De nalatenschap van Dierick Zeebaert:
beschrijving van een Koolkerkse herberg uit 1566
Geert Tavernier
Inleiding
Een staat van goederen biedt een gedetailleerd beeld van de familie, onroerende goederen, renten, huisraad, ambachtelijke goederen, juwelen, kledij, onkosten, inof uitschulden van onze voorzaten. In “Rond de Poldertorens” kwamen reeds vaker staten van goed aan bod: van landbouwers, een timmerman, een molenaar en een visser. 1 Steeds betroffen het beschrijvingen uit de 18de eeuw. In het volgende artikel wordt eens een staat van goed gepresenteerd uit de 16de eeuw. In vergelijking met de eerder beschreven staten van goed is deze dus vrij oud, maar dat is niet zo uitzonderlijk. In verband met de stad Brugge werden reeds vaker inboedels beschreven uit de 15de of 16de eeuw. 2
De staat van goed in kwestie werd opgemaakt in 1567. 3 De overledene was herbergier Dierick Zeebaert. In of kort voor april 1562 was hij in het huwelijk getreden met Cornelie Vincent. Bij zijn overlijden op 5 dec. 1566 laat hij haar met één zoontje achter.
Dieryck Zeebaert: een man van aanzien?
Verschillende details in de staat van goed wijzen erop dat Dieryck van een hogere sociale klasse was. We zetten ze hier op een rijtje:
In de tekst wordt Cornelie Vincent als jonkvrouw omschreven waaruit blijkt dat zij een voorname dame was.
Bij zijn huwelijk liet Dieryck een huwelijkscontract opmaken. Dit gebeurde alleen als er daadwerkelijk iets zou te verdelen zijn bij het overlijden van een partner. De inboedel geeft in het algemeen een rijke indruk. Er zijn heel wat juwelen, 55 ponden aan gouden en zilveren munten en ook nog 6 pond uitgeleend aan Lieven Bertelmeeuws. Uit Dierycks garderobe blijkt dat hij als een voorname heer voor de dag kwam.
In de achteraan gelegen eetkamer bevonden zich verschillende wapens: een vorkje, een spiesje, een pistool, een rapier en een (wapen-)schildje aan de schouw. Ook tussen Dierycks kleren lag een rapier. Dit wijst op de aanwezige rijkdom die diende beschermd te worden.
Bij de uitvaart is sprake van onder meer dertig “provenen”. Dit waren goederen, hetzij in geld of in natura, die achteraan in de kerk uitgedeeld werden aan de armen die voor de zielenrust van de overledene kwamen bidden. Uiteraard konden alleen rijken zich dit veroorloven.
In contrast met deze tekenen van rijkdom staat het feit dat Dieryck geen onroerend goed bezat. Misschien stonden die nog te erven of was hij te jong overleden om er zelf te kunnen verwerven.
Een horecazaak avant la lettre?
Een hotel ? Het ziet ernaar uit dat Dieryck’s zaak ook dienst deed als overnachtingsplaats. In de inboedel tellen we immers vijf bed-koetsen. Dat is vrij veel voor slechts één echtpaar met één kind. Bovendien telt het huis een ongewoon groot aantal kamers.
Restaurant? Het bedrijf van Dieryck Zeebaert was allicht meer dan een gewoon café. Allereerst valt het op dat Dieryck omschreven wordt als “tavernier” (= herbergier). In de staat van goed is ook sprake van een zekere Pieter “weert in de Cruuphuut” die schulden heeft bij Dieryck Zeebaert voor “verteerde costen”. Dit wijst erop dat er een onderscheid was tussen een tavernier en een waard (= caféhouder).
Het begrip ‘verteerde kosten’ lijkt betrekking te hebben op maaltijden, niet op drank.
Ook het huisraad in de keuken, onder andere 24 rode houten eetborden, wijst erop dat er vaak gekookt werd voor een groot aantal personen.
Café ? Dat er ook gedronken werd blijkt uit het feit dat een van de kamers omschreven wordt als “de bierschare”. Vermoedelijk schaarde men hier gezellig samen om te drinken. De 31 kannen uit de keuken dienden wellicht om bier uit te drinken.
Waar was deze herberg gelegen?
