Dudzeelse herbergen - Deel 1-2
Naar de teksten van wijlen Pol Danneels
Vervolg van Dudzeelse herbergen - Deel 1-1
21. In De Tijger, 1874-1926
Uitbaters:
- Jan Debel & Theresia Denys, 1834-1880
- Karel van Middelem, 1880— 1893
- Michiel Mus & Nathalie Vandendriessche, 1893? -1911
- Euphrasie Mus, 1911 1926, kleermaakster
Geschiedenis Jan en Theresia zouden omstreeks 1874 van de herberg “Zelzate” naar de toenmalige Dorpsstraat gekomen zijn om in “De Tijger” een nieuw bestaan op te bouwen. Zij huurden het huis, maar wilden hun lot verbeteren. De gelegenheid deed zich voor in 1880 toen het huis ernaast (De Kleine Tijger) te koop werd gesteld. Jan Debel kocht het huis en kwam er met zijn gezin wonen. Tien jaar later kreeg “De Tijger” als opvolger Karel van Middelem. De vader van Camiel vertelde aan Pol Danneels dat zijn vader in 1892 naar Oostkerke was verhuisd, waar hij in 1893 was geboren. Charles en zijn vrouw zouden “De Tijger” dus maar een paar jaar hebben uitgebaat. Toen was het de beurt aan Michiel Mus en zijn vrouw Natje, die samen met hun dochter Euphrasie, “De Tijger” nieuw leven inbliezen. Naast de herberg werd een winkel geopend. Het werd de gewoonte rond 1925 dat veel herbergiers ook winkel hielden. “In de Velodroom” van Hilda Casier was een van de laatsten. “De Tijger” hield het omstreeks 1926 voor bekeken.
22. Het Eind Van De Wereld, 1902-1919
Uitbaters:
- Emiel Roels 1902-1907
- Emiel Delatere & Stephanie Danneels, metser tapper 1907-1919
Geschiedenis: De bakkerij en de winkel van Constant Ingels, recht over het lijkhekken heette “In het Begin van de Wereld”. Miel Roels zijn naaste gebuur had voor zijn herberg als tegenhanger de naam “Het Einde van de Wereld” gekozen. De grote kermis van 6 augustus 1905 bracht, zoals het al jaren de gewoonte was, een massa bedevaarders naar het Polderdorp. Van in de vroege morgen was er al heel wat volk op de been om deel te nemen aan de ommegang ter ere van Sint Lenaard. Deze ommegang duurde tot in de vroege avond. Maar op deze kermisdag kwam daar een brutaal einde aan. Omstreeks halfvijf zaten Constant Ingels en zijn vrouw buiten voor hun winkel. Ze bekeken met genoegen de kermisdrukte. De fanfare van meester Pol Bogaert was net voorbijgetrokken en Constant en zijn vrouw gingen naar binnen om zich te goed te doen aan hun namiddagkoffie met koeken-boterhammen.
Plots kwam een man binnengestormd roepend dat er op iemand geschoten was in volle straat. Contant loopt naar buiten en ziet iemand op straat liggen tegen de kerkhofmuur. Hij loopt er naartoe om de gekwetste te helpen. Op dit ogenblik klinkt een tweede schot, dat Constant recht in het hart treft. Hij loopt nog enkele passen maar valt voor zijn deur neer. Zijn vrouw is radeloos en loopt om dokter de Brauwere. De arts is in geen tijd ter plaatse, maar kan enkel het overlijden vaststellen. De dader Emiel Roels, die in onmin leefde met zijn vrouw en wat te diep in het glas gekeken had, was naar boven gelopen en schoot door het venster in het gelaat van ene Marreyt uit Westkapelle om daarna het dodelijk schot te lossen op Camiel Ingels.
