Rechtspraak in het Brugse Vrije
B. Een Gheneesmeester ten jare 1771

Germain Vandepitte

François Joseph Dusborgh of Dusboeckt, zo schreven de scribenten. Hoe het werkelijk moest, wist hij zelf niet. Hare Majesteits schrijvers penden Deuseboeckt, nu in die hogere sferen mocht het wat sjieker. Hijzelf ondertekende Dusbockt en Desbockt, naargelang zijn schrijfgerief welwillend meewerkte.

François was de zoon van Jan en geboren te Middelburg in Vlaanderen omstreeks 1737. Vader Jan was kleermaker. Toen onze Frans 10 jaar was, verhuisden zijn ouders naar Zedelgem, waar hij woonde tot 1765. Van stiel was hij arbeider, maar de laatste vier jaar was hij gepromoveerd tot slachter, bakker en winkelier; wat wel een eigenaardige kombinatie was. Na verhuis naar en zes maanden verblijf op Aartrijke in de funktie van slachter-bakker, keerde Frans terug bij zijn ouders te Zedelgem, nu enkel als slachter.

Na 1768, tot aan zijn gevangenneming, woonde hij te Koekelare als arbeider-slachter. Sinds mei 1769 had hij zich ook de funktie toegeigend van chirurgijn en geneesmeester. Nu, als slachter wist hij wel hoe het hoorde!

Onwettig beoefenen van geneeskunde en kwakzalverij zijn, zo vroeger als heden, steeds een winstgevend zaakje geweest. Men kon de risico’s doorrekenen en de bedrijfskosten waren heel miniem. Weliswaar stond men steeds met één been in het gevang. Juist daar vinden we Francois Dusbockt terug.

Op 11 juli 1771 werd hij verhoord in de Kamer door de schepenen van het Brugse Vrije, de heren Van Zuylen en Ronget (Rouget?).

De eerste vraag betrof zijn identiteit en algemeenheden. Het tweede punt was de vaststelling dat hij de funktie van chirurgijn en geneesmeester niet mocht uitoefenen daar hij daartoe het voorgeschreven examen niet had afgelegd en geen toelating had van het College. Dat hij desondanks verscheidene personen heeft bezocht en behandeld.

Een eerste geval: de vrouw van Pieter Muyle te Gistel. Nu moest hij maar eens uit de doeken doen welke ziekte de vrouw had en wat hij gedaan en gegeven had.
“Bekent de vrauwe van Pieter Muyle ende haer soontien, ter prochie van Ghistel ontboden zijnde, te hebben besoght ten somere saisoen van den verleden jaere, segghende dat deselve vrauwe een waetersught ende dat de galle was in haer bloedt ghesteghen ende dat haer kindt wormen was hebbende ende de harte milte, midtsgaeders gegheven te hebben eenighen rooden balsem ofte peruviaene om den buyk van hetselve kindt te strycken, benevens eene halve drachme sevensaet omme in meclk te kocken ende een pottico met een drachme manna gedisolveert in rijnschen wijn met vijf ofte ses graenen sonseroo van bleecken boter (?), met order van danof tot vijf a ses dreupelen in deselfs pap te doen.

Bekent voorts aen de gemelde vrauwpersoone te hebben gegheven eenge pouderkens van diagrediuia, het getal van de partkens danof uyt sijn memorie sijnde gegaen sonder te connen declareren hoevele hij daeghs daaervan aen haer heeft geordonneert, mitsgaeders aen haer in een cleyne steene incktkanneken gegeven te hebben de quantiteyt van een glaeseken brandewijn, daer inne geinfuseert eene drachme rubarbe.

Bekent voorts dat het gemelde kanneken uyt zijnde, hij aen de geseyde vrauwspersoon heeft gegeven een ander gelyck kanneken ofte wel een flesschen met eenen halven joorij (?) rijnsschen wijn, daer oppe getrocken een quantiteyt carmeswortel ende genica wortel, ende verscheyde ander fleschen met Corinthe wijn ende Rijnsschen wijn met de selfste wortels, witte eliepte (?), backkruyt ende camomille. Bekent dat de huysvrauwe in texte aen hem heeft verclaert te twyffelen van ontrent de twee a drije maenden bevrucht te wesen, ontkennende aen haer geseyt te hebben dat sijn drooghen aen haer vrucht geen quaet en conde te doen, in tegen deel geseyt te hebben dat alswanneer sy meynde bevrucht te wesen sij geene meesters ofte remedien en moeste gebruycken, ende dat sy eenighe daeghen daernaer verclaert hebbende van niet bevrucht te wesen, hij aen haer heeft gegeven de droghen hierboven vermelt, ontkennende voorts dat de selve vrauwspersoone soude gehadt hebben een misvaer, doch alleene in tegendeel eene quade vergaederinghe”.

Deze bekentenis kwam nadat de vrouw had verklaard, dat François haar had gezegd dat zijn medecijn geen kwaad kon en dat, nadat zij het drie dagen had genomen, zij een misval had gekregen.

Het volgende punt was dat hij de dag volgend op deze misval bij de vrouw thuis was geweest en ze hem het kindeken had getoond dat ze had gebaard. Op hare beschuldiging had hij gezegd, dat hij wel wist dat ze zwanger was geweest , maar dit haar niet te hebben gezegd uit vrees dat ze zijn drogen niet zou willen nemen, en dat hij haar eventueel niet kon genezen zolang ze bevrucht was.

Aan zijn ondervragers zegt hij daarop: “alleene te hebben geseyt dat het was een quaede verdaederinghe naedemael dat het selve veel te clein was ende sonder figure, daer dat sy volgens haere declaratie alreede ontrent de vier maenden moeste wesen bevrucht, ontkennende by dien alle hetgone aen hem ten desen te laste geleyt”.

De vrouw had verder verklaard dat Dusbockt haar had gevraagd alles op zich te nemen. Op haar vraag wat ze met haar kindeke moest aanvangen, had hij haar aangeraden het drie stappen buiten de balie te begraven. Zijn antwoord was een formele ontkenning. Al wat hij haar gezegd had was: “Dat sij het gonne sij had gebaert, emmers de mole ofte quaede vergaederinghe, moeste delven opdat de katten daer niet aen en souden connen geraeken”.

