Heist in 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (3 van 4)
Jacques Larbouillat
5.2. Militaire strooptochten (vervolg van Deel I (2 van 4))
Als algemeen principe gold : “le pays doit nourir le soldat”. Benden soldaten, al dan niet onder bevel van een officier, werden uitgezonden naar de dorpen en de hoeven om er onder bedreiging voedsel en foerage voor hun paarden op te eisen. Dikwijls waren dat echte strooptochten en brandschattingen. Het soldatenvolk eiste soms ook geld. Zowel vriend als vijand ging het platte land afstropen, ook ongeregelde benden deden het voor eigen rekening. Deze praktijken werden “partij lopen” genoemd en waren voor de bevolking een nachtmerrie...
De “Hollandsche” soldaten van brigadecommandant Lander trokken Heist binnen en eisten eten en drinken van de drie herbergiers. Bij hoofdman Jan Gheyle en pointer J. De Wede eisten de “Hollandsche soldaeten” ook “broot, boter, caes en vleesch” voor 3 ponden 17 schellingen 9 groten. Pas hadden de “Hollandsche soldaeten” Heist verlaten of “partijen Spaensche soldaeten”, geleid door “guysen” of gidsen, vielen vanaf 14 april 1703 het dorp en de herbergen binnen.
Een groep dragonders, licht bewapende bereden troepen, die ook te voet werden ingezet, begin 18de eeuw.
Luc De Vos, Veldslagen in de Lage landen,p.32., Davidsfonds /Leuven, 1995
De rekening bij Thomas Derniers, herbergier in de Kroon, bedroeg voor het jaar 1703 15 ponden 11 schellingen 7 groten. Bij Karel Dhulst, tavernier in de Zwaan, 10 ponden, 9 schellingen 7 groten en bij Marijn De Groote, herbergier in de herberg Sint-Anna, 4 ponden 4 groten. Deze herberg stond op de hoek van de huidige Kerk- en Vuurtorenstraat (handelszaak Demuynck nv.).
Om van het wederzijds “partij lopen” door de Nederlandse en Spaanse militairen bevrijd te worden, schonk de hoofdman aan brigadier Lander en zijn officieren 33 ponden 5 schellingen groot. Tussendoor leverden verschillende Heistenaars ook kiekens, kapoenen, konijnen en ander wild aan voornoemde brigade commandant. Voor de legereenheid van Lander moest ook “281 bonden groene foerage” en vijf en een halve “hoet” of 1092 liter haver (de havermaat 1 hoet = 198,56 liter) geleverd worden.
De gouverneur van het fort Isabella te Knokke eiste vijf wagens brandhout op. Spaanse militairen kon hoofdman Jan Gheyle sussen met 1 pond 15 schellingen en 6 groten.
Tot overmaat van ramp kreeg Heist op 28 mei 1703 een “mandement” van de “Staeten der Vereenighde Nederlanden” waarbij voor 1703 een oorlogsbelasting werd opgelegd van 2596 guldens 9 stuivers, omgerekend 504 ponden 17 schellingen 3 groten courant geld, te betalen aan de heer Herbert Briel, ontvanger “van de hollantschen contributie” te Sluis. Heist deed vier afbetalingen van 649 guldens 2 stuivers. Heist moest hiervoor verschillende leningen aangaan bij de Brugse adel en rijke burgerij. De vierde afbetaling gebeurde op 27 februari 1704.
Brigadier Lander eiste ook 16 wagens op naar zijn “campement” in Stekene. Dat kostte de Heistenaars 17 ponden 10 schellingen groot voor “subsistentie” of levensonderhoud van de begeleiders en paarden.
Het Frans leger had intussen posities ingenomen binnen de vestingsteden Damme en Brugge en zich opgesteld ter hoogte van Koolkerke dorp tussen de Reie (Damsevaart) en de Sint-Donaasvaart (kanaal Brugge-Koolkerke Peereboom tot fort Sint-Donaas) met vijf bataljons in een verschanst kamp. Later zal daar het fort van Beieren opgericht worden. De landerijen tot aan Peereboom waren ondiep overstroomd alsook deze te oosten van Damme en de Damse vaart.
Vanuit de veroverde Franse linie aan het Zwin en hun kampement tussen Sluis en de Sint-Annapolder, begonnen de “Hollandsche soldaeten” in het voorjaar van 1704 terug “partij te lopen” naar Heist. Herhaaldelijk elkaar afwisselend logeerden groepen “Hollandsche en Spaensche” soldaten in de herbergen en eisten ook voeding van de Heistenaars.
Gedurende de schermutselingen in de Zwinstreek werd het Nederlands leger vergezeld door “partysans” of guerrillastrijders. Weduwe Jan Constant kreeg een vergoeding van 2 schellingen groot voor de levering van “een coppel kieckens aen een partysan”. De kapitein van de “Vrije compagnie tot Sluys” dwong van hoofdman Jan Gheyle twee hespen af met de belofte het “party lopen” van zijn partizanen te staken.
