De botanische en zoologische aquarellencollectie van jonker Karel van Sint Omaars - Deel II
gezegd van Moerbeke, heer van Dranouter, Merris, Oudenem, Moerkerke, etc.
Jacques De Groote
Dit is het tweede deel van dit artikel. Het eerste deel verscheen in een vorig nummer.
Heeft Clusius aan Karel’s collectie meegewerkt?
Het is belangrijk om Clusius even te situeren. In de eerste helft van de zestiger jaren van de 16de eeuw reist hij rond in Spanje en Portugal. Wanneer hij in 1565 naar de Nederlanden terugkeert, heeft hij geen werk. Karel van Sint Omaars biedt hem een plaats als secretaris aan en zal gedurende de twee jaar dat Clusius bij hem verblijft zijn broodheer zijn. Hij zal Clusius ook de mogelijkheid bieden om zijn eigen boeken te schrijven.1
Wat vast staat is dat Clusius de collectie bij de dood van Karel niet heeft gekregen en dat die collectie dus ook niet door hem noch voor hem werd gemaakt. Hij heeft de collectie na Karel’s dood ook niet echt meer kunnen consulteren. Vele namen op de bladen van de Libri verschillen van die in de boeken van Clusius. Een markant voorbeeld is bvb. A23.062v, waarop een Briza media staat afgebeeld met de namen Aegilops, Plinij, Trago. en Gramen tremulum. In de Rariorum plantarum historia geeft Clusius het gras de naam Amourettes tremblantes, zonder Latijnse naam. Had hij de aquarellen ter zijner beschikking gehad, dan had hij dit tenminste kunnen nazien en had hij ook in de beschrijving geschreven dat dit gras ook hier te vinden was.
Als we de zin van wat hierboven staat doortrekken, dan kunnen we met zekerheid zeggen dat Clusius de auctor intellectualis van de collectie niet is geweest2 . Of Clusius aan deze collectie heeft meegewerkt is niet zo duidelijk op te maken, maar de relatie tussen Karel en Clusius kan men uit de staat van goederen wel aflezen. Eerst en vooral worden de Latijnse en Griekse boeken3, die Karel in zijn bibliotheek bezat, per testament aan Clusius gelegateerd. Anderzijds wordt deze laatste ook nog goed betaald voor bewezen diensten4; dit kan zowel duiden op de tuin als op de aquarellencollectie. Wel staan er in de annotaties bij enkele planten (6) steden en plaatsen in Spanje vermeld, die door Clusius werden bezocht.
Dertig jaar later vraagt Karel van Arenberg, in zijn brief van 27 januari 1595, aan Clusius wel of hij hem bepaalde gegevens betreffende de collectie zou kunnen verschaffen, gezien hij denkt dat Clusius de bladen heeft geannoteerd (zie bijlage III). Of dit wel zo was, kan hier moeilijk bewezen worden, gezien er geen antwoord van Clusius gekend is.
In een andere brief, geschreven in opdracht van Karel aan Clusius, die onlangs van Moerkerke naar Mechelen was verhuisd en op dat ogenblik bij Dodoens verbleef, vinden we een aanwijzing van hun samenwerking5. Hier laat Karel schrijven, dat hij het takje Thynus, dat Clusius hem heeft laten geworden, heeft doorgegeven aan Jacobus (vanden Coornhuuse)6om het te laten schilderen. Hij zal Clusius een kopie van de andere Thynus hispanicus, die hij in zijn collectie heeft maar die Clusius nog niet bezit, opsturen. Ook de afbeelding van de Arisarum, van een andere bloeiwijze, is in handen van de schilder.
Arisarum angustifolium II7, in Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum Historia, Antwerpen, 1576, 305. en in de Rariorum plantarum historia, 1601, II, lxxiiij
In de Spaanse Flora vinden we een Arisarum angustifolium II. De tekening ervan is de kopie van het blad A22 -38 uit de ‘libri’. Dit wijst in een gans andere richting. Het zou er kunnen op wijzen dat Karel, toen Clusius bij hem verbleef, de tekeningen voor de Spaanse Flora heeft laten tekenen en heeft bekostigd8. Zo zijn er meer dan 90 tekeningen9 uit de ‘libri’ terug te vinden in de Spaanse Flora, waarin er 233 afbeeldingen staan. De Thyni zijn in de ‘libri’, niet te vinden, wat erop zou kunnen wijzen dat er nog meer tekeningen voor de Spaanse Flora in opdracht van Karel werden gemaakt10.
Een merkwaardig gegeven is ook de manier waarop Clusius in zijn boeken bepaalde feiten omschrijft. Een voorbeeld is de beschrijving van de Arbor vitae. Hij beschrijft de boom in zijn Spaanse Flora (1576) op p. 96 o.a. als volgt:
Conspecta mihi primum fuit in horto regio Fontainebelleau non procul Aurelia Gallorum, eo ex America Septemtrionali ora Canadas dicta delata, (nec ante Europae, vt existimo cognita) Gallorum imperium obtinente Franscisco hujus nominis primo, literatorum omnium summo Maecenate. Deinde apud doctissimum virum Nicolaum Rassium Regis chirurgum ceneberrimum, eundemque omnium Naturae miraculorum studiosissimum & peritissimum, qui primus eam mea opera Belgio communicauit, vbi nunc adeo frequens est, vt nullus sit rei herbariae studiosus, qui eam in suo horto non alat: ...
De naam Rassius hebben we vroeger reeds vermeld. In zijn brief van 21 12 1566 schreef Johannes Cruquius aan Clusius, die hem in naam van Karel van Sint Omaars had geschreven : Van de heer Rassius, die ik hoffelijk met jouw woorden heb gegroet, heb ik de vrucht van een Thuia, hetzij een tak van een Arbor vitae (door sommigen een Cedrus genoemd), samen met een aantal andere zaden die hij mij herhaaldelijk had beloofd, bekomen. Die zend ik samen met een brief naar de heer van Dranouter.
In zijn boek legt Clusius uit dat Rassius hem vroeger de gegevens over de Arbor vitae heeft gegeven, maar we lezen hier dat het Cruquius is die de vrucht van de boom, die hij van Rassius had bekomen, aan Karel van Sint Omaars schonk. Clusius zegt daar niets van in zijn beschrijving.
Verder zijn er ook nog een aantal aquarellen die dienst hebben gedaan als voorbeeld voor tekeningen op de houtblokken en er zijn ook nog elementen die werden gebruikt als voorbeeld voor tekeningen. Zo vinden we in zowel de Spaanse Flora (cap. xcviii) als in de Rariorum plantarum historia (II, cap. xxxv) van Clusius de Hemionitis peregrina. Voor dat houtblok heeft waarschijnlijk de A. 18.055 als voorbeeld gediend. Beide begeleidende teksten bij de voorstellingen zijn zeer gelijkend11. Daarin zegt Clusius dat hij in 1566 (toen hij bij Karel verbleef) van de medicus Johannes Henricus uit Gent, toen deze uit Rome teruggekeerd was, bladeren van de Hemionitis peregrina en van de Phillitis laciniata heeft gekregen. Het zijn juist die bladeren die op de A.18.055 getekend staan.
Uit de brief van Karel kunnen we ook afleiden dat Clusius, toen hij bij Karel verbleef, was begonnen met het schrijven van een boek over planten. Zonder zich te willen opdringen stelt Karel voor om het de naam Centuriae plantarum rariorum etc te geven, ingedeeld in honderdtallen, zodat het later mogelijk zou zijn om er meerdere honderdtallen aan toe te voegen. We vinden in een brief van Clusius aan Crato12, geschreven uit Brugge op 27 april 1566, een vermelding van een Plantarum Centuria, die Clusius, samen met een ander geschrift aan Crato hoopt te kunnen overhandigen op de volgende jaarmarkt te Frankfurt13. Dit zou er kunnen op wijzen dat Clusius een project had opgezet om een boek over planten uit te geven en dat dit het project is geweest, waaraan Clusius heeft gewerkt gedurende zijn verblijf in Moerkerke. De Plantarum Centuria zou dus wel eens het klad kunnen zijn van de Spaanse Flora, de Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia (1576), waaraan Clusius heeft gewerkt, toen hij bij Karel verbleef, of zelfs de eerste geschriften van wat later zijn Rariorum plantarum historia (1601)14 zou worden. Zoals we vroeger zagen, liet Karel de tekeningen maken, die moesten dienen als voorbeeld voor de houtblokken van het boek.
Tot nu toe heeft men (H Wille, F Egmond e.a.) de tekst van de brief altijd geanalyseerd alsof het boek, waarvoor Karel de naam Centuriae plantarum rariorum etc voorstelde, een gezamenlijk project zou geweest zijn van Sint Omaars en Clusius met betrekking tot de aquarellencollectie van Karel. Ik denk dat men dit uit de tekst helemaal niet kan afleiden en dat het wel gaat om een project van Clusius dat niets te maken heeft met de aquarellencollectie. De geaquarelleerde planten waren toen geenszins ‘de plantis rarioribus vel nondum exhibits’. Een aantal planten uit Karels’ collectie waren planten, die ook door anderen reeds waren gepubliceerd of beschreven en die ofwel hier in het wild groeiden, ofwel hier in de tuinen werden gekweekt. Er zijn maar 6 planten met een begeleidende tekst in de collectie, waarbij de tekst a nemine descript(a)(um) of exibita staat15.