Verder werd de gevangene beschuldigd dat hij de vrouw zou gezegd hebben dat haar kind betoverd was, en het een heel vuil menagie was. Hij had haar enig “gewijt” gegeven om in de oorkussens te naaien. Ook had hij de vrouwpersoon genoemd die het kind betoverd had en er bij gevoegd dat hij grote moeite had om haar daarvan te ontdoen en het “overgesteld” had op de koe van de toveresse.

Naast deze beschuldiging staat maar één woord: “Ontkent”.

De volgende vraag was hoeveel hij voor zijn drogen en visiten had aangerekend, “Segt over de leveringhe van vijfthien a sestien bottels rijnsschen en Corintschen wijn noodigh tot sijne drooghen ende voor deselve drooghen ende visiten gevraeght te hebben tot derthien ponder gr courant, ende maer ontfanghen te hebben tot twee a drijendertigh guldens, in leveringhe van meel ende vijfthien permissie schellingen in ghelde”.

François Dusborgh werd ook beschuldigd van drogen te hebben geleverd aan de vrouw van David Willaert op de parochie Koekelare. Hij werd vermaand te zeggen hoe en waarom en hoeveel en wat hij daarvoor gevraagd en ontvangen had. “Bekent dat hij aen d’huysvrauwe in texte, dewelcke hy seght haere sinnen te missen, heeft gegeven tot twee flesschen met een dobbel slagh genever ende de reste waeter getrocken met twee drachmen aloë ende twee drachmen rubarbe, wanof hij zegt aen haer geordonneert te hebben van in te nemen smorgens tot een half glaeseken ende dessavonts het vierde van een glaeseken mitsgaeders daer over te hebben ontvanghen tot seventhien stuyvers en half”.

Hij werd ervan beschuldigd dezelfde vrouw te hebben aangeraden tot driemaal negen dagen, achterwaarts te lezen “den vader ons ende weset gegroet’ te weten de eerste dag negenmaal, de tweede achtmaal, de derde dag zevenmaal en zo voort tot verloop van de negen dagen. “Ontkent, segghende alleenlijk geseyt te hebben dat sy acht a neghen onse vaeders ende weest gegroet daeghs soude lesen, om betere sinnen te verkryghen, mits sij aen hem hadde bekent als dat sy somwijlen intentie hadde van haer te verhanghen”.

Aan François werd verweten dat hij ook heeft “gecureert” een zekere Leonardus De Soppere, zoon van Pieter op de parochie Aartrijke. “Bekent den persoon in texte gecureert te hebben van eene verhitheyt ende taire, in de voorledene maendt van maerte, eerst ende ontrent den tydt van acht a thien weken sonder hem ooit besoght te hebben tenzij eenen keer, segghende dat hy hem heeft gegeven ontrent de veertigh flesschen met rijnsschen ende ander wijn alsmede met brandewijn ende genever, waerinne is geinfuseert geweest Jelap (?) rubarbe, aloë, carmeswortel, wilde wijngaert wortel, benevens enighe pillen van pannacince anodi, ende voordere medicamenten; bekennende voorts van den geseyden Leonardus de Soppere te hebben ontfanghen tot drye coninghginsche croonstukken en half, ende daer naer van desselfs verder te hebben ontfanghen tot veerthien fransche croonen, geloovende maer gevraeght te hebben tot vier guinéen, mits dat hij in coop van wijn ende medecijnen seght te hebben verschoten tot seven ponden vijf schellinghen gr courant of daerontrent.” François werd ook aangevreven die keer dat hij Leonardus had bezocht gezegd te hebben “dat er toverij en vuiligheid gemoeid was bij zijn ziekte en hij veel moeite had om deze te keren”. Het antwoord was een formele ontkenning.

Een volgende kliënt was Joannes De Clerck geweest ter parochie van Eernegem. “Bekent ten voorleden somer saisoen den persoon in texte te hebben gecureert wegens eene blintheyt aen beyde de ooghen, met belofte van hem te genesen binnen eenen tydt van seven weken, sonder te connen segghen hoe vele keren hij hem heeft besoght.

Segghende hem in syne ooghen gespeyten te hebben eenigh waeterken gemaeckt van eene halve pinte regenwaeter daer inne gesoden eene once copper rood ende eene once canarie suyker, benevens eene halve once gemeyn zaut ende eene drachme Baer pouder, tgone hij heeft gehaelt bij den apoteker Van Loo tot Brugghe. Seggende voorts het voorhooft van den geseyden persoon mitsgaeders ontrent sijnen neus ende ooghen bestreken te hebben met den rooden balsem peruviaen, ende aen hem gegeven te hebben twee a dry purgatien, ende gevraecht te hebben twee guinéen en half, mitsgaeders maer ontfanghen tot ses coninghginsche croonstucken ende vier schellinghen in specie”.

Hij werd beticht van aan Joannes De Clerck dertig pattakons te hebben gevraagd en ontvangen te hebben vijf en twintig gulden.

Dat hij eveneens een attestatie of certificaat van genezing had gevraagd; die had hij echter niet bekomen. “Ontkent, ten reserve dat hij eens een briefken wegens sijne genesinghe hadde besproken”.

Dat hij aan Joannes De Clerck had wijsgemaakt dat er in zijn oogwater ”schavelinge ofte afvalselen van diamanten“ waren. “Ontkent, seggende alleenlyck geseyt te hebben dat daer inne waeren fijne bereyde peerlen, ende dat die syn geweest in het voorseyde waeterken bij hem gebruyckt, endè dat hetselve waterken is genaemt “waeterken van diamanten”.

Tot slot werd aan Francois Dusbockt gevraagd of hij nog iets in te brengen had voor zijn verdediging en of hij vroeger ooit is gevangen gezet. “Seght wegens alle het gone hem te laste geleyt geene plicht te hebben, ende alhier ofte elders noyt te syn gedetineert geweest”. Na voorlezing heeft hij zijn getuigenis bekrachtigd en ondertekend.

“Naer lecture ende rapport wiert geresolveert de voorenstaende saake ten laste van Francis Joseph Dusbockt naerder te laeten parinstrueren. Actum in Camere den 11 july 1773 (cic). Pelichy.

