Mededelingen
1. "Meulders, vrienden van de winden ..."
Dr. Jos De Smet
In de Oosterse landen werd. de wind reeds vroeg gebruikt om het graan te malen. De kruisvaarders hebben aldaar de windmolens leren kennen. Bij hun terugkeer alhier, lieten zij er bouwen. Vanaf de 12de eeuw worden deze molens zeer talrijk, vooral in de vlakke streken. In bergstreken immers beschikte men over watervallen, die watermolens in beweging brachten.
In 1562 werd door de kunstenaar Marcus Geraards een plan van de stad Brugge gegraveerd, waarop al de huizen van de stad getekend staan. Op dit plan telt men langs de vestingen van de stad 25 windmolens. In 1865 was dit aantal niet zeer geslonken, aangezien op de Brugse vestingen nog 25 molens in werking waren.
Namelijk 14 voor het malen van het graan, 8 voor het slaan van olie, en 1 voor het malen van boomschors voor de leerlooiers. Er bleven slechts twee molens over op de Kruisvest. Verleden jaar, 1970, is er nog een derde windmolen bijgekomen.
De twee bijzonderste soorten windmolens waren: de houten molens op staken en teerlingen, en de stenen molens. Deze op de Kruisvest zijn houten staakmolens. Deze molens zijn uit eikenhout vervaardigd en worden op hun geheel gedraaid volgens de windrichting, door middel van de trap, die op een balk rust.
Geheel de molen staat op een onderstel van kloeke balken, die op vier gemetselde teerlingen rusten. De stenen molens zijn grote stenen geknotte kegels. Daar is het alleen de kap, waaraan de molenwieken gevestigd zijn, die naar de wind gedraaid wordt.
Op de buiten stonden veel windmolens. Maar sedert de opkomst van de motoren, zijn praktisch alle windmolens buiten gebruik gesteld of geheel verdwenen.
De niet meer gebruikte houten molens of staakmolens werden meestal gretig opgekocht door meubelmakers, om nagemaakte oude meubels te vervaardigen, die dan als echte aan de man gebracht werden. De stenen molens verloren hun kap en wieken, en staan onthoofd in het landschap, waarin zij vroeger zoveel beweging brachten.
Tot voor enkele jaren werden windmolens van zeer klein formaat gebruikt op de ver afgelegen hofsteden, die niet aangesloten waren op het elektriciteitsnet. Deze molentjes hadden slechts twee wieken, verbonden met een kleine dynamo.
Ze waren vastgemaakt boven op het dak of op een hoge staak, en ze leverden de elektrische stroom voor de verlichting en voor de radio. Ook deze molens zijn verdwenen.
Wat echter niet zal wegvallen, zijn de kleine windmolentjes, die in de zomer op de kersenbomen geplaatst worden om, door hun ratelend gerucht, de spreeuwen te verjagen.
In 1934 verscheen bij Desclée-De Brouwer te Brugge het rijk geïllustreerd werk van wijlen Alfred Ronse: “De Windmolens”.
In 1914, enkele maanden vóór de oorlog, was men reeds begonnen met het drukken van dit boek. Het zou een tweetalig werk zijn met de Nederlandse tekst links en de Franse tekst rechts van het blad.
Van deze tweetalige uitgave werden slechts 32 bladzijden gedrukt, die ten dele de inleiding geven, opgesteld door wijlen Dr. Karel de Flou, onze grote toponymist, overleden te Brugge op 77-jarige leeftijd, de 27ste juni 1931. Deze inleiding behandelt de geschiedenis van de windmolens.
De Flou hield veel van molens. Zijn schoonvader immers, Petrus-Isidoor Verbrugge (1817-1893), was een van de laatste molenbouwers in onze streek.
Ik bezit het dossier door Dr. Karel de Flou aangelegd voor dit boek. Het bevat het handschrift van de bijdrage van de Flou, een deel van de oorspronkelijke foto’s voor de illustratie, enkele afleveringen van kleine tijdschriften met bijdragen over molens, en nota’s van de Flou over molens.
In het dossier bevindt zich een blaadje papier van 175 op 155 mm., namelijk een ontvangstbewijs van twaalf gulden courant voor onderhoud van het orgel van de kerk van Berlaere bij Lier, uit het jaar 1713: “Bekenne ontfangen te hebben van Mr. Jean Vloubergh, kerkmeester van Berlaere, de somme van twelf guldens courant tot onderhout van d’orgle derselfte prochie”.
Actum den 23 septembre 1713 Henry Pescheur.
Op de keerzijde van het ontvangstbewijs heeft Broeder Victor à santo Aegidio, alias Vloebergh, Onze-Lieve-Vrouwebroeder of Geschoeide Karmer, een windmolen getekend. Buiten de wieken bestaan al de lijnen van de molen uit woorden van het gedicht dat hierna wordt afgedrukt. De tekening is een meesterstukje van geduld, uitgevoerd met zeer veel zorg.
De patroon van de molenaar is Sint Victor. En onze Broeder Victor was waarschijnlijk de zoon van de kerkmeester Jean Vloebergh. De tekening heeft hij uitgevoerd gedurende een verlof thuis.
Misschien was zijn vader een molenaar.
Meulders, vrienden van de winden,
die van wint kont winste vinden,
laet den windt in ‘t herte gaen,
die nu blaest in dit vermaen;
ghij peijst meer kan ick wel graeyen,
wat voor winden datter waeijen,
en het minste van den tijdt,
peijst ghij op de eeuwigheijdt:
laet der zeijlen snelle keeren
u den loop der jaeren leeren
en hoe ‘t werck van binnen draeijt,
als den windt van buijten waeijt,
uw’ ziel sal uijt ‘t quaedt niet draeijen,
soo Godts gratie niet wilt waeijen,
siet da ghij in tijts die vraeght
eer ghij u te laet beklaeght.
Soo gij moet den meulen leeren
naer den windt die waeijt te keeren,
is uw paer niet wel gesint,
hanght de huijke naer den windt,
wilt rechtveerdigheijt beminnen
om het eeuwig goet te winnen;
so uw kleeren sijn heel wit
dat de siel de deuht bezit,
Amen.
Opgedraeghen door Dr. Victor à Sancto Aegidio, Alias Vloebergh, O.L.V. Broeder, d.i. Geschoeide Karmer). Dorst naer Godt. 1713.