Clusius de 'professionele hand gaan noemen, zoals Wille, Ramon-Laca en Egmond doen in verband met de teksten op de bladen van Karel’s collectie, is meer dan twijfelachtig. Er zijn geen harde bewijzen die kunnen aantonen dat Clusius teksten heeft samengesteld. Er zijn er verschillende die duidelijk aantonen dat Karel het wel deed. En denken dat Clusius de teksten op de bladen heeft geschreven is hem weinig eer aandoen. Paleografisch onderzoek bewijst ook duidelijk dat het handschrift op de bladen niet overeenstemt met het handschrift van Clusius. Verder kan men zich de vraag stellen hoe het komt dat de naam Clusius nergens in de teksten voorkomt (buiten 2 x: bij de zoete aardappel en bij de tabaksplant, maar dit zijn twee annotaties die later werden toegevoegd). Indien hij de teksten zou samengesteld hebben en de namen van de planten zou bepaald hebben, dan zou hij toch zijn naam erbij geplaatst hebben. Alhoewel Clusius in zijn latere boeken veel namen aan planten heeft gegeven, die afwijken van de namen die door de eigentijdse botanici werden gegeven, heb ik tot nu toe geen enkele van de door hem gegeven namen op de platen van Karel’s collectie kunnen vinden. Als hij de aquarellen geannoteerd zou hebben, dan zou hij toch ook wel de namen gegeven hebben, die hij ook in zijn boeken aan de planten heeft gegeven.
Onderzoek bewijst het tegendeel. Een voorbeeld is het blad A25.009. Daarop staat voor de Dianthus armeria de naam Vettonica silvestris. Clusius geeft aan deze plant de naam Armerius simplici flore. Een ander voorbeeld is A28.112 met een Lychnis (?), die Behen parvum album wordt genoemd. In de Spaanse flora noemt Clusius de plant Lychnis silvestris en schrijft dat de mensen van Salamanca de plant Behen noemen. Ook verschillende uitheemse planten, waarvan er wel aquarellen bestaan, komen noch in de Spaanse Flora, noch in de Rariorum plantarum historia voor. De manier waarop de planten op de aquarellen worden beschreven zijn volledig verschillend van de manier van beschrijven, die Clusius in zijn boeken gebruikt.
Een voorbeeld is de annotatie op A22.034, Cypripedium calceolus, waarbij er staat: Cette herbe a este veue et obseruee au commenchement de Juin 1564. Venant de Ysbrouck vers Ausborch, sur le direct chemin pres Rhoonen, dix lieues dela Ausborch et la noment ence lieu pfaffenschoen. In zijn Rariorum aliquot stirpium per Pannoniam, Austriam, et vicinas quasdam provincias observatarum historia uit 1583 beschrijft Clusius de plant en noemt verschillende plaatsen waar deze in Oostenrijk en Duitsland werd gevonden, maar niet de beschreven plaats op de aquarel. Op de aquarellen staan de namen in het Grieks, het Latijn, en in het Italiaans, het Duits, het Frans en het Nederlands en soms ook in het Vlaams; bij Clusius niet. Op de aquarellen worden de namen van de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ botanici, die de plant reeds eerder hadden beschreven, vermeld; bij Clusius niet. Bij de planten, die in de tuin groeien, geeft Clusius regelmatig de uitleg hoe ze bij ons zijn terechtgekomen en wie ze hierheen heeft gestuurd of meegebracht; nergens op de aquarellen staat er zo een verwijzing. Clusius schrijft nergens dat hij ooit aan de collectie heeft meegewerkt. Bepaalde beschrijvingen van planten bij Clusius verschillen volledig van die op de aquarellen (zie later een markant voorbeeld).
Op geen enkele van de tekeningen die voor de Spaanse Flora van Clusius werden gemaakt staat er een tekst. Indien Clusius de teksten voor de collectie had samengesteld dan had hij dit ook zeker gedaan voor de tekeningen in de collectie, gezien hij het ook deed voor zijn eigen werk, zoals we konden lezen in de brief van Karel van 14 december 1567. Bij sommige beschrijvingen staat er ‘in onze tuin’, wat wijst op Karel’s tuin. Ik kan me niet voorstellen dat Clusius dit zo zou vermelden (bvb. Hoc primo anno quo in horto nostro satum erat, hac / magnitudine excreuit. Secundo vero anno duplo aut / amplius excelsiori caule sese extulit).
We kunnen ons ook de vraag stellen waarom bij de lijst met namen op de aquarellen er nergens de Spaanse of Portugese namen voorkomen. Voordat hij bij Karel kwam wonen had Clusius twee jaar door Spanje en Portugal gereisd en had er planten met hun gegevens verzameld. Indien hij de teksten voor de aquarellen had geschreven, dan zou het toch logisch zijn dat ook Spaanse en Portugese namen voorkomen.
Even terzijde wil ik er hier ook op wijzen dat de planten die Clusius later in zijn boeken heeft beschreven vanuit Vlaanderen uitheemse planten waren. In zijn Spaanse Flora beschrijft hij planten uit Spanje, in zijn Rariorum aliquot stirpium per Pannoniam, Austriam, et vicinas quasdam provincias observatarum historia uit 1583 beschrijft hij planten uit Oostenrijk enz. en zijn Rariorum plantarum historia (1601) is voor het grootste deel een compilatie van beide, aangevuld met een klein aantal ( een veertigtal) inheemse planten.
Al deze gegevens zijn geenszins bewijzen dat Clusius de professionel hand is geweest.
Het is wel niet altijd zo eenvoudig om het verband tussen de houtblokken en de aquarellen te analyseren. Een voorbeeld hiervan is het blad A26.033v met voorstellingen van Anemonen. De tweede anemoon is de Anemone coronaria L. Een kopie van deze voorstelling vinden we terug bij Dodonaeus in zijn Florum, et coronariarum odoratarumque nonnullarum herbarum historia (1568), alsook bij Clusius in zijn Spaanse Flora (1576).
De begeleidende tekst op A26.033v is de volgende: ANEMONE CORONARIA Dodonei / Nascitur sponte in Germania circa Rhenum. / Floret mensibus Martio atque Aprili. Dodoens schrijft bij de Anemone met dezelfde afbeelding o.a. : Nascitue haec in Germania nonnullis circa Rhenum locis. Floret non primo Vere, sed serius. Clusius schrijft bij de Anemone latifolia altera, ook met dezelfde afbeelding : Eam nonnullis Germaniae locis secundum Rhenum in aprico florentem Martio vidi.
De afbeeldingen en de teksten tonen duidelijk aan dat het om dezelfde anemoon gaat. Dodoens geeft zijn beschrijving in de Epilogus ad lectorem, juist voor de beschrijving van de Asphodelus, waarvan Karel van Sint Omaars hem een afbeelding heeft gestuurd (zie hiervoor), maar hier geeft hij geen uitleg bij de afbeelding. Clusius legt in zijn inleiding uit dat hij de afbeelding van de anemoon van Dodoens gebruikt, maar schrijft niets over de origine aquarel A26.033v. Het is toch verwonderlijk dat noch Dodoens, noch Clusius naar Karel verwijzen.
Interessant in deze context zijn ook de beschrijvingen van de zonnedauw in de boeken van Dodoens en Lobelius, alsook de houtblokken, die werden gesneden voor deze boeken. Bij Dodoens komt de zonnedauw in de eerste uitgave van zijn Cruydeboeck (1554) voor en wordt beschreven als zijnde een mos. In de uitgave van 1563 wordt de zonnedauw ook beschreven als zijnde een mos, met een afbeelding, maar niet een uit de Libri. In zijn Purgantium aliarumque ... uit 1574 beschrijft hij de Ros solis als zijnde een kruid met de afbeelding van de ronde zonnedauw van het blad A18.o0lv. In de uitgave van de Stirpium historiae pemptades sex uit 1616 wordt de Ros solis beschreven met een andere afbeelding. Deze afbeelding is een kopie van de kleine zonnedauw op het blad A18.001 v van de Libri. Ook Lobelius beschrijft de zonnedauw in zijn Kruydtboeck uit 1581. Hier staan er afbeeldingen van de ronde en de kleine zonnedauw. Hier is die van de Ronde zonnedauw een kopie van die zonnedauw op het blad A18.001v.
Een ander gegeven is de manier van annoteren. Op de meeste geannoteerde aquarellen worden, zoals we al zagen, bij de naamvermelding van de plant ook eigentijdse auteurs vermeldt, maar nooit Clusius. De manier van naamgeving, zoals Clusius zeer veel gebruikt in zijn Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia van 1576, die hij in de periode dat hij bij Karel verbleef heeft geschreven, vinden we nergens bij de naamgeving op de aquarellen terug. Clusius gebruikt zeer veel een naam aangevuld met een cijfer ( bvb. Ledon I, II, III, IV, V, Aristolochia clematitis I, II, III, Arisarum I, II,...). Deze soort annotatie vinden we op de aquarellen nergens, wat nogmaals vragen doet rijzen bij de bewering dat Clusius de professional hand zou geweest zijn.
Zoals we vroeger zagen zijn er wel zes teksten op de aquarellen die met grote waarschijnlijkheid in verband kunnen gebracht worden met Clusius. De teksten op de aquarellen zijn zeer gelijkend aan die in Clusius’ Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia van 1576, maar het gaat hier wel om 6 teksten op meer dan 1800.16
Een onrechtstreeks bewijs zijn ook de teksten in Lobelius’ Kruydtboeck uit 1581. Bij de beschrijving van verschillende planten refereert Lobelius naar Karel van Sint Omaars of naar Clusius, maar bij geen enkele van deze vermeldingen refereert hij naar beide samen.
