Graaf de Fontaine, een Lotharinger krijgsheer in de Zwinstreek (1576-1643)
Peter De Baets
Het godshuis “de Fontaine” te Brugge werd in 1636 door Paul-Bernard graaf de Fontaine gesticht ten behoeve van twaalf invalide militairen of, bij ontstentenis, van andere behoeftigen. Dit godshuis is één van de weinige elementen die te Brugge nog aan deze militaire bevelhebber in Spaanse dienst doen herinneren. 1
De loopbaan van Fontaine werd, zeker in oudere biografische werken, dooreengehaspeld met die van Pedro Enriquez de Acevedo, graaf van Fuentes. Dit werd wellicht veroorzaakt door het homonieme karakter van hun aanspreektitel in Spaanse teksten: resp. conde de Fontana(s) en conde de Fuentes, waarbij Fontana en Fontaine werden beschouwd als een verfransing van Fuentes. 2
Ook de familiale achtergrond van de graaf van Fontaine is lange tijd een bron van verwarring geweest: van Fontaine werd beweerd dat hij een lid was van de Picardische adellijke familie Fontaine de la Neuville-aux-Bois. 3 Zijn kwartieren op zijn grafmonument laten evenwel geen twijfel toe: hij is zeker afkomstig van een Lotharingse familie Fontaine. Maar het begrip Lotharingen is hier relatief, want de familie Fontaine beriep zich dan weer op een Baskische afkomst. Op het (nu verdwenen) grafmonument van François de Fontaine, vader van Paul-Bernard, stond n.l. volgende zinsnede: François de Fontaine, Basque touchant le costé paternel. Dat deze Baskische origine niet helemaal onmogelijk is bewijst een acte van de collegiale kerk van Saint-Germain te Montfaucon bij Reims uit 1491 met vermelding van ene Jean de Fontaine, dit le Basque, heer van Urgez.
Die genealogie Fontaine begint overigens pas met zekerheid bij de grootvader van Fontaine: Nicolas de Fontaine. Hij was heer van Cierges in het land van Bar en heer van Montblainville nabij Clermont (1549). Hij werd stalmeester aan het hof van de hertog van Lotharingen (1543) en was korte tijd gouverneur van Stenay.
De vader, François, was ambassadeur en militair en was in die functies actief in heel Europa. Hij diende o.a. in Duitsland onder de graaf van Mansfelt en was er kolonel van een compagnie van 4000 landsknechten. Hij eindigde zijn carrière met de goedbetaalde ambten van stalmeester (1575-1576) en maître d’hôtel (1577-1578) aan het hof van de hertog van Lotharingen. Hij overleed begin 1578 en werd begraven in de kerk van Saint-Epvre te Nancy. Zijn overladen grafschrift beschreef zijn carrière:
Ici ayant payé la dette humaine git enterré feu François de Fontaine, Basque touchant le costé paternel, il pratiqua jeune, peuple et moeurs, langues apprist, acosta maint seigneurs, fust pour son Prince, ambassad en Espaigne, comme souvent en la Haute-Allemaigne, pais de Frise, en Hongrie, en Italie, pais en Boësme, et puis en Portugal, guida au Roy contre un peuple mutin, sous Colonel quelques cents chevaux du Rhin, en Flandres aussi a souvent voyagé en Dannemarck et Suède navigué, en Angleterre, en Notwège, en Ecosse, en Barbarie, en Sicille et en Corse les Transylvains et les Polonais a vus contre Ie Turc â Maithe a combattu, pour monseigneur sur Meuse a gouverné et cependant que ses voyages avoit, son escuyer d’escuyerie estoit, mais désirant de ces faits se soustraire, maitre d’hôtel lui servit d’ordinaire, 4
Vertaald:
Na hier te hebben betaald zijn menselijke tol, rust in zijn graf wijlen François de Fontaine
Langs vaders kant rakend de Baskische stam volgde hij van jongs af volk en zeden
leerde de taal en ging met heren om, was voor zijn prins in Spanje ook gezant
zo ook vaak in Hoog-Duitsland, in Friesland, Hongarije en Italië ook in Bosnië, daarna in Portugal
Leidde voor de vorst tegen een rebels volk als kolonel enkele honderd Rijnse paarden (= ruiters)
In Vlaanderen heeft hij ook veel gereisd, gevaren in Denemarken en Zweden, in Engeland, Noorwegen en Schotland, n Barbarije, Sicilië en Corsica.