Brigadier Lander van het geregeld Nederlands leger eist in de maand april 1704 terug de levering van kippen, hanen, konijnen en wild voor hem en zijn officieren. Bovendien moest herbergier Thomas Derniers de voedingsmiddelen afleveren in het “hollandsche campement”. Levering van gras en hooi voor de paarden gebeurden op bevel van de hoofdman. Joos Verburgh kreeg als arbeidsloon voor het maaien en binden 18 schellingen 8 groten.
Herbert Briel, ontvanger van de Nederlandse belastingen te Sluis, ondertekende op 15 mei 1704 een “mandement” en legde een “contributieorder” op aan Heist van 3.894,13 guldens voor het derde oorlogsjaar. Omgerekend kwam dit op 757 ponden 5 schellingen 8 groten. Een fors bedrag boven op de gewone “ommestellinghe” of jaarbelasting van 963 ponden 4 schellingen 2 groten op te brengen door de arme inwoners van Heist.
In juni 1704 vernielden de Nederlanders de Isabellasluis. De hoofdman van Heist liet dammen leggen in de Isabellavaart om de overstromingen door zeewater te beperken. De pastoor leverde zes “hoet” haver (1.191,36 liter) in het hoofdkwartier van generaal Salis, hij kreeg een vergoeding van 4 ponden groot.
Op 2 juli 1704 maakte het leger van generaal Spar een omtrekkende beweging rond de posities van de Fransen in de Zwinstreek en trok vanuit de regio Lapscheure Middelburg Maldegem op naar Brugge. Zijn doelwit was de streek te veroveren en brandschatting te leggen om zijn leger op kosten van de vijand te laten onderhouden. Deze legereenheid bestond uit 12.000 manschappen. De voorwacht had 6 mortieren en 20 kanonnen mee en installeerde te Sint-Kruis in de hovenierslanden nabij de nu verdwenen herberg “Het Schaak” een batterij kanonnen. De kanonnen van op de Brugse stadswal beschoten voortdurend de Nederlandse stelling.
Op 3 juli om één uur ‘s nachts begon de batterij van generaal Spar de Brugse binnenstad te bestoken, met bomben, stinckpotten ende gloeijende cogels”.
De buurt van de Langestraat, de Molenbrug, de Ganzenstraat, de Predikherenstraat, de Witteleertouwerstraat en de Zwarte Leertouwerstraat kreeg het zwaar te verduren. Het Predikherenklooster werd beschadigd, de Sint Donaaskerk en de Waterhalle werden ook getroffen door kanonballen. Enkele huizen vlogen in brand en ongeveer honderd huizen liepen schade op. Een tiental huizen werd volledig vernield en in de Witte Leertouwerstraat kwam een oude vrouw om toen haar woning instortte. De belegering duurde tot 8 uur ‘s morgens. Daarna trok het leger zich terug. De herberg “Het Schaak” leed geen schade bij deze schermutseling.
Op 30 juli beval brigadier Salis de Heistse autoriteiten de levering van één wagen met vier paarden en twee paardenknechten. Het eerste paard met de wagen leverde boer Dierick Savels voor 30 ponden groot. Het tweede paard leverde hoofdman Jan Gheyle voor 23 ponden groot. Pieter Gheyle bezorgde het derde paard voor 23 ponden 15 schellingen groot. Het vierde paard huurde de locale overheid bij Lauwereyns Gheyle voor 26 dagen aan 6 schellingen 8 groten per dag. De familie Gheyle was solidair! Jacob Amandels en Lenaert Dhondt trokken op als paardenknechten van 1 tot en met 26 augustus. Ze verdienden elk 3 ponden 18 schellingen groot. De paarden kregen voor “subsistentie” of onderhoud 2 ponden 18 schellingen 2 groten. Knokse boeren leverden ook paarden en wagens om aan de “batterije” van het fort lsabella te werken. Nog hetzelfde jaar verkochten de hoofdman en de pointers de door brigadier Salis opgeëiste paarden. Twee paarden verkocht “stockhouder Guillaume Spyndelet” voor 35 ponden 10 schellingen 8 groten. Het derde paard verkochten de hoofdman en de pointers “uyter hant” voor 23 ponden 10 schellingen groot. De wagen bewaarden de Heistse autoriteiten voor de volgende jaren.
In 1705 en 1706 blijft “het partij lopen” door de “Hollandsche en Spaensche” soldaten aanhouden. Jan Philips, de ontvanger van Heist, had 4 ponden 8 schellingen groot “permissie wisselgeld” betaald aan de ontvanger van het Vrije voor de nodige “sauvegarde brieven”, om toch gevrijwaard te blijven van “het partij lopen” van de militairen. De rekeningen voor voedsel en drank bij de drie herbergiers bedroegen in 1705: 30 ponden 15 schellingen en 11 groten en in 1706: 36 ponden 2 schellingen en 18 groten. De hoofdman en verschillende inwoners leverden onder dwang ook voedingsmiddelen aan het krijgsvolk brood, boter, kaas, kippen, kapoenen (gecastreerde vetgemeste hanen) en vlees, de bedragen vergoed door de lokale belastingbetalers lopen in de tientallen ponden groot.