Veldwachter Domien van Loo en Pol Dauw, familie van Camiel, een vent van bijna 2 meter die gendarme was in Brussel en toevallig naar de kermis was gekomen, haastten zich naar de Dorpsstraat om de moordenaar aan te houden. Roels gaf zich zonder verzet over. Het werd een zeer trieste kermis, waarover nog lang zou nagepraat worden. Constant Ingels was een graag geziene man. Hij was voorzitter van de veloclub. Bij zijn begrafenis op 9 augustus zat de kerk stampvol. Namens het bestuur van de veloclub werd een indrukwekkende rede uitgesproken. Nadien is van dit pijnlijk gebeuren door de Antwerpse dichter-zanger Th. Six Nogie een lied gemaakt, waarmee ze de kermissen afdweilden. Voor Roels werden wel wat verzachtende omstandigheden in acht genomen, want hij heeft maar achttien maanden achter de tralies gezeten. Toen hij vrij kwam ging burgemeester Notterdam, schoonbroer van Ingels, naar Roels en maande hem aan zo vlug mogelijke het land te verlaten. Roels trok daarop op 16 februari naar Amerika.
Nadien hebben Emiel Delatere en Stephanie Danneels zich in de herberg gevestigd en er tot 1920 hun klanten hoffelijk ontvangen. Daarna zijn ze op de Dorpsplaats gaan wonen en was het “Op het Einde van de Wereld” gedaan met schenken en drinken. Het achterste gedeelte van het huis bezit een hoog-kamer met eiken balken boven een gewelfde kelder. In de vorige eeuw heeft er ook nog een wagenmaker gewoond.
23. Estaminet: “Hier bij Louis Huys scheert men zonder gedruisch”.
Uitbaters: Louis Huys & Pharailde Vlaminck, kleermaker-barbier van 1908 tot 1920
Geschiedenis: Het is een onloochenbaar feit, dat rond de jaren 1930 iedere dorpskleermaker tegelijk barbier was. Het omgekeerde was ook waar en over het algemeen hielden ze ook nog een herberg open. Denken wij maar aan De Krikke Bilcke en aan Louis Bultinck. En denk niet dat men moest geïnstalleerd zijn zoals onze moderne kappers. Een stoel, een tafeltje en een leren riem om het scheermes te wetten volstonden. Een spiegel was er meestal niet. Scheermes, borstel en zeep en als het goed ging een haarsnijmachine waren voldoende. De schoolkinderen werden gewoon kaal geknipt. Dat was voldoende en nog gezond ook. Voor volwassen mannen was de mode “â la brosse”.
Onder de Eerste Wereldoorlog had Louis zijn handen meer dan vol om de kinderkopjes kort en proper te houden, want luizen waren er toen ook al. Als kleermaker was Louis erg bedrijvig in het maken van werkkledij in “Engels leer” (= pilo, glad fustein). In 1920 hield Louis het café houden voor bekeken en ging verder in een “gesloten huis” broeken naaien. Hoewel men toen heel wat cafés “zonder assessing” (opvolging) had.
24. Werkerswelzijn, 1902 1919
Uitbater: Sylveer Muyshondt & Marie van Loo, arbeider-tapper van 1902 tot 1909
Geschiedenis: Pieter Fevery (Dudzele 1896) was volgens de kiezerslijst uit 1908 rentenier in de Dorpsstraat 75. Voordien was hij aannemer van bouwwerken. Zo heeft hij rond 1885 een reeks arbeiderswoningen gebouwd om te verpachten. Pieter kreeg van het gemeentebestuur gedaan dat het straatje naar hem genoemd werd.
In het eerste huisje woonde van 1902 tot 1919 Sylveer Muyshondt en zijn vrouw Marie van Loo. Hun tapperij heette “Werkerswelzijn” wat heel goed paste in dit kleine doodlopende straatje met zijn wroetende werkmensen, die het toen op verre na niet zo goed hadden als de huidige arbeiders. Marie en Sylveer deden hun best om met hun cafeetje wat bij te verdienen. In 1919 zijn ze “achter het dorp” gaan wonen, waar later de bloemen- en fruitwinkel van Van Massenhove de Vleeshouwer kwam. De uitbaters van “Werkerswelzijn” gingen aan de Vaneweg wonen. Daar hadden ze in hadden in 1928 een paar huisjes gekocht voor 4000 fr.
