Slag bij de Hazegrassluis
5-7 augustus 1831

Samuel Hinoul

Situering van de Hazegrassluis - Korte geschiedenis

2020 01 14 121348Fig 1: Situering van de Hazegraspolder (projectie hedendaagse kaart en satellietopname/ bron: Geopunt.be.

De Hazegrassluis is gelegen op een nog steeds bestaand weiland waarin zich talrijke bunkers bevinden, op de zuidoostelijke hoek van de Burkeldijk met de Retranchementstraat op de grens tussen Knokke, Westkapelle en Nederland. Dit weiland vormt de kern van een veel grotere site die door de eeuwen heen steeds een getouwtrek betekende in de grensverdediging tussen Vlaanderen (later België) en de Nederlanden. Het was tevens een gebied gekenmerkt door talrijke verbindingswaterlopen die gestaag in de Zwingeul uitmondden.

2020 01 14 121414Fig 2: Hazegrassluis, huidige situering met bunkers, landschapsopname

De Zwingeul en de -streek betekenden, zolang de Zwingeul bevaarbaar, een belangrijk economisch kruispunt, die zorgde voor een voortreffelijke ontwikkeling en welvaart in de omliggende streek, over Damme tot aan de machtige handelsstad Brugge.

De Zwingeul vormde niet alleen een natuurlijke invalsweg maar vormde ook een natuurlijke grens tussen Vlaanderen en de mogelijke invallen van overzee. In voorbereiding van de Honderdjarige Oorlog (1337 - 1441) werden op een aantal plaatsen versterkingen aangebracht, waardoor het gebied een belangrijke strategische, militaire waarde kreeg.

Eind 16de eeuw startte men - in het kader van de toen heersende Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) op dezelfde site waar nu de betonnen bunkers en de Hazegrassluis aanwezig zijn - met de aanleg van een fort genaamd Sint-Clara (ca. 1599) en later fort Sint-Marcus genoemd. In 1609 werden de conflicten tussen Spanje en de Nederlanden opgelost door het Twaalfjarig Bestand. De Spaanse bezetting zette de activiteit binnen dit fort op non-actief wat leidde tot het verval van de versterking.

Na het Twaalfjarig Bestand (1609 - 1621) hervatten de vijandigheden tussen de Staatsen en de Spanjaarden. Hiertegen ontwierp de bevelhebber Graaf Fontaine [1] een verdedigingslinie, bestaande uit een fortengordel met tussenliggende waterwegen voor de bevoorrading.

In 1622 startte de aanleg van de linie met de bouw van diverse forten. Het fort Isabella werd aanzien als een versterking van de sluis. Iets meer ten oosten bevond zich het Theresiafort. Het was gebouwd bij de monding van de Reigaartsvliet. De Vuile Vaart werd als linie uitgewerkt, met op de westelijke oever vijf redoutes [2], een versterkt legerkamp en het aangepaste Frederiksfort. Tussen 1622 en 1623 werd de linie in noordelijke richting verder getrokken, tevens met versterkingen zoals het Paulusfort (1627), het Sint-Bernardusfort (zgn. Papemutse) en het Sint-Annafort.

Eind 1629 werd een nieuwe aanval voorbereid vanuit Nederland, die in 1631 startte met een omsingelingsbeweging via Maldegem richting Brugge. De Spaanse verdediging moest hernieuwd worden. Fontaine liet een nieuwe voorlinie aanleggen, de zogenaamde Fontaine-linie [3], in 1640 hersteld en verzwaard door Don Andreas de Cantelmo, die het dan ook zijn naam gaf, de Cantelmolinie [3].

Het Verdrag van Munster van 30 januari 1648 betekende het einde van deze Tachtigjarige Oorlog. Het Theresiafort werd ontmanteld, het Isabellafort en de sluis geraakten sterk verwaarloosd. Dit leidde tot de bouw van een nieuwe ‘Eyensluis’. De aanleg startte in 1657 ten noorden van het vroegere Isabellafort. De Eyensluis situeert zich nog steeds onder de huidige rotonde Hazegrasstraat - Retranchementstraat.

2020 01 14 121437Fig. 3 Cantelmolinie richting Hazegras. Bron: Provincie West-Vlaanderen

In 1701 vormde de Spaanse Successieoorlog (1701 - 1713) een bedreiging voor de streek. Een aantal forten werden heropgebouwd volgens het Franse gebastioneerde systeem. Kort daarna doorbraken de Nederlandse troepen de sluis, veroorzaakten een strategische inundatie [4] en veroverden zo het fort Isabella. Het strategisch belang van het fort leek verloren.

2020 01 14 121453Fig. 4 Contouren van het Isabellafort luchtopname 1971. Bron: www.Geopunt.be

De contouren van het fort kan men nu nog herkennen in de perceelstructuren van een weide waarvan de vier punten van de vroegere bastions hoger gelegen zijn. Hoewel de meeste hoogteverschillen in 1982 zijn genivelleerd, tonen hoogtemetingen nog duidelijk verschillen.

Een volgende stap in de geschiedenis van de versterkte sluizen op deze plaats, werd gezet eind 18de eeuw, in de Oostenrijkse periode. Nadat de Oostenrijkse overheid onder Jozef II het Zwin had heroverd op Nederland en de oude forten definitief waren ontmanteld, belemmerden de Nederlanders de afwatering van het grensgebied door de Passluis dicht te houden. Dit resulteerde in overtollig polderwater tussen de Blankenbergse en de Damse vaart. Met de bedoeling het drassige polderland te bevrijden van water, startte in 1784 in opdracht van de Oostenrijkse Keizer de bouw van de Hazegrassluis. Deze werd gebouwd in het oostelijke uiteinde van de dijk van de in hetzelfde jaar ingedijkte Hazegraspolder (Nieuwe Hazegraspolderdijk), net ten noorden van het voormalige Isabellafort.

Aangezien het strategisch belang van de Zwinmonding kwam de Keizer de werken aan de sluis persoonlijk inspecteren. Bij dat inspectiebezoek werd besloten om de sluis met een fort te beveiligen. Het zogenaamde Hazegrasfort werd aangelegd in de zuidhoek van de Nieuwe Hazegraspolder, ten oosten van het vroegere Isabellafort en ongeveer ter hoogte van het Theresiafort.