De Nederlandse generaal Spar met hoofdkwartier in Sluis laat in februari 1705 “twee cappoenen” leveren, waarde 1 pond 10 schellingen. De hoofdman moet hem daarbij 7 ponden groot in de hand stoppen om “het partij lopen” door zijn soldaten te beletten. De officieren van Spar krijgen ook konijnen, patrijzen en ander klein wild met hetzelfde doel.
Op 23 mei 1706 wint de hertog van Marlbourough, opperbevelhebber van de geallieerde Engelse, Nederlandse, Duitse en Deense strijdkrachten de veldslag tegen de Fransen te Ramillies in Brabant. Ook Damme wordt door de geallieerden ingenomen.
Sedert 1704 drukken de geallieerden de Fransen langzaam naar hun grenzen terug. De overwinning te Ramillies betekent voor Vlaanderen en Brabant het Engels-Nederlands condominium tot in 1715.
5.3. Opeisingen van wagens en paarden
Van eind juni tot half juli 1706 ontvangt de lokale overheid zeven “caemer brieven” met het bevel om vier wagens met elk drie paarden en bij ieder gespan twee paardenknechten ter beschikkingen te stellen van het leger in Oostende. De drie eerste paarden worden gehuurd bij de boeren Dierick Savels, Jan Gheyle en Quinten Weyts voor twintig dagen van 23 juni tot 13 juli 1706 aan 8 schellingen per dag, komt op 8 ponden groten voor ieder paard. De wagen verhuurt Dierick Savels voor 10 stuivers per dag, komt op 1 pond 30 schellingen 4 groten. Dierick Savels gaat mee als eerste paardenknecht en Jan Savels als tweede knecht, ze krijgen ieder voor 20 dagen dienst 3 ponden 6 schellingen 8 groten.
Twee paarden (tekening Robert De Man, Oostkamp)
Voor het tweede gespan verhuren Jan Dewit en Michel Hacx elk een paard, van 26 juni tot 13 juli aan 6 schellingen 8 groten per dag. Voor zeventien dagen dienst komt dit op 5 ponden 13 schellingen 4 groten. Adriaan Huyghe verhuurt ook een paard voor zeventien dagen maar krijgt méér, 8 schellingen per dag.
Hij verhuurt ook zijn wagen, voor 10 stuivers per dag en krijgt 1 pond 8 schellingen 4 groten. Cornelis Onijn gaat mee als eerste paardenknecht voor zeventien dagen en krijgt 2 ponden 11 schellingen groot als vergoeding. Jan Dewit gaat 12 dagen mee als tweede knecht voor 1 gulden per dag.
Voor het derde gespan kopen de hoofdman en pointers drie paarden: één bruine merrie voor 21 ponden groot aan Adriaen Wattre, het tweede paard voor 19 ponden 10 schellingen aan Jan Quinten Weyts en het derde paard voor 26 ponden 16 schellingen 8 groten aan Adriaen De Costere. Het prijsverschil bij de aankoop is vermoedelijk te wijten aan de kwaliteit van de dieren. De wagen verhuurt Jan Quinten Weyts van 20 juli tot 10 augustus voor 1 pond 15 schellingen groot. De gebroeders Cornelis en Joos Onijn gaan 21 dagen mee als paardenknechten voor 16 stuivers per dag. Samen verdienen ze 5 ponden 12 schellingen groot.
Op 26 juli 1706 is er nieuw verzoek per “caemer brief’ om één wagen met drie paarden en twee knechten voor twaalf dagen te huren. De paarden worden nu verhuurd door Jacobus Heynkens, Jan Gheyle en Pieter Amandels. De huurprijs per paard was 8 schellingen 6 groten per dag. Dierick Savels verhuurt terug één wagen. Jan Marat en Quinten Decauwer gaan mee als paardenknechten.
5.4. Pioniers uit Heist
In dezelfde periode vraagt de overheid pioniers of aardewerkers voor het leger in Oostende. De twee eersten trekken op 10 juli 1706 voor vier en een halve dag arbeid naar hun arbeidsplaats en krijgen als loon 3 schellingen 4 groten per dag. De vijftien volgende pioniers, op 18 juli per “caemer brief’ gevraagd, krijgen dezelfde dagvergoeding. Niet iedere pionier presteert evenveel dagen : Charles Bomberna werkt 16 dagen, Adriaen De Jonghe 6 dagen, Guillaume Van de Viane 26 dagen, Nicolaas Borree 36 dagen en Josepf Senave 38 dagen. In totaal trekken maar 12 pioniers naar Oostende in plaats van de 15 gevraagde pioniers.
