bekende uitbater van deze herberg is de wagenmaker Willem Verstraete (°1823) gehuwd met Rosalie Rosselle (°1829).Ze baatten de herberg uit van 1866 tot 1880, vervolgens door Felix Dooms (°1828) en Anne-Marie De Waele (°1820). In 1895 was Leopold Verstraete (1863) “ tapper van bier alleen” en Clementine Boussemaere (1866) die de herberg openhield en waar men zijn hartje kon ophalen aan “klaverjassen” en krulbollen. Ze hertrouwde met Constant Bolle die mede oprichter was van de “Verenigde herbergiers”. Van 1903 tot 1906 stond Mathilde Rijckaert aan de tapkraan. In 1906 betrok boomkweker Honoré Blondeel en Emma Sneppe de gelijkvloerse woning en lieten die optrekken met een verdieping en in 1931 een loggia bijbouwen.
Bij de inhuldiging van burgemeester Pieter Janssens op 30 april 1930 reed een versierde auto, van de Sint- Hubrecht vrienden, mede in de stoet. Van 1940 tot 1945 was Ignace Vercamer de uitbater en na hem kwam Julien Lefebure en lrène De Bruyne. De voetbalploeg “De Nachtvlinders” werd hier tijdens de oorlog opgericht. Zij verkochten het café aan R. Van Caeyzeele die het verhuurde aan Willy Blomme en na een korte periode aan Robert Willaert en Marcella Verheecke die in 1962 de herberg definitief sloten. De Sacramentsprocessie, op 15 augustus, ging vroeger tot aan de deze herberg, dit in tegenstelling met de processie van 0. L. Vrouwgeboorte, op 8 september, die in de Weststraat doorging. Heden wordt op 15 augustus het “Dorpsfeest” gehouden.
De opgetrokken bovenverdieping is goed zichtbaar. Rechts van Sint-Hubrecht liep de kerkwegel naar de Nonnendijk bij het Male veld.
2. Zonder Naam (huisnummer 15)
Herbergen “zonder naam” komen vaker voor en waren bij de bevolking bekend onder de naam van de eigenaar en of uitbater.
De herberg “Zonder Naam” was hier herberg “Vandendorpe” en was gelegen tussen de herbergen Sint-Hubrecht en Congo. Boven de deur van de lage woning was “Afspanning” geschilderd en links en rechts van de inkomdeur was er een venster evenals aan de voutekamer. Voor de deur waren paaltjes in de grond geslagen om paarden, muilezels en misschien wel honden aan vast te maken. De herberg bezat een biljart en in de tuin onder het lover van een grote notelaar was een krulbolbaan aangelegd. Achter de woning stonden de stallingen voor de schapen en de geiten en was er ook een werkplaats voor het maken van klompen en aannemersmateriaal ingericht. Joseph Vandendorpe (°1813) die uit het Kortrijkse afkomstig zou zijn geweest huwde met Colette Vandermoere (°1812) en had met haar drie kinderen: Joannes (°1844), Gustaaf (°1854) en Leon (°1860).
Zij werden opgevolgd door de kinderloze Jacobus Vandendorpe (°1809) gehuwd met Cecilia Van Hoorickx (°1824) die muzikaal begaafd was en zelfs een spinet bespeelde. Jacobus betaalde in 1850 belastingen op drank en nam in 1855 deel aan de verkiezingen voor de Provincieraad. Tevens was hij schatbewaarder van de Broederschap van het H. Sacrament in 1865. Zij werden opgevolgd door hun neef Gustaaf Vandendorpe (°1854) en Mathilde Versteghe (°1855) die samen tien kinderen hadden. Gustaaf had een groot gezin en werkte dag en nacht. Hij was een echt “duiveltje doet al”. Op de inschrijvingslijst der patent verschuldigden voor 1892 staat hij vermeld als “Koopman in konijnen”. Hij was ook klompenmaker in de winter en metselaar in de zomer. Zijn voertuig was een hondenkar. Rond 1900 herstelde hij de dakbedekking van de kerk. Achter zijn herberg lag steeds veel aannemersmateriaal opgestapeld.
Het was in feite het begin van het aannemersbedrijf Staf Vandendorpe maar hij zal wel niet hebben kunnen vermoeden dat de kleinzoon Arthur Vandendorpe later een groot aannemer- en restauratiebedrijf zou leiden.
