Suzanne de Giey (1894-1991)
door Jo Berten
Mijn zondag kan alvast niet meer stuk: ik mag over een Franstalige schrijfster spreken voor een belangstellend publiek. En voor de auteur in kwestie is het ook een bijzondere dag : 110 jaar na haar geboorte wordt er, bij mijn weten, voor het eerst een lezing gehouden over Suzanne Parmentier, la baronne de Giey. Ik herinner mij haar enkele keren gezien te hebben, als solitaire schuifelaarster naar het Astridpark toe. Rijzig, onverstoorbaar. Indien men haar zou aangeklampt hebben, dan had ze allicht geantwoord zoals Chateaubriand destijds : «Nee, je vergist je. Ik ben niet Suzanne de Giey. Ik behoor niet tot deze wereld». Een figuur die doet denken aan de protagonist uit «Bruges la morte», Hugues Viane, die zich in Brugge vestigde omdat de ziel van die stad in harmonie was met zijn gestold en melancholiek gemoed.
Het moet in 1981 of 1982 zijn dat ik voor het eerst iets over haar bestaan vernam. Eén van mijn cursisten Frans was «gezelschapsdame» van Suzanne de Giey. Ze moest o.a. boeken voorlezen, maar haar uitspraak was niet die van het l6de arrondissement. Zo kwam ze in de cursus terecht, en kreeg ik een werk van Suzanne de Giey, «Portraits qui parlent».
Vanaf 1996 nam ik Suzanne de Giey op in mijn literaire wandelingen en steeds was ze voor mijn publiek de grote onbekende. In geen enkele biografie van Franstalige Belgische schrijvers staat ze vermeld, terwijl heel wat «illustres inconnus» vele bladzijden vullen. Ze publiceerde toch 17 boeken (waaronder slechts één roman, «La Souillure») en in het recente boek van A. Van Houtryve over «Le Journal de Bruges» vond ik haar evenmin geciteerd, ook al leverde ze honderden kronieken voor dit «journal». Bij nazicht op het internet was enkel vermeld dat er op 18 april een lezing was over Suzanne de Giey.
Intrigerend toch! Gebrek aan literaire kwaliteit ? Wellicht ! Maar dit is geen norm om al dan niet vermeld te worden in een bibliografie. Haar gereserveerde houding ten overstaan van de literaire wereld verklaart echter veel, vermoed ik. Een eigenzinnigheid, ze was een bewuste «casanière» in hoge graad (ze kreeg of ging nooit op bezoek, tenzij na de dood van haar zoon en man, en dan nog alleen familiebezoek), met en totale afwezigheid op culturele en/of literaire activiteiten. Suzanne de Giey is in ieder geval een buitensporige persoonlijkheid. Laten we starten met een levensschets.
Suzanne Parmentier werd geboren op 25 februari 1894, te Elsene (cfr de Ghelderode, 1898), als laatste kind en enige dochter van Paul Parmentier en Maria Van Loo. Acht jaar later sterft haar vader. Suzanne had het niet zo hoog op met haar vier broers.
In een brief aan de Ghelderode schrijft ze:
«Avoir eu quatre frères moqueurs n’était pas fait pour me rendre confiance en moi. Après la mort de mon père... ils ont fait la loi ... A présent, je me sens délivrée de bien des complexes ! ll est bien temps». Suzanne de Giey was toen 66 jaar.
Terloops : de weinige informatie die we hebben over haar persoon, haar literaire principes en de familierelaties, vinden we hoofdzakelijk in haar briefwisseling met M. de Ghelderode. Suzanne de Giey hield noch van haar familie noch van haar schoonfamilie.
In een brief aan M. De Ghelderode (1961) lezen we:
«Il faut avoir connu les familles nombreuses pour savoir combien Mauriac avait trouvé le mot juste: le noeud de vipères».
Niet zo straf als Gide toch («Familles, je vous hais»). Echter, ze had een uitstekende relatie met haar ouders (moeder) en vooral met de grootouders langs vaders kant, met name Eugène Parmentier en Pauline Evenepoel. Eugène Parmentier was één der stichters van de «usines cotonnières de Belgique» en was eigenaar van drie fabrieken Gent, Zele en Tubize. In Gent was de fabriek dicht bij de Nijverheidskaai. De christelijke syndicaten zouden er ontstaan zijn. Eugène Parmentier was ook politiek actief, als katholiek senator.