25. In Burgerwelzijn 1909 1919
Uitbaters: Emiel Cocquyt & Clementine T’Hooft, timmerman aannemer
Geschiedenis: Op 12 juli 1909 zijn Emiel en Clementine van Moerkerke naar Dudzele gekomen. Ze gingen in de Dorpsstraat wonen en openden meteen een herberg, daar het huis eigendom was van de brouwerij Cauwe uit de Noordzandstraat in Brugge. Emiel begon er meteen zijn deuren en vensterramen te maken. Emiel was de eerste schrijnwerker in Dudzele die een Iintzaag gebruikte. Het was een machine met een jachtwiel dat door twee mannen in beweging werd gehouden. Als buurman heeft Karel Danneels, vader van Pol, dat onder de oorlog vaak helpen doen. In 1919 werd de herberg gesloten. In de plaats daarvan kwam er een kruidenierswinkel, die later werd uitgebreid met een afdeling werkkledij en stoffen. De zaak floreerde tot 1961.
26. In de Vrede, 1898 1819
Uitbaters:
- Karel Danneels & Marie Delatere (ouders van Pol), nachtwaker tapper
- Nu staat op deze plaats de kapel van het klooster.
Beschikte over: kegelspel zottebol , trekorgel met slagwerk
Geschiedenis: Charles-Isaak zoals de vader van Pol in het dorp werd genoemd, trouwde op 15 mei 1896. Ze werkten in hun jeugd als landarbeiders op het hof van Cissen Raes. Het delven van de vaart was toen pas begonnen en heel wat jonge echtparen hingen een uithangbord boven de deur en begonnen café te houden.
Zo deden Karel en Marie ook. In die tijd moest men daartoe geen twintig formulieren indienen bij het handelsregister. Men liet zich gewoon inschrijven bij de gemeentesecretaris en alles was in orde. Wel diende men jaarlijks enkele franken belasting te betalen. Het huis hoorde toe aan brouwerij Cauwe en dat zal wel de reden geweest zijn om een herberg op te starten. Ook hier waren de vaartwerkers goede klanten, want Pol-Isaac, de broer van Charles was er ploegbaas en er kwamen regelmatig een paar delvers over de vloer. Ook de boeren van de Oosthoek en de bewoners van de Duvekeete met Inten en Leo Rammelaere, de bekende boomzagers en Frans Vandergunst, de boter- en eierklutser waren trouwe klanten. Vader is toen nachtwaker geworden.
Toen de Cokesfabriek als een der eerste bedrijven langs de vaart zijn ovens opstartte ging hij daar dagelijks, zaterdag en zondag incluis, tot 1928 te voet naar toe. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij kloefenkapper voor familie, vrienden en geburen. In de herberg werd aan kegelspel gedaan. Ook hier was er met de kermis speciaal muziek. De muzikant zat met zijn trekorgel achter een paneel, waar het slagwerk was ingebouwd dat hij met zijn voeten bespeelde.
In 1919 verkocht brouwer Cauwe het café aan het klooster om er een kapel en een klaslokaal van te maken. “De Vrede” had twintig jaar vredig de dorstigen gelaafd en de bedroefden vertroost.
27. Gasthof Sint Joris, voor 1567 tot heden Oud Gemeentehuis afspanning
BIJ MARTHA’S Zaal voor feesten
Uitbaters:
- Jan Claeys & Anna van Hollebeke, ? tot 1797
- Jan Hoemaecker & Martha Fockedey & Philippus Raes, 1833— 1837
- Emiel de Sauter & Maria Traen kleingebruikers, herbergiers 1906— 1938
- Jules de Sauter & 1. Euphrasie Braem, 2. Maria Zwaenepoel (2), 1938 1968
- Lucien de Keyser en Monique de Sauter, 1968 1976
- Robert Stevens & Andrée Arnould, 1976 -?