Uit het feit dat Dieryck te Koolkerke begraven werd kunnen we met quasi zekerheid afleiden dat hij daar ook woonde. Het zuiden van de parochie Koolkerke was in 1275 geannexeerd bij de stad Brugge en maakte deel uit van de zogenaamde paallanden. Dieryck woonde niet in de paallanden want die maakten deel uit van de Brugse parochie Sint-Gillis en daar werd hij niet begraven. Nochtans was Dieryck poorter van de stad Brugge en geen laat van het Vrije...
In de staat van goed komen drie toponiemen voor die we hier op een rijtje zetten omdat ze waarschijnlijk in de buurt van Dierycks herberg lagen:
De Kruipuit: het Toponymisch Woordenboek van Karel De Flou (19de eeuw) meldt dat in de Zwinstreek slechts één plaats met die naam bekend is. Het betreft een herberg te Dudzele. In zijn studie “Dudzele en Sint-Lenaard” (1985) meldt Maurits Coornaert dat reeds in 1557 sprake was van “de herberghe ghenaempt de Cruuphuut”, gelegen ten zuidwesten van Dudzele dorp aan de Lisseweegse Watergang. De herberg was meer bepaald gelegen aan de Zuid Stenen Brug of Kruipuitbrug die over de Watergang loopt, nu Lentestraat nr. 2.
Het Hoefijzer: is volgens het Toponymisch Woordenboek een meermaals voorkomende huisen herberg naam te Brugge en daarbuiten.
Sint-Michiels moet de naam geweest zijn van een brouwerij. Hierover wordt niets vermeld in het Toponymisch Woordenboek. Het is onwaarschijnlijk dat het om de gelijknamige parochie zou gaan.
In de studie van W. Wintein over de geschiedenis van Koolkerke 4 wordt niets vermeld over Dieryck Zeebaert noch over bovengenoemde toponiemen. Het enige aanknopingspunt is dus de Dudzeelse herberg “De Kruipuit” waarvan de waard soms een gast was in Dierycks herberg.
In “Dudzele en Sint-Lenaard’ geeft M. Coornaert een schets van de bewoning te Dudzele omstreeks 1575, gebaseerd op een landboek van de watering Groot Reigaarsvliet. Daarin treffen we twee persoonsnamen aan die ook voorkomen in de staat van goed:
- In het 166e begin stond de hofstede waar Jan Plante woonde. Mogelijk is dit de Hans Plant die ook schulden had aan Dieryck voor verteerde kost.
- In het 173e begin lag de hofstede waar Gillis Oliviers woonde, mogelijk dezelfde Gillis bij wie Dieryck in het krijt stond.
Opvallend is dat zowel Jan Plante als Gillis Oliviers in het zuidwesten van Dudzele woonden, d.w.z. dat gebied van Dudzele waar ook de Kruipuit lag en dat bovendien aan Koolkerke paalde. Al is het (tot nu toe) onmogelijk om de herberg precies te situeren, toch kunnen we stellen dat zij moet gelegen hebben te Koolkerke, mogelijk in de nabijheid van Dudzele.
De staat van goed ten sterfhuize van Dieryck Zeebaert 5
1. Inleiding
Staat van goederen, zowel baten als lasten, die bevonden zijn na het overlijden van Dieryc Zeebaerts, herbergier, overleden op 5 december 1566. Cornelie de dochter van Jan Vincent laat deze staat opstellen als weduwe en boedelhoudster ten sterfhuize van de overledene. Zij geeft deze staat over in handen van Pieter Sereyn en Aernout De Meyer als voogden van Aernoutkin, het kind van de overledene bij de boedelhoudster. Om tot verdeling van de nalatenschap te komen, hetzij op vriendelijke of op wettelijke wijze, heeft de boedelhoudster met eed bevestigd dat zij zich zal schikken naar de wetten van de stad Brugge.
