Lezing gegeven door Frederik Roelens Jan Bode
Tussen de verwoestende brand uit 2017 en het terug openstellen van de herbestemde Sint-Niklaaskerk krijgen archeologen een unieke kans om een kijkje te nemen in de ondergrond.
Kom tijdens een aangename ochtendlezing te weten welke mooie vondsten er aan het licht gekomen zijn, hoe de bouwgeschiedenis van de kerk nu precies in elkaar zat of wat de studie van de menselijke overblijfselen ons vertelt over middeleeuwse voedingspatronen.
Praktische informatie
Inschrijven verplicht op T 050 630 430 of via het onthaal van Cultuurcentrum Scharpoord.
Lezingen zijn gratis voor leden van Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago. Niet-leden betalen 3,50 euro
Na de lezing biedt het gemeentebestuur je een drankje aan in CaféCultuur
Verslag lezing: (Her)opbouw van de kerk van Westkapelle
Op 22 oktober ontvingen we in de bibliotheek van Scharpoord 59 geïnteresseerden. Normaal ging Frederik Roelens de lezing geven. Hij is de archeoloog van Raakvlak die het archeologisch onderzoek leidde na de brand die op 26 maart 2013 de kerk in as legde. Maar Frederik was verhinderd en daarom hebben we op korte tijd een vervanger gezocht.
Die hebben we gelukkig gevonden in de persoon van Jan Bode. Hij is de voorzitter van de kerkfabriek van Westkapelle. Hij heeft voor onze kring in mei al een zeer geslaagde rondleiding gegeven in de kerk. Toen al bleek dat hij drijvende kracht was achter de heropbouw en dat hij die tot een prachtig eind heeft gebracht. En bovendien, is hij een begenadigd verteller.
Hij was al voorzitter van de kerkfabriek vóór de hevige brand. Na afloop lag de as tot een meter hoog. Enkel de muren stonden nog recht. De verzengende hitte van meer dan 1500° C vervormde de bakstenen. De brandsporen zijn nog zichtbaar. Aanvankelijk wou Monumenten en Erfgoed een harde restauratie, maar na overleg stonden zij toe dat de westkant van de kerk, het schip, een herbestemming als gemeenschapszaal kreeg. Gelukkig had Jan Bode de kerk in 1996 laten beschermen als monument; niet evident voor een grotendeels neogotische kerk. Doorslaggevend element voor de erkenning was toen dat de kerktoren eeuwenlang een baken was voor de schepen die het Zwin opvoeren. Dat was trouwens de reden waarom Engelsen in 1405, toen ze in het kader van de Honderdjarige Oorlog Sluis wilden veroveren, maar daarin niet slaagden, de kerktoren van Westkapelle verwoestten. Omdat de toren zo cruciaal was voor de handel, kreeg Westkapelle financiële steun van het De Vier Grote Leden van Vlaanderen (Brugge, Gent, Ieper en het Brugse Vrije) en 11 kleinere steden om hem opnieuw op te richten. Scheepvaart gered.
De kerk van Westkapelle op de Kaart van de Zwinstreek van Jan de Hervy uit 1501
De gotische kerk bestond dan al minstens sinds 1235 toen Westkapelle zich afscheidde van Oostkerke en een zelfstandige parochie werd. Westkapelle werd het eerst vernoemd in geschreven bronnen in 1110 als hulpkapel van Oostkerke. De eerste kapel was nog ouder en zou al teruggaan tot 1040. Over het uitzicht van die kapel (in hout of steen) is niets geweten, laat staan over de stijl (wellicht romaans).
In de late middeleeuwen floreerde het dorp en de kerk van Westkapelle, maar in de Tachtigjarige oorlog (1568-1648) lag Westkapelle in de frontlinie en ontvolkte de streek omdat de oogsten werden vernield of de labdbouwers brandschattingen moest betalen aan de watergeuzen. De heropbouw van de kerk, na de plundering van 1575, werd o.m. betaald met inkomsten uit de devotie voor Sint-Niklaas: in 1640 kreeg de kerk het recht om de gelovigen 40 dagen aflaat te schenken en zo’n korting van het verblijf in het vagevuur was niet gratis. De heropbouw was niet volledig want heel de 17de eeuw was er armoede door de vele oorlogen: na de Tachtigjarige oorlog tegen het noorden kwam de dreiging uit het zuiden (Lodewijk XIV). Boeren smeekten voor de kwijtschelding van hun pacht. De kerk van Westkapelle werd niet meer volledig opgebouwd. Het schip (het westelijke deel) werd afgebroken. Wel werd het middeleeuwse interieur werd vervangen door een barokinterieur met biecht- en preekstoel.