Hij tekende plannen voor huizen die hij voor eigen rekening bouwde en nadien verkocht “sleutel op de deur”. Zijn zonen Arthur, Camiel en Paul moesten vanaf hun twaalf jaar meewerken in het bedrijf maar moesten ook de zondagsschool volgen. Zij werken allen samen tot aan de Eerste Wereldoorlog in 1914 maar gingen na de oorlog ieder hun eigen weg.
De vrouw van Staf Vandendorpe, Mathilde Versteghe, was een uitstekende herberguitbaatster. Zij liep er rond met een jeneverfles onder haar lange schort, want jenever mocht niet geschonken worden en officieel deed zij dat dan ook niet. Alleen op zondag werd de herberg geopend na de hoogmis van 10 uur en velen kwamen er een partijtje biljarten. Natuurlijk werd ook geopend tijdens de kermisdagen, bij huwelijken of begrafenissen en op de “blauwe maandagen” wanneer de bazen en hun knechten een verlengd weekend namen. Zij hielden de herberg open tot 1936, het jaar dat hun zoon Paul Vandendorpe in het huwelijk trad met Maria De Clerck en hen opvolgde. Hij was zoals zijn vader muzikaal begaafd en speelde regelmatig op zijn accordeon voor zijn gasten. In 1964 werd de herberg gesloten en verbouwd tot een tweewoonst. De andere zoon Arthur Vandendorpe ging zich verder bekwamen aan de Academie te Brugge. Zijn vader voerde hem met de hondenkar tot aan de Doornhut vanwaar hij te voet of met de tram verder moest. Ook zoon Camiel Vandendorpe werd aannemer en huwde met Emilie Thooft.
3. De Congo - De Kroone (huisnummer 11)
Waarschijnlijk werd het gebouw opgetrokken omstreeks 1840 in opdracht van François De Brouwer, een brouwer uit Damme.
Detail van de wandelstok. (Foto D. Weyts)
Tot tweemaal toe vermeldt pastoor A. Van Becelaere dat de naam van herberg De Kroone veranderd werd in de herberg Congo. Dit moet gebeurd zijn bij het tot stand komen van Belgisch Congo. Koning Leopold II richtte in 1878 het Studiecomité van de Boven Congo op en belastte Stanley de streek langs de Congostroom te bezetten. In 1908 werd Congo als Belgische kolonie erkend. Hij schrijft in de typische romantische taal van die tijd onderstaande tekst uit 1901: “... Wel een schilderachtig tafereel~ toen men op enige afstand van de Vivenmolen langs de Vierscharestraat ten Oosten kijkt en dan verder, toen men omtrent de herberg eertijds “De Kroon”, nu den “Congo”, gekomen tusschen het bladerig geboomte, de kerk en het nonnenklooster van Viven ontwaart in ‘t verdiep van het tafereel gevormd door boomgewassen, woningen en boerderijen die, rechts en links, zoo poëtisch, oogen van den oplettenden beschouwer streelen en zijn gemoed opbeuren”.
De oudste gekende uitbaters waren Armandus Vanhoutte (°1800) en zijn vrouw Coletta Vlaminck (°1802) die samen zes kinderen hadden. Zij verzorgden de uitbating tot 1880, toen hun zoon Jacobus Vanhoutte (°1841) en zijn echtgenote Juliana Van Loo (°1846) hen opvolgden. Zijn moeder Coletta bleef er als weduwe wonen tot 1886, jaar waarin Charles Salens (°1857) tapper met biljart en winkelier, samen met zijn vrouw Mathilde Keukelinck (°1863) en na de dood van zijn vrouw, met haar zuster Sylvie Keukelinck(°1871).
De aldaar gevestigde boldermaatschappij “De Congolisten van Vive” en “De Ware Vrienden” namen deel aan de inhuldigingsstoet van burgemeester graaf Visart de Bocarmé op 5 juli 1888. Bij de inhuldiging van burgemeester F. de Maleingrau d’Hembise op 12.1.1896 verzorgden “De Ambachten” en “de Maatschappij van Verenigde Jongheeren van VivenKapelle” een praalwagen in de stoet getrokken door vier paarden en verzorgd door Charles Salens. Hij was ook sluismeester van de Sint Baselishoek, kolenhandelaar en was ook een tijd werkzaam als beeldhouwer bij Karel Van Robays in Sint-Kruis.