2. Het huwelijkscontract.
Eerst en vooral laat de boedelhoudster weten dat zij voor het aangaan van haar huwelijk met de overledene een huwelijkscontract heeft laten opmaken voor schepenen van de stad Brugge. Dit gebeurde in het bijzijn van haar vrienden (= getuigen) op 3 april 1562 voor Pasen. Daarbij had Dieryck zijn aanstaande vrouw gedouarieerd 6 met haar persoonlijke kleren en linnen, ongeacht of er bij zijn overlijden kinderen zouden zijn of niet. Bovendien werd afgesproken dat, indien er kinderen zouden zijn, al de overige goederen half om half verdeeld dienden te worden tussen de langstlevende en de kinderen. Dit alles volgens het voornoemde huwelijkscontract ondertekend door de klerk Bertelmeus Berot. Als gevolg van dit contract zullen de kleren van de boedelhoudster dus niet opgenomen worden in de volgende beschrijving.
3. Contant geld ten sterfhuize bevonden.
- Aan contant geld werden diverse speciën bevonden aan gouden en zilveren gemunte stukken = 55-0-0
1ste som van baten = idem.
4. Gouden en zilveren juwelen van de overledene alsook van de boedelhoudster
- Zes zilveren kroezen wegende 4 mark 6 oncen en half â 5 schellingen 7 grooten peronce = 9-18-2
- Drie zilveren lepels wegende 3 oncen 5 engelsen aan dezelfde prijs = 0-18-1 en 18 mijten.
- Een zilveren schaaltje wegende 2 oncen 3 engelsen en half = 0-12-1
- Een gebroken riem die met zilver bezet is en die met vergulde roosjes versierd werd wegende 5 oncen en half â 6 schellingen per once = 0-33-0
- Een zilveren kettingriem wegende 3 oncen â 5 schellingen 7grooten per once= 0-16-9
- Een met zilver bezet riempje met een zilveren vergulde roos wegende 1 once 19 engelsen â 6 schellingen grooten per once = 0-11-8 en 6 mijten
- Een beugelriem die met zilver beslagen werd en met een zilveren kettinkje eraan waarvan het zilver 2 oncen weegt = 0-1 1-2
- Een uit rode edelsteen vervaardigde rozenkrans met 8 vergulde tekens 7 en een kruisje eraan = 0-7-0
- Een zwarte uit git vervaardigde rozenkrans met een zilveren verguld kruisje eraan en 11 tekens = 0-3-0
- Twee ringen met elk een rode steen, de ene met een doodshoofd erop, de andere met een parel en een ronde draad, samen waard = 0-24-0
2de som van baten = 16-15-1.
5. Baten van het huisraad en andere roerende goederen alsook van de kleren van de overledene,
- In de keuken: 12 grote en kleine ketels, 2 metalen bekkens, een handvat, 3 metalen verwarmingstoestellen (“caffooren”), een schepper, 5 vispannen, 5 metalen kandelaars, een haardgerei-hanger, 5 haardijzers, 5 braadroosters, 2 braadspitten, een “potgemste”, 8 een lepel, een “cuussche”, 9 2 stalen ijzers, een wafelijzer, een brander, 3 bijltjes, 13 kannen met deksels en nog eens 18 zonder deksel, 24 rode houten eetborden, 2 staartpannen, 2 kleine pannetjes, een bed-koets met de voetbank, het bed-behangsel, hoofdkussen en deken, een kast om het tin op te bergen, een tafeltje, 4 stoelen, een zetel met een kussen, verschillende manden, wat kuipen en nog wat minder belangrijke voorwerpen = 3-10-0
- In de spinde: Een vat met ossenvlees, nog een vat met varkensvlees, een halve ton haring, een ijzeren ketel, een deel gerookt vlees, een trog, 2 zeven, een lantaarn, spade en verschillende stukken aardewerk = 2-9-0
- “In de bierschare”: 2 tafels met bijhorende schragen, 5 banken, 3 schilderijen, een brander en een tang = 0-7-0