Op 24 oktober gaan Cornelis Denijs en Michiel Ribaut 22 dagen en Joris Savels maar 14 dagen werken als pionier. Hun dagvergoeding is lager. Ze krijgen maar schellingen 8 groten per dag. Frans Salerne heeft minder geluk, op 4 december gevraagd krijgt hij maar 2 schellingen 4 groten per dag.
Hoofdman Jan Gheyle heeft het zeer druk in deze oorlogsjaren. Hij maakte in 1703, negenentwintig “expresse” reizen naar Brugge en acht naar Sluis. In 1704 maakt hij negentien reizen naar Brugge en negen naar Sluis. In 1705 reist hij zestien maal naar Brugge en drie maal naar Sluis. Zijn dienstreizen naar Sluis staan in verband met de zware oorlogsbelasting door de “Hollanders” op Heist gelegd. De reizen naar Brugge staan meer in verband met het zoeken naar geld om leningen aan te gaan om de gewone en de oorlogsbelastingen te voldoen en “andere affaires van de prochie”. Zijn vergoeding bedraagt daarvoor onveranderd 8 schellingen groot per reis.
Domijn Gheyle volgt in 1706 Jan Gheyle op als hoofdman van Heist. Hij krijgt dezelfde vergoeding als zijn voorganger voor de uitoefening van het ambt en voor zijn verplaatsingen.
Op verzoek van de hoofdman en de pointers moet ontvanger Jan Philips meewerken bij het aannemen en inhuren van de pioniers, de paarden en de wagens. Hij wordt belast met het zoeken van logement voor de pioniers, de foerage en stallingen voor de paarden. De pioniers kregen ook elk “eene canne bier”. Hij moet zich daarvoor herhaaldelijk verplaatsen. Hij boekte voor zichzelf in de “prochie-rekening” een bedrag van 6 ponden groot voor zijn “menighvuldighe extraordinaire diensten”. Wat hem op de maag lag waren de talrijke besprekingen en het “beprijsen de wekeluxsche subsistentie aen hun moyelicke vrouwen”! De vrouwen van de Heistse pioniers waren blijkbaar niet tevreden met het hen toegekende wekelijks onderhoudsgeld.
De ontvanger-generaal van het Brugse Vrije had zorgvuldig de rekening uitgeplozen en schrapte het bedrag. Hij schreef in marge “roye (schrappen) sal hiernaer geconsidereert worden”!
De Heistenaars verloren de moed niet ondanks de vele pesterijen van de verschillende groepen soldaten.
Heistse vrouwen Johanna van Dierendonck Biddende Heistse vrouw.
((Edgard Auguin, Les pecheurs Flamands, p. 79, p. 80.)
Zoals in vredestijd luidde koster Lucius Cassijn dagelijks driemaal de bedeklok en op zon- en heiligdagen luidde Jan Constant de grote klok. Pastoor Franciscus Nachtegael nodigde op geregelde tijdstippen de Kapucijnen uit als predikanten en logeerde en trakteerde de paters “terminarissen” op hun jaarlijkse bedel ronde. Op 2 juli trokken de “jonghmans” naar de “ommeganck ofte kermisdaeg” van Lissewege. Zij droegen naar traditie het miraculeus beeld van Onze Lieve Vrouw in de jaarlijkse processie. Achteraf lesten ze hun dorst in de herberg van Pieter Cemeine in Lissewege. In 1702 werd nog voor 2 ponden groot bier geschonken, in 1706 was het traktement herleid tot 1 pond 10 schellingen groot. Het was immers oorlog! 47
De “prochie-rekeningen van Heyst” ontbreken van 1707 tot 1711. Heist ondergaat vermoedelijk hetzelfde lot als de omringende dorpen. De uitbuiting van de bevolking herhaalde zich, zoals in het begin van deze oorlog, door de bevelvoerende officieren, de soldaten en partizanen.
Miraculeus beeld van O.L. Vrouw in Lissewege ,door de "Jonckmans van Heyst” naar jaarlijkse traditie
op 2 juli in de processie gedragen.
In het begin van juli 1708 veroveren de Fransen terug Gent en Brugge. Het wegennet bestaat bijna uitsluitend uit onverharde landwegen waarop het vervoer in de winter of bij regen moeilijk is. Het transport van kanonnen, munitie en ander zwaar materieel kan enkel langs de waterwegen. Het bezit van knooppunten op de waterwegen, zoals bijvoorbeeld Gent en Brugge, is zeer belangrijk. Door de bezetting van Gent en Brugge, controleren de Fransen eigenlijk geheel Vlaanderen. De positie van de geallieerden wordt hierdoor hachelijk en kan gemakkelijk het verlies van de veldtocht betekenen. Op 11juli 1708 lukt het Marlbourough en Eugenius van Savoye, bevelhebbers van de geallieerden, de Schelde te Oudenaarde te overschrijden en de Fransen te verslaan.
Door deze overwinning kunnen de geallieerde legers zich tussen Frankrijk en de Franse troepen in Gent en Brugge plaatsen en daardoor terrein bezetten, nodig voor de belegering van Rijsel.