Zijn kleinzoon bewaart nog steeds een prachtig gebeeldhouwde wandelstok van 87 cm lang, uit palmenhout en met een ivoren handvat, vervaardigd rond 1900 en met de inscripties “Congo Viven St +“ verwijzend naar zijn herberg - winkel en met zijn naam en die van zijn vrouw “C. Salens-Keukelinck”. De wandelstok was versierd met een groot mannenhoofd met lange baard (Koning Leopold II?) alsook een kleiner mannen- en vrouwenhoofd (Adam en Eva?) en verder nog verschillende dieren zoals en krokodil, een tijger en een apenkop. Verder nog een kerkgebouw met twee grote torenspitsen en andere motieven tot versiering.
Frederik Oosterlynck bezorgde
mij zeer recent een krantenknip
sel over de verkoop van de her
berg “DE BLAUWE KROONE” in
1838.
Was de nieuwe eigenaar nadien
Armanddus Vanhoutte — de door
ons gevonden oudste uitbater?
Was zijn vrouw Coletta Vlaminck
de dochter van Joseph?
Hij werd opgevolgd door Leon Sneppe (°1893) en Germaine Van Dousselaere (°1896) handelaars, winkeliers en herbergiers, die samen vier kinderen hadden. Het uithangbord werd “De Kroone”.
Bij de inhuldiging van de nieuwe pastoor, hing de volgende verwelkoming aan de herberg zodat de geestelijke direct wist waar hij naartoe kon: “Kolen, wijn en winkelwaren verkoopt Sneppe - Van Dousselaere heden willen wij U sieren om Uw blijde intrede te vieren.”
Na het overlijden van Leon volgden de kinderen elkaar op als uitbaters. Eerst Ernest Sneppe en Augusta en Elza Van Holm, beiden voor een korte periode. Gevolgd door Marcel Sneppe en Annie Nied en als laatste uitbaters Germain Van Landschoot met Gertrude Nied die de herberg openhielden tot 1960 wanneer de herberg werd verkocht, In 1961 werd er een villa gebouwd.
4. Breidel en Deconinck (huisnummer 7?)
Deze herberg was gelegen in de Zwaanstraat (Vierscharestraat). In het begin van de 19de eeuw werd hij uitgebaat door Joannes De Ceuninck (°1757), herbergier die ook gemeenteraadslid was in Sint-Kruis onder het burgemeesterschap van Valentin Jacoby.
5. De Beck (huisnummer 8)
“De Beck” of “Beeke” was een herberg- hofstede gelegen aan de noordzijde van de Vierscharestraat in de laatste bocht nabij de herberg “De Zwaan”. Reeds in 1530 wordt de herberg in geschriften vermeld:”...ende es hofstede ghenaemt den beck...” en in 1675:”.. .Den Beck, een stuk land te Viven onder Sinte Cruus..” 1
In de lijst van de inkomsten van de Kapelanie in de 16de eeuw lezen wij over de herberg: “. . .over de waterghanc streckende metten zuuthende in den Middelbrugghe wech ende es d’hofstede ghenaempt den Beck...” en verder “...Het perceel Mette huusynghe, scheure ende stallinghe.. .ende nombre van 4 lynen
roeden lands, met huizen en boomen daarop staande, toebehoorende de kinderen Jooris Damast te Gent en is eene herberghe genaemt De Beck in’t dorp van Vyve an de noordsyde van de Middelen Brugghe wech...”. In 1834 was de herberg eigendom van de Brugse brouwer Frans Mabesoone. In 1889 stond Henri Deprest (°1843) gehuwd met Marie Hecke (°1849) hier ingeschreven als “tapper en slachter”, maar twee jaar later werd de herberg reeds gestopt.
1. De volgende bewoners en of eigenaars konden we terug vinden Joost Creynaert (1699), Jan Galle, Pieter Vanmiddelem (gehuwd met Petronella de Cloet in 1725), Rogier VandenBroele, Jan Serlet. Pieter Verschave, Pieter De Ceuninck, Jan Berwocq, Jooris Damast, Passchier Van Pamele en Anthonius Knuidt
6. De Zwaan (huisnummer 1)
“De Swaene voert ieder kroeg
Zowel in dorp als stad
Omdat hij altijd graag
Is met den bek in ‘t nat” (Noël Kerkaert)
De eerste vermelding van deze herberg vinden wij bij Karel De Flou in 1531: ende es d’ofstede gheheeten de Zwaene...”