                                                     °°°°°°°°

Op 26 juli 1771 wordt gedetineerde Francis Jos. Dusbockt “in vangenisse” opnieuw onderhoord door de schepenen Van Zuylen en Ronget (Rouget?). Hij wordt beschuldigd te hebben bezocht en gecureerd Sr. Pieter Joannes Muuls van Eernegem. Hij moet verklaren welke ziekte die had, welke medecijnen hij voorgeschreven heeft, enz.

“Bekent den persoon in texte te hebben gecureert wegens eene doofheyt aen beyde de ooren, dogh dat hij door den selven bij brief is ontboden geweest, sonder te connen declareren hoe vele keeren hij hem heeft besoght. Seght voorts de ooren van den persoon te hebben gesuyvert met een jser lepelken, ten comptoire crimineel gerequistreert ende aen den gedetineerden gethoont ende door hem erkent. Voorts in desselfs ooren te hebben gespeyt franschen brandewijn met spiritus van sal ammoniac, ende in de ooren te hebben gesteken wiecken gedopt in de franschen brandewijn ende gelycke wiecken met balsem peruviaen, mitsgaeders oock gegeven te hebben enigh niespouder tgone hij seght te hebben gehaelt bij den apoteker Van Loo binnen de stadt Brugghe. Seght eyndelinghe te hebben gevraeght tot vijf ponden seven schellinghen ende vijf grooten volgens het billiet tgonne hij heeft verleent, aen den gedetineerden gethoont ende door hem erkent, dogh maer te hebben ontfanghen tot negen coonstucken slagh van onse souveraine ofte daerontrent”.

Een volgende kliënte was de dochter van Laureys Nobers van Bekegem. “Bekent de persoone in texte te hebben gecureert wegens een veroudert gezwel aen haeren knien, doch daer op alleenlyck maer eenen serone van den balsem periviaene te hebben geappliqueert, met eenighe olie van witte lelien”.

Hier werd hij aangeklaagd wegens het feit dat hij zou gezegd hebben de knie niet aan te nemen om te genezen, voor een som beneden de twintig ponden
grooten, en hij ten laatste toch overeengekomen was voor een som van vijf ponden groten courant. Deze beschuldiging wees François van de hand.

Cecila Claeys, schoondochter van Josephus Doom van Gistel, was ook behandeld geworden. “Bekent de persoone in texte te hebben gecureert wegens het trommelwaeter ende swaerte galle, ende deselve te hebben gemeestert tusschen de vijf a ses weken, sonder te connen declareren hoe vele keeren hij haer heeft besoght; mitsgaeders aen gegeven te hebben ontrent de vijftigh dranken, wanof sommighe van corinthe wijn waeren gedistileert met de wortels van Jelap, d’andere aen hem vergeten, ende haer tweemael bloet te hebben getrocken”.

François werd ook gevraagd welke personen hij zo allemaal behandeld heeft ter gelegenheid van zijn bezoek ten huize van Doom.
“Seght ten selven tyde nogh gecureert te hebben de moeder van de voorseyde doghter wegens een overlopinghe van de galle, de suster dreygende eenen watersucht ende den broeder van eenen verhitheyt ende taire, mitsgaeders het minste soontien wegens eene formele taire, mitgaeders aen moeder, suster en soontien gegeven te hebben van de selfste medeicamenten ofte drooghen benevens enighe pouderkens die door de lanckheyt van tyde uyt sijne memorie syn gegaen. Seght te hebben ontfanghen acht en twintigh ponden ofte daerontrent. Seggende dat men aen hem gepresenteert hebbende dertigh ponden grooten, hij sulcx had de geweygert te ontfanghen. Seggende voorts van de somme door hem ontfaen quitantie te hebben verleent”.

Men verweet hem tevens dat hij ten huize van Doom zich de kwaliteit van meester chirurgijn had aangemeten. “Ontkent, twijfelende of hij de geseyde quitantie gegeven heeft als meester chirurgijn”.

De volgende in de rij was het kind van Pieter Jacobus Braecx de hoofdman van Stene. “Bekent het kindt in texte te hebben besoght mitsgaeders gecureert desselfs ooghe op dewelcke sigh bevondt een poxken, alsmede daer aen te hebben gebruyckt het waeter van diamanten bij syne voorgaende responsieven vermelt, ende ontfanghen te hebben tot acht schellinghen grooten courant ende aldaer tot drije visiten te hebben gedaen.” Meteen wordt hij ervan beschuldigd voorgesteld te hebben het oog van het kind uit te steken met als doel het water daaruit te doen lopen. “Seght alleene te hebben geseyt dat sy by iemandt souden hebben gegaen om hetgone in texte vermelt te doen gebeuren”.

Op de parochie Werken was hij ook al geweest. Daar was het slachtoffer de huisvrouw van Bernardus Van Heecke.
“Bekent de huysvrauwe te hebben gecureert van eenen waetersught. Seggende dat sy van allen verlaten was, mitsgaeders haer te hebben besoght tusschen de vier a vijf maenden sonder te connen seggen hoe vele keeren, ende haer gegeven te hebben eene serone om op haeren buyck te leggen, kruydenen van thisane te maecken, ende twaelf a derthien drancken van corinthe wijn gecockt met carmeswortels ende genica, ende sesthien botteilen rijnschen wijn gecockt met carines wortel, genica, rubarbe ende backkruydt met voordere drooghen by hem vergeten. Seght voorts over alle het selve te hebben gevraecht tot twaelf ponden vijfthien schellinghen, ende maer ontfanghen tot acht ponden vijfthien schellinghen ofte daerontrent in derthien ellen en half lijnwaet, achthien a negenthien stucken boter ende een haeghten kant daeronder begrepen tgonne aen hem noghtans behalvens een toer (?), nogh niet en is gelevert. Seggende eyndelinghe van het overighe quitschelt te hebben gegeven om te hebben becommen eene attestatie wegens haere genesinghe ofte beternisse”.

Men maakte hem het verwijt dat hij op de 16 maart voor dezelfde Kamer was verschenen en toen reeds verbod gekregen had om de functie van chirurgijn uit te oefenen. Toen had hij beloofd het noodzakelijke examen daartoe af te leggen. “Bekent seggende dat den docteur François ende den Chirurgijn Bauwens hem hebben geseyt van stillekens voorts te gaen”.

