Kloefen  1

Benoit de Langhe (†)

In mijn kindertijd was er te Dudzele een vrouwtje met de bijnaam Siska Kloefe. Ik weet niet waar het die bijnaam haalde, maar de herinnering aan het vrouwtje was een ingeving om “entwadde” te vertellen over de kloefen en van den kloefentijd.

Die tijd is allang voorbij. “Maar over honderd, tachentig, tjestig jaar, tot tegen de eerste oorlog, ‘t was al nog kloefe da je zag. Mannen en vrouwen, jongens en meisjes, arme en rijke, wekedag en zondag, jaar uit, jaar in, binnen en buiten, Waren er honderd menschen in heel Dudzele die twee paar schoenen hadden? En hoevele hadden er maar één paar, en hoevele hadden er geen schoenen? Alleman had ten minste zijn paar kloefen. Het ene paar voor ‘t gemak van “of en an” ; het ander paar tegen de vuiligheid en voor de warme voeten. Die ‘s zomers barrevoets liepen droegen hun kloefen in hun handen. Zo deden de schooljongens langs de weg en straten hun vuile voeten in hun kloefe om in de klasse te zitten”.

Iedereen droeg kloefen. Ook de “renteniers”, meestal oude boeren die op hun goed leefden. Ze waren het kloefen dragen gewend en konden hun kloefen niet missen. Hun voeten waren ernaar gegroeid. Ze hadden er twee paar. Een paar lichte, zwart geschilderde met propere leertjes, afgezet met rode biezetjes voor in huis. Een paar zwaardere kloefen, gewoonlijk met hoge kappen, om buiten te lopen en in den hof te werken. ‘t Vrouwvolk droeg “leege” (lage) kloefen, meestal zonder leertjes. Dat was toch lastig ? De kloefendraagster liep met haar tenen bijeen en ‘t ging toch. Kletse, kletse over de vloer en de stenen. Een “gewente”. Al uit profijt; een paar leren kost immers enkele centen.

Het dragen van kloefen was dus algemeen. In kloefen had je ‘s winters warme voeten. Met kloefen moest je de vuiligheid en de natte niet zwichten.

En ‘s winters dan ! Op het ijs Niets ging beter dan een paar versleten kloefen om te slieren.

Helaas, de kloefen hadden ook een groot gebrek ze waren van hout en dus breekbaar, vooral aan kindervoeten onmisbaar bij ‘t vechten. Wie kindervoeten had te voorzien van kloefen, had alle dage zijn werk met het vermaken van kloefen en moest ten minste om de week   2 een paar nieuwe kloefen kopen. Barsten werden gerepareerd door toetrekken met soepele koperdraad en uitgevallen stukken werden met een stuk blik over genageld.

Als er een kloefe uit een paar was weggevallen, werd de andere weggezet om eventueel als plaatsvervanger te dienen.

Dan had je ook nog de ellende met de “leren”. Leren aan nieuwe kloefen nagelen. Leren losmaken van oude kloefen om ze voor nieuwe kloefen te gebruiken.

In ieder huis was er een speciaal bakje met uit voor vermaken en nagelen kloefennagels van een drietal soorten, een stekertje en koperdraad (gewoonlijk stropersdraad), een hamertje en een tangetje. ‘t Was alles bijeen lijk een stiel apart dat gedoe met de kloefen. De leren moesten natuurlijk van passe staan opdat ze hard mochten spannen op de wreef en de kloef niet zou slabakken.

Op de hofstee was het dragen van kloefen hoogst nodig, onmisbaar bij de koeienwachters. Die versleten er vele en mochten van hun maandelijkse vijf frank ??? afhouden voor kloefen.

Van waar kwamen nu al die kloefen ? Natuurlijk van de kloefenkappers. De drie kloefenkappers van Dudzele, nl. Frans Poppe, Charles Mahieu en Jan Praet kosten de gehele parochie gerieven. Ze hadden veel werk en wrochten ‘s zomers op “avance”.

Frans Poppe, nooit anders genoemd of “Sissen Poepe”, weunde al binnen ‘t dorp aan de Kerkstraat op de hoek van Peeren’s Slag of Peeren’s Dree, waar nu de Nieuwstraat is. Sissen had daar achter zijn huis zijn kloefen-kot en plekke genoeg om zijn bomen te leggen. Zijn kloefen waren meestal kloefen voor ‘t boerenvolk en ‘t werkvolk, eenvoudig zonder praal en pronk.

‘t Waren meestal Sissen ’s zonden die in ’t kloefen-kot stonden. Sissen zelf zorgde voor ‘t buitenwerk. Hij ging naar de vendities om bomen, meestal wulvehout (wilg) te kopen. Hij is vroeg gestorven.