Hij zag de Transsilvaniërs en de Polen. Hij vocht tegen de Turk op Malta
Voor monseigneur bestuurde hij de Maas(streek)
En toen hij zijn reizen, had gedaan was hij ridder op zijn riddergoed, maar om zich aan die plichten te onttrekken diende hij als een gewoon kamerheer.
François trouwde in maart 1576 met Suzanne d’Urre. Zij overleed op 6 jan 1579 te Réméréville, nabij Nancy. 5 Het gezin kreeg één kind: Paul-Bernard de Fontaine, geboren eind 1576, waarschijnlijk te Nancy of te Réméréville. Paul-Bernard stond na het overlijden van zijn ouders tot 1584 onder voogdij van zijn grootvader Jehan d’Urre, heer van Thessières, en daarna onder voogdij van zijn oom Charles d’Urre. Omstreeks 1593 kreeg Paul-Bernard een militaire opleiding en was vanaf dan actief in Spaanse dienst. Waarom hij koos voor Spanje is niet duidelijk. Telde hier louter de financiële kant of waren er betere carrièremogelijkheden in Spaanse dienst? Feit is dat de hertog van Lotharingen in 1594 vrede gesloten had met de Franse koning Hendrik IV, maar dat dit algemeen werd aanzien als een capitulatie van een katholieke hertog voor een protestantse vorst. Het is dus niet onmogelijk dat geloofsmotieven aan de basis lagen van een keuze voor de rei catholico in plaats van de roi très chrétien. Ook een familiale traditie kan meegespeeld hebben: zijn vader was immers als militair ook in Spaanse dienst geweest.
In 1596 maakte Fontaine deel uit van het tercio Waalse infanterie van Bourlotte (na 1600 Catrix of Catrice genaamd). Na het beleg van Amiens in 1597 werd hij kapitein. In 1602 was hij sergeant-majoor en nam deel aan het beleg van Oostende. In 1604 was hij kapitein van een compagnie van 200 kurassiers, die hij zelf bekostigde. In 1609 werd hij kolonel van een compagnie van 2000 man voetvolk en was hij met zijn compagnie actief in het land van Kleef. Hij was toen 32 jaar oud en had er al een blitzcarrière opzitten. Om nog hoger te kunnen opklimmen in de militaire hiërarchie van de Spaanse Nederlanden liet hij zich naturaliseren op 15 april 1609. Dat hij dit juist had ingeschat bewijst dat hij kort daarop lid werd van de Raad van Oorlog, te beschouwen als de militaire staf. Inmiddels was het (Twaalfjarig) Bestand tussen de Republiek en de Spaanse Nederlanden ingegaan op 9 april 1609.
In 1612 was hij in Nancy om er te huwen met Anne de Raigecourt, dochter van Philippe, heer van Ancerville. Zij was familie van zowat alle adellijke Lotharingse geslachten. Het huwelijkscontract werd er opgesteld op 6 juni 1612. 6 Daarin werd hij omschreven als: chevalier, seigneur de Gommery, Réméréviiie, mestre de camp et conseiller de guerre pour le service de Sa Majesté Catholique des Pays-Bas. In 1614 zou hij tot gouverneur van Dam(p)vill(i)ers benoemd zijn, maar wellicht wordt hiermee Damme bedoeld. Op 18 juni 1616 werd hij benoemd tot maitre de camp van één van de zeven tercios Waalse infanterie in de Nederlanden. Dit tercio, bestaande uit 15 compagnieën, kreeg traditioneel de naam van de aanvoerder en werd dus tercio de Fontaine genoemd. 7
In 1617 was hij verantwoordelijk voor de uitbouw van de oude omwalling van Damme tot de nu nog bestaande stervormige vestinggordel. In 1621, na het overlijden van Albert van Oostenrijk, kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer onder Spaans bestuur en eindigde het Twaalfjarig Bestand. Op verzoek van het Brugse Vrije aan de centrale overheid, werd Fontaine belast met de beveiliging van het Vrije en kreeg hiervoor 100 écus per maand bovenop zijn soldij. In dat jaar nam hij ook deel aan de mislukte aanvallen van Spinola op Sluis en Bergen-op-Zoom. Zijn bevoegdheden in de grensstreek leidden tot een conflict met Filips van Merode, de groot-baljuw van Brugge en het Brugse Vrije. Dit conflict escaleerde in 1623 en Fontaine trok zich terug in Damme en weigerde nog een stap in Brugge te zetten zolang Merode er verbleef. In 1624 liet Fontaine een retranchement oprichten te Moerbrugge (Oostkamp).