Zijn vrouw, Pauline Evenepoel, stamde uit een familie van kunstliefhebbers en verzamelaars (schilder Henri Evenepoel, geen familie). Het enige kind uit dit gezin was Paul, de latere vader van Suzanne. Een boeiend figuur ! Van opleiding burgerlijk ingenieur, weigerde hij resoluut en koppig in de voetsporen van zijn vader te stappen. Zijn korte leven wijdde hij aan de schilderkunst. Hij was één der stichters van de «Cercle des Artistes» te Knokke (toen nog een echte bled aan de kust). Hij was leerling en vriend van Alfred Verwee, passioneerde zich voor de fotografie (vond zelfs een nieuwe sluiter uit), fuifde te Knokke in de «Prince Baudouin» samen met de schilders Pissarro, Theo Van Rysselberghe, Félicien Rops en met de schrijvers Camille Lemonnier, Georges Rodenbach en M. Maeterlinck.
Maria Van Loo, de moeder van Suzanne in haar woning te Elsene.
Met zijn hele gezin (vier zonen en één dochter) vestigt hij zich definitief te Knokke, wordt er schepen van openbare werken en strijdt er tegen de verkaveling van het Zoute. Hij lanceerde er de idee van urbanisatie. Terecht is er te Knokke een laan naar hem genoemd. Zijn oudste zoon Jean (oudste broer dus van Suzanne) erfde het talent van zijn vader. Jean en zijn echtgenote Suzanne Rycx woonden een tijdje in het kasteel van Oostkerke maar bouwden in 1937 een schitterende villa langs de Damse Vaart, net volgens de omtreklijnen van de markt van het verdwenen havenstadje Monnikerede. Zijn zoon Yves (gestorven in 1996), kunstsmid, leefde en werkte er eveneens. Zijn weduwe woont er nog steeds.
Wat de overige broers van Suzanne betreft, geen enkele had artistieke ambities. Robert was scheikundig ingenieur, Fritz volgde zijn grootvader Eugène op in de fabrieken en Pierre stierf in 1918 aan de Spaanse griep. Na de dood van haar zoon en haar man, nam Suzanne de Giey de familiedraad op enkel met Jean, de kunstenaar. Maar toen had ze al een eigen en eigenzinnig leven achter de rug. Suzanne kreeg privélessen zowel te Knokke als te Brussel en had als enige zorg haar «carnet de bal».
De vader van Suzanne was goed bevriend met de grootgrondbezitter Adrien de Giey, wiens stamboom opklimt tot in de 15de eeuw. Ze gingen onder andere samen op jacht te Knokke. Suzanne leert Adriens zoon, Paul, kennen en ze huwen te Brussel in 1915. Het jaar daarop wordt hun enig kind geboren, Jehan. Van dan af kunnen we spreken van een "ménage à trois", maar dan niet in de buitenechtelijke betekenis van het woord. Het zit in de familie! Zowel Paul de Giey als Suzanne houden van een leven buiten alle contacten om. Ze nodigen niemand uit en gaan zelden of nooit in op invitaties. Alleen hun zoon Jehan zal een ander leven leiden. Hij behoorde tot de «jeunesse dorée», heeft nooit gestudeerd noch gewerkt en bleef zijn hele leven celibatair. En dit moet in een familie van grootgrondbezitters toch wel een probleem geweest zijn. Ooit kocht zijn vader een kasteelhoeve in Hastière-Lavaux (La Thylère), nu eigendom van de lokale apothekeres, in de hoop dat Jehan een fokkerij zou opzetten. Het was een mislukte zet.
Suzanne vond het wel spijtig dat Jehan geen kinderen had:
«Ces deux chiens remplacent les petits-enfants que mon vieux-fils ne se décide pas à me donner. J’en arrive à me demander si cela ne vaut pas mieux. Car les enfants sont bien souvent de cruelles petites bêtes, tandis que mes deux chiens ne sont qu’amour pour leur maîtresse». (uit een brief aan de Ghelderode).