Geschiedenis: Aloude herberg en afspanning, reeds in 1567 vermeld. Voor de grondige verbouwing in 1951 was er een grote voutekelder met een hoog-kamer aan de oostzijde van het gebouw. Eigenlijk is het spijtig dat dit niet in zijn oorspronkelijke toestand werd hersteld. Het zou interessant zijn de uitbaters uit de 17de en 18de eeuw te kennen.
Tijdens de Franse revolutie in 1797 woonde Jan Claeys er met zijn vrouw Anna Vanhollebeke. Dan krijgen we drie generaties Martha’s. Martha Fockedey werd in 1804 te Dudzele geboren als dochter van Philippus en Theresia Louagie. Zij trouwde in 1833 met Jan Hoemaecker, zoon van Franciscus en Joanna Dewaele. Hij was timmerman. Ze kregen vijf kinderen, waaronder Prudencia, die later trouwde met blikslager Jan de Sauter, vader van Emiel. Louise en Pieter bleven ongehuwd, terwijl Ide haar leven deelde met Frans Mille, koster en toondichter uit Ruiselede. Deze laatste stierf vroeg.
Jan Hoemaecker overleed al in 1839 en Martha hertrouwde in 1840 met Philip Raes. Hij was de zoon van Jacob en Theresia D’Hondt. Na meer dan vijftig jaar waardin te zijn geweest in “Sint Joris”, overleed Martha op 16 april 1887. Jozef de Sauter wist te vertellen dat zij een goede en ondernemende vrouw was, die helemaal niet bang was om slachtoffers van de zwarte pokken en de pest te verzorgen en overal hulp te bieden waar het kon. Tijdens de hongerjaren heeft Martha heel wat voedsel gegeven aan de armen in het dorp.
Pastoor Karel Devos schrijft in zijn “Parochieboek van Dudzele” dat in 1848 niet minder dan 542 armen ondersteund werden door het “Bureau van Weldadigheid”.
Toen in 1850 door overvloedige regen de velden in moerassen werden herschapen, zal het voor de armsten wel een zegen geweest zijn bij Martha te kunnen aankloppen. Na haar dood hebben de ongehuwde Pieter en Louise de zaak verder gezet. Volgens de nog bewaarde boekjes van bierleveringen, zorgvuldig bijeen geschreven door brouwer de Buck-Samaey, de toenmalige eigenaar van “St.-Joris”, moet het in 1864 een bijzonder droog en dorstig jaar geweest zijn, want hij, leverde dit jaar niet minder dan 116 hectoliter bier. In pilsjes van vandaag gerekend zouden dat er 46 000 zijn. Een hectoliter kostte toen 13,50 fr. De jenever kocht men meestal bij Constant Ingels. Een vaatje van 67 liter betaalde je toen 100,50 fr.
Pieter Hoemaecker, Pier van Martha’s overleed in 1925. Meer dan vijftig jaar had hij nauwgezet de boekhouding over trouwfeesten, begravingen en banketten bijgehouden. Vanaf 1906 kwam de hele handel in handen van Emiel de Sauter en Maria Traen. Ze kregen drie zonen en een dochter. Deze laatste werd Martha genoemd. Jules, de oudste trouwde met Euphrasie Braems. Het jonge gezin werd gezegend met een dochter, die Martha gedoopt werd. Na het vroegtijdig overlijden van zijn vrouw hertrouwde Jules met Maria Zwaenepoel en werd een tweede kind, Monique geboren.
Als laatste in de rij van deze bekende Dudzelenaars komt dan Lucien de Keyser en Monique de Sauter aan de beurt. Van 1968 tot 1976 hebben deze jonge mensen nog getracht de traditie van de Martha’s voort te zetten, maar Lucien had andere plannen in zijn hoofd en heeft er in 1976 een kruis over gemaakt. Sindsdien zijn het Robert Stevens en Andrée Arnould die “Sint Joris” een nieuwe bloei willen bezorgen. Ze begonnen een traiteursdienst en diverse sportverenigingen hebben hun lokaal in hun zaak. We hopen dat ze lang de traditie van “Sint Joris” in eer houden. Eigenaar van het gebouw is de brouwerij Leopold van Marcel Hoedt. “Gasthof Sint Joris” is in de loop van vier eeuwen getuige geweest van Dudzeles op- en neergang, van massa’s bedevaartganger naar Sint-Lenaard, van de verwoestingen door de geuzen, het instorten van de toren in 1673 en van een reeks bezettingen en tenslotte van het steeds weer bouwen en herbouwen rond de kerk.