Aan de gevangene wordt gevraagd van welke instrumenten hij zich heeft bediend tijdens zijn praktijken. “Seght van geen andere instrumenten te hebben gebruyckt dan degonne over hem bevonden ter daete sijner apprehensie, als te weten een lancet waermede hy heeft bloed gelaeten, een iser  instrumentien in een forme van een spickelboore, tgonne hy heeft gedaen maecken om de ooren te suyveren, ende een speytbusken om de ooren te speyten”.

Nogmaals kwam de zaak ter sprake ten huize van Pieter Muyle te Gistel. Hem werd gezegd dat drie dagen voor de misval van de vrouw, hij aan haar een drank heeft gegeven in een inktkanneken. Ernstig werd hem aangemaand te zeggen wat drank dat was. “Ontkent seggende alleenelyck acht daegen te vooren aen haer te hebben gegeven een flesken met eenen flaccon corinthe wijn gecockt tot de quantiteyt van eenen jooren, met een halve once olie van anijs, ende eene drachme en half pouder van vinckelsaet”.

De gevangene werd gevraagd of hij verder nog iets in te brengen had tot zijn ontlasting. “Seght niet anders te connen by brenghen dan dat hy nergens en is geweest ten zy naer twee a drymael te sijn ontboden geweest, ende oock vele mensen heeft genesen volgens de certificaten der gonne hij ten daeghe sijnder appehensie in handen van het officie heeft beweeght, gelyck oock vele andere persoonen te hebben genesen ende wanof hy sommighe gratis heeft gecureert.” Hij ondertekent zijn verklaring: Fransois Ijossephus Desboght.

Eodem overgebracht in Camer, den gevangenen Francis Joseph Dusbockt ende gerecolteert jegens de voorenstaende tichten ende sijne daerop gevolghde responsieven, heeft daer bij soo voor als naer lecture blijven persisteren ende aen hem gethoont eene quitantie van den 6n juni 1770 verleent aen Marie Olaeys, heeft die erkent voor de gonne bij hem aen haer gegeven ende onderteeckent, ende aen hem voorts geprodueert een lancet, een spickelboort ende een speytbusken heeft die erkent voor de gonnen bij sijne voorenstaende responsieven vermelt, end eyndelinghe gethoont eenen handtbouck heeft den selven erkent voor den gonnen by hem onderhanden.

Sijnde gecompareert in Camer, Barbara De Munster huysvrauwe van Pieter Muyle de welcke geconfronteert met den gevangene, seght den selven te erkennen voor den gonnen haer heeft besoght, ende aen haer heeft gegeven den drooghen breeder vermelt bij haere depositie van 21 juni 1771 et juravit (en ze legde de eed af). Ende den gevangenen geconfronteert met de comparante Barbara De Munster mitsgaeders gevraecht of hij iets weet te seggen jegens haer gedragh eere ende reputatie, heeft geseyt dat zy de waerheyt niet en heeft verclaert ende geen heerevrauwe en is als benemende syne eere ende reputatie.

Naer lecture ende rapport wiert gheresolveert den voorenstaenden gevanghen Franciscus Disbocq op morgen te doen stellen aen het pilloris gedurende den tyd van twee uren met een geschrifte boven syn hooft draegende VALSCHEN CHIRURGIJN ENDE BEDRIEGHER VAN HET PUBLICQ ende teynden dies te bannen uyt den Lande vanden Vryen, appendansche ende contribuable van diere, mitsgaeders alle de plaetsen daer innen gheenclaveert gedeurende den tydt van vijfentwyntigh naereenvolghende jaeren met interdictie van middelertijdt daer binnen te komen op peyne van voordere arbitraire straffen ende hem te condemneren in de costen ter tauxatie.

Actum in Camere den 26n juli 1771. (get.)J. Simon.

De volgende dag, volgens het vonnis en uitspraak, werd onze Frans aan de schandpaal gesteld en publiek werd het vonnis voorgelezen. “Van weghen m’her Pieter François Vincent Burghgraeve De Vooght, erfachtigh Ridder van het heyligh Rooms Rijck, Heere van Cruyseecke, Bariseele, ten Doorne, Buremont ende Herckeghem e.a. mitsgaeders Hoogh Bailliu van den Lande vanden Vrijen ende Jonker Philippe Stappens, Heere van Nieuwenliove, Burhghemeester vande Commune van desen Lande, is mij gelast jegens uw, Francis Joseph Deuseboeckt ofte Dusboeckt, soone van Jan oudt sesendertigh jaeren en gheboortigh ter prochie van Middelburgh in Vlaenderen ende letst ghewoont hebbende op de prochie van Cokelaere, slachter, backer ende arbeijder van uwen stijle, ofte soo ghy met naeme ofte toenaeme andersints mooght wesen ghenaemt, alhier present, te verthoonen het naervolghende:

Alvooren dat soo volghens haere Majts placcaeten als politique ordonnantien van desen lande wel expresselijck is verboden te exerceeren de dangereuse functie van chirurgijn ofte gheneesmeester sonder voorgaende examen, admissie ende oorlof van de Collegie, rnitsgaeders den eenvoudigen landsman bij arglist ende bedrogh sijn geldt af te persen, hem te voeden in de idee ofte inbeeldinghe van tooverije, alsmede hem te leeren ofte voor te schrijven eenighe supertitieuse pratiqen.

Dies jeghenstaende is het soo dat ghy Francis Joseph Deuseboeckt verlaeten hebbende uwen style van backer, slachter ende arbeyder ontrent de maendt meye van den voorleden jaere sonder eenighe de minste kennisse ofte wetenschap, hebt bestaen te ondernemen de functie van chirurgijn ofte gheneesmeester, ende deselve alomme ten lande publiquelijck te exerceeren, in soo verre dat gij in het verloop van de voorlede maendt maerte ter collegiale Camer sijt ontboden gheworden, ende aen uw aldaer schapelijck is verboden gheweest de voorseyde fonctie voorders te exerceren,

Wies onaengesien gij in het bedrijven van de selve fonctie gedeurighlijck sijt voortsghevaeren tot dat gij van officieweghe gheabandormeert op den 20n der ghepasseerde maendt juni sijt gheaprehendeert gheworden ende daeghs daernaer beweeght in echte van vangenisse, alswanneer ten selven tijde t’uwen huyse van officieweghe is afghehaelt gheworden eene groote partije verstorvene ofte bedorven drooghen ende op uwen persoon bevonden eenigh onbehoorzlijcke instrumenten met dewelcke ghij de ghemelde fonctie hebt gheexerceert.

