B. Het molenaarshuis en de bekende molenaars vóór 1600
René De Keyzer
Volgens de in 1461 vernieuwde keure van het Brugse Vrije, was het verboden op minder dan 40 roeden van een molen gebouwen op te richten of bomen te planten, om de wind rond de molens niet te belemmeren. De molens stonden gewoonlijk op een molenwal waarvan de oppervlakte zelden groter was dan 120 roeden.
De molenaar woonde dan ook dikwijls op een zekere afstand van de molen en dan nog meestal op een perceel grond dat aan een eigenaar behoorde die niet dezelfde was als de eigenaar van de grond waarop de molen stond. Ook op Oostkerke was dit zo.
De Dis van Oostkerke had in 1482 een rente van 4 sch. p. 's jaars, bezet op een perceel grond groot 75 roeden, dat gelegen was in de zuidelijke hoek van de huidige St.-Kwintensstraat en de Hoekestraat "daer Jacob Colins de muelenaere woont" (10).
De grond was eigendom van Jan Rape en daarna van zijn zoon Louis Rape. In 1517 woonde de molenaar dichter bij de molen, tussen de molen en het dorp. Daar lag, zuidoost van de molen, een stukje grond groot 12 roeden, dat toebehoorde aan de weduwe en de kinderen uit het tweede huwelijk van Clais Tant "en es betimmerd met het huys daer Thomas fs Jans Pieters de meulenaere up woent" (11).
In de periode 1572-1574 verkocht Antheunis van Dickele "maelenaere" te Oostkerke zes essen assen voor niet genoemde voertuigen in de versterkingen van Sluis (12). Dit moet ons niet verwonderen: molenaars waren gewoonlijk op de hoogte van hout- en timmerwerk, kennis die hen van pas kwam bij gebeurlijke herstellingen van hun volledig in hout gebouwde molens. In het . kerkarchief van Oostkerke vonden we Antheunis van Dickele vermeld van 1571 tot 1578.