2020 01 14 121510Fig. 5 Situering van het Hazegras- en Isabellafort; projectie van de huidige - en Vandermaelenkaart (1846 - 1856). Bron: www.Geopunt.be

Het fort kreeg een wat eigenaardige vorm omdat het ingewrongen zat tussen de zuidhoek van de ‘Nieuwe Hazegraspolder’ en zonder contrescarpen [5] was aangelegd. Op 700 m ten noorden van het fort kwam een redoute, het zogenaamde “Lazaret", met bijhorende steiger en verbindende strekdam. In het oostelijke deel van het fort metselde men een stenen wachthuis met schietgaten en een gevangenis. In het westelijke deel werd een sluishuis opgetrokken.

2020 01 14 121526Fig. 6 Doorsnede van een fort. Bron: Ontstaansgeschiedenis van de Zwinstreek, Jaycees Knokke-Heist

Om de arbeiders hun dorst te lessen kwam er een herberg “De Vrede” in deze afgelegen streek. De naam was gerelateerd aan het ‘Verdrag van Fontainebleau’ in 1775 waar de Vrede van het Congres van Munster werd bekrachtigd. Het verdrag maakte een einde aan geschillen in de streek waardoor de nieuwe stellingen hun functie meteen verloren.

In 1794 werd het fort nog eenmaal gebruikt als verdediging in het Zeeuws-Vlaams offensief.

De dubbele sluis werd vervangen door een enkele sluisgang in 1808. Ze kreeg de naam van Hazegrassluis. Het is deze sluis die nu nog steeds in het landschap aanwezig is.

2020 01 14 121548Fig. 7 Luchtopname van het Hazegras en de Hazegrassluis. Bron: Provincie West-Vlaanderen 

Zeeuwsch-Vlaanderen en de Belgische Onafhankelijkheidsoorlog

Op het congres van Wenen in 1815 werd België ingelijfd bij het Verenigd Nederlands Koningshuis, daar in maart 1814 bij de geheime bespreking van Chaumont, besloten werd dat Willem van Oranje een vergroting van zijn grondgebied beaamde. De Lage Landen werden verenigd, met alle moeilijkheden om Noord en Zuid te verzoenen. Men sprak van een amalgame samenvoeging, dus een mengelmoes, en zo was het ook.

De bom barstte op 25 augustus 1830 te Brussel met de Septemberopstand als gevolg en dit zette een punt achter het congres van Wenen.

De Zuidelijke troepen vielen tussen(of op anders 2 data opnoemen) 17 oktober het slecht verdedigde Zeeuws-Vlaanderen binnen. De burgerwacht was daar weliswaar van wapens en munitie voorzien, maar was nauwelijks in staat echte tegenstand te bieden.

Op 4 november 1830 werd te Londen een wapenstilstand uitgevaardigd, waardoor de Belgen en Nederlanders zich dienden terug te trekken tot achter de grenzen van 1814, welke vastgesteld werden op het eerste verdrag van Parijs. Hierop volgde dat het Voorlopig Bewind de Onafhankelijkheid van België uitsprak op 10 november 1830.

De Hazegraspolder lag aan die grens en reeds op 20 oktober werd deze bezet door de nieuwbakken Belgische troepen. Aan de Hazegrassluis werd in december een batterij [6] opgesteld. Er diende voorkomen te worden dat de Hollanders verwoestingen konden aanbrengen aan de sluis of de dijken die tot overstroming van de polders zouden leiden bij verhoogde vloed. De winter maakte het niet gemakkelijk voor het ongeveer 100 man sterke Belgische Garnizoen, door de drassige polders en bevroren landwegen. Gelukkig was er toen de herberg ‘De Vrede’, waar zij met de boeren van de streek, bij wie zij ingekwartierd waren, een pint of “druppel” konden drinken.

Hoewel de Belgische dreiging voorbij was, bleef er nog maandenlang een sfeer van weerspannigheid in Zeeuws-Vlaanderen hangen. Voor België was Zeeuws-Vlaanderen een gebied dat feitelijk bij dat land hoorde. Zelfs na de Eerste Wereldoorlog werd nog een serieuze poging gedaan om dit deel van Zeeland in te lijven. Tevergeefs.

Na de aanstelling van koning Leopold I op 21 juli 1831 werd België officieel onafhankelijk. De Nederlanders pikten dit niet en ondernamen 14 dagen later de Tiendaagse Veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831.

Gevecht bij het Hazegras

Voor de slag.

2020 01 14 121609Fig. 8 Voorpagina

In Zeeuws-Vlaanderen had de Nederlandse opperbevelhebber Ledel de intentie de grensstreek met België te inunderen, zodat een Nederlandse waterlinie de Belgen zou beletten Zeeuws-Vlaanderen te veroveren. Daarvoor moest de Hazegrassluis opengezet kunnen worden. “Het was ten gevolge van eene door den Heer Kolonel-Kommandant van het vierde district van Zeeland op den 4 Augustus 1831 uitgevaardigde order, dat de Kanonneerbooten [7] N°. 41 en 42, onder bevel van den Luitenant ter Zee van de eerste klasse, Jan Frederik Daniël Bouricius, van de noord- en zuidzijde het Dievengat [8] instevenden, om bij het Hazegras post te vatten. Waarschijnlijk moest deze beweging in verband gestaan hebben met eene manoeuvre der Landtroepen, die echter geen plaats greep. Dit worde verder met stilzwijgen voorbijgegaan.”

2020 01 14 121636Fig. 9 (boven) & Fig. 12 (volgende pagina) Situering van Het Dievengat, Hazegrassluis, Fort Nassau. Bron: Ontstaansgeschiedenis van de Zwinstreek, Jaycees Knokke-Heist

De vernieling van de sluis zou een ramp betekenen voor de vruchtbare gronden ten noorden van Brugge die onder water zouden komen te staan.

De Jagers-Verkenners van Brugge waakten na de Onafhankelijkheid van België over het Hazegras te Knokke. Ook tijdens de zomer van 1831 waren ze steeds op hun hoede.