Waerentusschen het officie t’uwen laste voorders gheinformeert hebbende sijt ghij verdaght van door owe onwetentheydt ende onervaerentheydt met het geven van eenighe drooghen aen sekere vrauwspersoone t’hebben veroorsaeckt een misvaer, soo ghij oock ten uyttersten sijt suspect van sommighe eenvoudighe landslieden te hebben ghevoedt in hunne onnoosele idee ofte inbeeldinghe van tooverije ende van supertitieuse pratiquen te hebben gheleert ofte voorgheschreven gelyck ghij sijt overtuyght van met ghebruyck van een deel onverstaendelijcke termijnen ende bedorven drooghen den goeden landsman bij bedrogh ende arglist zijn geldt ofte andere saecken te hebben afgheperst,

Van alle welcke is ghebleken soo door uwe eyghen bekentenissen, wettelycke informatien als andersints den rechter omghenoeghene, Ende alsoo dusdaenighen ghevaerlycken ende bedrieghelycken handel by het valsch aennemen eender qualiteyt sonder de minste ervaerentheyt ofte wetenschap niet wel lydelyck en is in een landt van rechte sonder condigne punitie,

Soo ist dat de Heeren heesschers concluderende ten fine men uw, Francois Joseph Deuseboeckt ofte Dusbockt, soone van Jan, oudt sesendertigh jaeren en geboortigh van Middelburgh in Vlaenderen ende letst ghewoont hebbende op de prochie van Cokelaere, slachter backer ende arbeyder van uwen style, ofte soo ghy met naeme ofte toenaeme andersints mooght wesen ghenaemt, alhier present, sal straffen als naer rechte ende haere Majts placcaeten ander in exempel,
Burgemeester ende Schepenen sLandts van den Vrijen, hebben uw Francis Joseph Deuseboeckt ofte Dusboeckt enz. alhier present, ghecondemneert, soo sij uw condemneren bij desen, ghebraght te worden voor den lantshuyse ende aldaer ghestelt aen een pillori, ghdeurende den tijdt van twee uren, met een gheschrift boven uw hooft draeghende ‘Valschen chirurgijn ende bedriegher van het publiq.’ bannende enz.... 27e july 1771. J. Simon.

                                                °°°°°

Daar staan we dan. Gerechtigheid is geschied en Frans Deuseboeckt werd tot aan de grens van het Vrije gebracht en er buiten gezet. Voor 25 jaar waren ze minstens gerust en verlost van deze kwakzalver. Dat dachten ze maar! God almachtig! Brengt de koerier daar op een mooie dag niet een schrijven binnen. En wat voor schrijven! A son Altesse Roiale, remontre et trs profond respect…. Noch min noch meer een vertoog naar Hare Majesteit de Keizerin en opgesteld in het frans!

Waarin de betoger stelt dat:

Hij zich sinds ongeveer zes jaar met chirurgie en medecijnen bezig hield om de zieken te helpen en zich zo verdienstelijk te maken.

Dit beroep had hij uitgeoefend tot voldoening en genezing van velen, zo gekwetsten als deze met oogziekten en andere aandoeningen, zoals de bijgevoegde attesten laten blijken. Genezingen, tot stand gebracht nadat de zieken waren opgegeven en verlaten door de chirugijnen en geneesmeesters van het platteland. Dezen, de vooruitgang ziende die hij bewerkstelligde, begonnen met alle middelen zijn werk te bemoeilijken en onmogelijk te maken, zodat ze zelfs de goede trouw van dezen van het Vrije hadden verschalkt.

Het weze hem vergund even een uiteenzetting te geven van de feiten die geleid hebben tot zijn veroordeling:

De genoemde Anna (De) Munster van Gistel had een ernstig ziek kind en liet ondergetekende roepen. Hij onderzocht de zieke en meende de ziekte moeten toeschrijven aan een menigte wormen. De moeder meende van niet en schreef het toe aan het feit dat het kind betoverd was. Hij probeerde nog redding te brengen door het geven van medecijnen, maar de toestand was hopeloos en het kind stierf.

Een weinig tijds later voelde de genoemde Anna zich niet wel en deed beroep op hem. Ze geloofde nog steeds in toverij en zei geslagen te zijn door de kwade hand. Ze voelde zich grotelijks ongemakkelijk door een buikpijn. Ze twijfelde aan een mogelijk zwangerschap. Hij raadde haar echter af geneesmiddelen te nemen uit vrees voor mogelijke nare gevolgen, daar hij verontrust was door die buikpijn.

Ze heeft niet willen luisteren op dit punt of ze zwanger was of niet. Hij had haar enkele kleine medecijnen verleend op haar aandringen.

Ondanks dat is de vrucht of valse vergaringe losgekomen. Hij geloofde niet dat deze noodlottige afloop aan deze onschuldige medecijnen was te wijten, maar wel door de schrik te zijn betoverd, schrik die haar constant in de ban hield. Onschuldig is hij beticht geworden door de klacht van Anna De Munster op aansteken van het korps der chirurgijnen en heelmeesters van het Brugse Vrije. Daarop is hij gevangen genomen en heeft hij vijf weken vastgezeten, waar op hij is veroordeeld tot de schandpaal en verbanning voor 25 jaar.

De enige fout die men hem kan ten laste leggen, is het feit dat hij zich uitgegeven heeft voor meester-chirurgijn, ondanks hij dit niet was. In een dwaze bui heeft hij zo’n kwitantie gegeven. In handen gevallen van dit korps betekende dit zijn ondergang. Daar dit vergrijp zeker niet in verhouding staat met de straf, knielde hij neer voor de voeten van Hare Koninklijk Hoogheid, biddende om vergeving. Ootmoedig smekende Hare Hoogheid zich te verwaardigen genade te verlenen, smeekt hij de hemel om Haar behoud.