- In het lange kamertje: 3 banken, een brander en een tang = 0-2-0
- “Op ’t paradiseken”: Een kleerkast, een tafel, 3 banken, een brander, een tang en 3 slechte stoelen = 0-12-0
- In de eetkamer achteraan: 2 dressoirs, 2 bed-koetsen met de bijhorende behangsels, elk met de matras, oorkussens en 4 dekens, 2 tafels, 2 schilderijen, 2 kistjes, een gevlochten zetel, een ronde tafel, 6 driepikkelstoelen, 3 beelden, een kruisbeeld, een ijzeren kistje, een vorkje, een kleine spies, een pistool, een rapier, 6 groene zitkussens, 2 dressoirkandelaars met houten beschilderde kaarsen, een metalen schildje voor de schouw, een bedpan, 6 oorkussens = 5-3-0
- Boven op de kamers: 2 bed-koetsen met hoofdkussens en deksels = 0-12-0
- Kleren van de overledene: Een zwarte laken tabbaard met half “osset”, een zwarte mantel die gevoerd is met “van”, 2 grauwe mantels, een zwarte laken rok die met fluweel gevoerd is, een zwarte laken kazak die met fluweel gevoerd is, nog 2 andere laken kazakken, een “taneyt rocxken”, een “fustijnen” hemd met zwarte satijnen mouwen, nog een hemd met lederen mouwen, nog een hemd met “ossette” mouwen, 4 paar kousen, een paar laarzen, 2 bonnetten, 10 2 hoeden, 2 kazakken, schoenen en riemen, een rapier, een rode zweetrok 11 = 7-0-0
- Linnen: Een stuk ongebleekt en grof geweven linnen dat 53 ellen lang is, nog een wit stuk van 13 ellen, 12 fluwijnen, 30 manshemden, 9 paar slaaplakens, 9 “scholakens”, 60 servetten, nog 8 1/2 ellen linnen = 6-7-8
- Een grote hoeveelheid snoeihout en takkenbossen = 6-10-0
- Het fijn tin wegende 74 pond â 6 grooten 12 myten per pond = 2-0-1
- Het keur-tin wegende 98 pond â 5 grooten per pond 2-0-10
3de som van baten = 36-13-7.
6. Inschulden van diverse personen aan dit sterfhuis.
- Cornelis Neyts voor aankoop van 2 messen die met zilver beslagen waren = 0-25-0
- Adriaen Vels voor aankoop van een varken = 0-23-4
- Lieven Bertelmeeuws voor geleend geld = 6-0-0
- Meneer jonker Leys voor verteerde kost = 2-1 3-4
- Jacob Verleye voor dezelfde reden = 0-5-0
- Hans Plant voor hetzelfde = 0-7-0
- Pieter waard uit de Kruipuit eveneens voor verteerde kost = 0-0-22
- Loys David ook voor verteerde kost = 0-2-2
- Pieter Schoontroost = 0-4-6
- De weduwe uit het Hoefijzer voor verteerde kost = 0-5-0
- Meneer Govaert Moryses voor geleend geld = 0-30-0
- Voorts diverse personen die elk een kleine som verschuldigd zijn, alles samen gaat het om = 0-25-0
4de som van baten = 15-2-2.
7. Uitschulden waarmee dit sterfhuis belast is.
- Aan brouwer Claes Vande Walle uit Sint-Michiels voor levering van wit bier = 0-7-6
- Aan bakker Aernout De Meyer voor brood dat bij hem aan huis afgehaald werd= 0-20-0
- Aan de weduwe uit het Hoefijzer voor 4 maanden huishuur van het huis waar de boedelhoudster nog steeds in woont, in navenant van 4-10-0 per jaar 030-0
- Aan Gillis Oliviers voor hetgeen de overledene in zijn plaats ontvangen had = 0-5-0
- Aan belastingontvanger Remeeus De Conync voor impost = 0-30-0
- Aan Lenaert Coevoet voor 2000 eenheden hout die de overledene aan hem gekocht heeft voor 8 ponden grooten, “te betalen zo welcken tyden de zelve Lenaert een kint hebben zoude, by zyn jeghewoordighe huusvrauwe ende anders niet, voor memorie”. 12
De som van deze lasten = 4-12-6.
