Het nieuwe Omslagvignet
Achthonderd jaar stadsrechten te Damme 1180 – 1980

René De Keyser en Johan Ballegeer

Ter gelegenheid van het achthonderdjarig bestaan van Damme als vrije stad heeft ook de Heemkundige Kring St.-Guthago deze gebeurtenis in herinnering willen brengen. Damme behoort immers tot het werkgebied van onze kring. Daarom kozen we als vignet op de omslag van de 22ste jaargang van ons tijdschrift "ROND DE POLDERTORENS" de afbeelding van een stadszegel van Damme.

Enkele vondsten wijzen erop dat voor de Duinkerke III B overstroming die haar hoogtepunt kende zond 1134, wel enige bewoning moet aanwezig geweest zijn op de plaats waar later Damme ontstond. In elk geval had deze overstroming tot gevolg, dat het Zwin ont­stond als voorhaven van Brugge. Daarover werd in de laatste jaren heel wat gepubliceerd.

De bevolking groeide snel aan en als voorhaven van Brugge leek het Filip van de Elzas, graaf van Vlaanderen, nuttig om aan de plaats stadsrechten te verlenen ten voordele van de handel en de scheepvaart. Dit geschiedde in 1180.

Het lijkt dan ook het geschikte moment om enkele zaken aan te halen, die het gevolg van het verlenen van deze rechten waren.

Voor 1180 behoorde geheel het gebied tussen de zandstreek en de zee tot de kasselarij van Brugge. De streek stond aldus onder het gezag van de kastelein of burggraaf van Brugge. Het verkrijgen van stadsrechten betekende dus in de eerste plaats dat in 1180 Damme een vorm van zelfbestuur kreeg, zoals de stad Brugge toen reeds bezat, en dus niet meer onderhorig was aan de kasselarij van Brugge. Ter zelfde tijde kregen de schepenen van Damme ook rechtsmacht. De inwoners werden poorters van Damme en kregen ook het grote voorrecht dat ze vrijgesteld waren van tolrechten op al de markten van Vlaanderen en van de Hanzerechten in de stede. Hoe de stad bestuurd werd heeft wijlen meester Raymond Vandenberghe zeer geschikt samengevat in zijn Historische samenvatting als inleiding in het boek 'DAMME’ samengesteld onder leiding van Huib Hoste en uitgegeven door de V.T.B.

De stadsrechten werden verleend voor een welomschreven grondgebied. De grenzen van dit grondgebied werden aangeduid door de stadsgrenspalen. In 1435 werd een stadspaal van Damme vermeld, die de vorm had van een kruis. Het kruis was een veel voorkomende vorm voor grenspalen. Ook rond het stadsgebied van St-Anna-ter-Mude werden in 1242 kruisen geplaatst als grenspalen. Voor Monnikerede wordt ook een grenskruispaal vermeld in 1421, en in 1386 moest de baljuw van Monnikerede en Hoeke zich verantwoorden omdat hij een grenskruis van het stadsgebied tussen Hoeke en St-Anna-ter-Mude verplaatst had.

Ons medebestuurslid Roger Crois ging op zoek naar de vroegere standplaats van de stadspalen van Damme en schreef hierover een zeer interessante bijdrage in Rond de Poldertorens (8ste jg.nr. 4).

Door het verkrijgen van stadsrechten werd de stad ook eigenaar van alle openbare wegen binnen het grondgebied van de stad. De stad kon nieuwe straten aanleggen of nutteloos geworden wegen voor alle verkeer afsluiten en/of een andere bestemming geven.

Buiten de stadspalen in de kasselarij van Brugge, die later het Brugse Vrije werd genoemd, behoorden de wegen over het algemeen aan de wateringen die deze moesten onderhouden.

Tenslotte hield het verkrijgen van stadsrechten ook in dat de stad mocht gebruik maken van een eigen stadszegel waarmede ambtelijke stukken gewaarmerkt werden. Verschillende exemplaren zijn bewaard gebleven.