In 1664 of 1675 verwoestte een brand, die begonnen na een blikseminslag, de kerktoren. De achthoekige ondertoren werd, na veel discussies over de betaling en de subsidies in 1701, terug opgebouwd, maar de torenspits niet. Scheepvaart op het Zwin was immers al lang stilgevallen. De romp van de vieringtoren – op het kruis van het schip en de zijbeuken, i.p.v. op de westkant, zoals de meeste Zwintorens – werd zo één van de vele kerktorens met een plat dak in de Zwinstreek. Het verhaal dat daar vuur op werd gestookt om als vuurtorens te dienen zou begin 20ste eeuw bedacht zijn door pastoor Juliaan Opdendrinck. Het is trouwens larie: schepen voeren niet in het donker en vuur stoken op een kerktoren te midden van een dorp met houten huizen was brandgevaarlijk.
De kerk na de brand van 1675 en vóór de toevoeging van het neogotische westelijk deel in 1905.
Door de grote bevolkingsgroei in de 19de eeuw moest de kerk worden vergroot. Architect Alphonse De Pauw ontwierp in 1902 de uitbreiding: in het westen kwam een schip met drie beuken die alle drie even hoog waren, m.a.w. een hallenkerk [zoals in Damme]. Bovendien zette hij een spits op de toren. Aanvankelijk werd voor een eerder stompe toren gekozen, volgens de verhoudingen van de gulden snede (2/3 voor het gebouw, 1/3 voor de toren), maar uiteindelijk kwam er een spitse toren zoals voorzien in de plannen van 1405. De vermaarde historicus Karel De Flou had die plannen ontdekt in het archief van Ieper. Jammer gingen die verloren in de Eerste Wereldoorlog. Er zou nog een exemplaar van de plannen [of was het een bestek?] geweest zijn in Sint-Anna Ter Muiden, maar dat is nog niet opgedoken. De reconstructie van de torenspits na de brand van 2013 is qua vorm geïnspireerd op de bouwfoto’s van de toren van begin 20ste eeuw, maar uitgevoerd in eigentijds materiaal: stalen platen i.p.v. leien.
Uitzicht kerk tussen 1909 en 2013: met nieuw schip en spitse toren
De torenspits tijdens de bouw van 1905, de brand en de reconstructie: de horizontale banden verwijzen naar de houten dakstoel.
Bij de opgraving werden 53 complete skeletten in situ gevonden en een knekelput met honderden beenderen. Die laatste kwamen uit de graven die bij de bouw van begin 20ste eeuw gedumpt waren. Bij de huidige bouwcampagne werd er veel respectvoller omgesprongen met de menselijke resten. Onder burgemeester Lippens maakte de gemeente zelfs 30.000 euro vrij om het DNA van de 53 geraamtes na te gaan. Dat zal gebeuren aan de KUL. Het oudste skelet zou uit 1080 dateren, dus een generatie voor de eerst gekende vermelding in 1110. Nabij het altaar lagen twee geraamtes naast elkaar in een stenen graf. De houten kisten waren volledig verdwenen, maar de stenen boordjes waarop ze rustten zijn behouden. Het was een echtpaar : het vrouwelijke geraamte heeft een duidelijk breder bekken dan het mannelijke. Aan de hand van het kleinere formaat bakstenen en de geschilderde kruisen op de wand, kon het graf in de 17de eeuw gedateerd worden. De dekstenen waren evenwel gerecupereerd van vorige rijke stinkers: één uit 1504 en één uit 1625. Hergebruik van grafstenen was heel gebruikelijk: ze werden gewoon omgekeerd.