Na de veldslag van Oudenaarde verandert het aanschijn van de oorlogsvoering, alles komt in functie van de belegering van Rijsel te staan, een zeer belangrijk bolwerk van de Fransen.
5.5. De slag te Wijnendale op 28 september 1708
De bezetting van Gent en Brugge door de Franse troepen betekent een zware belasting voor de logistiek van de geallieerden. Het vervoeren van de artillerie nodig voor de belegering van Rijsel komt in het gedrang. Op 19 juli schrijft opperbevelhebber Marlbourough “Wij doen uiterste inspanningen om onze artillerie langs de weg te verplaatsen, wat met oneindige moeilijkheden gepaard gaat”.
Deze artillerie moet uit Nederland komen. Aanvoerpunten zoals Sluis, IJzendijke en Sas van Gent zijn onbruikbaar. De Schelde en de Leie kunnen niet gebruikt worden.
De artillerie komt pas op 13 augustus 1708 te Menen aan. Niet vroeger dan 27 augustus begint de beschieting van Rijsel. Van 11 juli tot 27 augustus versterken de Fransen nog Rijsel, met het gevolg dat de geallieerden veel meer middelen moeten gebruiken om Rijsel te veroveren. Reeds na de twaalfde dag artillerievuur voorziet Marlbourough moeilijkheden voor de bevoorrading van kruit en kanonballen.
Op 17 september, vreest hij dat de belegering zal moeten opgeheven worden. De aanvoer wordt moeilijker omdat de Fransen proberen Rijsel te verdedigen door het afsnijden van de geallieerde bevoorradingslijnen. De Fransen maken zich meester van de rechteroever van de Schelde. De geallieerden hebben nog slechts voorraad voor een paar dagen en moeten een oplossing vinden, willen zij het beleg niet opgeven. Zij vinden een oplossing door de bevoorradingschepen uit Engeland in Oostende te ontladen.
Reeds op 21 september lopen te Oostende enkele schepen met troepen en ook eenendertig bevoorrading-schepen binnen. De Engelse troepen krijgen als opdracht de streek rond Oostende te veroveren, terwijl de lading van de transportschepen overgeladen wordt op zeshonderd karren, die het vervoer tussen Oostende en Rijsel zullen verzekeren.
Ramskapelle krijgt op 23 september 1708 schriftelijk bevel van de Nederlandse generaal-majoor Vegilin van Claerbergh, “commandant der stede van Damme”, om vier wagens te leveren voor het vervoeren van munitie van Oostende naar “het gheallieerde legher” in het beleg van Rijsel. Op 25 september kreeg ook Westkapelle het bevel om negen wagens te leveren voor het munitietransport. De wagens met een gespan van twee paarden en een knecht werden bij aanbesteding toegewezen. Het dreigement met “executie militaire” van de commandant van het garnizoen van de stad Damme miste zijn effect niet. De geallieerden detacheren uit het kamp te Rijsel de nodige troepen om dit konvooi te beschermen. De Fransen die op de hoogte zijn van deze operatie, trekken troepen uit Gent om dit konvooi aan te vallen.
Het vetvoer van lichte munitie tijdens de slag bij Wijnendale, 1708.
De militair in het rood is een Engelse onderofficier hij draagt een hellebaard. Dit wapen had meer een symbolische functie, de voorloper van de stick voor officieren, en diende ook om de lopen te lijnen. Luc De Vos, Veldsiagen in de Lage landen, p.96, Davidsfonds /Leuven. 1995.
Het konvooi van de Engelsen vertrekt op 27 september uit Oostende. De aanvallen van de Fransen op het konvooi worden telkens door de geallieerden teruggeslagen. De belangrijkste en laatste poging zal te Wijnendale gedaan worden op 28 september 1708.
De Fransen stellen zich op in een open plek in het bos te Wijnendale. De geallieerden ontdekken deze troepen. Generaal Webb, bevelhebber van de geallieerde troepen, stuurt onmiddellijk 150 cavaleristen voorop. Deze cavalerie moet de opstelling van de infanterie mogelijk maken, maar pas zijn er zes bataljons opgesteld of de Franse artillerie opent het vuur. Na drie uur artillerievuur, het is vijf uur in de namiddag, zetten de Fransen de aanval in.
Deze eerste aanval kunnen de geallieerden afslaan. De oprukkende Fransen worden verrast door het vuur in hun flanken van twee bataljons, die zich verdekt in het kreupelhout hadden opgesteld. Zij moeten zich terugtrekken. Opnieuw zetten zij de aanval in. Twee geallieerde bataljons moeten wijken, maar zij kunnen hun linies herstellen. Een laatste poging van de Fransen kan de geallieerden niet doen wijken en na twee uur, de duisternis is reeds ingevallen, wordt het gevecht gestaakt. De geallieerden blijven tot ‘s anderendaags twee uur op het slagveld. Zij weten dat het konvooi Wijnendale gepasseerd is en begeleiden het verder naar Hooglede en Roeselare. De Fransen achtervolgen het konvooi niet en verlaten het slagveld. Het konvooi bereikt op 30 september Rijsel. Op 1 oktober schrijft Marlbourough : “was ons konvooi verloren gegaan, dan hadden wij het beleg van Rijsel moeten opheffen”.