Als Clusius de teksten voor de aquarellen zou opgesteld hebben, waarom heeft hij er dan geen geschreven voor de vissen? De aquarellen van vissen bestonden al grotendeels toen Clusius bij Karel kwam wonen. Adriaan Coenen, die Karel van Sint Omaars leerde kennen toen Karel in 1565 in den Haag verbleef, vermeldt in zijn Visboock dat Karel aquarellen van vissen liet schilderen.
In de periode 1551-1554 studeerde Clusius aan de Universiteit van Montpellier en logeerde er bij zijn professor Guillaume Rondelet. Rondelet nam hem ook aan als zijn Latijnse secretaris om hem bij te staan bij de voorbereiding voor de uitgave van de grote hoeveelheid materiaal dat hij had verzameld betreffende aquatilia.17 In 1554 gaf Rondelet het boek Libri de Piscibus Marinis uit.
De Orthragorifco, fiue Luna pifce
A16.015
Gezien Clusius deze materie dus zeer goed kende zou men toch denken dat hij zijn kennis ook voor het schrijven van teksten voor de aquarellen van vissen en aanverwante zou gebruikt hebben. Er zijn ook geen gelijkenissen tussen de vissen voorgesteld in het boek van Rondelet en de aquarellen van Karel van Sint Omaars. Er is een groot verschil in kwaliteit tussen de platen in het boek en de aquarellen. De aquarellen zijn veel mooier. Er is maar een aquarel (A16.015) die een gelijkenis vertoont met een voorstelling van een vis in het boek (p. 424), namelijk de voorstelling van een klompvis of maanvis (mola mola). 18
De vraag of Clusius aan de eigenlijke collectie echt heeft meegewerkt blijft hier nog altijd open. Ik betwijfel het ten zeerste. Een argument daarvoor vind ik ook nog in het volgende:
De fungi in de Rariorum plantarum historia van Clusius uit 1601
Op het einde van zijn boek schrijft Clusius een hoofdstuk over de paddestoelen, met als titel Fungorum in Pannoniis observatorum brevis historia. Daarin beschrijft hij de paddestoelen, die hij gedurende zijn tochten in Hongarije heeft ontdekt, in twee delen: de eetbare en de giftige. Door deze beschrijving wordt hij als de grondlegger van de mycologie beschouwd.
Merkwaardig is wel, dat op het einde van het hoofdstuk nog een tweede deel wordt opgenomen, namelijk: Beelden van een aantal andere paddestoelen.
Als inleiding daartoe schrijft hij (in het Latijn):
"Nadat de typograaf al een aantal beelden van paddestoelen had gesneden, die door CV Matthias Lobelius voor het drukken van zijn Kruidenboek van de Nederlanden, in de volkstaal geschreven, werden gebruikt, zou ik deze hier graag voorstellen en zijn beschrijvingen ervan gebruiken. Wij bekennen gewis dat wij er twee van diegenen in onze commentaar ingelast hebben, die konden gebruikt worden voor de bepaling van deze, die wij in onze Historia Fungorum beschrijven, namelijk eerst de eetbare soorten en nadien de gevaarlijke. Wij hebben van deze zeker evenveel afbeeldingen met levendige kleuren geschilderd, en van beide soorten hebben wij de aard beschreven. Wij hebben er maar weinige in houtblokken willen laten uitsnijden, om de typograaf niet te belasten met te grote uitgaven.”19
Lobelius had in zijn Kruydtboeck in 1581 ook een deel geschreven over paddestoelen. Clusius neemt dit in 1601 gewoon over20.
De houtblokken uit Lobelius’ boek werden gekopieerd van de bladen van de aquarellencollectie van Karel van Sint Omaars, namelijk van de bladen A.22/19, A.22/19v en A.27/99. In zijn tekst schrijft Lobelius ook bij de Campernoelien de honich-raten ghelijckende21: De voorleden iaeren sijn dese Campernoellen van mijn Heer van Anin gheschonken: die de selue wt Hongarijen vercreghen hadde waermen veel af houdt door gulsicheydt vande menschen / bereydende, cokende ende stouende als de andere. Mijn Heer van Reynoutre saligher ghedachtenisse heeft de selue hier voortijts naer t’leuen doen conterfeyten wt versche planten die hier te lande beuonden waeren, maer op wat plaetse / is my ende den schildere diese ghemaect heeft noch onbekent. Clusius beschrijft deze paddestoel wel als eerste in zijn deel over de paddestoelen uit Hongarije en gebruikt dezelfde afbeelding als bij Lobelius. Ook de laatste uit zijn reeks komt uit Lobelius en de aquarellencollectie.
(1581: II/308)
Clusius, Rariorum plantarum historia, 1601.
We kunnen ons hier dan ook afvragen hoe het komt dat Clusius, die zegt gekleurde afbeeldingen van al deze paddestoelen te bezitten22, zich niet herinnert dat er door Jacob vanden Corenhuuse ook afbeeldingen werden gemaakt voor Karel van Sint Omaars, dat ze zich in de collectie bevonden en dat het hier juist om deze paddestoelen gaat. Nergens in zijn oeuvre schrijft hij ooit dat deze merkwaardige collectie heeft bestaan en dat hij eraan heeft meegewerkt. Het is alleen Karel van Arenberg, die hem daaraan herinnert ! We kunnen ons dan ook afvragen welke zijn deelname aan Karel’s collectie echt is geweest.
Waar Florike Egmond eindigt met te zeggen Clusius stimulated and may even have triggered Saint Omer’s interest in naturalia, and it is likely that he encouraged Saint Omer to have his botanical watercolours published ..., zou ik durven beweren dat het juist het omgekeerde is geweest. Dank zij zijn verblijf bij Karel van Sint Omaars, waar Clusius voor het eerst een botanische tuin in volle glorie kon bewonderen en waar hij van Karel’s hovenier veel meekreeg, is hij later de kenner geworden. Dank zei de vrijgevigheid van Karel heeft hij zijn Spaanse flora kunnen voorbereiden en de tekeningen kunnen verwerven, die later in houtblokken werden omgezet. Zonder zijn ontmoeting met Karel zou hij misschien nooit de botanicus zijn geworden, die hij later werd. Dank zij de contacten die hij als secretaris van Karel van Sint Omaars en later van Brancion met geinteresseerden in de botanica had, kon hij de grondslag leggen van wat later zijn netwerk zou worden. Clusius had in elk geval een hogere dunk van de botanische kennis van Karel, dan wat Florike Egmond laat doorschijnen. Hij noemt hem generoso Dn. Carolo a Diuo Audomaro, viro rei herbariae, et omnium naturae miraculorum studiosissimo et peritissimo. Ook Dodoens, Lobelius en Guicciardini hebben hem geroemd.
Nog enkele argumenten:
In RARIORUM STIRPIUM HISTORIAE LIBER I CAP. III / 27 schrijft Clusius dat Karel een zeer toegewijde onderzoeker was van zee- en andere planten, alsook van alle wonderen van de natuur.In de aquarellencollectie zijn er verschillende bladen met planten en andere zee-elementen. Indien Clusius aan Karels collectie heeft meegewerkt, waarom heeft hij dit hier niet vermeld?
In RARIORUM STIRPIUM HISTORIAE LIBER II CAP. LXXVII / 442 schrijft Clusius dat hij twee Aloes uit Spanje naar Belgie meenam, waarvan hij er een aan Karel gaf en de andere aan Peter van Coudenberg. De plant bij Karel stierf de tweede winter, die bij Peter van Coudenberg kon men in 1576 nog altijd bewonderen. Ook hier geen vermelding van een eventuele samenwerking. In de aquarellencollectie komt ook geen Aloe voor.
Een andere vraag, die mij bezig houdt, is: hoe komt het dat Clusius, die bijna twee jaar bij Karel heeft verbleven, door hem werd onderhouden, alle mogelijkheden kreeg om in de beschermde omgeving van het kasteel van Moerkerke en het hof te Brugge te werken, de planten in Karel’s botanische tuin te kunnen onderzoeken en door hem gesteund werd bij de creatie van zijn eigen werk, Karel van Sint Omaars in zijn boeken nooit heeft bedankt of zelf vernoemd, buiten die twee keer in de Spaanse flora en ook nooit heeft vermeld dat hij zo lang bij Karel verbleef?
Hoe komt het dat Clusius ook Karel niet heeft bedankt voor de tekeningen, die deze liet maken om er later houtblokken van te laten snijden voor de Spaanse Flora? Hoe komt het dat hij in de inleiding van zijn Spaanse Flora wel vermeldt dat Dodoens sommige van de afbeeldingen uit de Flora voor zijn Purgantium Historia heeft gebruikt en dat ook hij afbeeldingen uit dit boek in zijn Spaanse Flora heeft opgenomen24, maar daarentegen niet vermeldt dat de meeste tekeningen in zijn Flora werden uitgevoerd in opdracht van Karel van Sint Omaars?
Naar de toon van de brief, die Karel op 14 december 1567 liet schrijven, toen Clusius juist naar Mechelen was verhuisd, is er niets dat erop wijst dat er onenigheid zou ontstaan zijn tussen beide botanici en ook niets dat aantoont dat Karel zou beslist hebben de geldkraan te sluiten. Integendeel, Karel laat in de brief o.a. weten dat hij nog tekeningen laat maken voor Clusius’ Flora, Ook in Karel’s erfenis wordt Clusius zeer gul bedacht met boeken, die hij zelf nooit had kunnen aanschaffen.