Vanaf 3 augustus 1831 werden vijandelijkheden van de Nederlanders gemeld. Er was een schermutseling bij Strobrugge. Te Brugge waren geruchten dat een Nederlandse oorlogsvloot in de Hont [9] gekomen was. Op 3 augustus drongen zelfs twee schepen tot Rupelmonde door, om er vier handelsboten van eigenaars uit Brussel buit te maken.

Op woensdag 4 augustus arriveerden ploegen uit Lapscheure, Hoeke, Moerkerke en Westkapelle te Brugge om de dreigende activiteit van de Nederlanders te signaleren.

In de vroege ochtend van 5 augustus kwam een ruiter in allerijl van het Hazegras om te melden dat twee schepen bij de kust in het zicht waren. Het waren de kanonneerboten No. 41 onder bevel van Luitenant ter Zee 1ste klasse Jan Frederik Daniël Bouricius en No. 42 onder commando van Luitenant ter Zee der 2de klasse ridder H. J. van Maldeghem (een van de weinige Belgen in de tot dat moment gemeenschappelijke Nederlands-Belgische marine). 

2020 01 14 121649Fig. 10 Kanonneerboot N°. 42 achterkant met twee 8 ponders.Bron: www.marinebelge.be

2020 01 14 121712Fig. 11 Kanonneerboot N°. 42 stuurboordzijde

De artilleriesoldaten van het Vrijkorps spanden bij de Kruispoort te Brugge onmiddellijk hun stukken in om zonder uitstel naar Westkapelle te trekken en van daar naar het Hazegras te Knokke. Men had de manschappen in de straten moeten opkloppen.

De Jagers en de 1ste groep van de Burgerwacht zouden wel nog moeten beraadslagen, aangezien de marsorder enigszins vertraging opliep. Het bleek dat een deel van de Burgerwacht niet over geweren beschikte. Het was ook reeds 4 uur in de namiddag als deze groep kon vertrekken, vergezeld van een infanterieafdeling en de Gemeentelijke Wacht met een kanon.

Het gevecht

“De Luitenant Bouricius”, bevelvoerder van kanonneerboot No. 41, “vatte omstreeks 8 1/4 uur des voormiddags post voor de kil [10] van het Hazegras, en opende het vuur. Aanvankelijk flaauw, doch allengskens al heviger en heviger door musket [11]- en buksenvuur [12] beantwoord, werd de repliek op gelijke wijze gegeven. De Boot N°. 42, waarover de Ridder H. J. van Maldeghem, Luitenant der tweede klasse, het bevel voerde, had met flaauwte van de wind en sterken tegenstroom te kampen, en kon slechts omstreeks 10 ure, iets noordelijker dan N°. 41, post vatten. Van beide bodems werd het vuur voortgezet tegen den steeds in getal aangroeiende vijand, die, achter de dijken verscholen, groot voordeel bezat.

Dan werd het tijd, de Booten buiten het vuur te brengen, alvorens zij door het wegvallen van het water op droog kwamen te zitten.”

Het Vrijkorps was met de artillerie reeds tegen 11 uur in het Hazegras aangekomen. De Jagers zetten hun stukken in slagorde bij de sluis en beantwoordden het vuur.

Jager Bourguignon, die bevel voerde over het kanon, stelde vast dat de opstelling verkeerd was en koos een andere positie, onder het vuur van de vijand. Maar in de nieuwe stelling stond men zodanig bloot dat niemand naar voor durfde gaan om het kanon te laden. Na deze aarzeling deden Bourguignon en een van zijn mannen, Deckers, toch het nodige.

Bourguignon richtte de loop. Bij het eerste schot werd de reling [13] van een van de kanonneerboten getroffen. Bij het zevende schot werden twee vijandelijke stukken ontmanteld en de boot van Luitenant Bouricius raakte op drift om vast te lopen. De bemanning zocht zijn heil op het vaartuig van Luitenant Van Maldeghem".

"Den Luitenant van Maldeghem werd alzoo gelast af te zakken. De wind naar het zuidwesten geloopen zijnde, werd de Sloep ter Boegsering [14] uitgebragt, opdat N°. 42 niet op lijwal [15] vervallen zoude.” Na heel wat pogingen slaagde de boot erin zich te verschansen achter de dijk van Cadzand. “Dan werden 5 man in de Jol [16] gekwetst, waarvan 4 buiten gevecht. Van Maldeghem werpt het anker uit, daar hij zijn voorspan [17] mist, en bij het omzwaaijen geraakt zijn achterschip [18] aan den grond. Op gelijke wijze afzakkende, worden er 2 man in de Sloep van N°. 41 gekwetst, en 2 bootsvaarbomen [19] afgeschoten. Hierdoor mede naar lij [20] vervallende, kon N°. 41 niet meer boven N°. 42 omwerken, en wegens de ondiepte, was het ongeraden zulks benedenom te beproeven. De Luitenant Bouricius wierp dan ook het anker uit, hetgeen trouwens ook evenzeer gedaan zou zijn, alzoo hij, het geval van N°. 42 bemerkende, zich voornam, met zijnen makker het dreigend gevaar te trotseren, en dezen niet te verlaten. Het water snel wegvallende, kwam N°. 41 ook spoedig op den grond op de Plaat Vandamme [21], en beide bodems stonden alras op droog: de waterforten waren in land-batterijen herschapen.

Ziedaar dus twee bijna droogvoets genaakbare vaartuigen, met 46 koppen bemand, doch waarvan verscheidene (21) reeds buiten gevecht geraakt waren, blootgesteld aan het vuur van 700 Belgen, voorzien van een stuk geschut”.

Sinds de boten op het droge vast kwamen te zitten, “van het geschut kon slechts in den uitersten nood gebruik gemaakt worden want een vaartuig, gebouwd om in het water liggende de schokken van zijn eigen geschut te wederstaan, wordt, op droog staande, door datzelfde geschut uiteen gerameid".

2020 01 14 121727Fig. 11 Bourguignon en Deckers openen het vuur op de kanonneerboot No. 41. Bron: http://zwinstreek.eu

“Na uren lang met bedaarden moed en ijver zijne pligten betracht te hebben, en, wanneer zijne overige bezigheden zulks toelieten, met het handgeweer te hebben gewerkt, werd de Adelborst der eerste klasse J. N. Huijs, aan de hand gekwetst. Naauwelijks verbonden door de Officier van Gezondheid, L. N. de Kruijff, snelt hij weder naar boven, helpt en doet wat hij kan, en houdt den moed der Matrozen door zijn voorbeeld gaande.