28. Au Lion Belge, 1869 1911
Uitbaters: Pieter Snauwaert & 1. Clementine Delanghe 2. Joanna Borrem, aannemer van bouwwerken herbergier
Geschiedenis: Volgens kleinzoon Robert zou Pieter eerst langs de Oude Lisseweegse steenweg hebben gewoond in een klein huisje dat later door Louis Veys werd gesloopt toen hij daar zijn huis bouwde. Pieter zou in 1869 naar de “Lion Beige” in de Dorpsstraat zijn gekomen. In 1875 kon hij het pand kopen van notaris Boutaert voor de som van 3000 fr. Hij was metser en aannemer van bouwwerken en moet een ondernemend man geweest zijn. Het was trouwens hij die tussen 1870 en 1872 de kerk van Dudzele met twee traveeën heeft verlengd en de scherpe toren heeft gebouwd. Hij zou bij het werk van de stelling zijn gevallen , waardoor hij de rest van zijn leven mank liep. In de documentatie van de fanfare “Poldergalm” bevindt zich een door P. Snauwaert ondertekende rekening voor tachtig pinten en 19 sigaren voor de som van 8,95 fr. (Vier traktaties tussen 14 jan. en 4 juni 1910). Op 3 februari 1910 kwam notaris de Busscher naar de “Lion Beige” waar Pieter al zijn bezittingen onder zijn drie kinderen verdeelde. Arthur, die het huis had geërfd, is er blijven wonen tot 1920. Op het einde van dit jaar is zijn zuster Renilde, getrouwd met Arthur van Zandweghe er komen in wonen. Ze hielden geen herberg meer. In de plaats kwam een winkel van “Ons Brood”. Deze maakte in 1938 plaats voor “De Welvaart”, uitgebaat door de dochters van Arthur en Renilde.
29. In Den Tram, voor 1900 tot 1947
Uitbaters:
- Joseph Delatere & Joanna Maelstaf tot 1900
- Leopold Wentein & Julie Depestel 1900 1947 , vaartwerker en tapper
Beschikte over: lokaal boldermaatschappij “De Nieuwe Noordsche kerels” van 1937 tot 1940
Geschiedenis: Voor 1900 zouden Jozef Delatere en Joanna Maelstaf hier “De Tram” opengehouden hebben. Maar ze zijn rond de eeuwwisseling naar de Kleine Statie gaan wonen in de herberg “In de Nieuwe Statie”.
Daarna hebben Pol en Julie deze drankslijterij naast het Bezemstraatje, het kleinste straatje van Dudzele, dat toegang verleende aan een zestal kleine huisjes, betrokken om iedereen met vriendelijkheid te ontvangen. Pol was het prototype van een aardewerker, een man die de troffel hanteerde als een metser zijn truweel. Hij was bijzonder bedreven in het aanleggen van glooiingen, tallus, zoals men zei. Als vaartwerker was dat een kolfje naar zijn hand. Na de eerste oorlog werkte hij veel te Knokke aan de zeedijken en in andere grondwerken. Hij deed dat samen met Aureel Roels, Cyriel Destickere en andere Dudzelenaars voor rekening van aannemer Demuiter.
In de twintiger jaren heeft Edmond Schotte gespeeld in deze herberg ter gelegenheid van de kermissen. Hij speelde er klarinet en op een zelf in mekaar gestoken slagwerk. Hier is ook van 1937 tot 1940 de bolder-maatschappij “De Nieuwe Noordsche Bolders” actief geweest. De laatste bolling gebeurde op 21 april 1940.
Pol Wentein, meestal de Krulle genoemd was niet bang van een grapje en dat weten de ouderen nog best. In 1947 is het uithangbord weggenomen. De staminee ging dicht en dochter Clara heeft er nog enkele jaren winkel gehouden. Daarna is het pand verbouwd tot twee appartementen.