Fontaine bleef maar klagen bij de centrale overheid over zijn geringe soldij en op 13 maart 1624 kreeg hij de supplementaire functie van sur-intendant of bevelhebber van het wapenvolk in Vlaanderen. Het wapenvolk bestond meestal uit inlandse troepen, patrouilleerde op het platteland en was gekazerneerd in Damme en Brugge. Hij kreeg op 9 januari 1625 ook het tijdelijk bevel over de Keurlingen of weerbare mannen. Dit waren 4500 lotelingen, verzameld in Vlaanderen om de troepen te versterken met het oog op de verovering van Breda. Deze stad werd door Spinola veroverd op 2 juni 1625.
Op 5 november 1626 kocht Fontaine zich voor 30.500 écus de heerlijkheid Fougerolles, gelegen tussen Nancy en Besançon. 8 Hij deed dit middels procuratie geschreven te Brugge, en waarin hij omschreven staat als: .du conseil de guerre de Sa Majesté, mestre de camp d’un tercio infanterie Wallonne, sur-intendant de la gendarmerie de Flandres. Het volgende jaar verkreeg hij de titel van graaf van het Heilige Roomse Rijk, ondertekend door keizer Ferdinand II te Wenen op 29 april 1627. Deze titel werd later geconfirmeerd door Filips IV.
Eind mei 1631 sloeg Fontaine een aanval op Brugge af. Frederik Nassau was met zijn troepen geland te IJzendijke met de bedoeling op te rukken door Vlaanderen om Duinkerke te veroveren. Door het handig manoeuvreren met zijn reservetroepen slaagde Fontaine de aanval te doen doodbloeden in Maldegem. De vijand bleef dreigen en op 19 maart 1632 verzocht de magistraat van het Vrije dat Fontaine zou terugkeren uit Brussel: verzouckende voorts dat den graeve van Fontaine metten eersten mach afghesonden werden, vreesende of den vyandt ghedeurende zijne absentie vrywaere tenterende tot nadeele van de provincie. In 1632 liet hij versterkingen rond Sluis optrekken en op 11 juni 1632 kreeg hij van het Vrije hiervoor een gift: aende grave van Fontaine boven d’ordinaire bekentenissen diemen gewoone is om hem jaerlicx te doen in wyne ende houte toe te legghen tot 200 croonen in bekentenisse van de ordinaire diensten by hem ghedaen... ende hem toe te zegghen in cas van voortganck ende succes van zeker wercken ontrent Sluus dienende tot beschermynghe van desen landen. 10 Een nog grotere som kreeg hij toen hij vanuit Westkapelle optrok om het Vrije te beschermen. 11
In 1634 werd Ferdinand van Oostenrijk landvoogd over de Spaanse Nederlanden en Ferdinand maakte de kapitale blunder Frankrijk in de oorlog te betrekken met het veroveren van Trier en Sierck in 1635. Ondertussen was Fontaine volop bezig met zijn voornemen een godshuis ten behoeve van oorlogsinvaliden op te richten. Op 8 augustus 1636 liet Fontaine via zijn kwartiermeester 3000 ponden groten bezetten op renten op de gilden van de stad Brugge. De intrest (aan 5%) moest volstaan voor de stichting de Fontaine. Op 19 augustus 1636 werd te Zelzate de stichtingsacte geschreven. Op 28 augustus 1636 werd te Brugge voor notaris Spronckholf de undatieacte neergelegd. Over zijn vrouw Anne de Raigicourt staat geen woord in de stichtingsacte, maar wellicht was zij reeds overleden. 12 Misschien had haar dood te maken met het voornemen om te zorgen voor invaliden. Graaf de Fontaine kocht voor de stichting op 30 juni 1637 een huis op de hoek van Den Hoye en de Frère Muerstraat. 13
Op 7 september 1637 werd hij ingehuldigd als groot-baljuw van de stad Brugge en van het Brugse Vrije in opvolging van Filips de Merode, graaf van Middelburg. 14 In mei en juni 1638 was hij door ziekte van de markies van Fuentes tijdelijk opperbevelhebber over het Spaanse leger. Op 10 mei 1638 werd hij aangesteld tot Grand Maistre d’artillerie, waaraan een soldij van 1200 pond per jaar verbonden was. 15 Hij kreeg hiervoor gelukwensen van het Vrije: was gheresolveert dat de heeren Burghemeesters zullen congratuleren den graeve van Fontaines van zijn advanchement totten staet van generael van artillerye van het legher van zijne Maj. Ende voor de goede diensten bij hemden lande ghedaen dat hem zei ghezeyt worden dat het collegie hem daerof grootelicx is bedanckende ende an hem zal doen eene eerlicke bekentenisse zoo haest als het colliegie zal wesen voorzien van schepenen van welcke nu vele zijn absent in de monsterynghe van lantslyeden by ordre van zijne hoocheyt. 16 Op dat ogenblik gaf hij zijn ontslag als surintendant van het leger, als maestro de campo van zijn tercio en als gouverneur van Damme. Zijn testament liet hij opstellen te Veurne op 14 mei 1638. 17 Als weduwnaar zonder kinderen benoemde hij zijn neef Bernard de Raigecourt als erfgenaam. Zijn executeurs-testamentair waren de baron van Male en de Brugse schepen Jean Parmentier. 18 Op 26 mei 1638 werd van de Spaanse koning toestemming bekomen voor de stichting de Fontaine.