Getekend: Frans Joseph Duysboebk.

Dit schrijven werd aangeboden op 6 augustus 1771, zoals tussen de tekst geschreven staat. Daarbij staken enkele getuigschriften van genezen kliënten.

“Ondergeschrevene wonende binnen de stede van Gistel, verklaart zodanig mankement gehad te hebben aan beide zijn ogen ten jare 1769, dat hij niet bekwaam en was om te schrijven, ja zelfs te lezen in een boek. En door de hulp Gods en de balsen en het water van Fr. Duysborgh is hij nu bekwaam, gelijk men uit dit schrijven kan zien, om zijn affaires te vervolgen. In teken der waarheid heb ik ondertekend en deze noot met eed bevestigd.
Deze 30 juli 1771. J. Ver Slype.”

“Daer men schuldig is getuigenis der waarheid te geven en daartoe aangezocht, verklaar ik voor waarachtig dat François Joseph Duysboeck, woonachtig te Koekelare, mijn ogen heeft verzorgd welke schier zonder gezicht waren. Dibockt heeft mijn één oog geheel herstelt en op het ander heb ik de helft van het gezicht behouden.
In teken der waarheid heb ik getekend deze 31 juli 1771. Augustinus Mahieu. (In de marge staat: dit gedaan in Oogst 1770)

“De ondergeschrevene verklaart voor waarachtig dat F. J. Duysboeck heeft gecureerd zijn zo’on van een zware ziekte en hem ten volle hersteld. Alsook mijn vrouw geholpen heeft, die weinig of niet meer hoorde, zodat ze nu haar gehoor heeft gelijk een mens moet hebben. Dit gedaan in september 1770. Deze 31 juli 1771. Joannes De Keysere.”

“Ik, Joseph Cornille verklaar dat F.J. Duysboeckt mij geholpen heeft van een kwetsuur aan mijn knie, en Joannes Cornille verlost heeft van een kwade hoest. En hij heeft gedeklareerd dat hij driemaal geholpen heeft en twee die doodziek waren in ‘t jaar 1770.
Koekelare de 31 juli 1771. (Getekend voor Joannes Cornille met een kruiske)”.

“Onderschrevene, wonende te Zevekote, verklaart een zodanig mankement gehad te hebben aan zijn ogen dat ik niet meer bekwaam was om achter de straat te gaan, ja zelfs niet om binnenshuis iets te doen. En door de hulp Gods en de balsem en ‘t water van Duysboeckt ben ik nu bekwaam al te doen wat ik moet doen.
Deze 31 juli 1771. Met het merk van weduwe Raymond Letten, zijnde een kruiske.”

Zoals boven gezegd, viel deze bundel, samen met een begeleidend schrijven, bij de Heren Schepenen van het Vrije binnen. Het kwam van Brussel en was gedateerd op 9 augustus 1771. Het begeleidend schrijven was een verzoek om inlichtingen en advies. Het werd voorgelezen in de Kamer van het Vrije op 17 augustus, waar besloten werd de zaak in handen te geven van de heer Griffier Crimineel met de opdracht een negatief antwoord en advies uit te brengen. Het antwoord was reeds in vorm gegoten de volgende dag. Het werd in de Kamer voorgelezen en goedgekeurd en op dezelfde dag reeds verzonden naar Brussel.

De inhoud kwam hierop neer:

Aan de Keizerlijke Majesteit en Apostolische Koningin,

Madame, het betoog van de genaamde François Joseph Dusbockt, geboren te Middelburg in Vlaanderen en gebannen uit het Vrije, samen met Uw geëerd schrijven van 9 augustus laatstleden, met verzoek om advies, heeft voor doel Uwe Keizerlijke Majesteits genade te bekomen en te mogen uit ballingschap terugkomen.

Om aan Uw verzoek te voldoen, Madame, menen wij het nodig even dit genadeverzoek in ogenschouw te nemen en U in kennis te stellen van de procedure die geleid heeft tot deze veroordeling. Vooreerst steunt dit vertoog op arglistige en slinkse argumenten en principes, daar waar de vrager uiteenzet dat hij reeds een zestal jaren praktijk had in de chirurgie en geneeskunde en deze beoefend heeft tot grote voldoening van vele dorpers die verlaten en opgegeven waren door de erkende geneesmeesters van de streek. Hare Majesteit komt het toe te oordelen over de waarde van de  bijgevoegde certificaten en attesten en of ze enig gewicht in de schaal werpen ten aanzien van de gevolgde procedure.

Deze oningewijde en ongeletterde wijzigt zijn naam bij elke handtekening die hij plaatst, zowel in zijn private correspondentie als tijdens het proces. Ongelooflijk arrogant, matigt hij zich de kennis toe van chirurgie en geneeskunde, niettegenstaande hij in maart laatstleden nog verbod kreeg tot het uitoefenen daarvan, door de resolutie van het College in de Kamer. Dit verbod heeft hij naast zich neergelegd, verblind door winstbejag. De talrijke klachten wettigden zijn opsluiting in het gevang. Bij het onderzoek bleek dat hij sinds zijn jeugd arbeider, bakker en slachter was in verschillende dorpen van het Brugse Vrije. In zijn laatste woonplaats, Koekelare, was hij varkenskoopman. Welke tegenstelling tussen deze minderwaardige beroepen en de functie van chirurgijn en geneesmeester, die hij ten onrechte beoefende. Het gewettigde vermoeden van een door onkunde veroorzaakte abortus, de menige klachten van door hem behandelde patiënten die hij sterkte in hun boers ongeloof van toverij en superstitie, de waardeloze drogen en medecijnen die bij zijn aanhouding werden gevonden, ziedaar een ketting van feiten die zijn aanhouding wettigden. De wet was het zichzelf verplicht hem een ernstige straf op te leggen, om het volk te beschermen tegen dergelijke ongure praktijken.

Moge deze korte uiteenzetting voor Hare Majesteit volstaan om te laten blijken hoe arglistig de suppliënt is geweest in zijn vertoog, ten overstaan van de vastgestelde feiten die geleid hebben tot een gerechtelijk proces en een passende veroordeling.
Het met zelfoverschatting ingediende genadeverzoek lijkt ons onwaardig te zijn, maar we onderwerpen ons aan de beslissing en de orders van Hare Majesteit, in onderdanig..,. enz.