Welke is dan de reden, waarom Clusius zijn mecenas later in zijn boeken nooit heeft bedankt? Het enige antwoord dat ik kan vinden, is dat Clusius zo weinig mogelijk de herinnering aan Karel wilde oproepen, omdat hij bang was. Hij was bang dat de lezer zich vragen zou gaan stellen over deze Karel van Sint Omaars, over wie hij was en over zijn belang als botanicus. Hij was bang dat de lezer de link tussen Karel en hemzelf zou gaan leggen. Hij was vooral bang dat men zou ondervinden dat Karel ooit zijn mentor en beschermheer was geweest en dat hij eigenlijk heel veel aan Karel te danken had, hij de ‘grote’ Clusius.
Conclusie
In het algemeen kunnen we hier concluderen dat het belangrijkste deel van de Libri picturati A.18-30(31)25 zonder twijfel de aquarellencollectie van Karel van Sint Omaars is, gecreeerd te Moerkerke in Vlaanderen; dat Clusius aan de al bestaande collectie misschien wel heeft meegewerkt toen hij bij Karel verbleef tussen 1565 en 1567, maar dat hij in elk geval de auctor intellectualis niet is geweest en de teksten niet heeft geschreven. De eigenlijke collectie werd hoofdzakelijk geschilderd door Jacob vanden Coornhuuse. Het merendeel van de tekeningen (niet de aquarellen) die zich in de collectie bevinden werden gemaakt in opdracht van Karel voor de Spaanse Flora van Clusius.
Het is de oudste natuurgetrouwe botanische collectie die er bestaat. Het is de oudste, zuiver botanische collectie der Nederlanden26. Het is ook, naar mijn weten, de enige collectie uit die tijd, waarin de plantnaam in zes talen - Grieks, Latijn, Italiaans, Frans, Duits en Nederlands (en ook soms het Vlaams) - wordt beschreven. Het is ook de oudste bestaande collectie, die zowel uit planten als uit dieren is samengesteld, waaronder ook enkele bladen van insecten, wat voor de tijd ook uitzonderlijk was. Karel van Sint Omaars is ook de eerste botanicus geweest die de naam van de plant liet volgen door die van de naamgever. Ook de voorstelling van bv. bomen en struiken, waar in dezelfde eenheid en bloem en vrucht worden voorgesteld, is enig voor zijn tijd.
Karel van Sint Omaars heeft niet alleen een buitengewone botanische en zoologische aquarellencollectie nagelaten, maar heeft ook een in de context van die tijd uitzonderlijke studie nagelaten. Verschillende planten worden er voor de eerste maal voorgesteld. Verschillende planten worden in deze studie ook voor de eerste maal beschreven. Het is ook voor de eerste maal dat in een studie zo veel maritieme planten worden beschreven. Daarvoor alleen al is deze collectie uitzonderlijk.27
Het is dan ook normaal dat de Libri picturati A.16-30(31), die in de jaren 15601568 in Vlaanderen werden gecreeerd en die zich nu te Krakau bevinden, voortaan de Karel van Sint Omaarscollectie (of Charles de Saint Omer) worden genoemd en niet meer de Clusius- of de Clutiuscollectie. Men zou ook kunnen overwegen om het de Sint Omaars - Coornhuusecollectie te noemen. Ere aan wie ere toekomt!
De naam Libri picturati behouden is enerzijds de auctor ervan weinig eer aandoen en anderzijds de verzameling, die in de Preussische Staatsbibliothek de naam Libri picturati kreeg, negeren. Deze verzameling bestaat uit verschillende historische collecties die samen de naam Libri picturati kregen. Ook andere collecties worden libri picturati genoemd. Deze naam behouden voor de collectie van Karel is dan ook zeer verwarrend en misprijzend. Ook Centuriae plantarum rariorum is hier niet meer op zijn plaats.
Het zijn de mensen van Leiden, Madrid en Krakau, die elk om een bijzondere reden, de collectie de naam Libri picturati willen geven.
De mensen van Krakau (Alicia en Bogdan Zemanek) kennen de achtergrond van de collectie niet en beschouwen de collectie alleen om haar botanische waarde28. De onderzoekers uit Leiden en Madrid willen de collectie nog altijd vooral aan Clusius linken, in Madrid omdat Clusius de eerste was, die een Flora van Spanje schreef, en hij daarvoor dus in Spanje belangrijk is; in Leiden omdat Clusius degene was, die de eerste Hortus in de toen nog jonge universiteit van de stad aanlegde. Geen van de drie is gebaat met een collectie, die door een voor hen illustere onbekende werd samengesteld.
Wij in Vlaanderen echter vinden het belangrijk, en zeker wij hier in Moerkerke, dat de collectie de naam van zijn auctor zou meekrijgen en dit om twee redenen. Eerst omdat het normaal is dat een zo belangrijke collectie de naam krijgt van de maker ervan, Karel van Sint Omaars, en ten tweede omdat het hier gaat om Vlaams erfgoed, dat in het buitenland terechtkwam. De naam Libri picturati wijst nergens naar de auctor of de regio van herkomst. Integendeel deze naam, die een verzamelnaam is van geschriften en collecties uit de
Preusische Staatsbibliothek in Berlijn, die nog altijd ijvert om deze verzameling terug te krijgen, roept alleen een geschil tussen Duitsland en Polen op. Er wordt er echter alles aan gedaan om de naam van Karel van Sint Omaars zo weinig mogelijk te vermelden, wat weinig eerbied tonen is voor deze belangrijke 16de eeuwse verzamelaar en botanicus.
In 2001 werd een Europees project gestart onder de naam Plants in European masterpieces, waaraan Portugal (Cristina Castel-Branco, toenmalig directrice van de Botanische tuin van Ajuda), Italie (Mauro Giacomini, DIST Universiteit van Genua), het Verenigd Koninkrijk ( Gail Bromley, Kew Gardens in Londen) en Nederland (Jan de Koning, toenmalig directeur van de Hortus Botanicus te Leiden) deelnamen. De bedoeling was een Cd-Rom uit te geven en een website te maken, waarop hedendaagse planten gelinkt werden aan hoofdzakelijk 16de eeuws erfgoed.
Er werd gekozen voor beeldhouwwerk (op het Jeronimos klooster in Portugal), botanische illustraties (uit de collectie van Karel van Sint Omaars te Krakau), wandtapijten (uit de collectie van de Spaanse kroon) en schilderijen (uit het museum van Genua). De botanische illustraties en de meeste wandtapijten en schilderijen werden in de toenmalige Zuidelijke Nederlanden geproduceerd. Aan Vlaanderen werd niet gevraagd om aan het project deel te nemen. Erger nog, in de originele tekst stond er in verband met de Libri picturati dat men niet wist waar deze collectie vandaan kwam, maar dat het zeker was dat Clusius aan de collectie had gewerkt. Toen ik Jan de Koning daarover interpelleerde, liet hij mij weten dat hij een botanicus was en geen historicus, maar dat hij zou vragen om de tekst aan te passen.
Nu staat er op de website The Libri Picturati collection is currently held in the Jagiellon library in Cracow, Poland, but they were originally probably produced in Belgium. The eminent 16th century and early 17th century botanist Carolus Clusius has most probably been involved in the production of these watercolours.Op de CD-Rom staat er bij de aquarellen: In de Jagiellon Bibliotheek in Krakau (Polen) bevindt zich een set van dertien boeken, waarin ca. 1860 aquarellen met afbeeldingen van planten, vaak met allerlei aantekeningen. Alle boeken hebben dezelfde afmeting (51,2 x 37,5 cm) en zijn in wit velijn gebonden; de tekeningen zijn op verschillende soorten papier gemaakt.
Er bestaat verschil van inzicht over maker en eigenaar ervan, maar wel is bekend dat ze in de 2e helft van de 16e eeuw in De Nederlanden zijn gemaakt. Ook is wel zeker dat Carolus Clusius in verband dient te worden gebracht met deze prachtige en botanisch excellente aquarellen. (Sinds 1 augustus 2003 staat er ook op de website dat men weldra de inhoud van de CD-Rom zal kunnen downloaden. Het is nu nog altijd niet mogelijk en het project is afgesloten.)
Het Scaliger instituut in Leiden heeft in 2005 een vijf jaar durend project opgestart rond Clusius. Er is reeds in Leiden een colloquium geweest in het najaar van 2005. Er komt er eind 2006 een nieuw in Marburg, Duitsland. De briefwisseling van Clusius werd op het internet gezet. Er worden verschillende publicaties voorzien. Een ervan is: Botanical illustrations of the sixteenth century. An enquiry into the Libri Picturati A.18-30, Jan de Koning, Alicia Zemanek and Bogdan Zemanek (eds), (NHM, 2006/07). Het boek wordt op de website van het project als volgt voorgesteld: This volume will publish for the first time and in full colour the circa 1300 botanical watercolours in the so-called Libri Picturati (Vols A.18-30) in Krakow. It also presents a historical introduction to these Libri Picturati, botanical identifications of the depicted plants and essays by botanical experts. Dr. Florike Egmond zal de historische context schrijven. Ik hoop dan ook dat er zal gewezen worden op het feit dat Karel van Sint Omaars de auctor van de collectie is. Ik hou echter mijn hart vast, want voortgaand op de tekst in de bibliografie van Clusius op de website van het project vrees ik het ergste.