30. In ‘t Grijs Paard, 1919 1924
Uitbaters: Pieter Delatere & Madeleine Vandevelde, metser
Beschikte over: volkszangers
Geschiedenis: Pieter was zoals zijn vader Constant en zijn broers Gustaaf en Emiel, metser van beroep. Hij was vele jaren ploegbaas op verscheidene werken. Vóór 1914 was er in de zomer doorgaans niet zoveel werk en het stempelen was nog niet uitgevonden, zodat men naar ander broodwinning moest uitzien. Pier en Leine hadden er gauw iets op gevonden. Ze leurden te Blankenberge met twee specialiteiten gebak. Pieter bracht met krachtige stem zijn “boules de Berlin” aan de man, terwijl zijn vrouw met haar schelle stem “Carolina’s fijne koeken”’ aan prees.
Van 1920 tot 1924 waren in “t Grijs Paard” volkszangers aan de slag gedurende de kermisdagen. Pier is in 1928 “achter ‘t dorp” gaan wonen, in het huis waar later Germaine Blomme woonde. Dat kwam omdat Leine sukkelde met haar gezondheid. Ze is trouwens in 1928 gestorven. Pieter hertrouwde met Elodie Schotte. Ze zijn terug in hun huis in de Dorpsstraat gaan wonen, waar Pieter op 12 november 1947 overleden is. Elodie bleef er nog vele jaren wonen. Later werd het huis herbouwd door Louis Loeys en Rachel Schouteet.
31. In De Noordster, 1898-1960
Uitbaters:
- Frans Bulcke & 1. Amelia Demeyer 2. Alicia Kindt, kleermaker barbier, 1898-1924
- lvo Dhondt & Madeleine Lootens, 1924-1926
- Ernest Henico & Martha Devinck, wegwerker herbergier, 1926 1960
Beschikte over: lokaal boldermaatschappij “De Noordsche kerels” van 1924 tot 1960 - tijdens. de kermis was er een draaiorgel van 1924 tot 1950 en lokaal van “De lustige Toppers”
Geschiedenis: In dit huis woonde voor 1895 dr. Alfons Debrauwer. Hetzelfde jaar verhuisde hij naar een groter huis aan de Westkapellesteenweg, waar later drankhandelaar Gerard Dobbelaere woonde. Na de dokter kwam Frans Bulcke er café houden. Hoe de naam ervan was, konden we niet achterhalen. Pas in 1905 heette het “In de Noordster”, omdat de brouwerij onder die naam was beginnen brouwen. Frans Bulcke, of Krikke Bilcke, omdat hij met een kruk liep was een vakkundig kleermaker en tegelijk barbier naar de mode van die tijd. Hij was een der eersten die er te Dudzele voor uitkwam dat hij socialist was. Iets waarvoor je in die tijd als neringdoener nogal wat lef moest hebben. In 1924 ging hij naar Brugge wonen.
Nadien was het de beurt aan machinist lvo D’hondt en en Madeleine Lootens. Deze hielden het maar twee jaar vol.
In 1926 betrokken Ernest Henico en Martha Devinck de herberg. Beiden sproten uit grote Dudzeelse gezinnen.
Het werd het stamineetje van de man in de straat, de volksmens. Maar ook boeren en neringdoeners waren er welkom. Er was een bolbaan en een toptafel. Met de kermis stond er een draaiorgel. In die tijd ging men maar tweemaal per jaar dansen, nl. met de kermis. Tussen twee kermissen werd daarvoor gespaard. Bij Nesten zat het dan stampvol. Tot in de keuken toe werd geschonken. Nesten zelf had altijd een klein bierflesje met jenever om de liefhebbers stiekem te bedienen. Iemand wist nog dat er met de grote kermis van 1947 zo ontzettend werd gedronken dat er de maandagochtend geen druppel jenever meer in huis was. Ze hadden nochtans honderd flessen ingekocht. Om stomverbaasd te staan. En dat terwijl minister Gutt praktisch alle geld had binnengehaald. Of was er toen al zoveel zwart geld? Nesten en Martha konden er maar wel bij varen.