Enerzijds ontgoochelde Jehan zijn moeder, anderzijds wist Suzanne dat hij een grote bewonderaar was van haar verhalen en novellen, en hij deelde haar belangstelling voor de heraldiek. Misschien had Suzanne nog wel een dochter gewild. Vele van haar kinderverhalen zijn immers opgedragen aan kleine meisjes («La poupée vivante», «Jeanneton Cuisinière», ...). Jehan is gestorven aan een oorontsteking op 46-jarige leeftijd.
Het huwelijk tussen Suzanne en Paul was relatief harmonieus. Verstandhouding, dit is het woord. Hij liet haar steeds maar schrijven en tekenen, maar toch voelde Suzanne zich vaak eenzaam en, intellectueel gesproken, onvoldaan. Eigenlijk spraken ze niet zoveel met elkaar. Vandaar haar veelvuldige epistolaire contacten, vooral met M. de Ghelderode, in wie zij een vriend had gevonden, een «âme sceur». Maar ze hebben elkaar nooit ontmoet! Bijna al haar brieven aan de Ghelderode werpen wat licht over haar huwelijksleven. Ter illustratie, een citaat uit een brief (12 november 1961), en nogal veelzeggend trouwens. Haar neurasthenische, zwijgzame man doet haar verlangen naar een «luisterend oor».
Ik citeer:
«... car dès que je m’agite et m’émotionne, je me détraque et avec cela pour mon âge, tellement gaie et vivante, et cela malgré un compagnon peu communicatif taiseux exagérément et qui tout en m’adorant, n’a jamais su nous rendre vraiment heureux, mon fils et moi ... Je m’arrête ! Pas de confidences, car peut-on jamais juger un être ?»
De Ghelderode antwoordt haar:
«La seule chose qui importe dans ton existence, c’est d’écrire et que cela seul compte dorénavant pour toi.»
De villa na de verbouwingen
Suzanne volgt die raad rigoureus op. Ze schrijft om te ontsnappen aan de verveling, de zwartgalligheid. Ze doet geen ander werk, ze ontvangt niemand. Haar schrijven is een vlucht, een zoeken naar het minder gewone, het minder banale, het ongewone (cf. thematiek). Net zoals de Ghelderode omringt ze zich met allerhande bibelots en snuisterijen (wat Paul niet zo leuk vond). En misschien snakte dit rijke, non-actieve leven naar wat avontuur. Misschien ligt daar de verklaring voor hun gebrek aan honkvastheid. Het koppel verhuisde ongeveer elf keer!
Na hun huwelijk in 1915 wonen ze te Ukkel, nabij het Zoniënwoud. Dan wordt het de Hogeweg 88 te Sint-Andries (kasteel Noordvelde Lebbe). Vervolgens bouwen ze een villa op gronden van vader Paul Parmentier te Knokke. Daarna betrekken ze een kasteel nabij Kampenhout. In 1935 kopen ze het kasteel Strijtem in het Pajottenland. En in 1937 realiseert P. de Giey zijn droom: hij tekent en ontwerpt eigenhandig de plannen voor een kasteel te Beernem «Hontzocht» Vader Adrien was gestorven en Paul erfde een «belle fortune» bestaande uit vooral hoeven en gronden. Hierna verhuizen ze naar de Louizalaan, dan leven ze enkele jaren op het jacht «Cecilia» in de Brusselse haven bij Laken. In 1954 vinden we ze in Hastière-Lavaux («La Thylère»). Na de dood van haar zoon Jehan in 1963 vestigen ze zich in de Freren-Fonteinstraat waar Paul de Giey twee jaar later zal sterven. De barones zal er nog 26 jaar in eenzaamheid doorbrengen.
Dit huis in de Freren-Fonteinstraat (nu hotel Jean Brito) is een beschermd monument. In de 19de eeuw was ridder Rapaert de Gras de eigenaar. De stallingen gaven uit tot in de Zwarte Leertouwersstraat. De Zusters van Saint-André te Doornik richtten er in 1860 een lagere normaalschool voor religieuzen op, met aanpalend, een oefenschool. Het gebouw werd al vlug te klein en men week uit naar het Sint-Jansplein (huidige Hemelsdaele). Eigenlijk zou die lezing moeten gegeven worden in het salon van Suzanne de Giey, literaire stereofonie.