Op 28 september zond de heer De Reul van uit Brussel bij bevel van Hare Majesteit een stuk waarbij het verzoek van François Joseph Deusboeckt werd verworpen.. Er werd lezing van gegeven in de Kamer van het Vrije op 2 oktoher 1771, door greffier Simon.

Bron : Rijksarch. Brugge, Registers Vrije, nr. 17029, f° 65 - 71 en 75 - 78.

Nabeschouwing

a/ Verderfelijk waren de prakijken van deze valse gheneesmeesters. Als we dan zien wat deze kerels vragen als zogezegde honoraria, grenst het bijna aan het ongelooflijke. Lezen we niet dat Joseph Doom van Gistel een som had betaald van 28 ponden groten? Ter vergelijking geef ik uit die periode een paar prijzen.

In 1768 betaalde men voor een middelste dienst: begraving, was, luiden van klok, maken van graf, enz inbegrepen, £ 6-4-10 groten. In 1763 werd een beste kazakke, vest en broek geprezen op 5 pond gr. Het molenaarshuis te Zuinkerke, langs de Blankenbergse Dijk gelegen en bevattende keuken, kamer, kelder, portaal en stal, werd geschat op ongeveer 60 pond groten, in dat zelfde jaar 1763.

b/ Het zou ons groot genoegen doen moesten lezers die enige uitleg kennen over de aangehaalde medicijnen (bv copper roodt, Baer pouder), ziekten (bv zwarte galle, trommelwater), of maten (jooren), ons die wildn mededelen: G. Vandepitte, Blankenbergse steenweg 154, Brugge. We geven zelf een paar voorbeelden:

Manna:gedroogd boomsap van de manna-es of bloemen-es (fraxinus ornus) familie der olijfachtigen. Vloeit uit de stam als men inkervingen maakt (juni-juli). In sept. en okt. vloeit de gemene manna langs de stam af en koekt samen tot gele of vuilbruine klonters.

Smaakt zwak naar honig. Wordt gebruikt als een zacht laxeermiddel (Volgens Ferd. Müfller, Kruidenboek, 8e omgewerkte uitg., Ulm 1860)

In een voetnota wijst Müller er op dat in de nieuwste tijd het werk van Pastoor Kneip uit Mörishofen, de zogenaamde natuurheilmethode of waterkultuur, het gebruik van kruiden aanbeveelt die hier in zijn werk zijn te vinden en dat het gebruik ervan in hoofdzaak zo is zoals in zijn eigen werk is beschreven.

Aloëe: plant uit Zuid-Afrika en Indië, met dikke vlezige bladen waarvan het bittere sap als laxeermiddel gebruikt wordt in de geneeskunde.

Serone: Verwijs en Verdam, Seroene = waspleister.

Vinckelsaet: Venkelzaad. Venkel wordt gebruikt in salade. De zaden voor thee en geneeskundige dranken. Zaden te oogsten door afknippen voor volledige rijpheid.

c/ Uit het hier bovenaan gehaalde werk van Müller halen we nog:

1. Gewichten gebruikt in de medecijnen:

1 Pond of Libra = 12 onsen = 360 gram
1 Ons = 8 drachmen = 30 gram
1 Drachme = 3 skrupel = 3,75 gram
1 Skrupel = 20 greinen = 1,25 gram
1/4 Skrupel = 5 greinen = 0,31 gram
1 Grein = 2 druppels = 0,065 gram
1 Druppel 0,0375 gram.

Het gewichtenstelsel van de apotheken is overal hetzelfde, maar het verhoudt zich niet altijd op dezelfde wijze tot het gewone gewichtenstelsel “Zivilgewicht”. Ziehier het “Zivilgewicht”:

1 Pond = 16 onsen = 500 gram
1/4 Pond = 4 onsen = 125 gram
1 Ons = 2 lot 30 gram
1 Lot =1/2 ons = 15 gram
1 Quent = 1 drachme = 4 gram
1/2 Quent = 30 grein = 2 gram
1 Grein = 1 Peperkorrel = 0,066 gram.

Bijlage

A son Altesse Roiale, Remontre et tres profond respect et soumission François Joseph Deusboeck natif de Middelburgh en Flandres agé de 36 ans et chargé d’une femme.

Que le remontrant s’est appliqué de puis environ six ans tant a la chirurgie qu’a la médicine pour pouvoir aider et etre utile au public, dequel art et métier il s’est acquitté au grand contentement de plusieurs personnes jusqua mème avoir gueri plusieurs gens attaqués de la vue blessures et autres maladies tel qu’il conste des déclarations à jointes en originales lesquels avoient eté abandonnés des chirurgiens et médicins du plat pays de Bruges.

Que voiant les progrès que faisoit le remontrant en la sudite qualité ils commencerent a chercher tous les moiens pour l’empecher a travailler et le perdre totalement et pour y parvenier ils ont seut abuser de la bonne foie de ceux de Franc de Bruges, en leur remontrant et rappelant certaines maladies que le remontrant avoit voulu guerir il y a quinze mois dont en voici le déclaration et teneur dont il prend la respectueuse liberté de detailler.

La nommée Anna Munster habitante de le paroisse de Gestels aiant un enfant dangereusement malade, fit appeler le remontrant et apres qu’il eut examiné l’état et la maladie dudit enfant, il jugea quelle ne pouvoit provenir que par une multitude des vers qui le rongeoient a quoi la mère ne voulut croire soutenant et disant que la dite maladie consistoit seulement en ce que son enfant avoit été ensorcelé indépendamment de ce, il lui a appretté quelques médicaments qu’on ignore sil a pris et la susditte maladie etant trop inveterée ii en est mort.