Magda Cafmeyer vermeldt: “...een half uur verder te Vyve in de kromming van de zuidere Aardenburgseweg aldaar Middelen Brugghe wech (nu Vierscharestraat ) genoemd, op de kruising van de wegen naar Damme en Sijsele ligt dhofstede gheheeten de Zwane, huys ende herberghe ghenaempt de Swaene...”
Dat er in en rond herbergen soms gevochten en geslagen werd was ook vroeger het geval. Zo hebben wij een tekst uit 1575 waarin een vrouw haar beklag doet: “. . . dat haeren man in d’herberghe de Swaene ter heerlichede van Vyve hadde seere qualick ghetracteert ende geslaeghen gheweest door Joos de Meestere herbergier in De Smul...”
Alhoewel De Zwaan niet het oudste uithangbord had, toch werd zij als voornaamste herberg in Vivenkapelle vermeld in 1664 onder de 17 tappende herbergen van de parochie Sint-Kruis.
Uit een tekst van 1675 blijkt ook dat er een brouwerij was ingericht waarschijnlijk alleen voor eigen gebruik: “. . .huys ghenaempt de Swaene. . .brauwerye, scheure ende stallen daer mede gaende...” 2
In de Vierschaer, rechtover herberg De Zwaan, werd in de middeleeuwen recht gesproken, omdat het een Heerlijkheid was. Tijdens de Franse bezetting droeg men hier op zondag de H. Mis op in de hoogkamer en in de kelder hoorde men biecht roghe te velde als mede omtrent een al ghemett haver” door Joacim Snoeckaert..
2. Tussen 1707 en 1729 werd De Zwaan bewoond door Clement Verplancke, herbergier en stoeldraaier. Hij was gehuwd met Jacoba Lievens met wie hij vier kinderen had. Ook Jacob Winne, paardensmid, woonde hier in. Op 14juli 1761 had bij Clement Verplancke jr. een verkoping plaats van”.. .drij a vier ghemeten 2. In verschillende omlopers vonden wij volgende uitbaters en of eigenaars terug: Jan Devos (°1699), Jacob de Brouwer (°1720), Clement Verplancke (°1707), Guilliams De Grave (°1700), Pieter De Potter (°1720) advocaat Moentack (°1758), Jan Galle, Jacob van Landscodt, Jacob Duyvele en Pieter Verhaeghe.
Op 25 juli 1779 was Gillis Verstraete eigenaar van de herberg “De Swaene” gelegen op de plaetse”. In 1834 hielden Jacobus Vlaeminck (°1769) en zijn vrouw Judoca Vernick (°1770) de herberg open. Zij werden opgevolgd door hun zoon Joseph Vlaeminck (°1805) en Jeanne Dalle. Nadien volgden Petrus Cromheecke (°1814) en Joanna Depover (°1840). Vanaf 1863 tot 1892 werd de herberg uitgebaat door Eugenius De Meyer (°1828) klompenmaker en veehandelaar en zijn vrouw Rosalie Verleye (°1836).
Begin 1902 werd de bevolking van Vivenkapelle van op de preekstoel door de pastoor opgeroepen om zich gratis te laten inenten tegen de pokken en dit in herberg De Zwaan, bij “Meiers”. In 1896 werd door de gemeente een brievenbus geplaatst tegen de muur van de herberg en eigenaardig genoeg hangt er vandaag nog steeds een brievenbus aan de muur!
Ook de herberg De Zwaan werd een woonhuis.
Ter gelegenheid van de inhuldiging van de burgemeester Fernand de Maleingrau d’ Hembise op 12.februari 1896, was er een praalwagen van de gezamenlijke herbergiers. De volgende herbergiers waren hierbij betrokken : E. De Meyer, L. Callant, Jan de Prest, Victor Van Acker en de Weduwe Van Cauwenberghe. Maar eveneens een wagen getrokken door vier peerden van “de Ambachten” en de “Maatschappij van Verenigde Jongheeren van Vivenkapelle”.