Na de dood van haar zoon en van haar man, en vergeten we niet, na de dood van de Ghelderode in 1962, begint pas het volle solitaire leven. Als een H. Viane wandelt ze nog af en toe in de stad. Ze hield van Michel de Ghelderode, Franz Hellens, Marie Gevers, Emile Verhaeren maar toch weigert ze elk contact met literaire kringen. Ze weigert een interview voor de radio, wil geen lid worden van SABAM (de Ghelderode probeerde haar vaak te overhalen). Lift, auto, telefoon, verwerpelijk (komt trouwens nooit voor in haar werk).
Die eenzaamheid is dus gewild en gekoesterd. Het is voor haar de conditio sine qua non om te kunnen schrijven. Maar het gaat verder en dieper, het wordt een levensstijl. Ze wordt langzaam slechts drie initialen. M. de Ghelderode hoopte ooit haar te zien, maar Suzanne weigerde (ook om fysieke redenen). Hij noemde haar van dan af «Madame des Initiales» : ze ondertekende steevast met SdG, anonimiteit. Ze sterft op 97-jarige leeftijd. Haar laatste maanden bracht ze door bij haar neef Yves te Monnikerede. Ze stierf op een plaatsje dat eigenlijk niet meer bestond, in het atelier van haar liefste broer Jean.
In haar testament stond gestipuleerd dat een deel van haar fortuin moest besteed worden aan het bouwen van enkele huizen voor behoeftigen of bejaarden. De Sue Ryder Foundation Brugge nam deze taak, met succes, op zich. In het nieuwe wooncomplex Rijke Pijnder (Carmerstraat) werden vier huizen gebouwd. Op 30 maart 1996 werd een gedenkplaat onthuld met de volgende tekst:
«Huizen opgericht anno 1996 door Sue Ryder Foundation Brugge. Stichting Suzanne Parmentier. Herinnering aan echtgenoot baron Paul en zoon Jehan de Giey». (werk van de heer Boudens de tekst en de steen werden ontworpen door Suzanne de Giey per testament).
Op de plaat zijn twee schilden afgebeeld : links dit van de familie de Giey, rechts van de familie Parmentier.
V.l.n.r. Mr. Van der Linden, Robert Parmentier, Suzanne met popje en moeder Parmentier-Van Loo in het kasteel te Knokke.
OEUVRE
1) 17 boeken
6 voor kinderen
2 tekenverhalen
1 roman («La Souillure»)
8 verhalen of novellen of legendebundels
(1 gedicht «Septembre»)
2) 400 artikels of kronieken in o.a. Le Journal de Bruges (1948-1951)
Le Courrier de Bruges et du Littoral 1965-1976)
La Flandre maritime (1939-1940)
3) Onuitgegeven manuscripten :
2 boeken
20 artikels en verhalen
4) Briefwisseling: brieven naar M. De Ghelderode
WERK
Ze debuteert op 40-jarige leeftijd (1934) met een boek voor kinderen
«Rosette ou la poupée enchantée» (zelf geïllustreerd)
«Les Mémoires d’un vieux Teddy»
«Le Sapin merveilleux et autres contes»
1958 bundeling van kronieken «Images de Bruges»
1959 drie verhalenbundels o.a. «Le Hibou» en «Le Chat ou l’autre côté du voile»
1965 : «Portraits qui parlent» Zeventien boeken verschijnen bij negen uitgevers. Weigering van Gallimard (geen literaire kwaliteiten), weinig verkoop. Zeer ontrouw aan uitgevers.
1967 : «Légendes Mosanes» nostalgie du passé
1969 : «Le rossignol italien» verhalen verschenen in «Le Courrier de Bruges»
1973 : «Croquis brugeois» kronieken uit kranten
THEMATIEK -Geen grote literaire waarde, dus geen grote thematiek
1ste Thema : BRUGGE, NOSTALGIE en EENZAAMHEID
(cf. «Images de Bruges» en «Croquis brugeois». Suzanne is weduwe van haar man zoals Brugge weduwe is van de zee. De stad voedt en onderhoudt haar cultus voor haar dode geliefden (cf. Bruges la Morte). Vandaar, was zij tegen elke vorm van modernisme, net zoals Rodenbach tegen de bouw van Zeebrugge fulmineerde. Haar gram komt zelfs soms eerder wat lachwekkend over.