Rijsel zal op 23 oktober vallen, maar de citadel zal pas op 8 december capituleren. Gent en Brugge worden op het eind van december heroverd. De val van Rijsel is in belangrijke mate mede bepaald door de veldslag van Wijnendale. Dit zal de Fransen vredesonderhandelingen doen aanknopen, die evenwel zullen mislukken. De oorlog blijft duren tot in 1714. 48
5.6. De oorlogsellende duurt voort
Reeds van bij het begin van de oorlog hadden de Franse strijdkrachten om strategische redenen grote delen van het platteland in onze regio met zeewater geïnundeerd. De Nederlandse generaals pasten dezelfde tactiek toe. In juni 1704 vernielde het Nederlandse leger de Isabella-sluis te Knokke. De overstromingen waren een ramp voor de bevolking, die hoofdzakelijk van de landbouw leefde.
Op 7 juni 1711, betaalde de ontvanger generaal van het Brugse Vrije, de heer Frans van Beversluys, 125 ponden groot aan Jan Philips, ontvanger van Heist, als schadevergoeding voor de overstromingen van 1708 en 1709 te Heist. Drieëndertig landbouwers leden schade door de overstromingen met zeewater. Sommige boeren leden veel schade, anderen minder. De zwaarst getroffen boer was Pieter Dhoet met 57 gemeten (25 hectaren 21 aren 49 centiaren) land. De minst getroffenen waren Gillis Vantorre en Adriaen De Coster met 3
gemeten land (1 hectare 32 aren 71 centiaren).
Jan Philips, ontvanger van de “prochie”, had zich ingezet tot het bekomen van de schadevergoeding. Hij was daarvoor speciaal naar Heist gekomen en had het kohier van de schade opgesteld en alles berekend tot “ieders contentement”. Per gemet werd 6 schellingen vergoeding voorzien. Pieter Dhoet kreeg 17 ponden 2 schellingen groot, Gillis Vantorre en Adriaen De Coster 18 schellingen.
Voor zijn moeite rekende Jan Philips 3 ponden groot aan. Deze totale uitgavenpost werd afgesloten op 122 ponden 16 schellingen 4 groten.
De armoede sloeg zonder genade toe, elf personen werden “insolvent” genoteerd, omdat ze hun belasting niet konden betalen. In 1712 volgde Jan Focquedey de “afgaende hoofdman Domyn Gheyle” op. Jan Focquedey was weduwenaar van Maria Homa sedert 11 januari 1712, en hetzelfde jaar op 25 mei hertrouwd met Catharina De Wilde. Hij had in 1707 een voordelig huwelijk aangegaan met de oudere bemiddelde boerin Maria Homa. Zij was de weduwe van Joos Nieuwmunster van de “Respagnehoeve”. Door dat huwelijk was Jan Focquedey een vooraanstaande boer geworden. De Respagnehoeve te Heist was één van de grote boerderijen met meer dan 136 gemeten (60 ha) land. 49
Het Franse leger was buiten Vlaanderen verdreven, doch de militaire overlast bleef. Geallieerde legereenheden bezetten de vestingsteden Damme, Brugge, het groot fort van Blankenberge en de forten aan het Zwin.
De stad Sluis, gezien vanaf ‘t Klein Pas .A° 1739.
Hoofdman Jan Focquedey kreeg onmiddellijk te doen met rondzwervende groepen soldaten, die voedsel en geld kwamen opeisen. Jan Devisch leverde in opdracht van de hoofdman, drieëntwintig en één half tarwebrood voor 7 schellingen 10 groten en drie pond (1,309 kg) boter voor 4 schellingen groot. Domijn Gheyle, de vorige hoofdman, moest negen pond gerookt “swijne vleesch” (4,175 kg) 50 leveren en kreeg als vergoeding 7 schellingen 6 groten, voor de levering van konijnen kreeg hij 10 schellingen groot.
Jan Fockedey en Domijn Gheyle betaalden 11 pond 16 schellingen en 5 groten aan groepen soldaten en hun gidsen. De officieren uit Sluis eisten de levering van kapoenen, konijnen en geld, ook partizaan Brix eiste 1 pond 4 schellingen groot. De gedwongen giften aan de militairen uit Sluis bedroegen 20 pond 7 schellingen en 6 groten. 51 Soldaten eisen ook vervoer naar Blankenberge met hun “bagagie”. Domijn Gheyle en Jan Devisch stellen elk één wagen ter beschikking. Iedere wagen was bespannen met twee paarden en begeleid door een knecht. Voor deze opeising kregen de eigenaars elk 13 schellingen 4 groten.