Bij een aanval van de Fransen op Cassel, trok Fontaine zich terug op Sint Winoksbergen om zo beter Duinkerke te kunnen verdedigen. Hij slaagde er op 4 juni 1638 in zijn hoofdkwartier te Watten op de Fransen te heroveren. Twee weken later was hij aan de andere kant van het land en op 20 juni 1638 smeerde hij het Staatse leger, dat poogde Antwerpen in te nemen, een zware nederlaag aan bij Kallo. En hij deed hetzelfde nog eens over op 2 juli 1640 bij Hulst. Naar aanleiding van deze laatste overwinning ontstond een Spaans volkslied: pero si con la pasado, ei de Oranje no escarmienta, ei conde de la Fontana, hace que su orgulla, tema, soldado de fama y nombre, cuyo valor y prudencia, en el gobierno y las armas... 19 Vertaald : ...Maar zeker met het verleden, deze van Oranje, de graaf van Fontaine, had met zijn hoogmoed (Oranje’s!) halsstarrigheid en soldeniers met faam en getal, wier waarde en voorzichtigheid (=sluwheid) zowel in bestuur als in de wapens....
Bij de dood van Ferdinand van Oostenrijk, de kardinaal-infant, op 9 november 1641 werd Fontaine benoemd tot één van de voorlopige gouverneurs van de Staten van Vlaanderen in afwachting van de benoeming van Francisco de Melo tot landvoogd. Op 16 januari 1642 werd Fontaine benoemd tot Maitre de camp général, zowat de hoogste functie die hij, als lid van lagere adel, nog kon ambiëren.
Francisco de Melo richtte zich op de strijd tegen Frankrijk en kon een deel van de door Frankrijk veroverde gebieden heroveren in 1642. Maar op 16 mei 1643 leed het Spaanse leger in Rocroi een zeer zware nederlaag tegen de Franse troepen, aangevoerd door de prins van Condé. Fontaine, één van de aanvoerders van het Spaanse leger, sukkelde met een jichtaanval en kon niet meer op zijn paard. Tijdens de veldslag werd hij rondgedragen op een stoel, maar vormde zo een ideaal mikpunt. Hij werd dan ook getroffen en overleed ter plaatse. Zijn stoffelijk overschot werd overgedragen aan de restanten van het Spaanse leger, teruggetrokken op Mariënbourg. Op 6 juli 1643 werd een herinneringsdienst georganiseerd in de Brugse Sint-Donaaskerk. Zijn lichaam werd begraven in de kerk van de minderbroeders-recoletten te Brugge. Het grafmonument werd versierd met 32 wapenschilden, f l1. de 16 kwartieren van Paul Bernard de Fontaine en de 16 kwartieren van zijn vrouw. 20
De nederlaag bij Rocroi betekende militair het einde van de eens zo gevreesde Spaanse tercios. Opeenvolgende nederlagen deden Spanje bijdraaien en dit leidde tot de Vrede van Münster (15 mei 1648).