Door erfenis bekwam Pharailde De Meyer (°1869) echtgenote van veehandelaar Jules Meuleman (°1873) de herberg in eigendom. Zij liet belangrijke verbeteringswerken uitvoeren aan het gebouw waarvan de uitbating in 1917 werd toevertrouwd aan Louis De Cloedt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lagen ook hier Duitse soldaten ingekwartierd. De volgende uitbater was René Vandevelde afkomstig uit Lettenburg en hij werd opgevolgd door klompenmaker Elie Schatteman en zijn echtgenote Camilla Boutens die er bleven tot 1946, toen Theophiel Danneels en Elza Van Dierendonck de tapkraan overnamen tot 1972 jaar waarin deze levendige en drukbeklante herberg definitief haar deuren sloot. De laatste uitbaters waren mensen die voor leute en vermaak konden zorgen en niet vervaard waren om allerlei fratsen uit te halen of toe te laten. Daarom werd de herberg ook “Vrolijk België” genoemd.
7. De Croone
Uit de kerkrekeningen van de parochie Sint-Kruis weten wij dat in 1575 een zekere Wouter de Muenic 160 roeden land bezat en het huis De Croone in Vive. Dit wordt ook bevestigd in de Staat van inkomsten van de Kapelanie onder de kapelanen Joseph de la Coste en Jacobus van Pamele: “Op een half gemet en 29 roeden lands, met al huizen en boomen daarop staande en eene herberg genaamd De Croone toebehoorende aan meester Wouter de Mueninck”. De huur verviel jaarlijks te Bamis (Sint-Bavo, 1 oktober, de pacht moest rond die tijd betaald worden) en was 14 schellingen parisis.” In een ander document lazen wij: “Ter Croone ligghende ende staende by der Cappelle aldaer . . .streckende metten oosthende an de voorseide cappelle van Viven landt, daer de Cappelle up staet” en:”. . .huys ghenaempt de Croonen wesende jegehenwoordigh ene herbergh. . .metten westhende aen den Brugghewegh”. 3
In 1748 wordt herberg De Croone opnieuw vermeld met als uitbater Jan Cauwels, herbergier en timmerman en zijn vrouw Anna Ceunynck. Op 1 september 1757 vroegen de kerkmeesters Jan Cauwels, Jan Duthoy en Jan Dobbelaere, uit de Vierschaar, aan de bisschop van Brugge om op de feestdagen van 0. L. Vrouw en op speciale hoogdagen een plechtige mis te mogen laten opdragen en dit zonder kosten voor de Kapel of parochie.
De pastoor van Sint-Kruis werd ieder jaar op de jaarlijkse kermis van Vivenkapelle op 8 september “op doctave van Onse Lieve Vrauwe van Troost” door Cornelis Parmentier getrakteerd in De Croone nadat hij met assistentie eerst in de Kapel een plechtige hoogmis had gecelebreerd. Vermeld kan hier ook dat in de 18de eeuw de winterschool van Allerheiligen tot Pasen een algemeen verschijnsel was. In die periode van het jaar was er voor de kinderen minder werk op de hofsteden en gaf men hen de gelegenheid te leren lezen en schrijven en enige ontwikkeling op te doen. Zo hield Alexander Vermeulen, koster en schoolmeester rond 1760 de winterschool in Vivenkapelle. “In eene camer vanden huyse ende herberghe, bewoond door Jan Cauwels en onderwees er de jonckheijdt in het lesen, schrijven ende cijferen.... In synde d’herberghe De Croone werd school gehouden. ‘Hiertegen werd er echter klacht neergelegd bij de bisschop van Brugge door de parochiepastoors van het omliggende omdat die niet graag kinderen van hun parochies naar Vivenkapelle naar school zagen gaan en dit zeker niet in een herberg! De Vivenaars verdedigden echter hun winterschool en argumenteerden dat “Geene quaede exempelen en connen hebben door dies sij Ianxst de herberghe in de schoole niet en moeten gaen, gemerckt de camer alwaer hij schole is houdende synen uuijt ende inganck heeft Iancx eenen deure uijtcommende ter straete...”
Volgens ons werd na de Franse revolutie en bezetting een nieuwe herberg “De Kroone” gebouwd langs de Vierscharestraat, herberg die later “Congo” zou worden genoemd.
3. De bewoners waren: Jan Plante (1687), Marys Roose (1699), Jan Coppens (1708), Jan Denijs (1716), Pieter Devisch (1717), Ferdinand Plasman, Jan Andries (1721), Jan De Poivre (1757), Jan Roels (1776).