«La jeunesse a un visage d’ennui, de lassitude, de froideur...» (cf. ze kennen geen Frans meer...)
Ze trekt ten strijde tegen Johnny Halliday, tegen de bikini’s, tegen de minirokken «Est-ce assez paradoxal ? Les femmes font exactement ce qu’il faut pour allumer les mauvais instincts, puis elles apprennent le judo pour se défendre de ce qu’elles souhaitent provoquer !» (uit «Croquis brugeois»)
Ze wil dus gewoon het Brugge van destijds, het clichématige Brugge waar de tijd zogezegd stil staat (kerktorens zonder uurwerk). Elke vorm van vooruitgang is achteruitgang. En dan schrijft ze ergens in «Croquis brugeois» «C’est tout de même malheureux ! On choisit, on adopte Bruges pour y terminer ses jours, dans une ambiance qu’on s’imagine immuable ... Eh bien, non !»
Een belangrijk gegeven is ook dat de francofonie aan het verdwijnen was te Brugge. Het Frans werd de taal van het verleden. De Franstaligen voelden zich geïsoleerd en spraken en schreven vol heimwee over een tijd waarin ze zich nog thuis konden voelen.
2de Thema : DE WREEDHEID
Bizar toch, maar zoiets geeft vrijheid, creativiteit. Het is geen doorslaggevend thema, maar toch.
(cf. «Sire Halewijn» «La Souillure»)
«Le brin de paille» : studente babysit probeert eerst echtgenoot te verleiden; mislukt; gifmengster; mislukt; dan schaakt ze maar het kind om zich te wreken.
«Le Bossu» : een bultenaar wreekt zich op het geluk van een jong meisje en schrijft bezwarende brieven naar haar verloofde.
3de Thema : HET FANTASTISCHE, HET ONGEWONE, HET BIZARRE
Niet zozeer monsters of spoken, maar voorwerpen of dieren die in het verhaal het voortouw nemen
(cf. «Le Hibou» 14 verhalen)
uil = nacht, eenzaamheid
Voortekens zijn dieren geworden.
Later, in hetzelfde jaar, geeft ze deze bundel uit onder een andere titel, even bizar: «Le chat ou l’autre côté du voile.»
BESLUIT
Een eerste vaststelling : Suzanne de Giey, geen polygrafe, maar toch, staat nergens vermeld in een bibliografie. Dit is hoofdzakelijk te wijten aan haar bewust isolement, maar ook aan de minder literaire kwaliteiten van haar oeuvre.
Ze genoot een zekere bekendheid als chroniqueuse, en op zich is dit waardevol.
Ze kende weinig verkoop. In «Portraits qui parlent» staat een lijst afgedrukt met overige werken. Naast «Le sapin merveilleux» en naast de uitgave van de Nederlandse vertaling «De wonderlijke denneboom» staat «épuisé». Misschien was dit wel een verkooptruc, zoals de boeken van Aspe, die ook op kleine oplagen werden gedrukt om vlug naar een volgende druk te kunnen overgaan.
Haar stilzwijgende, wat stugge en zenuwzieke man dreef haar naar intellectuele eenzaamheid. Gevolg: een overvloedige correspondentie, vooral met M. de Ghelderode.
Haar eenzaamheid betekende geenszins een breuk met de haar omringende wereld. Ze las verschillende kranten per dag en knipte uit wat ze ooit wou gebruiken voor haar werk (cf. dossier).
Ik wil besluiten met een verrassende gelijkenis en een spijtig verschil. Fysisch gesproken doet Suzanne de Giey mij denken aan haar Franse tijdgenote, Marie-Laure de Noailles. Ze werd bijgenaamd, in de salons, «la vicomtesse du bizarre». Suzanne de Giey was «la baronne du bizarre». Maar waarom heeft Suzanne niet de weg gevolgd van Marie-Laure de Noailles die een heel fortuin investeerde in kunst. Ze sponsorde de eerste films van Bunuel, ze gaf onderdak aan Gide, Cocteau. Ze liet Mondriaan een bloemenkamertje ontwerpen (hij verkocht maar twee schilderijen tijdens zijn leven, één aan Marie-Laure) enz. Suzanne sloot zich op in haar eigen wereldje en daar heeft de kunst weinig aan overgehouden. In die zin doet ze mij denken aan Rachel Baes, de geliefde van Joris Van Severen. Ook eenzaamheid in Baes, in een wereld vol souvenirs. Ze hadden nooit contact met elkaar!