Toen er teveel controle was op het schenken van “korten dronk” schonk men een “gatlikker’. Men keerde een pint met een diepe ziel onderste boven en schonk de borrel daarin.
In 1961 werd de zaak omgebouwd tot winkel. Werner Verburgh en zijn vrouw Annie hadden er tot 1968 een elektrozaak. Daarna kwam technicus Daniël van Poucke er wonen samen met zijn vrouw Huguette Tachel.
32. In Berlijn, 1905 1914 - In Assebrouck, 1914 1958
Uitbaters:
- Arthur Deblieck & Clementine Heideman, kasseilegger, tapper 1905 - 1939
- Evarist Lannoye & Madeleine Devinck, wegwerker van 1939 tot 1958
Geschiedenis: In de 19de eeuw zou dit huis, samen met dat van “De Noordster” ernaast, nog één grote boerderij geweest zijn. Men kon het erf bereiken via een uitweg naar de Westkapellesteenweg, een uitweg die er nog steeds is. Louis Vandenbroucke Malefason heeft er nog gewoond voor hij ter Stokerij, een huis van de COO ging betrekken.
In de kiezerslijst van 1908 staat Arthur Deblieck reeds als tapper ingeschreven Zijn beroep was kasseilegger. Hij was van Assebroek overgewaaid om met Clementine, de dochter van Adolf Heideman te trouwen. Adolf, die een echt volkstype was, baatte in de Dorpsstraat een winkeltje uit en was straatveger voor de gemeente. Hij had daarvoor de bijnaam Dolf Karre gekregen, omdat hij wekelijks de greppels en de rioolputten moest schoonmaken en het vuil op zijn stootkarretje laadde. Arthur had aan zijn herberg eerst de naam “In Berlijn” gegeven, maar toen de Duitsers in 1914 binnenvielen, veranderde hij zijn uithangbord stante pede en kwam de naam van zijn geboortedorp erop. Ook hier stond er een biljart, waarop al eens een prijskamp gespeeld werd. Tussen 1925 en 1935 was hier het stamcafé van de jongeren, want er waren twee leuke dochters, maar moeder Clementine had scherpe ogen.
Vierendertig jaar lang hebben deze mensen het cafeetje met zorg en kennis uitgebaat. In het mobilisatiejaar 1939 hebben Evarist Lannoye en Madeleine Devinck de zaak overgenomen. Evarist wilde als wegwerker op deze manier een bijverdienste. Na twintig jaar herbergier te zijn, zijn ze naar de Dammesteenweg verhuisd. Het huis werd aangekocht door Michel Goemaere Vandenberghe.
33. In De Carabinier, 1901 1937
Uitbaters:
- Louis Obreno en Clemence Snauwaert, van 1901 tot 1929, kolenhandelaar en voerman
- Louise Mille (Henico) van 1933 tot 1937 .
Geschiedenis: Louis Obreno was een vooruitstrevend man, die naast herbergier ook een kolenhandel dreef en tegelijk als voerman tussen Dudzele en Brugge een geregelde vervoerdienst onderhield. Als soldaat was Louis karabinier geweest en daarom kreeg zijn café die naam. Ook hier stond met de kermis een kleine orgel. Om deze te kunnen opstellen, moest men eerst een houten schutsel wegnemen. In de meeste kleine danszaaltjes waren de zolderingen te laag en kon met de bovenste sierstukken van het orgel niet monteren. Maar de muziek was er niet minder om. De pijpen waren wat lager ingebouwd.
Louis en Clemence zijn in 1929 verhuisd naar de zaal D’Hoogte, die ze van Henri en Emma Demaecker gekocht hadden.
“In de Carabinier” zijn daarna Louise Mille Hennico en kinderen komen wonen. Er kwam een automatisch orgel, dat men een kluitorgel noemde omdat men er een geldstuk van 25 centiem moest instoppen. Hoewel een “klute” een stuk van 10 c. was. In 1937 hebben deze laatste uitbaters er een punt achter gezet. Het huis in de huidige Sint Lenaardstraat 25 bleef onbewoond.