De Konstabels-maat [22] Schnertzel bekomt eene kogelwonde aan het hoofd, en echter neemt hij binnen een kwartier uur het bevel over zijnen 18-ponder [23] weder op, alhoewel zijn opvolger inmiddels gesneuveld was. Hij werkt door, alsof hij de rekruten onderwees, niettegenstaande eene tweede wond de eerste al spoedig volgde. Ook was hij een der eerste die in de Jol sprongen, om N°. 41 te boegseren. Eene derde wond stelde hem toen buiten gevecht, maar naauwelijks was het bloedverlies gestelpt, of deze onversaagde strijder nam weder deel aan het gevecht. Zes wonden, in ‘s Konings dienst opgedaan, versieren dezen held.

Het schrootvuur van den vijand, zijnde ronde kogels, zijnde geweren en buksen sleepten verscheidene onzer heldhaftige Zeerobben in het graf, of maakten hen onbekwaam, het Vaderland op dat tijdstip van nut te zijn. De rompen werden aan splinters geschoten. Boot N°. 41 bekwam onder anderen een grondschot, onder de kruidkamer stuurboord [24] en Bakboord [25] uit.”

“Hulp van de onzen scheen er niet te hopen.”

Om 13 uur moesten de boten al lang verlaten zijn aangezien er niemand kwam opdagen om de boten te redden uit hun hachelijke situatie.

“Toen gaf de Bevelhebber den Luitenant van Maldeghem te kennen, en kwam het hem overeen, vol te houden tot den donker en tot het wassend water, om alsdan zoo mogelijk, de Booten vlot en weg te krijgen. Doch wanneer dit, zoo als hoogstwaarschijnlijk was, niet mogelijk zou wezen, tegen dien tijd te zullen trachten, de gekwetsten en manschappen weg te zenden. Alsdan met het overschot het vuur gaande te houden, wanneer die ontruiming geheel zou afloopen wezen, en zij beiden (de Luitenants Van Maldeghem en Bouricius) alleen op de ontredderde Booten overgebleven zouden zijn, dezen te verbranden. ”

“Matroos Schouterman, die, na gewond te zijn, des middags te 1 ure, met koen overleg en overgroot levensgevaar, den vaste wal bereikte, om het berigt van den hagchelijken toestand der Booten naar Sluis over te brengen." Na de wal te hebben bereikt en het bericht over te brengen, keerde hij met Kapitein Van Hopberghen rond 17u30 terug naar het Hazegras. “Naauwelijks bekomt gij [Van Hopberghen] berigt van het wanhopig en nutteloos gevecht, door uwe krijgsmakkers volgehouden wordende, of gij verzamelt alles, wat u in het volvoeren uws voornemens kon bijstaan. Het onbezette Sluis laat gij uwen rug, valt met 35 man aan, en verdrijft hem tot over de brug van het Hazegras. Dit duurt voort, tot de avond viel, wanneer alle toebereidselen, hetzij tot vertrek met, hetzij tot het verlaten en vernielen van de Booten getroffen en in werking gebragt zouden worden. Toen eindelijk na zonnenondergang het Wilhelmus der Hoornblazers en de stormmarsch der Tamboers den hernieuwden aanval van van Hopbergen, door de op wagens van Oostburg aangevoerde Zeeuwse Schutters versterkt, aankondigde. Slechts één woord van den Bevelhebber was genoeg, om 5 man, de matrozen Scheurkogel, Turit, van der Vliet, Staete en Hoogland, in de Jol te doen springen, deze over het drooge te doen slepen, en met hem het schorre en den dijk te doen beklimmen, ten einde door dezen aanval van Hopbergen te ondersteunen en het werk van den dag waardiglijk te voleindigen. Doch dit maal mogten zij hunnen moed niet koelen: van Hopbergen, de zijnen twintigtal passen voorafgaande, had de Belgen reeds op de vlugt gedreven, en slechts één zijner Schutters was bij dien kloeken aanval gekwetst. Eenige schoten, zoo van de Booten als van de Landtroepen, zetten aan derzelver vlugt den noodigen nadruk bij.”

Inmiddels had van Maldeghem, “op bekomen last, de schade aan de vaartuigen, zoo veel doenlijk, laten herstellen, en dezelven tot het wegzeilen in order gebragt. De vlaggen, wapens ammunitie enz. van N°. 41 waren op het dek gehaald, alzoo bij het wassend water gebleken was, dat deze bodem niet vlot te krijgen zou zijn”.

Schoutermans eveneens, “en zijne vermoeijenissen vergetende,” spande hij al zijn krachten in, om het vernielde tuig te herstellen. Door zijn verwondingen en ook omdat Luitenant Bouricus meende hem buiten dienst te moeten zetten, “werd hij door denzelven met de depêches [26], over de plaat naar de militairen post, in het Retranchement, gezonden. Het was een opdracht met grote risico op leven, “zijne pogingen waren nutteloos: een hagelbui van vijandelijke kogels stuitte hem. Hij viel en werd voor dood gehouden. Maar neen: door de geulen en slinken gekropen, wordt hem door de Belgen elders belet het Dievengat over te komen. Doch eindelijk gelukte hem dit bij den eersten Nederlandsche post”.

De gekwetsten werden inmiddels met de Loodsboot [27] naar Sluis gezonden. “Neêrlands vlag, met al het geborgene en het overschot der Equipagie [28] naar Boot N°. 42 gebracht.” Slechts de Matrozen van Dijk en Juweel met den Bevelhebber op N°. 41. Na dit alles zeilde van Maldeghem, op last van den Luitenant Bouricius, af, “en toen hij op eenigen afstand was, begaf zich de Bevelhebber weder naar den wal, om van Hopbergen te verzoeken, thans naar het onbezette Sluis terug te trekken.” Dit omdat de terugkomst van de Belgen te verwachten was en de positie niet langer te houden zou zijn geweest. Sluis was immers onbezet.