8. Sint-Jooris - De Meermin (Sijseelse steenweg 1)
Sint- Joris is een martelaar uit Cappadocië wiens naamfeest gevierd wordt op 23 april. Hij is de patroon van de landbouwers, van de paarden en het melkvee en wordt aanroepen tegen pest, lepra, syfilis, slangenbeten en heksen! Het gebouw waar de herberg gevestigd was, gelegen op de hoek van het Bradericplein en de Sijseelsesteenweg.
Voor en tijdens de afbraak van de herberg De Meermin.
Voor en tijdens de afbraak van de herberg De Meermin. In de aanvang van het Vlie Begin van de Ommeloper van suyt over de Lievestaat de herberg reeds vermeld: “. . .Beghinnende ande zuijtzyde ende oostzyde vande Middelen Brugghewegh te Vyve int dorp daer St-Jooris stont vanden noordwesthouck in.” Ook in het gemeentearchief lezen wij: “Eersten Block uytlant, beginnende tot Vyve int dorp met de herberghe Sint Jooris tusschen den lantweg die van de Swaene naer Sparmaillie loopt.”
De brouwer Johannes De Ceuninck die raadslid was in Sint- Kruis verkocht in 1807 de herberg Sint- Joris aan Philippus Van Dierendonck. 4 In 1841 kocht de Brugse brouwer Mabesoone van brouwerij “De Drie Monniken” de herberg Sint Joris en veranderde de naam in “De Meermin”. Hij vertrouwde de uitbating toe aan Jan De Prest (°1844) landbouwer en herbergier met biljart en zijn echtgenote Marie Vandendorpe (°1847) die ook kantwerkster was.
1n 1890 werd de herberg vernieuwd en in 1905 werd er een winkel en werk plaats bijgebouwd. Op het uithangbord stond te lezen: “Estaminet in de Meermin” en eronder “In de Meerminne verkoopt men drank”. In 1906 nam de dochter Margeriete De Prest (°1881) samen met haar man Gustaaf Kerkaert (°1878) de uitbating over. Hun zoon André Kerkaert (°1911) gehuwd met Marie-José Van Parys (°1922) volgde hen nadien op. De Boerengilde, gesticht op 31 augustus 1919, hield hier in 1920 hun feestmaal.
Het gebouw is nu eigendom van garagist Gerard Kerkaert die het gebouw in 2009 in zijn oorspronkelijke staat liet heropbouwen.
4. We troffen de volgende eigenaars of bewoner aan: Joos Rogiers, De Valcke by coope (1567), daer Mattheus De Meyere nu woont, Jan Galle by coope, van Jan Versschemoet by cheinse in 1719 daer hij woont (in) Sint Jooris (in de Croone doorstreept) - 1757 weduwe Lucas Timmerman.
Bradericplein
9. Le Lion Belge
De huidige toestand van Le Lion Beige.
Leopold De Meulenaere (°1854) klompenmaker van beroep was in 1883 samen met zijn vrouw Eugenie Callant (°1856) de eerste uitbater van deze herberg die gelegen was ten oosten van “De Meermin”. Na de dood van haar man trad Eugenie opnieuw in het huwelijk met Victor Van Acker, die eveneens een klompenmaker was en herbergier waar geen sterke dranken werden verkocht. In 1913 veranderde hij de herberg in een tweewoonst voor zijn beide zonen. Helaas sneuvelde zijn zoon Maurice in 1918 in de grote oorlog.
10. Zonder Naam (huisnummer 8)
Door huwelijk was Frans Mabesoone-Bogaert in 1845 eigenaar geworden van het gebouw. Nadien werd het geërfd door zijn zoon Leon Mabesoone, brouwer uit Brugge.
De eerste uitbater was Jules Herman (°1884) gehuwd met de dochter van Victor Van Ackere. Hij hertrouwde na haar dood met Emma De Meulenaere (°1886). De herberg werd in de volksmond steeds “Bij Herman” genoemd. Jules was herbergier, gareel-, schoen- en zadelmaker en was op zaterdag en zondag barbier en kapper. Emma was modiste en naaister en verkocht veel kleren en ondergoed.
Dat er in die jaren tussen de verschillende herbergiers een goede verstandhouding heerste werd nogmaals bewezen door het feit dat op 14 september 1931 er een grote ringsteking per fiets werd ingericht voor alle liefhebbers.