De doeninge viel uit en de wagenmaker Lee Kyndt kwam in de plaats. Een van Sissen ’s zonen, namelijk Kazzen (Casimir), heeft de stiel voortgezet. Hij heeft nog heel lang geleefd.

Charles (Sarel) Mahieu was de voornaamste kloefenkapper van Dudzele en alle prochies in ‘t ronde. Hij was van kloefenkapper ’s afkomst. Hij kende zijn stiel. Zijn kloefen waren licht en sierlijk en toch stevig en sterk, dus best geschikt voor kinderen, vrouwen, renteniers en dgl. Zijn kloefen waren meestal zwart geverfd effen deure of met fatsoentjes in de kappe. Sareltje had er de knepe van. Hij werkte snel en goed. Tiele, Sarels vrouw, hield winkel en verkocht ook kloefen. Ze sloeg zelf de leertjes eraan. Wie liever bruine kloeven had, moest ze enkele dagen vooraf bestellen, want ze moeten worden “gerookt”. Tiele had daarvoor een grote open heerd.

Sareltjes kloefen-kot, een ruime werkplaats met plaats voor drie, vier man, bevond zich achter het huis. Daar stonden de kapblokken, de uithaalbanken met opspietuig, kapmessen, snijmessen en boren, enz. Aan een kloef wordt gekapt en wat er afgekapt wordt is kappelinge. Uit een kloefe wordt er geboord; dit levert boorlinge. Aan een kloefe wordt er gesneden: dit geeft snijlinge. Al die afval is brandhout.

Het half-groene hout is speciaal geschikt voor het roken van hammen, wegens de scherpe dikke rook, op walmend uit de veuzende massa en indringend in het vlees.

De afgewerkte kloefen werden buiten in zon en wind gedroogd, vervolgens op-geschraapt met glas, gewreven met glaspapier, geschilderd en met een touwtje of ijzerdraadje paarsgewijs bijeengebonden.

Sareltje had veel te doen. Hij hield knechten en deed zelf niet veel: klossen splijten, opkuisen en alle vijf voeten in de herberg in ‘t gebuurte voor een pinte bier. Zijn voornaamste taak was het zorgen voor bomen. De voorraad bomen, die ook in Peerens slag lag, moest in ‘t oog worden gehouden tegen schade veroorzaakt door spelende jongens.

Deze bomen werden in klossen gezaagd en naar huis gehaald. Sareltje ging naar de vendities te Dudzele en omliggende dorpen. Die verkoopdagen waren “kermisdagen” zodat Sareltje goed aangeschoten thuiskwam. Hij was echter ‘s anderendaags al gauw weer op de been, want er moest worden gezorgd voor boomvelder en voor een voerman om de gevelde bomen naar huis te brengen met de “boomezel”.

Wat mij levendig in de herinnering blijft, dat is het zagen van de bomen in klossen.

Ik heb er dikwijls staan op kijken. Eerst werd de bovenste boom van de klamp naar beneden gerold met behulp van “handspeeken” (hefbomen). Vervolgens werden de klossen naar lengte afgetekend op den “bul” met behulp van de “kloefemate” : een stok met ingekeepte verdelingen volgens de voetmaten. Sareltje tekende die af met een “kalkstje” (stukje krijt). Twee man gaven op de schreve een kerf met de “trekzage”. De boom werd in tweeën gezaagd om ze gemakkelijker te kunnen “verporren”. De halve bomen werden immers op een “ezel” of “peerd’ gerold, zodat ze de grond niet meer raakten, om de klossen gemakkelijker en vooral juister te kunnen afzagen met het “zaagpeerd’ :een rechte boomspille, rustend op twee “poten”, die scherlinge in het vooreinde stonde, terwijl het achtereinde op de grond rustte. Aldus stond het kraam schuins. De boom werd erop gerold en met in gaten geslagen tappen bevestigd. Dat was allemaal zwaar werk dat met de hulp van hefbomen werd verricht.

De afgezaagde klossen werden naar huis gevoerd met de kortewagen : van Peerens dreven tot bij de voordeure, en vandaar door de winkel naar de achterplaats, aldaar gelost en dan langs dezelfde weg terug met Fidel, de hond vijf-zes stappen achteraan.

Voetnoten

  1. Dit artikel werd geschreven te Knokke op 30 januari 1950
  2. Fel overdreven, Ik deed minstens drie maand met een paar (J.B.).

Kloefen

Benoit de Langhe

Rond de Poldertorens
1998
02
047-049
Mado Pauwels
2023-06-19 14:44:32