“Voor zijne persoonlijke veiligheid begeerde de Luitenant Bouricius geen man over te houden, en hij bevond zich alzoo des nachts ten 10 1/2 ure, met zijne twee bovengenoemde Matrozen, alleen op het vaartuig, in hetwelk het water even hoog als er buiten stond, zijnde het toen op zijn hoogst. Het vallen des waters werd met geduld verbeid, en naar mate de mogelijkheid ontstond, werd de tusschen het dek opgerigte en ongelukkiglijk mede nat gewordene brandstapel in gereedheid gebragt, om de Boot spoedig te kunnen verteren”.

De laatste manschappen van de ter hulp gesnelde landtroepen staken de sluiswachterswoning in brand, “en daardoor den vijand het sein van den aftogt gegeven werd, zoodat hij terstond de stelling weder bezetten kon, de Boot bestoken en den aftogt afsnijden".

De boot moest hierom vroeger in vlam gezet worden. Maar het “water was naauwelijks twee voet [29] onder het dek gevallen, en de vlam nam spoedig af.” De Bevelhebber bleef met een sloep in de buurt en was genoodzaakt naar de boot terug te keren om het vuur beter aan te stoken. De reeds brandende boot, hoewel nog niet voldoende ontvlamd, was overal met kruid bezaaid, doch “de volle kardoezen [30], tusschen zeilen en touwwerk verspreid, weerhielden noch van Dijk, noch Juweel, zich aan het grootste gevaar bloot te stellen, ten einde het werk der vernieling te voltooijen. Deze Juweel werd dan ook, door de uitbarsting dier kardoezen, aan hoofd, gezigt en arm deerlijk gebrand. Des nachts tusschen 2 en 2 1/2 uur kwamen de Luitenant Bouricius en zijne trouwe metgezellen behouden aan boord van de Boot N°. 42 aan”.

De Belgische strijders gingen hun ‘overwinning’ vieren in de herbergen van Westkapelle.

De troepen die pas in de middag uit Brugge vertrokken waren, arriveerden samen met de Compagnie onder bevel van luitenant August Colens, samen 300 infanteristen, 40 ruiters en een kanon, in de late avond Westkapelle. Enkel de post van Hoeke was op die dag aangevallen geweest. De vijand werd door een afdeling van het 8ste linieregiment teruggeslagen.

“Gedurende elf en een half uur is de Boot N°. 41 in het gevegt geweest. Zij verloor daarbij 2 harer manschappen en bekwam 11 gekwetsten, waarvan, kort daarna, nog 2 aan hunne wonden overleden.”

“N°. 42 bekwam in negen en een half uur strijden 9 gekwetsten, alzoo waren er 22 van de 46 manschappen buiten gevecht gesteld”.

Meer dan 100 kanon- en bijna 3000 geweerschoten werden van de boten gelost, “en gansch niet nutteloos! Achter den dijk lagen vele vijandelijke lijken.” Men telde er 37, en bij de brug lagen 9 Belgen, welke “door een schot, dat door den Luitenant Bouricius zelf gerigt en gelost was”, waren neergeveld.

Aan Nederlandse zijde spreekt men van twee à drie gewonden en een tweetal “ongekwetsten”. Vermoedelijk ligt het aantal gewonden en doden voor beide partijen hoger aangezien “men door de duisterheid zich niet met zekerheid van het getal der nog aanwezige lijken kon vergewissen”.

6 augustus 1831

De volgende dag, op 6 augustus, volgde nog een schermutseling. De Nederlanders kwamen in de ochtend met meer troepen over de grens, drongen de Belgische voorposten terug en waren op zeker ogenblik meester over het Hazegras.

Majoor Polis, die het bevel voerde over de Belgische troepen, deed de Burgerwacht en afdelingen van het 6de en 8ste Linie oprukken en Jagers en schutters uitspreiden. De Belgen trachtten hun posities te behouden. Op de Steenweg naar Sluis stelden ze ter hoogte van Schapenbrug twee kanonnen op. Deze zouden de vijand heel wat herrie bezorgen. Alle stellingen, van het Hazegras tot St. Anna, werden herhaaldelijk aangevallen en verdedigd, tot pas tegen 4 uur in de namiddag de vijand kon teruggedrongen worden. De Nederlanders werden achtervolgd tot bij St. Anna ter Muiden en men zou deze plaats gemakkelijk kunnen veroverd hebben, maar majoor Polis vond het beter de achtervolging stil te leggen, omdat de verwachte versterking nog niet was opgedaagd.

In het verslag van de wacht van 6 op 7 augustus kan men lezen dat “te 1,30 u. in de namiddag vier artilleriestukken, bedieners en een kompagnie van het 6e Linie over de Grote Markt trokken op weg naar Westkapelle”. Ze kwamen er pas tijdens de nacht aan, als de strijd reeds over was.

De archieven van de kompagnie bevatten een brief uit Westkapelle en gericht aan de kommandant die te Brugge gebleven was om de wacht te verzekeren:

“Een afdeling van de Jagers, onder bevel van luitenant Colens, bezet de voorpost en heeft de vijand onder vuur genomen van 9 uur in de morgen tot 7 uur in de avond. Maas, Bourguignon en Deckers, kanonniers, hebben hen onverpoosd bijgestaan, in omstandigheden die zeer hachelijk waren. Een ander werd verzekerd over de Schapenbrugge door de Jagers, samen met een liniedeel, op de grote weg van Brugge naar Sluis bij St. Anna. Onder de Jagers citeren we De Schepper, Charles de Wilde, Veys en de gemeentelijke Wacht. Andere Jagers kwamen de Burgerwacht vervoegen en ze namen deel aan de gevechten bij de Nachtegaal”.

Bij dit alles bedroegen de verliezen aan Belgische zijde 4 doden en 15 gewonden. Bij de Nederlanders waren ze naar het schijnt heel wat hoger. Vier dagen later trof men nog een ongelukkige Nederlandse soldaat aan in een bonenveld. Hij was aan het hoofd gekwetst. Hij werd naar het militair hospitaal van Brugge overgebracht.