Het onderhoud van de “prochie legher peerden” was ook te laste van de Heistenaars. Het “cureren” van één paard door de nieuwe smid Pieter D’Hulst kostte 2 ponden 12 schellingen groot. Voor het weiden van een paard gedurende 21 dagen kreeg Jan Paridaen te Ramskapelle 16 schellingen 8 groten. Domijn Gheyle en Jan Fockedey stonden in voor het paardentuig, kostprijs 2 pond 10 schellingen. 52
Op 10 april 1713 krijgt Heist terug bevel van het Brugse Vrije om een wagen met drie paarden en twee knechten ter beschikking te stellen van het leger. De lokale overheid koopt drie paarden, twee voor dezelfde prijs van 17 pond 5 schellingen en het derde paard voor 23 pond groot. Jan Quintens, inmiddels hoofdman, verhuurt één van zijn wagens voor 1 pond 9 schellingen 4 groten. Pieter Samsoen krijgt als eerste paarden- knecht 20 stuivers per dag. Voor 16 dagen dienst krijgt hij een vergoeding van 2 pond 13 schellingen 4 groten. Joos De Wit krijgt als tweede paardenknecht 17 stuivers per dag. Voor hun levensonderhoud en de voeding voor de paarden werd 8 ponden 1 schelling 8 groten uitbetaald 53 aan Pieter Samsoen.
Ontvanger Jan Philips die, zoals het toen vaak gebeurde, het niet nauw nam met het chronologisch inboeken van zijn ontvangsten en uitgaven en bovendien de “prochie-rekeningen” met drie jaar vertraging opstelde, boekte in 1713 een ontvangst in van 9 pond 6 schellingen 8 groten, die hij op 10 februari 1716 ontving van procureur “Sieur” Jacques de Brouckere. Dat bedrag had Jacques de Brouckere van burgemeester Peelaert ontvangen, die het zelf ontving van een commandant van de “Blauwe dragonders” gekazerneerd binnen Brugge. Op 20 en 21 februari 1709 had de commandant met enkele van zijn dragonders een “expeditie militaire” uitgevoerd naar Heist en omliggende dorpen om haver, hooi en strooi voor zijn eenheid. Van de hoofdman van Heist ontving de commandant dat bedrag en betaalde het nu terug. 54 Er waren in deze periode ook correcte officieren!
Heist onderging ook in 1713 de gedwongen giften aan de commandant van Sluis, zowel in natura als in geld. Soldaten dronken en aten voor 15 pond 6 schellingen 7 groten bij de herbergiers Mathys Van Haecke, Niclaes Lecouf en Marijn De Groote, op kosten van de Heistenaars. Jan Devisch en hoofdman Jan Fockedey leverden ieder twee stukken boter en vijf pond vlees voor 2 pond 7 schellingen 8 groten. De hoofdman betaalde gedwongen 9 pond 9 schellingen 6 groten aan soldaten en hun gidsen. Om de overlast op de “prochie” te vermijden betaalde hij 8 pond 15 schellingen groot aan commandant Sulton. De partizaan Brix die in Sluis verbleef eiste vijf voeren brandhout. De hoofdman kocht hem uit met 3 pond 10 schellingen groot. Het transport van soldaten met hun uitrusting kostte de Heistenaars bovendien 14 pond 3 schellingen 4 groten. 55
Stadhuis en Markt te Sluis. A°1739.
De Geschiedenis van Sluis, P.Meesters 1830, Uitgegeven door dr.A.M.Lauret ,Stadsbestuur Sluis 1980.
Op 11 april 1713 tekenden Engeland, Pruisen, Portugal, Savoye en Noord-Nederland enerzijds en Frankrijk anderzijds de Vrede van Utrecht. Na een korte voortzetting van de oorlog sloten in 1714 de Keizer van Oostenrijk en Frankrijk de Vrede van Rastatt. De Zuidelijke Nederlanden werden aan Oostenrijk toegewezen.
Op 17 februari 1714 viel partizaan Brix uit Sluis nog met enkele van zijn trawanten in herberg “De Swaen” te Heist binnen. Zij dronken er voor 19 schellingen groot en wilden de rekening niet betalen. Herbergier Niclaes Lecouf aanzag hen niet als reguliere militairen en eiste zijn tegoed. Brix voerde aan dat hij meerdere diensten bewees aan Heist en dat hij en zijn “compagnons” het gratis verteer wel verdienden. 56
De Oostenrijkse Keizer Karel VI stond aan Noord-Nederland de “barrièregarnizoenen” en ook een grenswijziging toe. Dat werd bevestigd door het Verdrag van Antwerpen of Barrièretraktaat in 1715. Om Frankrijk in bedwang te houden mocht de Noord-Nederlandse Republiek acht steden bezetten in ons land. Bovendien verkreeg zij een kleine uitbreiding van grondgebied en het recht om ons land tot aan de Demer onder water te zetten in geval van oorlog.