**********

Het zegel uit 1376, dat wij kozen als vignet is niet het oudste Damse stadszegel. Er zijn er uit 1237, 1309..en 1324. Maar het is in dien zin interessant, dat men er zeer veel van kan 'aflezen'. Eerst en vooral de tekst die in het gebruikelijk potjeslatijn van de tijd gesteld is:

Voorzijde: siguLLuM SCAbinoRUM et burGENSIUM de dam                            
Keerzijde: CONTRASIGULLUM : DE DAM

Wat afgebrokkeld is hebben we in kleine letters voor u geraden.

De hoofdletters zijn nog duidelijk te lezen. We zouden kunnen vertalen : ZEGEL VAN DE SCHEPENEN EN DE STAD DAMME en achterom TEGENZEGEL VAN DAMME.

Veel interessanter lijkt ons echter de kogge, die op de zegel voorkomt. Ook op de zegel uit 1237 stond reeds een vaartuig, doch dit had noch boegspriet, noch roer ( met helmstok), wel een mast met geitouwen.

De zegel uit 1376 echter is veel realistischer en verraadt een schat aan technische verworvenheden. Om te beginnen: het casco van het schip ( of de romp zo je wil) is gebouwd in karveelwerk, d.w.z. de huidplanken overlappen elkaar als dakpannen. Een bouwwijze die vooral aan de kust van de Atlantische Oceaan voorkwam tot omstreeks 1900. (Denk aan de oude Heistse schute. ) Dergelijke constructie liet een gemakkelijk breeuwen (= kalfateren) toe en gaf het schip een min of meer zijdelingse stabiliteit. Belangwekkend is het roer dat aan de achtersteven hangt! (Nog niet op het zegel uit 1237 !) Gedurende eeuwen werden zowel Vikingschepen als Griekse en Romeinse bi- en triremers bestuurd met behulp van een reusachtige roeiriem die zijdelings aan het schip hing met een ingewikkeld spel van kabels en koorden.

Uit opzoekingen en studies van de Zweedse Academie voor Scheepsbouw blijkt dat het allereerste schip met een roer achteraan en een helmstok aan de Vlaamse kust gebouwd zou zijn. De eerste afbeeldingen hiervan vindt men op de doopvonten in Zedelgem en in de kathedraal van Winchester ( Brugse wolhandel met Engeland ?). Damme zal op zijn vroegste zegel deze nieuwigheid nog niet geduld hebben. Gemeentevaderen waren doorgaans nogal conservatief.

Waar zou men anders deze daverende nieuwigheid gebouwd hebben dan aan de oevers van het Zwin. Het zou wel eens interessant kunnen zijn om in de archieven opzoekingen te doen naar eventuele vroegmiddeleeuwse scheepswerven.

Ik heb aan deze hele historie van het roer-achteraan een jeugdboek gewijd: De Marulle van Kris de Langhe. Uitg. Standaard.1973.

De schepen van het soort op ons vignet waren koggen van ongeveer dertig meter lang, die een lading van honderd ton ( 1 ton = 1 vat Bordeaux) konden vervoeren tegen een snelheid van 4 a 6 zeemijl.

Vooraan heeft ons schip een boegspriet, wat er op wijst dat het niet alleen razeilen voerde aan de mast, maar misschien een kleine fok- of een blindzeil.

Voor en achter heeft het schip twee kastelen. Deze werden er slechts opgezet als de graaf of de stad zo'n handelsvaartuig opeiste voor militaire doeleinden, maar weldra zagen de handelslui het nut in van een voortdurende bewapening en bleven de kastelen.

En wat zien we op de twee kastelen? Twee dansende vlaggen met de fameuze hond van Damme.

Over het tegenzegel valt minder te vertellen. Het vertoont het fameuze mirakelkruis van Damme, waarover reeds eerder in ons blad werd gepubliceerd.

Het nieuwe Omslagvignet Achthonderd jaar stadsrechten te Damme 1180 – 1980

René De Keyser en Johan Ballegeer

Rond de poldertorens
1980
01
00a-00d
Chantal Dhondt
2023-06-19 15:26:46