Het lotje
De gelukkigen die een lot met een hoog nummer hadden getrokken vrijgesteld waren van legerdienst, droegen meestal grote zorg voor hun "gelukkig lot". Vaak werd het lotje ingekaderd en opgehangen in de woon- of slaapkamer.
Remplacanten of substituanten en zielshonden
Wanneer de zoon van een gegoede familie zich er in had geloot, gingen de ouders op zoek naar een vervanger. Hiervoor konden zij een beroep doen op bemiddelaars, die in de volksmond "zielshonden" werden genoemd. Die bemiddelaars kenden jonge mannen die mits een vergoeding de plaats ging innemen.
Dat systeem was wettelijk geregeld. Men betaalde 1.200 à 1.800 fr. waarvan er 600 fr. voor de "substituant".
In de periode 1831-1840 bestond het leger uit ongeveer 7 % vervangers, in 1865 was dat aandeel gestegen tot 35 % m.a.w. een derde van de lotelingen had zich er uit gekocht.