De militaire overlast voor Heist was nu voorbij. Om definitief van die plaag verlost te zijn en om moeilijkheden te voorkomen met het garnizoen van Sluis kochten de hoofdman en de pointers een koppel vette kapoenen voor 14 schellingen 6 groten om op nieuwjaardag 1718 aan de commandant van Sluis te schenken. 57
5.7. De grenswijzigingen in 1715 en in 1718 (Verder: Zie deel I (4 van 4))
Zie ook:
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (1 van 4)
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (2 van 4)
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (3 van 4)
- Heist in de 18de eeuw. Aspecten uit het dagelijkse leven - Deel I (4 van 4)
Voetnoten
47. RaB., Registers Brugse Vrije, nr.. 3172 -3176, prochie-rekeningen Heyst, A° 1702, folio’s 6 recto, 9 recto -verso, 10 recto -verso, 16 recto, 17 recto -36 recto. Rekening binnen-kosten, folio’s 19 recto, 32 recto -39 verso. Prochie-rekeningen A° 1703, folio’s 11 recto -23 recto, 30 recto -38 verso, 45 recto. Rekening contributie, folio’s 1 recto -2 verso, 15 recto -23 recto. Prochie rekening A° 1704, rekening binnen-kosten, folio’s 12 verso -13 recto, folio’s 32 recto 51 verso. Rekening contributie, folio 2 verso, folio 15 recto -verso. Prochie-rekening 1705, folio’s 10 recto, 11 recto, 16 recto, 26 recto -47 verso. Rekening binnen-kosten, folio’s 39 recto -51 recto, 69 recto. Prochie rekening A° 1706, binnen-kosten, folio’s 32 recto -40 verso.
RaB., Register Brugse Vrije, nr. 42, Register van Resolutien en andere collegiale acten van Burgemeesters en Schepenen Slandts vanden Vrijen, folio 273 recto. Maurits Coornaert, Knokke en het Zwin (1974), p. 111, 123, 266, 267. Heist en de Eiesluis (1976), p. 169-170. Westkapelle en Ramskapelle (1981) p. 183, 187, 193. Drukkerij-Uitgeverij Lannoo -Tielt pvba. Roger Crois, Bij een kaart van versterkingen tussen Brugge en Bekaf in 1703, Rond de Poldertorens, 16de jg., nr. 1, p.50 -56. Jacques De Groote, Het hoornwerk van Damme 1701 -1702, door A.-F. Lemercier de Senneton de Chermont, Uitgave stad Damme 2002, i.s.m. ’t Zwin Rechteroever, vzw, 59 blz., p. 5-45. Yvette Kemel, Vijf eeuwen herberg Het Schaak in Sint-Kruis, Brugs Ommeland, 38 jg. (1998), nr. 1, p. 32. Bernard Schotte, Een tuinornament met een oorlogsverleden in de Witte leertouwerstraat 17, Brugs Ommeland, 43 jg. (2003), nr. 3, p. 211 -213. Jos Rau, Lodewijk XIV bereidt de Spaanse Successieoorlog ook in onze streek 1701, Rond de Poldertorens, jg. 17, nr. 2, p. 89 -97.
Germain Vandepitte, Soldatenkoop in 1702, Rond de Poldertorens, jg. 5, nr. 2, p. 73 -74. Fons Theerens, chronologisch register Knokke-Heist, juni 1998, Gemeentelijke openbare Bibliotheek, 8300 Knokke-Heist.
48. Germain Bonte (Kapitein-commandant), De slag te Wijnendale, 28 september 1708, Forum Landmacht, 11 jg. (1981), nr. 4, p. 26-27. RaB., Registers Brugse Vrije, nr. 4663, Prochie-rekening Ramskapelle 1708, folio 42 recto, nr. 6118, Prochie-rekening Westkapelle 1708, folio 61 recto.
49. RaB., Register Brugse Vrije nr. 3177, Prochie-rekening Heyst 1712, binnen-kosten folio 10 verso.
50. RaB., Staat van goed, 1ste reeks, nr. 5895, folio 1. Paul Vandewalle (dr.), Oude maten, gewichten en muntstelsels in Vlaanderen, Brabant en Limburg, Oostende 1984, p. 50, Tabel III. Het gewicht: 1 pond = 0,4639 kg. Voor boter 1 pond 0,436449 kg.
51. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3177, Prochie-rekening Heyst A° 1712, folio’s 23 verso, 24 verso, 25 recto, 27 verso, 29 recto.
52. Idem noot 51, folio’s 32 verso -33 recto.
53. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3178, Prochie-rekening Heyst A° 1713, folio’s 15 verso -18 recto.
54. Idem noot 53, folio’s 11 verso -12 recto.
55. Idem noot 54, folio’s 26 verso -33 recto.
56. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3179, Prochie-rekening HeystA° 1714, folio 26 recto.
57. RaB., Register Brugse Vrije, nr. 3183, Prochie-rekening Heyst A° 1718, folio 24 recto.