Het koppel was rijk want ze konden een plaats dicht bij het heiligste van de kerk betalen. Doden moesten binnen de 48 uur begraven worden. In een tijd zonder plastic of ander luchtdicht materiaal verspreidden de graven een lijkgeur. Enkel rijken kregen een plaats in de kerk. Vandaar de naam ‘rijke stinkers’ en de wierook om de stank te verdrijven. Nog een weetje: gewone stervelingen worden begraven met de voeten naar het oosten, de heiligste plaats in de kerk, daar waar de zon opkomt - opdat ze op het Laatste Oordeel uit hun graf kunnen opstaan en meteen in de goede richting kijken -, maar pastoors worden omgekeerd begraven opdat zij hun kudde kunnen overzien. De opgraving in het koor, bij het altaar, waar dit graf gevonden werd, was beperkt.
In het schip waar er meer werken plaatsvonden werd een grotere oppervlakte van 84m² onderzocht (zone 2). In dit westelijke deel waar de WC’s en de berging van de gemeenschapszaal werd ingericht deed men een grote verrassing: de blootlegging van de zuidmuur van het 13de eeuwse schip. De muur met 3 steunberen was opgetrokken uit grote bakstenen, moefen. Op basis van het formaat (29 x 14,5 x 8 cm) kunnen ze gedateerd worden in 1250. Aan de noordzijde stond wellicht een identieke muur en daartussen (in het verlengde van de pijlers van de vieringtoren) stonden de zuilenrijen van deze 13de eeuwse bouw. Ze staan in stippenlijn op deze reconstructietekening.
Hoever dit schip - bestaande uit een middenbeuk en twee smallere (lagere?) zijbeuken - reikte, is niet nagegaan. Er werd immers niet buiten de kerk opgegraven. Het 13de eeuwse gotische kerkschip was smaller dan het neogotische dat begin 20ste eeuw werd gebouwd. In 1641, na de godsdiensttroebelen werd de kerk herbouwd en ingekort: het schip werd afgebroken en dus schoten er enkel de dwarsbeuken en het koor over. Wellicht was er niet genoeg geld om heel de kerk te onderhouden en was dat ook niet nodig omdat er minder parochianen waren dan in de middeleeuwen. [Dit was althans de reden waarom in Damme in 1725 het schip van de OLV-kerk werd afgebroken. De zuilenrij werd in Damme wel behouden om de massieve westtoren te stutten want die heeft op de oostzijde geen steunberen.]
De 53 skeletten werden gevonden in deze zone 2. Dieper in de put, ter hoogte van de basis van de stenen muur, en ten zuiden van deze zuidmuur lagen de middeleeuwse graven. Ze lagen dus buiten de kerk op het kerkhof. Op basis van ringgespen konden twee gaven gedateerd worden tussen 1250 en 1400. Het oudste skelet is begraven tussen 1080 en 1160. Deze bijzetting moet dus tot een oudere kapel behoord hebben op dezelfde plaats (1075-1080).
Op een hogere laag lagen graven uit de periode 1640-1902. Hier vond men textielresten van een lagere geestelijke van omstreeks 1830-1850. Op deze laag lagen de graven zowel ten noorden als ten zuiden van de muur, want nu was heel dit terrein kerkhof vermits het schip was afgebroken.
De archeologen ontdekten diep in de bouwput een verkleuring van de bodem. De samenstelling van de grond wijst naar sporen van restgeultje, een zijtak van een zeegeul die aan getijden onderhevig was. Dit is een spoor van het oorspronkelijke landschap dat vanaf 8ste eeuw geleidelijk was beginnen verzanden. Dit toont eens te meer aan dat de naam Waeskapelle – de oorspronkelijke naam van Westkapelle – verwijst naar ‘waas’, natte grond, in dit geval schorrengebied. De naam komt dus niet West-kapelle, een kapel ten westen van Oost-kerke. Het is trouwens opvallend dat plaatsen dichter bij de kust de suffix -kapelle (Westkapelle, Ramskapelle) dragen en die verder eindigen op kerke (Oostkerke, Koolkerke en Moerkerke) Oostkerke komt overigens van Oskerke, d.i. kerk in de oos of oze (slijkgrond), [maar Moerkerke komt niet van kerk in een moeras, maar van een ‘kerk in een moer’ en een moer was een veenontginningsgebied: het rechtlijnig stratenplan van Moerkerke verwijst nog naar de systematische ontginning van het veen om het te drogen tot turf om het te stoken]
Verslag: Caroline Terryn