Spel en spelen Een eerste opvallende evolutie is dat kinderen nu betrekkelijk minder buiten spelen dan vroeger. In de stad wordt nog minder buiten gespeeld dan op het platteland. Het belang van buiten spelen is in het weekend iets groter dan in de week. Buiten spelen neemt duidelijk af met de generaties: generaties tussen 1900 en 1939 speelden nog 5,6/10 keer buiten, terwijl generaties na 1990 nog slechts 4,1/10 maal buiten spelen. De speelfrequentie voor buiten spelen ligt nu veel lager dan voor binnen spelen. Toenemende bebouwing zorgt ook voor verlies aan speelruimte, een belangrijke factor voor de teloorgang van talrijke kinderspelen. Wat het verschil stad – platteland betreft, hadden kinderen op het platteland vroeger veel meer taken dan nu, en met het vervagen van deze taken zijn ook de verschillen tussen stad en platteland gaan vervagen. De nabijheid (en kennis) van de natuur, maakte dat kinderen op het platteland de natuur veel beter kenden dan stadskinderen. Het hoge percentage kinderen in de stad verzekerde stadskinderen in het begin van de 20e eeuw dan weer van voldoende speelkameraadjes. Er zijn nu niet alleen minder kinderen, ze gaan nu echter veel vaker naar jeugdverenigingen en sportclubs dan vroeger en de komst van televisie en meer verkeer hebben het samen spelen sterk beïnvloedt. Het onveiligheidgevoel werkt dit nog meer in de hand. Speelgoed Tegenover het begin van de 20e eeuw, heeft de auto nu veel straten en pleinen ingepalmd. Kinderen gaan minder te voet naar school (en spelletjes, met en zonder speelgoed, die onderweg naar school werden gespeeld, zijn daar nu teloor gegaan). |