Bijgeloof
Men geloofde dat de laatste adem (in het dialect de "reeuw") zich op voedsel ging vastzetten dat daardoor zou bederven.. Wat bederfbaar was, werd daarom buitengezet of bedekt (bv. fijne zaden, boter, smout, boter, vlees, ..).
Ook tabak zou zijn goede smaak verliezen wanneer die "bereeuwd" was.
Om de laatste adem de kans te geven om ergens op zou kunnen vallen, werd een emmer water klaargezet waarin "het zieltje zich kon wassen".
Om de stilte te behouden werd in de sterfkamer, "waar de tijd was blijven stilstaan"; het uurwerk stilgezet op het uur van overlijden. De spiegel, die elke beweging versterkte, werd afgedekt. Matrassen en kussens met pluimen, gordijnen werden later meestal verbrand omdat men geloofde dat de lijkgeur de stoffen vlugger deed verslijten.
Alle huisdieren (honden, katten, paarden, bijen...) werden door een familielid op de hoogte gebracht van het afsterven van hun "meester". De hond werd nog eenmaal bij de overledene gelaten.