Einde van de slag

Op 7 augustus zetten onder bevel van kapitein Grootaerts de Jagers zich in om de gestrande kanonneerboten te ontwapenen aan de brug bij het Hazegrassluis. Die ophaalbrug is nu vervangen door een stenen heule, en lag bij de ingang van het oude Hazegrasfort, juist waar, links van de baan naar Retranchement, de vroegere hofstede van Prudent Cauwels zich bevond. Daar was het ook dat in 1838 een hekken werd opgericht. Hieronder werd ook Hypolite Jonckheere tewerkgesteld, een Brugse makelaar van de Spiegelkaai. Hij maakte ook deel uit van de voorpost der Jagers die de Hazegrassluis kwamen verdedigen tegen de kanonneerboten op 5 augustus.

Drie gietijzeren kanonnen (twee 8-ponders [31] en een 18-ponder) met zijn affuiten [32] werden na drie dagen onder vele inspanningen en onder het geschut van de vijand aan wal gebracht en op 14 augustus naar Brugge gevoerd. De stukken werden met 109 kanonballen ondergebracht in magazijn nr. 2 in de Handelskom in Brugge. Burgemeester Coppieters ‘t Wallant meldde in een brief van 20 augustus ontvangst van deze trofeeën.

Jonckheere heeft in 1860 deze kanonnen willen afstaan aan de koning van Napels om de stad Gaëte te verdedigen. In 1866 wilde hij ze wegschenken aan de keizer van Oostenrijk. Ze werden telkens geweigerd omdat ze niet gerayeerd [33] waren.

De rekeningen van de stad Brugge vermelden de soldij die op 9 augustus uitbetaald werden aan de Jagers en Burgerwacht die te Westkapelle onder de wapens waren: 35 cent voor deze te velde, 25 cent voor de anderen bij burgers ondergebracht.

Er was heel wat lof voor Jagers en Burgerwacht. Majoor Polis richtte op 8 augustus een dagorder, gedateerd te Westkapelle, tot de kommandant van het Vrijkorps om zijn voldoening uit te spreken over het optreden van de Jagers die onder zijn bevel stonden. Er kwamen meer lofbetuigingen bij van de H. Van Severen, lid van de Bestendige Deputatie en dienstdoend goeverneur, en van kolonel Alex Moyaert, commandant van de 4e brigade van het leger van Vlaanderen, met hoofdkwartier te Damme.

Ook aan Nederlandse zijde was er veel lof:

“Van den Luitenant van Maldeghem, reeds vroeger met die orde versierd, werd, volgens de statuten, eervolle melding op de Legerorde gemaakt. Wijders werden, bij Hoogst deszelfs besluit van de 29 september 1831, N°. 1, eveneens tot Ridders van de Militaire Willemsorde vierde klasse benoemd: Adelborst J. N. Huijs; Chirurgijn der derde klasse L. N. De Kruijff; derde stuurman L. Scheps; Konstabelsmaat F. J. Schnertzel; matroos der eerste klasse H. J. Van Dijk; matroos der eerste klasse P. Scheurkogel; matroos der tweede klasse A. Juweel; matroos der tweede klasse J. van der Vliet; matroos der derde klasse C. Schouterman.”

Toen de Nederlanders zich volledig hadden teruggetrokken, keerden de Belgische troepen, de Jagers en Burgerwacht op 19 augustus terug naar Brugge.

Het Leopold fort

De Tiendaagse Veldtocht en de slag aan de Hazegrassluis, samen met de schermutseling, hadden de belangstelling van de Militaire Overheid voor onze hoek enigszins wakker geschud. Er werd besloten de legermacht in Vlaanderen te reorganiseren om de streek tegen invasie te beschermen. De genieofficier die daarmede belast werd, kreeg als opdracht het bezit te verzekeren van de toegangen naar Brugge en Gent en te beletten dat de vijandige détachementen [34] belastingen kwamen heffen in de rijke gemeenten van het noorden. Daarom werd er langs de Zeeuws-Vlaamse grens een reeks halfbestendige vestingswerken aangelegd. Die moesten klaar zijn tegen 10 oktober 1831, (datum van het waarschijnlijk hernemen der vijandelijkheden). Ze moesten zo sterk zijn, dat ze tweemaal de tijd konden uithouden die nodig was om versterkingen aan te voeren en de reserves mochten niet verder dan op een halve dagmars gelegen zijn. Men richtte een linie in, die steunde op de Legervaart, de Hoeke vaart, de Damse Vaart en de Gentse Leie, en die nog met enkele verschansingen werd aangevuld.

Voor de sector Knokke - Brugge kwam dit hierop neer: De Franse batterij, Fort Napoleon geheten, tegen de Hazegraspolderdijk, zou versterkt en hersteld worden, eveneens het oude Hazegrasfort en de vestingen van Damme.

Er was ten hoogste 1 bataljon [35] voorzien (misschien 800 man) waarvan 1 compagnie [36] (100 tot 125 man) het Hazegras bezette. Tussen het Hazegras en Damme stond op elke 3 minuten afstand een wacht opgesteld, zodat elke beweging van de vijand van uit Sluis, in minder dan 8 minuten aan de reservetroepen te Damme kon doorgeseind worden. Deze grenswacht bleef tot in 1834 bestaan. De Nederlanders voerden in de sector Vlaanderen alleen nog maar afleidingsmanoeuvers uit. Ze hadden daar geen leger: ten hoogste 5000 man reserve op Walcheren en in heel Zeeuws-Vlaanderen waren er met moeite zo veel.

Het Hazegrasfort werd omgedoopt tot het Leopoldfort (genoemd naar de Koning). In november werd het fort versterkt. Knokkenaars werden hiervoor opgeëist maar zowel de Burgemeester als de bevolking waren daar niet mee gediend, daar men reeds last genoeg had om voor de inkwartiering en bevoorrading van de troepen zorg te dragen. De wegen waren veel te drassig. Men nam de resten van het Hazegrasfort weer in gebruik. Deze verschansing werd met kanonnen uitgerust. Men wierp borstweringen op bij de Nachtegale, de Schapenbrug, de Zwarte Sluis, het Donaasfort en de Strobrug. Toen besloot het Ministerie van Oorlog de posten Donaasfort, Zwarte Sluis en Nachtegale af te schaffen. De post Schapenbrug bewaakte verder de Sluise Steenweg. Op het Leopoldfort hield men de wacht bij de kanonnen. De wachten schuilden in het stenen kazernegebouw uit de Oostenrijkse tijd. De afgeloste manschappen verbleven bij de omwonende boeren.

