Hoofdstuk VI
A. Inspanningen tot redding van de dorpsmolen
René De Keyzer
Op zondag 22 oktober 1944, om 18.30 u. hebben de Duitsers de kerk van Oostkerke gedynamiteerd. De heropbouw vond plaats in de periode 1952-1953. Bat werk geschiedde natuurlijk niet onopgemerkt; en regelmatig bezochten journalisten Oostkerke.
Het verval van de stilgevallen molen werd meer en meer zichtbaar. Eind november 1953 verscheen in het Vrije Volksblad een artikeltje met een foto van de molen, met als titel "Wordt de Molen van Oostkerke afgebroken?". Op 12 maart 1954 verscheen in Het Volk een artikel met twee foto's "Oostkerkse Molens verdienen meer belangstelling". Op 15 augustus 1958 kwam in het Vrije Volksblad een noodkreet: "Jammerlijke verwaarlozing van Oostkerke' s Molen". In januari 1959 werd op Oostkerke de "Heemkundige Kring Sint-Guthago" gesticht. In het eerste nummer (maart 1959) van het tijdschrift "ROND DE POLDERTORENS" van onze Heemkundige Kring, op blz. 18 staat te lezen dat de Kring zich zal inspannen om de Dorpsmolen te redden. In het 2de nummer (juli 1959) blz. 23 bespreken de kringleden nogmaals de mogelijkheden tot het redden van de molen. In het 4de nummer van Rond de Poldertorens (dec. '59) publiceerde Dr. Jos De Smet "De Inboedel van de Molenaar te Oostkerks in 1709".
Intussen was in het Brugsche Handelsblad van 12 September 1959 nog een ingezonden tekst verschenen: Verwaarloosde Molens.
Al dat schrijfwerk heeft vruchten gedragen!
Gedurende de zomer van 1960 had op het buitenverblijf te Oostkerke van de heer V. Petitat de bijeenkomst plaats van een groep geïnteresseerden in de dorpsmolen en in het behoud van het landschap in het algemeen. Na Nieuwjaar 1960 hadden in korte tijd verschillende bijeenkomsten plaats, telkens in de woning van een van de geïnteresseerden. Het resultaat werd een georganiseerd molenkomitee dat naar middelen zocht om de dorpsmolen te redden.
Dit komitee was als volgt samengesteld: Erevoorzitter Baron Jo Van der Elst, voorzitter Georges Traen, schatbewaarder Victor Petitat, sekretaris Robert Huys, archivaris René De Keyser, bestuursleden Charles Cocquyt burgemeester van Oostkerke, Maurice Broucke 1ste schepen van Oostkerke, Reginald Dautricourt, Benedict Lantsoght, Yves Parmentier, Albert Traen en Maurice Van Wassenhove. Alle leden van het molenkomitee waren tevens lid van de Heemkundige Kring Sint-Guthago.
Met het doel de molen te restaureren en om de aanvraag in te dienen tot het klasseren als monument, werd de molen met de molenwal in pacht genomen op 15 juni 1961 voor 1.500 fr 's jaars door de voorzitter, de schatbewaarder en de sekretaris van het molenkomitee en in naam van dit komitee. De eigenaars van hun kant verplichtten zich bij deze om al de formulieren en de nodige stukken die zouden vereist zijn bij de aanvraag tot klassering als monument te ondertekenen, doch steeds op kosten en ten laste van het molenkomitee. De nodige gelden voor het herstellen van de molen werden bijeengebracht door middel van twee steunlijsten en door de verkoop van een pentekening van de molen, gemaakt in 1962 door Paul Kleyn, kunstschilder die dan te Damme verbleef.
Op 1 december 1962 nam het komitee een brandverzekering voor de dorpsmolen bij de Maatschappij voor Brandverzekering van het arrondissement Brugge, voor een jaarlijkse premie van 767 fr.
Gedurende de winter 1962-63 werd de molen ook afgesloten met draad en werd de haag ingevuld met doornplanten. Er werd ook een waarschuwingsbordje geplaatst tegen het betreden door onbevoegden.