De periode, waarin Clusius van september 1595 tot november 1597 hier in Moerkerke op het kasteel en in Brugge in het huis van Praet verbleef, wordt als volgt beschreven. In the 1560s he was back in the Southern Netherlands, enjoying the protection of such influential patrons as Gui and Marc Lauweryn29 in Bruges. During this period his also was involved in the production of the splendid series of ‘libri picturati’. Marcus Laurinus is in die periode nooit de broodheer van Clusius geweest, maar wel Karel van Sint Omaars, maar deze laatste wordt weerom zelfs niet vermeld.
En het gaat verder. De voorgestelde publicatie heeft ondertussen een andere naam gekregen. Het is niet meer Botanical illustrations of the sixteenth century maar wel The complete botanical watercolours of Clusius. An enquiry into the 16th century Libri Picturati collection, Jan de Koning, Knnv Publishing, verschijningsdatum december 2006.30
Dit is een regelrechte negatie van de werkelijkheid ter verheerlijking van Clusius, die in deze materie maar ondergeschikte is geweest.
Het boek is in juni 2008 uitgegeven onder de naam: Drawn after Nature, The complete botanical watercolours of the 16th century Libri Picturati.
Het onderzoek van Helena Wille, alsook dat van mezelf, werd door verschillende schrijvers in Drawn after Nature gebruikt om hun artikels te stofferen zolang het in hun artikel paste. Wanneer onze visie van de hunne verschilde werd die gewoonweg verzwegen. Dit heeft als gevolg dat dit boek een zeer tendentieuze visie weergeeft. Er staan ook een groot aantal fouten in het boek.31
De waarde van Karels collectie
Hoewel Karel van Sint Omaars buiten zijn aquarellencollectie geen geschriften over planten of dieren heeft nagelaten heeft hij toch een belangrijke bijdrage geleverd tot de evolutie van de botanica in de 16de eeuw.
We hebben al gezien dat hij zijn ontdekkingen met anderen deelde (zie de Asphodelus bij Dodoens) en dat hij tekeningen van de planten die Clusius uit Spanje had meegebracht liet maken die later zouden dienen als voorbeeld voor het vervaardigen van houtblokken voor Clusius’ Spaanse flora. Zijn belang- rijkste realisatie was echter het ontdekken van planten die door de andere botanici tot dan toe nog niet waren beschreven. Zo vinden we in zijn collectie een groot aantal nog niet beschreven grassen, orchideeen, halofyten32, rozen, zwammen, enz.
Het zal Lobelius zijn die een groot deel van de planten, waarvan er houtblokken van de aquarellen zullen worden gemaakt, in zijn Kruydtboeck uit 1581 zal opnemen en beschrijven. Merkwaardig is wel dat Lobelius deze planten in zijn boek uit 1581 en niet in zijn Plantarum seu Stirpium Historia uit 1576 beschrijft. Daaruit zou men kunnen afleiden dat Lobelius de collectie van Karel maar tussen de uitgave van beide boeken heeft kunnen inzien. Dit zou ook kunnen betekenen dat de collectie maar na 1576 publiek werd.
Waar heeft Lobelius de collectie kunnen inzien?
Anna d’Oingnies, Karels weduwe, die volgens de staat van goederen van Karel de collectie erfde, sterft in september 1577 en wordt in Steenwerck begraven. Zou het kunnen dat de aquarellencollectie dan aan de universiteit van Leuven werd geschonken, zoals Sanderus later zal schrijven? Zou het kunnen dat Lobelius de collectie dan in Leuven heeft kunnen bestuderen?
Wat vast staat is dat Lobelius in die tijd aan de universiteit contacten had. In zijn Plantarum seu Stirpium Historia schrijft hij bij de beschrijving van de orchideeen: Neutiquam posthabenda de orchidum differentiis sententia clarissimi viri Cornelii Gemmae professoris regii in celeberrima Lovaniensium Medica Schola: qui certe non modo sex & triginta Testiculorum icines seguta & propria manu affabre effigiatas, ... In zijn Kruydtboeck komen deze orchideeen terug voor, aangevuld met de orchideeen uit Karels collectie.
Bij de . grassen schrijft Lobelius:
Naast de zwammen die Lobelius in zijn boek beschrijft staan er afbeeldingen
van de Fungi uit Karels collectie. Hij schrijft ook bij een zwam:
Ook de meeste beschreven rozen zijn vergezeld met afbeeldingen uit Karels collectie.In het totaal staan er 254 afbeeldingen van de aquarellen uit Karels collectie in Lobelius’ boek beschreven. In alle boeken uit die tijd heb ik 297 verschillende afbeeldingen uit Karels collectie gevonden.
Hierna de lijst met boeken uit de 16de eeuw waarin afbeeldingen van de aquarellen uit Karels collectie terug te vinden zijn.
- ORTA, GARCIA de, D., 1567 Aromatorum et simplicium medicamentorum historiae (CLUSIUS)
- DODOENS, R., 1568 Florum, et coronariarum odoratarumque nonnularum herbarum historia
- DODOENS, R., 1574 Purgantium aliarumque ... herbarium historiae libri IIII
- MONARDES, N., 1574 De simplicibus medicamentis ex Occidentali India delatis (CLUSIUS)
- CLUSIUS, C., 1576 Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia
- LOBELIUS, M., 1576 Plantarum seu Stirpium Historia
- LOBELIUS, M., 1581 Kruydtboeck
- CLUSIUS, C., 1582 Aliquot notae in Garciae Aromatum Historiam
- DODOENS, R., 1586 Stirpium historiae pemptades sex
- DALECHAMPS, J., 1586-1587 Historia generalis plantarum
- 1591 Icones stirpium, seu plantarum tam exoticarum quam indigenarum - CLUSIUS, C., 1601 Rariorum plantarum historia
De collectie in niet alleen cultuurhistorisch zeer belangrijk, maar ook op het vlak van historische ecologie is ze vandaag nog altijd een belangrijke schakel in de studie van de evolutie van de natuur in het Vlaamse landschap.
Referenties
- AB ORTA, G., 1567 Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia, Ed. trans. Clusius, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 250.
- AUMULLER, A., 1983 Erste Durchsicht und erster Plan einerwissenscheftlichen Auswertung der Libri picturati von Clusius in Krakau. Burgenlandische Heimatblatter, 45, 97-105.
- BAUHIN, C., 1623 Pinax Theatri Botanica, Bazel, Pp 568.
- BOCK, H., 1539 New Kreutterbuch von unterscheidt, wyrckung und namen der Kreutter, so in Teutschen landen wachsen.
- Brasil-Holandes. Dutch Brazil. 1995 5 Vols., Rio de Janeiro, Editora Index. Vol I pp 222; Vol II pp 192; Vol. III pp 144; Vol. IV pp 185; vol. V pp 214.
- BRUNFELS, O., 1532 Herbarum viuae eicones ad naturae imitationem... Argentorati : apud Ioannem Schottu[m],
- CLUSIUS, C. (ESCLUSE, Charles de l’),1576 Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 541.
- CLUSIUS, C. (ESCLUSE, Charles de l’), 1583 Rariorum aliquot stirpium per Pannoniam, Austriam, et vicinas quasdam provincias observatarum historia, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 766.
- CLUSlUS, C. (EScLuSE, Charles de l’), 1601 Rariorum plantarum historia, Antwerpen, Jan I Morenus, Pp 364.
- CLUSiUs, C. (ESCLUSE, Charles de l’), 1605, Exoticorum libri decem: quibus animalium, plantarum, aromatum, aliorumque peregrinorum fructuum historic describuntur Leiden, Ex Officine Plantiniana Raphelengii, Pp. 736.
- CORDUS, V., 1561 Annotationes in Pedacii Dioscoridis Anazarbei de medica materia, Ed. C. Gessner, Straatsburg, Pp 632.
- DALECHAMPS, J., 1586-1587 Historia generalis plantarum, Lyon, Guillaume Roville, Vol I, Pp 1107; Vol II, Pp 939.
- DE GROOTE, J., 2006 Jacob vanden Coornhuuse painting, Newsletter SHNH 86 : 17.
- DE GROOTE, J., 2010 Karel van Sint Omaars, Rond de Poldertorens, Jaargang Lll, nr.2 - juni 2010, p. 41-82.
- DODOENS, R., 1554 CruydeBoeck, Antwerpen, J. vander Loe, Pp 878.
- DODOENS, R., 1557 Histoire des plantes, en laquelle est contenue la description entiere des herbes (vertaald C. de l’Escluse), Antwerpen, J. Loe, Pp 648.
- DODOENS, R., 1563 CruydeBoeck, Antwerpen, J. vander Loe, Pp 774.
- DODOENS, R., 1566 Frumentorum, leguminum, palustris et aquatilium herbarum, ac eorum, quae eo pertinent, historia, Antwerpen, C. Plantijn, Pp. 277.
- DODOENS, R., 1568 Florum, et coronariarum odoratarumque nonnularum herbarum historia, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 308.
- DODOENS, R., 1574 Purgantium aliarumque eo facientium, tum et Radicum, Convolvulorum ac deleteriarum herbarum historiae, Antwerpen, C. Plantijn, Pp. 512.
- DODOENS, R., 1583 Stirpium historiae pemptades sex, Antwerpen, B & J Moretus, Pp. 926.
- EGMOND, F., 1997 Een bekende Scheveninger. Adriaen Coenen en zijn Visboeck van 1578. Scheveningen, Museum en Centrum voor Familiegeschiedenis. Pp 173.
- FUCHS, L., 1543 New Kreuterbuch, Bazel, Michael Isingrin, Pp 896.
