Bijlage 2: De Groote Oorlog en modernisering van de bewapening
De bajonet (het meest typische wapen van de Eerste Wereldoorlog) was de standaarduitrusting bij het geweer van de individuele infanteriesoldaat. Men trof ze in alle maten en gewichten aan op het front, zelfs met zaagrug, met bloedgeul om extra lucht in de wond te brengen. Daarnaast werden in de loopgrachten allerlei steek- en slagwapens gebruikt, zoals loopgravenmessen (trench knives), knuppels, schoppen met geslepen bladen, enz.
Het geweer evolueerde van het grendelgeweer (waarbij elke patroon manueel ingebracht moest worden) tot semiautomatisch wapen met laders.
Toen de soldaten over the top gingen voor het plaatsen van een offensief en het niemandsland tussen twee loopgraven bestormden, kwamen ze in een extreem gevaarlijke situatie terecht. Naast de hindernissen door de slechte staat van het terrein, de prikkeldraadversperringen, de landmijnen, enz. stoten ze op een dodelijk spervuur van kogels, o.a. door machinegeweren (zware en lichte mitrailleurs1) die effectief waren tot op een afstand van 2000 tot 3500 meter. Met 450 kogels per minuut, zaaiden deze wapens dood en vernieling. Dumdumkogels, hand- en geweergranaten, shrapnels2, mortieren of krombaangeschut, artillerievuur, vlammenwerpers3 en bommen zorgden verder voor nog meer verwoesting en verminking van mensenlevens. Dat soort wapentuig werd steeds verder ‘verfijnd’.
Op 22 april 1915 werd gifgas als chemisch wapen voor het eerst ingezet tussen Langemark en Steenstrate. Men opende de stalen flessen met chloorgas die geplaatst waren op de borstwering van de loopgraven en de wind deed de rest. De paniek was enorm. Men probeerde zich te vrijwaren met primitieve bescherming. Op 28 november 1915 werd een krachtiger en dodelijker gas ingezet: fosgeen. Ook werd het gas langzaam maar zeker verpakt in projectielen (mortiergranaten, obussen), waardoor het effect nog sterker werd. In de loop van 1916 werd koortsachtig gezocht naar reuk- en kleurloze gassen waarvan de gevolgen zich niet onmiddellijk lieten gevoelen. Op 12 juli 1917 In 1918 werd gebruik gemaakt van een nog verwoestender gas of beter een olieachtige vloeistof: het mosterdgas of yperiet. Ook met het gasmasker werd de bescherming verbeterd. De kracht van dit chemisch wapen moet gerelativeerd worden: minder dan 1% van het totale aantal oorlogsdoden is er ook aan te wijten.
Daarnaast loerde het gevaar ook vanop afstand. De artilleriebeschietingen van kanonnen en houwitsers4 hadden een bereik van 6,5 kilometer. De doeltreffendheid en de ontploffingskracht werden tijdens de oorlog steeds accurater. ‘Dikke Bertha5’ werd in augustus 1914 gebruikt bij de vernieling van de fortengordel te Luik en Namen. Met een nooit geziene vuurkracht doorboorde dit kanon de betonnen overspanningen van de forten. In 1917 vergrootte de reikwijdte tot 44 kilometer bij de beschieting van Duinkerke vanaf Koekelare. Vóór een aanval vuurden de artilleristen soms urenlang, zelfs gedurende dagen, onophoudelijk hun munitie op de vijandelijke loopgraven, in de veronderstelling dat de tegenstand voor een groot gedeelte zou uitgeschakeld zijn. Meestal was dit een illusie. De respectievelijke legers hadden zich in de loopgraven leren verschansen tegen dergelijke beschietingen.
In 1915 begon men een nieuwe rijdende machine met een ingebouwd kanon te ontwikkelen: een gepantserd voertuig op rupsen. In september 1916 werd dit wapen voor het eerst ingezet bij de Slag van de Somme. Om het project geheim te houden werd dat rijdend schiettuig aangeduid als (water)tank, vandaar de naam. In 1917 werden er reeds meer dan 1000 aan het front geleverd. Deze oorlogsmachines werden voortdurend aangepast en verbeterd. De introductie van de tank speelde echter geen beslissende rol voor de afloop van de oorlog. Hij werd veelal op een verkeerde manier gebruikt, bv. op een terrein dat zo verwoest was dat hij vastliep in de modder. In die periode werden ook verschillende antitankwapens uitgeprobeerd, met wisselend succes.
In het begin van de oorlog werden de enkele tientallen vliegtuigen gebruikt voor observatieopdrachten, naast de luchtballonnen. Maar ook hier werd de efficiëntie voortdurend verbeterd en het aantal opgedreven. In 1917 had het Franse leger er meer dan 1000 ter zijner beschikking. De befaamde luchtgevechten spraken tot de verbeelding. De ‘Rode baron’, Manfred von Richtenhofen, en Roland Garros waren bekende oorlogspiloten. De Belg Willy Coppens schoot 35 luchtballonnen uit de lucht. Luchtbombardementen door vliegtuigen als zeppelins, zowel aan het front als in steden (bv. Brugge) zorgden voor meer oorlogsslachtoffers, ook burgers. De rol van de vliegtuigen in de uiteindelijke afloop van de oorlog was niet echt bepalend.
Voetnoten
1 Hun aantal steeg ‘explosief: bv. in 1914 beschikten de Duitsers over 12.000 mitrailleurs, in 1918 over 100.000.
2 Shrapnels waren gevuld met loden of stalen kogels, spijkers, enz. Ze ontploften meestal in de lucht met een soort tijdsontsteking.
3Een vlammenwerper is een soort spuit waaruit onder hoge druk brandende of brandbare vloeistof worden wegeschoten. Er bestonden compagnies van vlammenwerpers (‘Totenkopfpionniere, compagnie des lance-flammes, enz.)
4 Een houwitser is een stuk artillerie, een krombaangeschut vanop grote afstand.
5 Genoemd naar de dochter van de wapenfabrikant Krupp.