Het gedrag van Fontaine, als oude man niet opgevend en strijdend ten onder gaan, wekte bewondering bij vriend en vijand en werd veelvuldig als voorbeeld aangehaald. Bossuet verwoordde het als volgt:... le valeureux comte De Fontaine, qu’ on voyait porté dans sa chaise, et malgré ses infirmités montrer qu’ une âme guerrière est maîtresse du corps qu’ elle affirme. 21 Ook in de literatuur kwam de naam Fontaine dikwijls terug: toute l’ïnfanterie ennemie fut taillée en piéce & le comte de Fontaine ayant été tué â la tôte en donnant ses ordres d’une litière ou il était â cause qu’il était tellement mangé des goutes qu’il ne pouvait se tenir â cheval II n’y eut plus rien qui fit résistance. Ce grand événement n’arriva pas néanmoins sans que coutait beaucoup de sang aux nôtres, le comte se défendit comme un lion. II fallut du canon pour rompre un bataillon quarré au milieu duquel il avait paru si intrépide qu’on eu dit qu’il se croyait au milieu d’une citadelle. 22 In de romantische geschiedschrijving van de 19de eeuw luidde het als volgt: â I’un des angles de la phalange un homme est élévé sur les épaules de quatre porteurs: c’est le comte de Fontaine. II a juré, dit-on, de ne combattre les Français ni â pied, ni â cheval et il tient son serment. 23 De stoel waarmee hij het slagveld werd opgedragen staat nu nog ten toon in het Hôtel des Invalides te Parijs.
Welke sporen liet Fontaine na in West-Vlaanderen? Fontaine schonk het hoogaltaar voor de kerk van de Brugse minderbroeders-recoletten. De kerk, samen met het hoogaltaar en zijn grafmonument, werd afgebroken in de Franse tijd. Fontaine schonk het hoogaltaar van de jezuïetenkerk van Brugge, volgens de ene bron in 1643, elders reeds in 1619. 24 Dit hoogaltaar in de Sint Walburga kerk is bewaard en draagt zijn wapenschild. Fontaine heeft ook het hoofdaltaar van de kerk van Damme bekostigd. Ook dit altaar, hoewel zwaar omgebouwd in het begin van de 20ste eeuw, draagt nog zijn wapenschild. En er is uiteraard nog het godshuis de Fontaine, nu in het patrimonium van het Brugse OCMW.
Tenslotte moet hier nog twee landschappelijke elementen vermeld worden: nI. de stadsomwalling van Damme en de Cantelmo-linie tussen Knokke en Sluis, oorspronkelijk een verdedigingsgordel, grotendeels gebouwd op bestaande dijken. Deze linie werd afgewerkt door Andrea de Cantelmo in de jaren 16421644, maar de werken werden gepland en zijn begonnen onder Fontaine.
Twee afbeeldingen van graaf de Fontaine zijn gekend: beiden, resp. “excudit Moncornet” en “P. De Jode” worden hier afgedrukt. Er is ook een ets naar een schilderij van Lucas Vorsterman beschreven met als onderschrift urbis Brugensis et territorli Franconatus magnus praetor.
Welk beeld blijft nu over van Fontaine? Een Lotharinger, opgegroeid in een familie met een militaire traditie, werd huurling in Spaanse dienst. Hij zou uiteindelijk één van de meest bekwame bevelhebbers worden in de Spaanse Nederlanden. Zijn dood op het slagveld van Rocroi in 1643 staat symbool voor het breken van het Spaanse militaire overwicht en het verval van Spanje als wereldrijk in de 17de eeuw. Lokaal is hij van belang voor de sporen die hij heeft nagelaten in Brugge, Damme en de kuststreek.
Voetnoten
- J. Penninck, “Het godshuis de Fontaine te Brugge”, in Album Albert Schouteet, Brugge, 1973, p. 133-1 53.
- Ch. Guyoit en L. Germain, “Paul-Bernard comte de Fontaine, tué â la bataille de Rocroi en 1643”, in Mémoires de la société d’ârchéologie Lorraine et du musée historique Lorrain, 3e serie, n° XIV (1886), p. 301-336; A. Weil, “Le comte Paul Bernard de Fontaine, son tombeau, sa fondation existant encore aujourd’hui â Bruges, ses campagnes”, in Mémoires de la société des lettres, des sciences et arts de Bar-le-Duc, 2e reeks, n° VII (1888), p. 143 204 (Weil dankt in dit artikel archivaris Louis Gilliots van Severens (sic)); H. L. G. Guillaume, “Fontaine (Paul Bernard, comte de)”, in Biographie Nationale, Brussel, 1883, deel 7, col. 188-191; A. Van Der Essen, “A propos de Paul-Bernard de Fontaine, le héros de Rocroi (1643)”, in Miscellanea historica Alberti De Meyer, Leuven, 1946, p. 1082-1090; L. Van Meerbeeck, “Un officier Lorrain au service des Pays-Bas, Paul-Bernard de Fontaine d’après des documents inédits (1596-1643)”, in Revue internationale d’Histoire militaire, 1965, p. 302-320.