34. De Klokke, 1900 1934
Uitbaters: Louis Latruwe & Euphrasie Vandevelde, stoeldraaiers en vlechters, klokkenluider, duivenhandel
Geschiedenis: Constant Latruwe en zijn zoons Louis en Henri waren in hun tijd (1870 1930) bij de beste stoeldraaiers van de streek. Een draaibank werd toen in beweging gebracht met een pedaal. Er werd van de Latruwes gezegd, dat ze geboren klokkenluiders waren. Ik heb enkele jaren zelf met de “Klokke” mogen meegaan naar het klokkenhuis bovenin de oude toren, schreef Pol Danneels. Het was telkens weer een belevenis om de 600 kg zware klok met zo’n stielvaardigheid te zien de lucht ingaan. Tussen 1922 en 1932 onder pastoor Pille was het de gewoonte om het kwartier te luiden voor de laagste begravingsdienst, een halfuur voor een middelbare dienst en een vol uur voor een hoogste dienst. Zelfs met die ene klok kon Louis de mensen precies laten weten of het om een doop, een trouw of een begraving ging, enkel en alleen aan de manier van luiden. In “De Klokke” zijn herberg, kwamen de duivenmelkers om een koppel oude of jonge duiven. of om een duiver of een duivin, naargelang wat ze nodig hadden. Louis dreef daar een beetje handel in.
35. In ‘t Bolderhof, 1875 1956
Uitbaters:
- Louis Vantorre & Hortense de Clerck (Renier), 1875 —1929, schoenmaker en hoedenwinkel
- Louis de Bode (°Brugge 1874), 1929— 1956, handelaar
Beschikte over: Boldermaatschappij “De Noordsche Kerels”
Geschiedenis: Oude prentkaarten zijn als documentatiemateriaal zeer waardevol. Ze zijn de onloochenbare bewijzen die ons laten zien hoe een straat, een rij huizen of een monument er uitzagen voor vijftig, zestig of meer jaar. We mogen Irma Brackx en de familie Schotte dankbaar zijn, omdat zij de uitgevers waren van enkele reeksen prentkaarten van Dudzele, Ook van het begin van de Kerkstraat kunnen we enkele kaarten laten zien, waarop het grote, witgekalkte huis van Louis en Hortense goed zichtbaar is.
De bazin van ‘t Boldershof was al eens getrouwd geweest met ene Renier.
Daardoor is ze voor de Dudzelenaars Hortense Renier gebleven, daar ze haar echte naam niet kenden. Ze hertrouwde met schoenmaker Louis Vantorre, die al in 1914 overleed, zodat zij weer weduwe was. Ook hier was er een portaal met een winkel- en een herbergdeur. Rechts was de winkel met allerlei hoeden en petten. Dit kon men al van ver zien door de hoge hoed op de gevel.
Onderpastoor Amaat Vyncke stichtte hier in 1878 zijn boldermaatschappij.
Louis Vantorre was medebestuurslid. In 1909 ontstond er onenigheid en gingen een aantal leden onderdak zoeken bij Charles Slembrouck in ‘t Nieuw "Boldershof”. Frans Slabbinck werd hun eerste keizer. In 1929 kwam Louis Bode, koopman in van alles en nog wat, bij de oude weduwe Hortence inwonen. Toen zij in 1932 het moede hoofd ter ruste legde, erfde olijke Louis huis en inboedel. Zijn broodje was gebakken. In 1945 was Louis de enige die nog alle materiaal had om de grosse-caisse van Poldergalm te herstellen. Tot 22 september 1956 heeft dit typisch kleine mannetje nog geleefd tussen duizend en één stoffige voorwerpen. Schoolhoofd Jerome Slembrouck kocht in dit jaar het huis en heeft het in 1957-58 grondig laten verbouwen.
LEES VERDER: Dudzeelse herbergen - Deel 2