- GESSNER, C., 1561 Hortis Germaniae, in: zie CORDUS, V.
- GUICCIARDINI, L., 1567, Descrittione di Tutti i Paesi Bassi, altrimenti detti Germania Inferiore. Willem Silverius, Antwerpen.
- 1567, Description de tovts les Pays-Bas autrement appellez la Germanie inferievre ov Basse Allemagne par Messire Loys Gvicciardin gentil-homme florentin, Willem Silverius, Antwerpen.
- HOUTTUYN, J. 1773-1778 Handleiding tot de plant- en kruidkunde, II, 7: 64 en 639-940.
- HUNGER, F.W.T., 1927- 1943 Charles de l'Escluse (Carolus Clusius) Nederlandsch Kruidkundige, 1526-1609. Vol. 1, Den Haag, Martinus Nijhoff. Pp 446, Vol 2, Pp
- JUNIUS, H. (Adriaan de Jonghe), 1564, PHALLI, Ex fungorum genere in HOLLANDS sabuletis passim crescentis descriptio, & ad vivum expressa pictura, Herman Schinckel te Delft.
- KONING, J. de, UFFELEN, G. van, ZEMANEK, A. & ZEMANEK, B., Editors, 2008 Drawn after Nature, The complete botanical watercolours of the 16th- century Libri picturati. KNNV Publishing, Zeist, Pp. 368.
- KUNKELE, S. und LORENZ R., 1990 Die Orchideen in dem Bilderwerk des Carolus Clusius (Libri picturati A. 16-31) Mitt.Bl.Arbeitskr.Heim.Orch.Baden- Wurttenberg, 22: 541-691.
- LEIDEN, UB, 2005, Scaliger insituut , Clusius- project http://www.library. leiden.edu/faculty/scaliger-institute/projects/clusius-project.html
- LOBELIUS (ObEl, Matthias de l’), 1576 Plantarum seu stirpium historia, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 1123.
- LOBELIUS (OBEL, Matthias de l’), 1581 Kruydtboeck, Antwerpen, C. Plantijn, Pp 1395.
- LOUIS, A., Mathieu de l’Obel, 1538-1616. Episode de l’Histoire de la Botanique, Gent-Leuven, 1980, Pp 544.
- MARcHaNTIUS, J., 1596, Flandria commentariorum lib. IIII. descripta. Antverpiae, ex officina Plantiniana, apud viduam & Ioannem Moretum, in-8, Pp [16],422 [2].
- MATTHIOLI, P., 1554 Commentarii in libros sex Pedacii Dioscoridis Anazarbei de medica materia, Venetie, Vincentius Valgrisius, Pp 758.
- MATTHIOLI, P., 1572 Commentaires de M Pierre Andre Matthiole medecin senois sur les six livres de Ped. Dioscoride, Trans. J. de Moulins, Lyon, Guillaume Roville, Pp 982.
- MEEUWIS, R. & OrLENT, H., De Gemma-orchideeen bij Lobelius en tijdgenoten, Liparis, Jaargang 8 - extra nummer - oktober 2002, Pp 85.
- MONARDES, N., 1574 De simplicibus medicamentis ex Occidentali India delatis, quorum in medicina usus est Ed. et trans. Clusius, Antwerpen, C. Plantijn, 88 Pp.
- NAVE, F. de,.coor., 1993 De Botanica in de Zuidelijke Nederlanden ( einde 15de eeuw - ca. 1650), Antwerpen 93, Museum Plantin-Moretus, Snoeck- Ducaju & zoon. Pp 150.
- PENA, P., & LOBELIUS (OBEL, Matthias de l’), 1570 Stirpium Adversaria Nova : perfacilis Vestigatio, luculentaqne [recte: luculentaque] accessio ad Priscorum, praesertim Dioscoridis & Recentiorum, Materiam Medicam ; Quibus Propediem Accedet Altera Pars ...Londini, 1570 [i.e. 1571]. - Titelbl. (illustr.), [12], Pp 455.
- PIETRZYK, Z., 2005 Book collections from the former Preussische Staatsbibliothek in the Jagiellonian Libraly, Polish libraries today, National library Warsaw, 81-87.
- RAMON-LACA, L. 2001 Charles de l’Ecluse and Libri Picturati A. 16-30. Archives of natural history 28: 195-243.
- RONDELET, G., 1554 Libri de Piscibus Marinis, in quibus verae Piscium effigies expressae sunt, Lyon, Matthias Bonhomme, Pp. 621.
- RUEL, J., 1550 Pedanii Dioscorodis Anazarbei De medicinali material libri sex, Ioanne Ruellio Suessionensi interprete, Lyon, B. Arnolet, Pp 806.
- SANDERUS, A. (SANDERS, A.), 1624 De scriptoribus Flandriae libri tres, Antwerpen, G. a Tongris, Pp 160, [8].
- SWAN, C.,1998 The Clutius botanical watercolors. Plants and flowers of the Renaissance. New York, Harry N. Abrams. Pp 143.
- SWAN, C., 2000 TV-interview in Secret of the winter garden, BBC- programma over de Renaissance (www.open2.net/historyandthearts/arts/ wintergarden_synopsis.html )
- THEvEt, A., 1558, Les singularitez de la France antarctique, autrement nommee Amerique, Paris, Heritiers de Maurice de la Porte, Pp 346.
- VAN LANDUYT, W., HOSTE, I., VANHECKE, L., VAN DEN BREMT, P., VERCRUYSSE, W. & DE BEER, D., 2006, Atlas van de Flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest, INBO, Nationale Plantentuin van Belgie, Fol.Wer, Pp 1008.
- WEGENER, H., 1936 Das grosse Bilderwerk des Carolus Clusius in der Preussischen Staatsbibliothek. Forschungen und Fortschritte 12: 374-376.
- WEGENER, H., 1938 Die wichtigsten Natur-Wissenschaftlichen Bilderhandschriften nach 1500 in der Preussischen Staatsbibliothek. Zentralblatter fur Bibliothekwesen 55, 3: 109-120.
- WHITEHEAD, P.J.P., 1983 The treasures at Grussau, New Scientist 94: 226231.
- WHITEHEAD, P.J.P., VLIET, G. van, and STEARN, W.T.,1989 The Clusius and other natural history pictures in the Jagiellon Library, Krakow. Archives of natural history 16:15-32.
- WILLE, H., 1997 The albums of Karel van Sint Omaars (1533-1569) (Libri Picturati A 16-31, in the Jagiellon library in Krakow). Archives of natural history 24: 423-437.
- WILLE, H., 1997 De Brugse Centuriae plantarum rariorum in Krakau teruggevonden. De botanische belangstelling van Karel van Sint Omaars in Moerkerke tijdens de 16de eeuw, Uitgelezen bloemen, tentoonstellings- catalogus Brugge, Openbare bibliotheek de Biekorf, 15 nov 1997 - 10 jan 1998: 19-34.
- ZEMANEK, A. en KONING, J. de, 1998 Plant illustration in the Libri Picturati (A. 18-30) (Jagiellon Library, Cracow, Poland) and new currents in Renaissance Botany. Polish Botanical Studies, Guidebook Series 20: 161193
- ZEMANEK A., UBRIZSY SAVOIA A. & ZEMANEK B., 2007 The beginnings of ecological thought in the Renaissance: an account based on the Libri picturati A. 18-30 collection of water-colours. Archives of natural history 34:87-108.
Voetnoten
- Carolus Clusius (ed.), Nic. Clenardi epistolarum libri duo (Antwerp: Officina Plantiniana, 1566); Garcia ab Horto, Aromatum et simplicium aliquot medicamentorum apud Indos nascentium historia (Antwerp: Officina Plantiniana, 1567);Donota Acciajuoli, Les vies de Hannibal et Scipion l’Africain, transl. Carolus Clusius (Paris, 1567) werden in de periode dat Clusius bij Karel verbleef uitgegeven en het is zeker dat Clusius in die periode ook aan zijn Rariorum aliquot stirpium per Hispanias observatarum historia, libris duobus expressa heeft geschreven.
De afbeeldingen in de Latijnse vertaling van het werk van Garcia ab Horto zijn kopieen van afbeeldingen uit Karels’ aquarellencollectie. Clusius schrijft in het boek onder het hoofdstuk De Canella ook dat hij in Belgie twee taakjes Cinnamon zag, een bij Karel en een bij Nicolas Valdaura, Brugse arts, die ook de arts was van Karel en zijn moeder.