2020 01 14 121756Fig. 12 Bron: Ontstaansgeschiedenis van de Zwinstreek, Jaycees Knokke-Heist

Het verging het Fort Leopold niet goed; in 1832 brak er een epidemie uit. Er was geen drinkwater en vele mannen stierven ten gevolge van de heersende polderkoortsen. Daarop een muiterij, omdat het reeds meer dan 2 maanden zonder aflossing op deze afgezonderde en ongezonde post lag. Wellicht ten gevolge daarvan, werd de bezetting sindsdien om de 14 dagen afgelost. Na de muiterij werden de militairen overgeplaatst naar Oostende, waar ze aan de zuid-oostkant van de stad gelegerd werden. Deze ongedisciplineerde soldaten werden door de bevolking smalend “deze van het Hazegras" genoemd. Hierbij bedoelend het Leopold Fort bij de Hazegraspolder. Nadien bleef deze wijk aldaar bekend als het ‘Hazegras’.

Eind 1833 waren er nog slechts 12 militairen in het fort.

Op 26 augustus 1834, bezocht Koning Leopold I het fort, het was voor hem een vermoeiende en nutteloze tocht te paard vanuit Blankenberge.

Toen in 1838 opnieuw gevechten tussen België en Nederland dreigden uit te breken, belastte het Ministerie van Oorlog kapitein Mockel met de verdedigingswerken langs de Vlaams-Zeeuwse grens. Het Leopoldfort werd heropgeknapt. Daarnaast wilde men vooral de sluizen beschermen. Bij de Schapenbrug werd een blokhuis en bij de Zwarte Sluis een wachthuisje gebouwd. Mockel deed voor de Hazegrassluis een redoute en een klein bastion [37] aanleggen. Deze redoute was omgeven door een walgracht [38] die 13 meter breedte en 4 meter diepte had. Op het Hazegras stonden kanonnen, waaronder twee stukken kustgeschut.

Het Verdrag van Londen in 1839 besloot tot het slopen van het Fort Leopold. Het werd omgebouwd tot een hoeve, wat het op heden nog altijd is. Tot in 1854 werd het nog onthouden bij het strategisch materieel van het leger.

Het leger verkocht de installaties langs de Nederlandse grens. De stenen gebouwen van het Hazegrasfort werden later tot een hofstede omgevormd. De Nieuwe Hazegraspolder heeft tot in 1840 van het Ministerie van Oorlog een vergoeding ontvangen wegens het gebruik “der zoogenaemde Fransche batterye en onderberm der zeedyk”. In de 19de eeuw kende de Zwinstreek verder geen militaire activiteiten meer, tenzij de aanleg van de telegraaflijn van 1854.

De Hollandstellung

Er was vrede op ‘de Vrede’ tot in 1914, de Eerste Wereldoorlog. De Duitsers versterkten het fort. Als onderdeel van de “Hollandstellung” [39] kreeg het gebied rond het Hazegrasfort van Duitse kant de naam “Stutzpunkt Heinrich”. De meeste bunkers zijn gelegen op het weiland oostelijk van de Burkeldijk. Er staan echter nog 2 manschappenbunkers van de 6, horende noordelijk van de Retranchementstraat bij een hoeve.

In de Tweede Wereldoorlog, de Duitsers andermaal de bezetters, werden er terug bunkers gebouwd, dit in januari 1944. Deze bunkers dienden voor de Duitsers tijdens Wereldoorlog 2 als bescherming van het achterland en de nieuwe stellingen stonden bij hen gekend als de "Zweitestellung". Deze "Zweitestellung" [40] maakt in het algemeen deel uit van wat zal gekend staan als de Atlantic Wall [41]. Meestal zijn ze vlot te onderscheiden van de originele WO I structuren omdat ze meestal opgetrokken zijn met baksteen en gewapend beton.

Als de Canadezen met de Geallieerde Legers op 1 november vanuit Retranchement naar Knokke oprukten, om het oosten van het Leopoldkanaal [42] te bevrijden, werd de hoeve (op de stafkaarten ‘Fort Leopold’) voor de zoveelste maal beschoten.

Slotbepaling

De grensregio België-Nederland speelde in de oosthoek van ons land decennia lang een belangrijke strategische rol. De Zwinmonding, ooit bevaarbaar met toegang tot het binnenland richting Brugge, vormde een natuurlijke grensstreek. Ze speelde eveneens een grote rol in de verdedigingsstelling van beide landstreken toen ze niet meer bevaarbaar was tijdens WOI en WOII. Het verhaal van de kanonneerboten nrs. 41 en 42 waren maar een splinter van het grotere grensconflict. Alhoewel we niet geneigd zijn deze conflicten opnieuw te beleven, vinden we hier en daar in het landschap een aantal bakens die ons herinneren aan deze ettelijke gebeurtenissen die de globale geschiedenis vormen van onze (grens)streek.

Spannend, boeiend, ... het heeft onze regio gevormd tot wat het nu is.