Intussen had de heer M. Braet, voorzitter van de Vereniging voor Kleine en Middelgrote Maalderijen, zich ingelicht over de toestand van de molen en had de archivaris van het molenkomitee een geschiedkundige nota over de dorpsmolen gemaakt. Volgens de heer M. Braet bestond er kans op behoud van de molen indien deze onmiddellijk gevrijwaard werd tegen verder inregenen.
Met de eerste ontvangsten van de steunlijsten werd de molen door aannemer M. Broucke, die gratis het witsel leverde, gewit. De molenkap werd bedekt met teerpapier om verder inregenen te voorkomen. Ook de vensters en de deuren werden hersteld. Deze herstellingen konden betaald worden met het geld dat het molenkomitee had samengebracht, nl. ongeveer 34.000 fr.
In 1962 werd door het molekomitee de aanvraag gedaan om de molen te klasseren. Op 27 februari 1963 kon burgemeester Cocquyt van Oostkerke het komitee meedelen dat het Ministerie gunstig had beslist nopens de aanvraag tot klasseren van de molen als monument en dat het onderzoek in deze zaak zou verder gezet worden. In afwachting van de definitieve beslissing waren alle uitwerkingen van de verwachte klassering reeds voorlopig van kracht.
Eindelijk werd op advies van de Koninklijke Kommissie voor Monumenten en Landschappen, bij Koninklijk Besluit van 29 mei 1964 de dorpsmolen als monument geklasseerd. Dit Koninklijk Besluit verscheen in het Staatsblad op 23 juli 1964.
Het molenkomitee had dus de twee doelstellingen, nl. voorlopig herstel en klassering, kunnen verwezenlijken.
Thans werd de aandacht gericht op de definitieve restauratie. In 1965 werd door de heer M. Braet een bestek opgemaakt voor een definitief herstel. Op 8 augustus 1966 verklaarde de Kommissie voor Monumenten en Landschappen zich akkoord met dit bestek. Na tussenkomst van verschillende hooggeplaatste personen verklaarde, op 25 oktober 1966, het Ministerie van Nationale Opvoeding en Kultuur dat het bestek tot herstel van de molen 503.632 fr bedroeg, waarvan 50 % ten laste van de Staat, 20 % ten laste van de Provincie, 15 % ten laste van de Gemeente en 15 % ten laste van de eigenaars. De Staat, de Provincie en de Gemeente Oostkerke verklaarden zich akkoord, maar de toestemming van de eigenaars bleef uit, wegens de zeer ingewikkelde familiale toestand Daardoor was de restauratie van de dorpsmolen voorlopig onmogelijk.
Nadat op 12 maart 1968 Emma Longueville, de weduwe van Jules Thooft, als medeeigenares van de molen overleden was, besloten de erfgenamen, om uit onverdeeldheid te treden, de molen en de molenwal, staande op een oppervlakte grond van 13 aren 62 ca (Sectie D 172A en D, en 176C) dus ongeveer zoals die in 1907 gekocht was door Jules Thooft vóór zijn huwelijk, te verkopen.
De verkoop geschiedde met de toelating van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge op 24 februari 1969 op vraag van de erfgenamen. De verkoop gebeurde voor notaris Pierre Soenen in het Huis van de Notarissen, Spanjaardstraat 9 in Brugge.
Op maandag 14 april 1939 om 14.30 u. werd de molen ingesteld door de heer Georges Traen, handelaar, wonende Academies straat in Brugge en voorzitter van het molenkomitee, voor 225.000 F. Maria Thooft, mede-erfgename, pachtster en molenarin, weduwe van Julien Onderdonck, wonende te Oostkerke, Eienbroeke 89, maakte gebruik van haar recht van voorkoop en stelde in op haar naam voor dezelfde som. Op 22 april 1969 deed Pierre Vanderhoeft, wonende in Elsene, een hoger bod.
Op 28 mei 1969 werd de molen terug opgeroepen, met als aanvangsprijs 247.500 fr; en na opbod werd hij toegewezen aan de heer Frank De Craeke, wonende in Brugge, voor 411.000 fr, hetgeen uiteindelijk, met de kosten, op 507.530 fr kwam.
In deze aankoop waren begrepen de gebouwen staande op de noordoostkant van de molenwal, waarin voordien door J. Thooft de mechanische maalderij en een dorsmachine waren ondergebracht.