Que peu de temps après la ditte Anna Munster se sentant incommodée fit encore appeler le remontrant toujours d’opinion de sorcilège elle le vouloit persuader quelle avoit été touchée d’une mauvaise main et quelle se trouvoit grandement incommodée d’un mal de ventre sur quelle déclaration il demanda et la questionna si elle n’etoit point enceinte elle lui dit quelle en doutoit et quelle ne le croioit point et insista que le tout provenoit du sort dont elle etoit attaquée et meme que de ce chef, elle ne s’étoit revue depuis trois mois, sur quoi, il la deconseilla de ne prendre aucuns médicamens crainte des mauvaises suites, sur quel article elle n’a voulu écouter ne connaoissant donc point, si elle étoit enceinte ou non, il apreta quelques petits médicaments après y avoir été forcé par la ditte Anne Munster qui ne pouvoient faire aucune peine a une femme en pareil état, et non obstant ce le fruit ou faux amas est descendu.

Il croit que pareil et facheux accident n est nullement provenu des susdits medicamens mais bien de la peur pensée et la crainte d’être ensorcelée dont la ditte Munster étoit agitée continuellement independamment de ce, le remontrant a été par lavan ditte Munster susoitée de la part des ceux du corps de médicine et chirurgie du susdit plat pays de Bruges, il a été decretté de prise de corps par ceux de Franc, apprehendé et colloqué en prison dudit Bruges et apres y avoir été détenu pendant cinq semaines et deux jours il a été condamné par sentence, a etre exposé au pilori pendant deux heures avec une inscription au dessus de sa tète portant “faux chirurgien et trompeur du public”, et pour surcroix de malheur a été banni pour le terme de vingt ans.

Toute la faute qu’on peut imputer ou reprocher au remontrant ce quil sest fait passer pour Maitre chirurgien juré ne l’étant point, et a fait la sottise de signer une quittance comme tel, dequelle quittance ledit corps s’en sont appropriés pour procéder a la ruine totale du remontrant.

Or cornme il croit sous correction tres humbles que pareilles fautes ne peuvent etre reputés pour graves ni capitales et quil se croit mincent de tout ce dont on là. accusé raison pour laquelle il vient se jeter aux pieds de votre altesse Roiale et implorer sa miséricorde, la supliant très humblement que pris égard favorable aux raisons ci dessus detuites et a sa petite faute dont on charge le supliant, elle soit servie par sa clemence et bonté ordinaire d’accorder grace au mème supliant, et en mème tems rapel de ban, et il ne manquera pendant toute sa vie de prier le tout puissant pour la conservation de votre Altesse Roiale.

Signé: Frans Joseph Duysboeck.

Rescriptie - A l’Impératrice Douariere et Reine apostolique - Madame, La requete du nommé Francois Joseph Dusboeckt natif de la ville de Middelbourg en Flandre banni des terres du Franc jointe au decret dont Votre Majesté nous a honnorée le neuf aout dernier avec ordre d’en examiner le continu et de lui faire parvenir notre avis a pour objet d’interesser la clemence de Votre Auguste Majesté au point d’obtenir lettres de grace et de pouvoir rentrer dans sa patrie.

Pour y satisfaire Madame, nous croions necessaire de parcourir cette requète et de vous rendre compte de la procédure qui a opéré notre jugement.

Nous remarquons d’abord que la remontrance est fondée sur des principes subreptices et obreptices, le supliant expose que depuis environs six ans il s’est appliqué tant a la chirurgie qu’a la medicine, qui l’a exercée au grand contentement de plusieurs manans abandonnés des maitres chirurgiens du pais, et il rapporte a cet egard des certificats de quatre personnes, il appartient a Votre Majesté d’appretier le mérite de ces actes et de juger s’ils puvent contrebalancer le poids de la procedure dont nous allons entreprendre l‘analyse.

Ce particulier nulement initié, changant a chaque signature soit dans les actes privés soit dans la procédure les lettres de son nom, s’arrogant neanmoins avec impudence les connoissances relatives a la chirurgie, assigné d’office comparut en notre chambre collégiale le seize mars dernier, ou lui furent faites expresses defenses d’exercer la chirurgie avant d’etre revetu du caractère requis, mais au mepris de ces interdictions, engagé sans doute par l’appas du gain il suivit son idée a tel point que des rapports multipliés donnerent lieu au decret de prise de corps et a sa detention en nos prisons,

Le remontrant dans les interogatoires sur les points d’accusations quil subit, déclare ingenuëment avoir fait des sa tendre jeunesse les fonctions de journalier, boulanger et boucher aux divers villages du pais du Franc, quen l’annee 1768 domicillié a la paroisse de Cokelaere il fut premierement marchand de porcs et quil ne s’était melé de la chirurgie que depuis le mois de mai 1770, qelle analogie entre un art aussi respectable et les métiers ignobles precédents.

Le juste soupçon d’un avortement occasionné par ses caprices et son imperitie, des plaintes reiterées par ceux quil a traités les idées et moyens superstitieux inculqués et prescrits aux manans credules joints aux exactions en argents exessives trop souvent repétées et le peu de valeur des drogues et médicaments saisis au moment de son arrêt constaté par la visite des experts font un enchainement de preuves non equivocques qui deposent contre lui: le maintien dailleurs de la police generale ne seroit il pas un motif assez puissant pour se défaire d’un homme ignorant fourbe en impudent, nous croions sous respectueuese correction qu’un magistrat tuteur, protecteur et père du peuple ne peut differer l’exil de ces hommes pernicieux.

Il resulte de ce que nous venons d’exposer a Votre Majesté que toute la requète du supliant ne contient que subreption et obreption, que les faits dont il est entièrement convaincu se trouvent placés parmi ceux que les édits proscrivent, et que la marche d’une procedure juredicque la conduite a une juste condamnation, que l’exposant neamoins ose improuver comme leffet de la surprise a la religion de ses juges.

Quant a la grace qui sollicite avec trop de confiance, dont il nous paroit peu digne, nous attendons sans cesse les ordres de Votre Majesté, nulle autre voie ne peut prouver mieux les sentimens de notre parfaite soumission avec lesquels nous avons l'honneur d’etre, Madame, de Votre Majesté, les très ... et fideles sujets. Les Brs (signé) J. Simon.

Lecta et approbata in Camer hac 18 7bris 1771 - envoie eodem.

Rechtspraak in het Brugse Vrije - B. Een Gheneesmeester ten jare 1771

Germain Vandepitte

Rond de poldertorens
1975
02
066-085
Ludo Sterkens
2023-06-19 15:26:46