Verklarende woordenlijst

  1. Graaf Fontaine: (Lotharingen, 1576 - Rocroi, 1643) was opperbevelhebber van de Spaanse infanterie tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Hij was hoofdbaljuw van Brugge en het Brugse Vrije, gouverneur van Damme en superintendant van de gendarmerie in het graafschap Vlaanderen. De titel graaf werd hem in 1672 verleend door keizer Ferdinand II.
  2. Redoute: Verdedigingswerk, meestal van afgegraven aarde, met alleen uitspringende hoeken.
  3. Fontaine- en Cantelmolinie: Een militaire verdedigingslinie, opgemaakt uit aarden wallen, die een verbinding maakt met verschillende forten. Onderdeel van de Staats-Spaanse linies en ligt in de gemeente Knokke-Heist.
  4. Inundatie: Het opzettelijk onder water zetten van een gebied.
  5. Contrescarp: De buitenoever van een gracht.
  6. Batterij: Een militaire term voor een eenheid artillerie-wapens zoals kanonnen, houwitsers, mortieren en raketwapens.
  7. Kanonneerboten: Een kanonneerboot is een schip dat een of meerdere stukken zwaar geschut bezit. Het heeft als voordeel dat het in ondiepe wateren kan manoeuvreren, aangezien het Dievengat alleen bij vloed kon bevaren worden.
  8. Dievengat: Een vaargeul tussen de grote Plaat, het eiland Vandamme en de Godefrootspolder (later Kommandeursplaat). De Vaargeul werd door de vissers het Dievengat genoemd. In 1831 voor de sluis van het Hazegras (ongetwijfeld door schuring van het daaruit stromende water), was het vaarwater een kleine meter diep. De zandbank voor Retranchement maakte het moeilijk om van het Hazegras naar Retranchement over te varen. Mogelijk kon dat alleen bij zeer hoog water.
  9. de Hont: (De Honte) Oude naam voor de Westerschelde.
  10. Kil: Watergeul
  11. Musket: Een musket (Frans: mousquet, Duits: muskete) is een handvuurwapen uit de zestiende en zeventiende eeuw
  12. Buks: Jachtgeweer
  13. Reling: Een leuning die een scheepsdek omgeeft. Dit om te zorgen dat opvarenden of zeilen niet zo gauw van de boot afwaaien.
  14. Sloep ter Boegsering: Een sloep die een boot naar een gewenste plaats brengt
  15. Lijwal: Wal waar de wind naartoe gaat.
  16. Jol: Roei- of zeilboot.
  17. Voorspan: Het slepen van een vaartuig door een ander vaartuig meestal met de Sloep ter Boegsering.
  18. Achterschip: Deel van het schip achter de grote mast.
  19. Bootsvaarbomen: lange stok of paal waarmee men schip vooruit kan bewegen in niet al te diep water.
  20. Lij: Met de wind mee.
  21. Plaat Vandamme: Een Plaat is een uit zandig materiaal bestaand onbegroeid gebied dat alleen bij eb droogvalt. De Plaat Vandamme is een latere benaming voor de Grote Plaat.
  22. Konstabelsmaat: Hulpje van de konstabel. Een konstabel is een artillerist bij de marine.
  23. 18-ponder: Kanon waar de kogels 18 pond of ongeveer 8 kg wogen.
  24. Stuurboord: U kijkt vanaf de achterkant van uw schip naar voren, dan is de rechterkant van uw schip de stuurboordzijde.
  25. Bakboord: U kijkt vanaf de achterkant van uw schip naar voren, dan is de linkerkant van uw schip de bakboordzijde.
  26. Depêches: Berichten / telegrammen.
  27. Lootsboot: (Loodsboot) Een loodsboot is een boot die een loods aan of van boord van een zeegaand schip brengt.
  28. Equipagie: Uitrusting.
  29. Twee voet: Een halve meter.
  30. Kardoezen: Kruitzakken. Worden gebruikt om granaten af te schieten vanuit kanonnen of houwitsers.
  31. 8-ponder: Kanon waar de kogels 8 pond of ongeveer 3,50 kg tot 4 kg wogen.
  32. Affuiten: Onderstel van een kanon.
  33. Gerayeerd: gleuven in kanonloop om de kogel in een stabiele baan te brengen.
  34. Détachementen: een afgevaardigde eenheid uit een bataljon die zich ter beschikking stelt voor een bepaalde opdracht buiten zijn eenheid.
  35. Bataljon: Een legereenheid die zelfstandig kan opereren. Het bestaat afhankelijk van zijn opdracht en niveau van operationaliteit uit 400 tot 2000 militairen. Een bataljon is steeds gespecialiseerd: infanterie, cavalerie, genie, artillerie, verbindingstroepen of logistiek.
  36. Compagnie: Een legeronderdeel van 100 tot 150 manschappen. Vier of meer compagnieën, samen met een stafcompagnie, vormen een bataljon.
  37. Bastion: Een uitspringend verdedigingswerk van aarde of steen.
  38. Walgracht: Een brede gracht die de vorm en omvang van de binnengelegen zone bepaalt.
  39. Hollandstellung: Was een linie die, versterkt met bunkers, werd gebouwd door de Duitse bezettingsmacht van België tijdens de Eerste Wereldoorlog en liep vanaf het Zwin tot Vrasene.
  40. Zweitestellung: Een uitbreiding op de eerder gebouwde Hollandstellung. Opgetrokken en in gebruik genomen met allicht nog een aantal bunkers van de oude Hollandstellung tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter.
  41. Atlantic Wall: Was een meer dan 5000 kilometer lange verdedigingslinie die Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog in de bezette gebieden heeft aangelegd ter voorkoming van een geallieerde invasie.
  42. Leopoldkanaal: Een kunstmatige waterweg in het noorden van de provincies Oost- en West-Vlaanderen, net tegen de Nederlandse grens en is 46 km lang.

Bibliografie

  • Henri Pirenne / Histoire de Belgique / 2008 / Bibliolife
  • Julien Opdedrinck, Joseph Edgard De Langhe, A. M Ghekiere / Geschiedenis van Knokke / 1968 / Lannoo
  • André D’Hondt / Dagklapper uit Knokke / 1970
  • Anne Doedens, Liek Mulder / Tiendaagse Veldtocht, Burgeroorlog in het Koninkrijk der Nederlanden/ 2018 / WalburgPers
  • L. G. B. / Verhaal van het Geveght der Kanonneerbooten N°. 41 en 42 bij het Hazegras, op den 5 augustus 1831 /1832 / G.T.N. Suringar
  • André D'hont / De artillerie van het Vrijkorps in een zeegevecht met de Hollanders bij de Zwinmonding te Knokke 5 augustus 1831 / 1981 / Cnocke is Hier
  • Broeder Gaëtan c.f.x. / Nopens het gevecht aan de Hazegrassluis 5 aug. 1831 / 1960 / Rond de poldertorens
  • Maurits Coornaert / Knokke & het Zwin / 1974 / Lannoo
  • Ontstaansgeschiedenis van de zwinstreek / 1981 / Jaycees Knokke-Heist - http://www.inventaris.onroerenderfgoed.be
  • https://www.bunkergordel.be
  • http://www.zwinstreek.eu

Slag bij de Hazegrassluis - 5-7 augustus 1831

Samuel Hinoul

Cnocke is Hier
2019
56a
001-017
Leonore Kuijken
2023-06-19 14:50:19