- Zie b.v.. een mededeling in de Bulletin d’archéologie et d’histoire de la Moselle, 1868, p. 110.
- Lionnois (J.-J. Bouvier), Histoire des viiie vielie etneuve de Nancy, Nancy, 1811, deel 1,
- A. Calmet, Histoire de Lorraine, Nancy, 1757, col. 197.
- Archives du notariat de Nancy, liasse n° 244.
- H.-L.-G. Guillaume, Histoire de I’mnfanterie Wallonne sous la maison d’Espagne 1500 1800, Brussel, 1876. AGR, PEA, reg. 975, f° 135.
- Verwezen naar: Archives départementales de Meurthe-et-Moselle, Trésor des chartes de Lorraine, B 617, Chaumes, n° 36.
- RAB, Registers Brugse Vrije, n° 31 op datum.
- RAB, idem.
- RAB, Rekeningen Brugse Vrije, fol 68, n° 2
- We vonden niet in welk jaar zij overleden is: in het obituarium van de Spermalie-abdij staat dat zij overleed op een 27 september.
- SAB, Zestiendelen, Sint-Donaas, f°498.
- RAB, Reg. Brugse Vrije fol 221v0. Reeds op 17 maart 1624 had Fontaine gesolliciteerd voor deze functie met als argument dat er teveel conflicten waren tussen zijn toenmalige functie en die van de groot-baljuw. Op 7 september 1634 kreeg hij het patent voor de benoeming vanuit Spanje, en toch zou het nog drie jaar duren vooraleer hij werkelijk de functie kon opnemen. De term Franconatus praetor gaf aanleiding tot het misverstand dat hij gouverneur zou zijn geweest van de Franche-Compté.
- L. P. Gachard, Les bibliothèques de Madrid et de I’Escurial, Brussel, 1875, p. 538.
- RAB, Reg Brugse Vrije, n° 31, op datum.
- Archives de Meurthe-et-Moselle, H 1059.
- Handgeschreven notitie uit 1648 onder de titel Bref description de la généalogie de la maison de Fontayne ingevoegd in A. Pelletier, Nobilialre de la Lorraine et du Barrois, Nancy, 1878, (n° 176 van de stadsbibliotheek van Nancy).
- Memorialhistorico Espanol, Madrid, 1851-1917, deel 15, p. 22
- De 32 families zijn eigenlijk: Fontaine-Chepy (elders Charcy), Estevan-Dampierre, Des Ignon (elders Sainctignon)-Faylly, Piercey (elders Parcel)-Haultoy, Urre-Segealls, Seytre Desbrutins, Larban dict Villeneuve-Aspremont, Anneville-Savigny, Raigecourt-Ville sur Illon, Esche-Gronaix, Wisse de Pfaffenhoffen-des Armoises, Mailly-Deuilly, Gournay-Louve, Rémiot-Apremont de Marchéville, du Chatelet-L’Alleman, Beauvau-Montberon. Er zijn dus duidelijke verschillen met de familienamen opgegeven in het handschrift De Hooghe (SBB, n°449) en bij Gailliard (Bruges et le Franc, deel III, p. 297)
- B. Bossuet, Oraison funèbre de très haut et très puissant prince Louis de Bourbon, prince de Condé, premier du sang, prononçée dans l’église de Nostre-Dame â Paris Ie 1 0e four de mars 1687.
- G. de Courtilz de Sandras, Mémoires de monsieur d’Artagnan, capitaine lieutenant de Ja première compagnie mousquetaires du Roi, Keulen, 1700, p. 247.
- Duc d’Aumale, “La première campagne de Condé”, in Revue des deux mondes, 1883, p. 742.
- A. Duclos, Bruges, Histoire et souvenirs, Brugge, 1910, p. 556; J. Penninck, o.c.