Het bebloemde huis was vroeger de herberg ‘~zonder naam”, in de volksmond “Bij Herman”.
Het had plaats tussen de herbergen Lettenburg (René Van de Velde), De Tramstatie, (A. Van Hoorenweder) en Jules Hermans. Na de dood van haar man, zette Emma haar zaak verder met haar kinderen die hun moeder moesten helpen om het gezin te onderhouden. De 17 jarige dochter Rosa vertrok om 5 uur ‘s morgens reeds met haar triporteur en trekhond naar de stad Brugge om haar melkronde daar te beginnen. Zij leverde aan particulieren maar ook aan het Belgisch leger en meer bepaald aan de Ardense Jagers. Op een dag leverde ze zoals gewoonlijk melk en ging daarna haar geld halen op het kantoor op de eerste verdieping. Toen ze terug beneden kwam werd ze aanzien als een spionne van de Duitsers! De Waalse soldaten begrepen natuurlijk geen Nederlands maar Rosa was niet op haar tong gevallen en kon er zich uitpraten. In 1945 werd de melkronde stopgezet. Het “noenmaal” ter gelegenheid van het Sint-Elooi-feest had in 1951 hier plaats, na de paardenwijding. In 1963 werd de herberg definitief gesloten.
11. In De Tramstatie (huisnummer 13)
In 1877 bouwden Pieter Callant (°1817) herbergier en zijn vrouw Eugenia Baeyens (°1818) samen met hun oudste zoon Leopold Callant een tweewoonst met elk een venster en een voordeur. Leopold Callant (°1850) was eerst gehuwd met Pharailde Meyers (°1855) en nadien met Pauline Van Damme (°1858). Als beroep gaf hij op “baardscheerder” maar ook tapper met biljart en winkelier. In 1890 werd een winkel met afzonderlijke ingang bijgebouwd en werd de herberg aanzienlijk vergroot. Op het uithangbord stond “t Nieuw Dorp”.
Op 4 september 1904 had hier de officiële opening plaats van de stoomtram Brugge-Aardenburg en deze verbinding zorgde voor een snellere en betere verbinding voor zowel personen als goederen met de omliggende gemeenten.
Waarschijnlijk veranderde op dat ogenblik de herbergnaam in “In de Tramstatie” gezien de tramhalte en de wissel juist voor de herberg was gelegen.
De geljkvloerse en de opgetrokken, gemoderniseerde herberg “De Tramstatie”Het plan voor de bouwaanvraag.
Bemerk: het vooraanzicht is het spiegelbeeld van het grondplan.
Na het overlijden van Leopold Callant in 1907 trad zijn weduwe Pauline Van Damme opnieuw in het huwelijk met Leopold De Love en zorgden zij samen voor de uitbating van de herberg en de winkel tot 1924, waarna zij de herberg verhuurden. Zijzelf verhuisden naar de winkel die gekend was voor zijn snoep goed. Leopold was ook klokkenluider, grafmaker en hovenier bij de Broeders Van Dale en bij de Zusters. Tenslotte lieten zij zowel de herberg als de winkel over aan Léon en René De Vliegher, groothandelaars in boter, melk en eieren.
Zij verzorgden ook vele trouw- en rouwmaaltijden. In de herberg werd een openbare telefoon geplaatst waarvoor zij jaarlijks een vergoeding moesten betalen aan het gemeentebestuur van Sint-Kruis. In 1928 namen Aloïs Van Hoorenweder, cementbewerker met zijn vrouw Alice Boussemaere de winkel en de herberg over. Op 28 april 1935 werd hier een groot feest ingericht door de Gaaibolmaatschappij: “Ons Genoegen” dat opgeluisterd werd door het muziek “De Schullevrienden” uit Sint- Kruis en een accordeonist. In 1952 lieten zij aan het gebouw een verdieping bijbouwen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen de leden van het verzet regelmatig in het geheim samen in de herberg. Er wordt zelfs verteld dat zij na de verwoede gevechten bij de Molentjesbrug, hier hun bebloede messen kwamen afwassen in de keuken!
Alice Boussemaere was bijna 70 jaar lang uitbaatster van de herberg. Zij was ook de laatste te Vivenkapelle nadat zij in 1998 definitief de deuren sloot. Zij overleed op de leeftijd van 99 jaar en 10 maanden op 17.9.2003.
Lees verder: Herbergen in Vivenkapelle - Deel 2/2