8. Begrafenis-en andere kosten.
- Aan de pastoor van Koolkerke, zijn kapelaan en koster, voor het begraven van overledene = 0-13-4
- Aan de kerkfabriek voor het klokluiden = 0-5-0
- Aan de klokkenluider voor zijn dienst = 0-2-6
- Voor het klokkenrecht = 0-3-3
- Voor de doodskist = 0-0-20
- Voor de kaarsen die verbruikt werden = 0-3-4
- Voor de fakkeldragers = 0-0-6 13
- Voor de vaandragers = 0-0-4
- Aan de Koolkerkse gilde van het Heilig Sacrament = 0-0-20
- Aan de bidders 14 voor hun dienst = 0-0-10
- Voor 30 “provenen” â 2 grooten per stuk = 0-5-0
- Voor 30 stuivers die gesteld waren op dezelfde “provenen” = 0-5-0
- Voor de kosten van de uitvaartmaaltijd = 0-35-0
- Aan de kok voor het bereiden van de uitvaartmaaltijd = 0-2-6
- Aan de griffier van de wezen-kamer voor het ondertekenen van de affirmatie die bij deze staat van goed hoort = 0-0-8
- Aan Pauwels Vander Praet voor het “minuteren” en “grosseren” van deze staat van goed, alsook voor het opmaken van de dubbel, het schrijven van diverse kwitanties en dergelijke = 0-17-6
9. Slot.
Op 16 maart 1567 is jonkvrouw Cornelie Vincent voor het college van schepenen van de stad Brugge verschenen als weduwe en boedelhoudster van het sterfhuis van Dieryck Zeebaert waarbij zij zoals naar gewoonte onder eed beloofd heeft een correcte staat van goed te zullen overgeven.
Op 9 mei 1567 heeft Cornelie Vincent de juistheid van deze staat bevestigd in aanwezigheid van schepenen Cordier en Lekens.
Bijlagen
Voetnoten
- O. Tavernier, De bezittingen van enkele boeren uit de Zwinstreek in 18de eeuw, in: RdP, 1997, pp. 43-55.
- Zie bv.: J. De Smet, De huisraad van een kleine burger (1514), in: Biekorf, 1937, pp. 25 1-252;
A. Viaene, Inventaris van kapelaan Cornelis Cryn uit Brugge (1503), in: Biekorf, 1960, pp. 239-243;
Idem, De nalatenschap van Pieter De Muelenaere uit Brugge (1561), in: Biekorf, 1962, pp. 335-342;
Idem, Woning en huisraad van Jacob Balderan, pastoor van Sint-Janskerk te Brugge (1460), in: Biekorf, 1968, pp. 337342. - RijksarchiefBrugge, Brugse Vrije, Staten van goed, Reeks 3, nr. 1307.
- W. Wintein, Kaart van de oude gemeente Koolkerke met een bijhorende schets tot 1850, In: RdP, 1965, pp. 1-41.
- De oorspronkelijke tekst werd in modern Nederlands omgezet. Van een aantal Middelnederlandse woorden werd de betekenis opgezocht in het West-Vlaams Idioticon van L. De Bo (1873) en in het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs en Verdam (uitgegeven rond de eeuwwisseling).
- “Douarieren” is het toezeggen van een gift aan de langstlevende indien een partner komt te sterven. in dit geval kreeg de aanstaande bruid als weduwegift haar kleren en linnen.
- De tientallen van een rozenkrans waren gescheiden door een grotere kraai waaraan vaak zilveren plaatjes of ‘tekens’ hingen met vrome voorstellingen op.
- Mogelijks was een “potgemste” een pot waarin een glimmende vonk of ‘genster’ bewaard werd om er ‘s anderendaags het haardvuur terug mee aan te steken.
- Een “cuussche” was een voorwerp waarmee het haardijzer (“hangel”) kon verlengd worden.
- Een “bonnet” is een drie-of vierpuntig hoofddeksel.
- De term zweetrok komt ook soms voor in 17de of 18de eeuw inboedel-beschrijvingen van ambachtslieden. Vermoedelijk gaat het om een werkpak.
- Het gaat om een wat vreemde zin waarvan de betekenis onduidelijk is.
- Het meedragen van fakkels of “flambeeuwen” was eeuwenlang in voege bij plechtige begrafenissen. In de stad Brugge werden deze gewoonlijk gedragen door weeskinderen. Meer uitleg over dit en andere oude uitvaartgebruiken is te vinden bij H. Stalpaert, Volkskunde van Brugge, Brugge, 1974.
- De bidder ging tegen betaling rond om de mensen uit te nodigen om te komen bidden voor de overledene alsook om deel te nemen aan de uitvaart en eventueel de rouwmaaltijd. In de stad Brugge was er een gereglementeerd “Gezelschap van vrije bidders”.