Cinnamomi vero duos ramulos in Belgico vidi: alterum apud Generosum Dominum Carolum a D. Audomaro: alterum apud C.V.D. Nicolaum Valdaua Brugensem medicum. - Helena Wille, Luis Ramon-Laca en Florike Egmond beweren het tegendeel. Ook in Leiden zou men deze weg willen bewandelen om de collectie toch maar aan Clusius te kunnen toeschrijven. In het project ‘Plants in European masterpieces’ staat volgende tekst: At the Hortus Botanicus of Leiden, a rarely seen set of botanical illustrations, the Libri Picturati, formed the focus. This amazing collection consists of 16 books holding 1200 botanical watercolours. The exquisite beauty of the paintings, coupled with their accurate and detailed depiction of plant species is a testimony to the early links between artists and scientists in the 16th century. The Libri Picturati collection is currently held in the Jagiellon library in Cracow, Poland, but they were originally probably produced in Belgium. The eminent 16th century and early 17th century botanist Carolus Clusius has most probably been involved in the production of these watercolours. The Hortus Botanicus in Leiden houses a magnificent restoration of Clusius’s garden, facilitated by the discovery of detailed landscape and planting schemes drawn up by Clusius whilst working in Leiden. The Leiden participants have been able to study the relationship between the Clusiusgarden and the Libri Picturati as well as exploring links to the early tulip and bulbous plant introductions in Europe.(zie: www.medinfo.dist.unige.it/plant/default.htm). Op de CD-Rom, die het eindresultaat is van het project, staat volgende uitleg bij de aquarellen van Karel van Sint Omaars: In de Jagiellon Bibliotheek in Krakau (Polen) bevindt zich een set van dertien boeken, waarin ca. 1860 aquarellen met afbeeldingen van planten, vaak met allerlei aantekeningen. Alle boeken hebben dezelfde afmeting (51,2 x 37,5 cm) en zijn in wit velijn gebonden; de tekeningen zijn op verschillende soorten papier gemaakt. Er bestaat verschil van inzicht over maker en eigenaar ervan, maar wel is bekend dat ze in de 2e helft van de 16e eeuw in De Nederlanden zijn gemaakt. Ook is wel zeker dat Carolus Clusius in verband dient te worden gebracht met deze prachtige en botanisch excellente aquarellen. Alhoewel men in Leiden weet dat de collectie die van Karel is en ik er hen nogmaals op gewezen heb, kunnen zij er toch niet toe komen om duidelijk te verwijzen naar Karel van Sint Omaars.
- Quant aux liuris delaissez par ledict Sr en grec et en latin legatez a chaerles de lescluse lon entend les laisser seruire audict escluse.
- Audict Charles de lescluse a este donne pour les paines et assistence quil a faict audict Sr la somme de ijc lb t.
- Zie bijlage I. Thyni ramusculum quem nuper misisti curavit a Jacobo depingi, hunc cum non perperam alteri illi Thyno hispanico, quam Dominus pridem habet et cuius non penes te est, adiungi posse existimet, si ita videbitur et huius posterioris iconem quam primum ad te mittet. Itidem te iconem Arisari alterius florentis necdum a quoque exhibiti, qui dum hic postremo esses, in manibus pictoris erat.
- Zij vergist zich ook wanneer ze bij de beschrijving van mensen, die planten en tekeningen uitwisselden Marcus Laurinus noemt. Het is niet Marcus, maar wel Matthias Laurinus en diens vrouw Radegonde du Quesnoy, die interesse hadden in planten. Matthias was de beste vriend van Karel en woonde op het kasteel van Leeskens, tussen Moerkerke en Middelburg, en ook in Antwerpen. In haar betoog over de collectie in het kader van Brugs humanisme noemt ze de gebroeders Laurinus sleutelfiguren in de kring van planten- en naturalialiefhebbers in Vlaanderen. In de boeken van zowel Clusius als Lobelius worden zeer vele namen van liefhebbers, apothekers en dokters, die zich op de ene of andere manier met botanica bezig hielden in onze gewesten, vermeld.
Lobelius vermeldt er een aantal in de inleiding van zijn Kruydtboeck (1581): naest den vermaerden Caerle de I’Ecluse (die inde oeffeninge ende eruarentheyt in dese conste by hem soo in Oistenriick als andere landen vercregen by niemanden naer ons goetduncken en wordt te bouen ghegaen) de voornaemtste gheweest te syne wylen rnyne heeren van Reynoultre, van Brancion ende vander Delft, ende nv teghenwoordeliick in dese saecke gheliick in alle andere seer pryselick te wesen heere Philips van Marnix, Heere van Sint Aldegonde, met oock voornamentliick heeren Caerle de Houchin, heere van Longastre, heere Jan Bosoit, Mathias Laurin, Tresorier der Staten der Nederlanden, Cornelis Pruynen, Tresorier: meesters, Willem Martini, ende Jan van Hobboken Greffiers der voorseyden stadt van Antwerpen: Ionckers Jacob Duym ende Jaspar Roelofs: lan Mouton, Iacques Durin, ende eenighe andere. Verder vinden we o.a. nog Kaerle van Croy, Prince van Chimay, Mijnheer du Bosqueil, rouart van Rijssel, Joris vander Ryen, uit Mechelen, Raphael Coxia, schilder te Mechelen, Frederick Gembello, Olivier Dries, Jan Coene. En er waren in die tijd ook vrouwen, die tuinen aanlegden: Joufvrouwe Marie de Brimeu, huysvrouwe van Coenraedt Schetz, Mijn-Vrouwe Catharine van Eekeren huysvrouwe van Heer Jan Straele, Amant van Antwerpen, Radegonde du Quesnoy huysvrouwe van Heer Matthias Laurin Tresorier generael van Vlaanderen. Bij Clusius vinden we ook nog Francois de Hollebecque, Jacques Plateau uit Doornik, Wilhelm Jasparduyn, aphoteker, Thobias Roels, medicus, Jan van Hogelande, Charles de Tisnac, Philippe de Sivry, heer van Walhain, Peter van Overstraete, Apotheker te Brussel, Karel de Tassin, e.a. Nergens worden de gebroeders Laurinus in deze context maar een maal vernoemd.
Zij vergist zich ook wanneer ze op het einde van haar artikel beweert dat de Officina Goltziana, de drukkerij die door Marcus Laurinus voor Hubertus Gotzius werd opgericht, zich in zijn landgoed buiten de stad Brugge, de Laurocorinthus, bevond. De drukkerij bevond zich in Brugge in het huis ‘de Groene Wynckle’ op het Biscayersplein. - ..., quandoquidem eius tempore Arisarum toti Belgio fuerit incognitum, & anno 1565. que illud Antuerpiam ad amicos Olyssipone misi istis primum innotescere caeperit latifolium.
- The connections between the watercolours in the Libri Picturati and illustrations in printed works on natural history of the sixteenth century have been discussed to a certain extent by Wegener, Whitehead, Wille and Swan. Given the size of the collection in Krakow and the fact that most watercolours have never been published yet, an exhaustive comparison with the illustrated botanical and zoological publications of the sixteenth century has been virtually impossible up to now. It will become much easier once a new survey showing all of the botanical illustrations contained in the Libri Picturati in full colour will have come out. So much is clear at present: around one-third of the botanical watercolours in the Libri Picturati - especially those on watermarked paper with arrows and crown but without annotation in the 'professional hand' - formed the basis for woodcuts in printed works by Clusius, by Lobelius, with whom Clusius is known to have exchanged drawings/illustrations, and by Dalechamps. We do not know how, where and when woodcutters and printers gained access to the original watercolours (or who owned them at the time), nor why the rest were used only incidentally or not at all. If, as Wille argues, Saint Omer was the owner of the 625 watercolours on the arrowsand-crown paper that are annotated in the 'professional hand', this might explain why Clusius had no access to precisely this set of watercolours in the years after Saint Omer's death in 1569. The importance of parallels between some of the botanical watercolours of the Libri Picturati and the illustrations in some of the printed works mentioned above, should not be overestimated, moreover. As is well known, all famous sixteenth-century Flemish botanists (Clusius, Dodonaeus, Lobelius) published with Plantin, and the recycling and exchange of woodblocks and watercolours was a normal practice at the time. The fact that an illustration turns up in someone's printed work - especially given these exchanges - cannot by itself tell us anything about who owned the original watercolours. De oorsprong van zeker 89 van de 233 afbeeldingen in de Spaanse flora als weinig relevant gaan bestempelen roept toch wel vragen op over de onpartijdigheid waarmee Florike Egmond de feiten analyseert. Men moet namelijk weten dat zij de laatste jaren aan het Clusiusproject van het Scaliger instituut van de Universiteitsbibliotheek van Leiden meewerkt en dus zeer Clusius-minded is. Haar bewering: Given the size of the collection in Krakow and the fact that most watercolours have never been published yet, an exhaustive comparison with the illustrated botanical and zoological publications of the sixteenth century has been virtually impossible up to now., is een negatie van het werk van anderen. Zowel L. Ramon-Laca als ikzelf hebben de volledige collectie met de afbeeldingen in de boeken van Clusius, Lobelius en anderen vergeleken en geanalyseerd.
- De meeste zijn wel degelijk tekeningen en geen aquarellen, maar wel op hetzelfde papier met watermerk met gekruiste pijlen en ster waarop ook de aquarellen geschilderd zijn. Bij Lobelius vinden we in zijn Kruydtboeck 51 kopieen van aquarellen uit Karel’s collectie.
In 1576 herinnert Clusius zich ogenschijnlijk niet meer van waar sommige tekeningen komen. In de inleiding van zijn Spaanse Flora schrijft hij : Inde factum est, vt clarissimus vir Rembertus Dodonaeus, nunc Caesareus medicus, veteri amicitia mihi conjunctus, quas ex meis iconibus voluerit, libere in suam Purgantium historiam intulerit. Ego vicissim eadem libertate fretus, Anemones quatuor generum, Aristolochiae longae vulgaris, quam & Sarracenicam Galli appelant, & Chamaesyces effigies, quoniam meo argumento deseruiebant, ex eodem libro desumpserim. De tekening van de Anemone latifolia altera II (p.309) is een kopie van de aquarel A26.033v en die van de Chamaesyce (p.441), waarvan sprake, komt ook uit de collectie van Karel, namelijk de A27.085. Het is dan ook verwonderlijk dat hij hier Karel niet vernoemt. - In de Spaanse Flora vinden we een Tinus II (in Lusitania) (1576/81-82) en in de Plantarum seu stirpium historia van Lobelius (1576/572) een Tinus Lusitanica Clusij (met dezelfde afbeelding).