Wat rest ons te doen in Brugge t.o.v. Suzanne de Giey?
1. Een bundeling van haar beste novellen, in vertaling. Desnoods in één uitgave, onder de titel «Brugse Franstalige schrijvers». En dan denk ik aan de vergeten en toch zeer verdienstelijke Daniel Gillès de Pelichy, aan Firmin Cuypers ...
2. Haar vader kreeg een laan te Knokke. Suzanne moet op zijn minst een gedenkplaat krijgen, uiteraard aan het hotel «Jan Brito» (naam is een gemiste kans). De Koninklijke Gidsenbond van Brugge heeft dit op zich genomen.
Maar we moeten ons haasten: men eert bij ons met moeite de schrijvers. Het waardevolle literaire patrimonium moet dringend de aandacht krijgen. We moeten ons vooral haasten als ik denk aan wat er in de Brusselse metro is gebeurd: een station zou «Maurice Carême» genoemd worden (schreef prachtige gedichten over Brugge), maar uiteindelijk is het «Station Eddy Merckx» geworden! Hopelijk beginnen we eindelijk aandacht te eisen voor ons literair patrimonium. Of, hopelijk, krijgen we nooit een metro.
In ieder geval, te Brugge hadden wij een «Baronne du bizarre».
18 april 2004, Biekorf, Brugge.
Grafsteen van de familie de Giey op de stedelijke begraafplaats te Brugge.
De familie de Giey-Parmentier
Théodule de Giey (1834-1923) | Eugène Parmentier (1827-1904) |
Adrien de Giey (1867-1937) | Paul Parmentier (1854-1902) |
Paul de Giey (1895-1965) | Suzanne Parmentier (1894-1991) |
Jehan de Giey (1916-1963) |
De familie de Giey, een familie van grootgrondbezitters, behoorde tot een adellijk geslacht van Franse origine met een stamboom die teruggaat tot koning Lodewijk XI in de 15de eeuw. De naam Giey is ontleend aan het Franse dorpje Giey-sur-Aujon (Haute Marne) in de Champagnestreek. De familie Parmentier was eveneens verwant met de adel en niet minder prestigieus. Textielbaron Eugène Parmentier stichtte in 1860 de Usines Cotonnières de Belgique te Gent. De vader van Suzanne was de bekende Knokse kunstschilder Paul Parmentier, leerling en vriend van Alfred Verwee (1838-1895). Uit het huwelijk van Paul baron de Giey en Suzanne Parmentier (Brussel, 1915) werd een zoon geboren, Jehan baron de Giey. Hij stierf vroegtijdig en liet geen adellijke nakomelingen na. Suzanne de Giey-Parmentier overleefde haar gezin een kwarteeuw.
De bibliotheek van de familie de Giey aan de Freren Fonteinstraat te Brugge
DE RESIDENTIES
Na hun huwelijk in 1915 verbleven Paul en Suzanne de Giey-Parmentier op tal van locaties. Een beknopt overzicht:
1916-1918 Kasteeltjesdreef te Ukkel (Fort Jaco), nabij het Zoniënwoud
1918-1919 Louizalaan 117 te Brussel
1919-1920 Het landhuis Noordvelde aan de Hogeweg te Sint-Andries
1921-1934 De villa Noordwind op het domein van het kasteel Parmentier aan de Edward Verheyestraat te Knokke
1934-1935 Het hof Ter Loonst te Relst (tussen Mechelen en Leuven)
1935-1937 Het kasteel Strijtem in het Pajottenland
1937-1939 Ridderstraat te Brugge
1939-1951 Het kasteel Hontzocht te Beernem
1947 De familie komt in het bezit van een jacht, de Cecilia, in de haven van Brussel
1951-1957 Louizalaan 516, nabij het Terkamerenbos
1954-1963 Het kasteel La Thylère te Hastière-Lavaux in de Maasvallei
1963-1991 Freren-Fonteinstraat 1 te Brugge