- 1576
Merito superiori coniungenda venit elegans haec Hemionitis, quam Romae ex veteris cuiusdam theatri ruinis erutam doctissimus idemq. candissimus medicus Ioannes Henricus Gandauensis, mihi amicissimus, piae memoriae, ex Italia redux mihi dono dedit , qam etiamnum cum Phyllitide laciniata & pIerisq. aliis plantis, quas in meis peregrinationibus collegi, repositas habeo.
1601
Merito conjungendam superiori plantae aestimavi hanc elegantem Hemionitiden quam Romae ex veteris cujusdam Theatri ruinis erutam doctissimus idemque summo animi candore praeditus Medicus Ioannes Henricus Gandavensis, mihi amicissimus, ex Italia redux anno M. D. LXVI. dono dabat, quam diu cum Phyllitide laciniato folio, & plerisq; alijs stirpibus, quas in meis peregrinationibus collegeram, ante annum M.D.LXXIII. quo Viennam ad Caesarem Maximilianum hujus nominis II. vocatus sum, repositam habui: sed Belgium relinquens istic deferui. - P.F.X. de RAM, Caroli Clusii Atrebatis ad Thomam Redigerum et Johannem Cratonem epistolae, in: Compte-rendu des seances de la Commission Royale d’Histoire, Tome XII, 1847, XXXV, p.51-53. Zie bijlage II.
- Johannes Crato had erom gevraagd in zijn brief aan Clusius van 9 april 1566 (CLUY 123018)
- Een aantal beschrijvingen van planten in de Rariorum plantarum historia (1601) zijn dezlfde als de beschrijvingen van dezelfde planten in de Spaanse flora.
- A20.004 ROSA DE CANELLES / a nemine hactenus descripta.
A24.058 PHYTEVMATIS SPECIES, quibusdam. a nemine descripta, et nobis peregrina. / Floret per totam estatem, et subinde / semen profert.
A25.055 BELLIDIS forte GENVS / flore Anagallidis aquatico, a nemine descriptum.
A26.089 ANAGALLIDIS AQVATICAE / genera duo, a nemine descripta. / Reperitur iuxta stagnantes aut / leniter fluentes aquas.
A27.028 HACER MAIOR / A nemine, quod sciam, hactenus exhibita.
A29.040 MILLEFOLIVM AQVATICVM MVTEVM, a nemine / descriptum. / Stagnantibus aquis supernatat. - Drie namen op de aquarellen - Paronychia, Silybi Salmantici en Behen - zijn dezelfde als in de Spaanse flora. Salamanca en Valentia worden als vindplaats aangegeven en in de Flora staat er Salmanticenses et Valentini Paronichiam vocabant, Salmanticenses Silybum nuncupabant en Salmanticenses Behen appellabant. Twee voorstellingen in de Flora zijn ook exacte kopieen van de aquarellen (niet van de tekeningen) A18.089 en A24.024.
- Gillian Lewis, Clusius in Montpellier, 1551-1554, p. 72.
- Deze gelijkenis is veel frappanter dan die tussen de A16.015 en de voorstelling van een maanvis in het Visboock van Adriaan Coenen, zoals Florike Egmond in haar artikel Clusius, Cluyt, Saint Omer, Nuncius 20/1 (2005)poneert.
- FWT HUNGER, Charles de l’Escluse, I, 1927. Op p. 258 schrijft Hunger, steunend op MEYER, Geschichte der Botanik, 1857, IV, 357, dat Clusius, op uitdrukkelijk verzoek van zijn uitgever, de afgebeelde paddestoelen uit Lobelius’ boek toevoegt, weil der Verleger die Formen nochmals zu benutzen wunchte. De werkelijkheid is dus anders.
- HUNGER ( I, 160) schrijft dat hij vermoedt dat Clusius eerst gedurende zijn tweede verblijf in Oostenrijk - dus na zijn terugkeer in 1581 - zich meer bepaald op de studie der Hongaarse paddestoelen heeft toegelegd. Lobelius was hem dus bij de beschrijving van paddestoelen voor geweest en Clusius vond de beschrijving goed genoeg om in zijn eigen boek in 1601 over te nemen.
- Kruydtboeck, II/308.
- Dit waren waarschijnlijk kopieen van de aquarellen die zijn Hongaarse vriend en beschermer Boldizsar de Batthyany had laten maken (Hunger I/131); Gedurende zijn verblijf in Oostenrijk werd Clusius meerdere malen bij hem op zijn kastelen van Nemet-Ujvar en Szalonak uitgenodigd en ze maakten ook samen reizen. Deze afbeeldingen werden echter niet gebruikt voor zijn eigen beschrijving van de paddestoelen, daar ze toen bij de drukker verdwenen waren. Deze Codex fungorum werd later teruggevonden en berust nu in Universiteitsbibliotheek van Leiden. De houtsneden in Clusius’ beschrijving zijn van veel mindere kwaliteit.
- Dit is, bij de beschrijving van de Cupressus maritima Belgica, de eerste vermelding in de Spaanse Flora (I, 27), de andere komt voor bij de beschrijving van de Aloe (II,444). De vermelding bij de Aloe herhaalt hij ook in zijn Plantarum rariorum historia (1601) op pagina clx. en die bij de Cupressus op pagina 36.
- Hij schrijft: Inde factum est, vt clarissimus vir Rembertus Dodonaeus, nunc Caesareus medicus, veteri amicitia mihi conjunctus, quas ex meis iconibus voluerit, libere in suam Purgantium historiam intulerit. Ego vicissim eadem libertate fretus, Anemone quatuor generum, Aristolochiae longae vulgaris, quam & Sarracenicam Galli appellant, & Chamaesyces effigies, quoniam meo argumento deseruiebant, ex eodem libro desumpserim.
- Tot nu toe heb ik alleen onderzoek gedaan naar de botanische collectie.
- De beschrijvingen op de aquarellen van Karel van Sint Omaars zijn van zuiver botanische aard. In diezelfde periode besteden zowel Dodoens, Lobelius en Clusius, als de andere Europese onderzoekers nog altijd in hun publicaties zeer veel aandacht aan de medicinale eigenschappen van de planten en wordt de botanica nog altijd als een onderdeel van de geneeskunde aanzien.
- In zijn Spaanse Flora (1576) beschrijft Clusius een aantal bomen uit de kuststreek van Belgie, die hij in de periode toen hij bij Karel verbleef heeft kunnen waarnemen. Op het einde van het hoofdstuk schrijft hij : De illustere heer Karel van Sint Omaars, heer van Dranouter, Moerkerke, etc. was een toegewijde onderzoeker van maritieme planten, alsook van de andere planten en van de wonderen van de Natuur.
- In hun artikel ‘The beginnings of ecological thought in the Renaissance: an account based on the Libri picturati A. 18-30 collection of water-colours. Archives of natural history 34:87108.’ bespreken ze bvb. sommige zoutminnende planten als zijnde uit het Middellandse Zeegebied, alhoewel het planten zijn die Karel hier in de Zwinstreek vond. Deze planten zijn nu nog altijd in deze streek te vinden.
- Er bestaat geen enkel bewijs voor deze bewering. Als we de nog bestaande brieven, die Clusius in de periode 1565-1567 ontving, analyseren, dan vinden we in verschillende brieven de naam Karel van Sint Omaars vermeld. Meestal vraagt de schrijver aan Clusius om Karel van Sint Omaars te groeten. Ook worden de brieven gestuurd naar Clusius bij Karel van Sint Omaars. In geen enkele brief worden Marcus of Guido Laurinus zelf maar vernoemd.
- Het boek wordt als voIgt voorgesteld: In de 16e eeuw werden in opdracht van een Vlaams edelman ruim 1400 schitterende botanische aquarellen vervaardigd en verzameld in 13 banden: de Libri Picturati A18-30. Carolus Clusius, destijds prefect van de Leidse Hortus, heeft in belangrijke mate aan dit werk bijgedragen, zowel door het leveren van botanisch materiaal als van de kennis daarover. Op dit moment staat de persoon van Clusius en zijn werk weer zeer in de belangstelling en dat is samen met de herontdekking van genoemde Libri Picturati aanleiding geweest om de volledige reeks in facsimile uit te geven, voorzien van deskundig commentaar. Het resultaat is een prestigieus boekwerk, waarin de afbeeldingen van alle 1416 pagina’s van de Libri Picturati verkleind (9 afbeeldingen per pagina) zijn opgenomen, een aantal bladzijden met paginagrote afbeeldingen. Een collectief van Europese botanici en historici uit geheel Europa, beschrijft het ontstaan en de botanische betekenis van de aquarellen en belichten de persoon Clusius, zijn werk en zijn contacten. Met deze uitgave worden de uiterst belangwekkende maar moeilijk te bezichtigen meesterwerk voor het eerst compleet toegankelijk gemaakt voor een groot publiek: een standaardwerk voor vele jaren in de toekomst.
- Zie mijn opmerkingen in www.tzwin.be/Drawn after Nature
- Een halophyt of halofyt is een plant, die kan groeien in een bodem met een hoog zoutgehalte (bijvoorbeeld 3% keukenzout), zoals die voorkomen in mangroven, kustgebieden, zoute steppen en zoute halfwoestijnen. Het kunnen zowel natrium als kaliumhoudende bodems zijn. De echte halophyten slaan het zout op in het cytoplasma of maken organische verbindingen aan om zo een compatibele oplossing te maken, genoemd de organische osmose strategie.