Een nachtelijke overval te Lapscheure (september 1816)
Geert Tavernier
In de nacht van 28 op 29 september 1816 liepen boer Henri Bordeau en zijn vrouw Isabelle Claerhoudt de schrik van hun leven op. Een centrale figuur in het hier volgende verhaal is Albert Leo Tavernier. Men noemde hem Bernard. Zijn ouders waren Leonard Tavernier (° 1760 te Aartrijke, + 1807 te Brugge) en Godelieve Bordeau. Nadat zijn ouders rond 1796 gehuwd waren, woonden ze eerst rond 1797 te Lapscheure, daarna rond 1799 te Sint-Margriete en rond 1800 te Sluis. Het is in Sluis dat rond 1800 hun zoon Albert Leo geboren was.
Het noodlot wilde dat Albert Leo een verlamde linkerarm had. Hij verklaarde in 1816 om die reden maar ook door de grote armoede te moeten bedelen voor zijn levensonderhoud. Zijn laatste woonplaats was weliswaar Sluis of Lapscheure, maar het bedelen noodzaakte hem tot een landloperbestaan. Bij zijn arrestatie in oktober 1816 erkende Tavernier gebedeld te hebben in of rond Aardenburg, IJzendijke en Breskens. Nu en dan kwam hij zo ook eens langs bij zijn oom Henri Bordeau die in Lapscheure woonde, daarbij soms vergezeld door een andere landloper, die voorheen schoorsteenveger geweest was, en die bekend stond als “Zwarte Jan”.
Het signalement van Albert Leo luidde als volgt: 1 meter 57 lang, licht kastanjebruin haar, blauwe ogen, middelmatige neus, ronde kin, vol gezicht en een verlamde linkerarm. De kleine gestalte wijst zeer waarschijnlijk op een armoedige kindertijd met eenzijdige voeding of ondervoeding.
Albert L. Tavernier was ongeletterd. Hij stelde nooit eerder met justitie in aanvaring te zijn gekomen.
“Zwarte Jan”, die eigenlijk Jan Maaneveld heette, had zwart haar, een zwarte baard en droeg op dat moment een bruine vest en bruine broek.
Niet wetend waarin of waaruit was Albert L. Tavernier zonder medeweten van zijn oom Henri Bordeau op 28 september 1816, ‘s avonds rond 22 â 23 uur, komen overnachten in diens schuur. Rond 23 â 24 uur was Maaneveld Jan daar ook aangekomen en het is hij die onder doodsbedreigingen Tavernier zou verplicht hebben om met hem te gaan inbreken in het huis van zijn oom. Tavernier beweert dat hij door zijn lamme arm niet op kon tegen Maaneveld.
De dag voor de feiten waren Tavernier en Maaneveld als bedelaars aangehouden, maar omdat men hen weinig kon ten laste leggen waren ze uit de stad (mogelijks gaat het hier om Aardenburg) verdreven met verbod er nog te komen. Van daaruit stapten ze richting Lapscheure, en het is onderweg dat Maaneveld aan Tavernier zei dat hij hem later die avond zou volgen tot aan de hoeve van H. Bordeau om er te overnachten.
Het tweetal baande zich een weg in de kelder van H. Bordeau door enkele planken van het keldervenster open te breken. Aan de buitenzijde van het venster lieten ze hun hoeden, een paar schoenen en een linnen zak (die van Tavernier was) achter. De inbrekers ontvreemdden 6 stukken boter en een dozijn stukken varkens-vlees uit de kelder, die ze aan de buitenzijde van het venster bij hun spullen legden, klaar om op te pikken als ze de plaats van de misdaad zouden verlaten.
Maaneveld bleek echter niet tevreden met de ontvreemde levensmiddelen. Door de niet gesloten verbindingsdeur tussen de kelder en de slaapkamer, slopen zij de slaapkamer in, beiden met een stok in de hand. Tavernier droeg bovendien een licht bij zich.
Die avond waren Henri Bordeau en zijn vrouw zoals gewoonlijk gaan slapen in hun bedkoets. Rond 23 uur hoorde Isabelle Claerhoudt een zwak geluid. Eerst dacht ze aan de kat. Kort daarna werd ze echter gewaar dat er licht in de kamer scheen, waarop ze het bedgordijn opende. Verbaasd merkte ze dat voor de haard het neefje van haar man met een stok in de hand stond, Albert Leo Tavernier (die ze kenden als “Bernard”). Ze kreeg echter de gelegenheid niet om te bekomen van verbazing, want op datzelfde ogenblik kreeg ze een harde slag op haar arm van een individu dat vlak voor haar bed stond, en die ze duidelijk herkende als de genaamde Zwarte Jan. Onmiddellijk na die eerste slag doofde Tavernier het licht, om niet herkend te worden, en ging Zwarte Jan verder met de vrouw te slaan, zodat ze het luid uitgilde.
Haar man schoot wakker en ging eerst op zijn knieën op het bed zitten. Op dat moment of tijdens het daaropvolgende gevecht had ook Henri Bordeau zijn neefje herkend, en stelde hem de vraag: “Bernard, wat moet je van mij?”, waarop Tavernier antwoordde: “‘t Is mijn schuld niet, maar de ander heeft me hiertoe aangezet en verplicht”.
Zwarte Jan gooide dadelijk zijn stok aan de kant en pakte de blaasbalg van bij de haard. Direct richtte de booswicht zich gewelddadig met de blaasbalg op Bordeau, die intussen uit het bed sprong en de blaasbalg uit de handen van de boosdoener trok.
Direct sloeg Bordeau met de blaasbalg tegen Tavernier, die op de grond viel. Zwarte Jan pakte echter tegelijk de blaasbalg terug van Bordeau. Daarop volgde een gevecht tussen Zwarte Jan en Bordeau. Tavernier kwam ondertussen recht van de slag en wierp zich ook op zijn oom, waardoor het slachtoffer het tegen beide booswichten moest opnemen. In het gevecht maakte Zwarte Jan ook gebruik van een tafelmes, dat in de kamer lag, en waarmee de boef Bordeau enkele steken toebracht.
Isabelle Claerhoudt maakte ondertussen van de gelegenheid gebruik om weg te lopen en om hulp te roepen. Gealarmeerd door het hulpgeroep liep Tavernier zijn tante achterna, in een poging haar zo tegen te houden.
Door het hulpgeroep kwam de molenaar van Lapscheure, Leonard Parridaen, die de naaste buur van Bordeau was, ook toegesneld. Zwarte Jan kon zich ondertussen losrukken van boer Bordeau en hij slaagde erin weg te lopen, weliswaar met het hemd van Bordeau in zijn bezit. De boosdoener was er in geslaagd Bordeau zijn nachthemd van het lijf te rukken, zijnde het enige kledingstuk dat de man droeg. In zijn blootje liep de arme man dan naar het huis van zijn buren.
Tavernier die ondertussen opnieuw zijn mededader te hulp gelopen kwam, blies tenslotte ook de aftocht met Zwarte Jan. Samen met Leonard Parridaen ging Henri Bordeau diezelfde nacht ook nog de burgemeester van Lapscheure, Joseph De Decker, inlichten van de verschrikkelijke feiten.
Terug in hun woning gekomen, vergewisten Bordeau en zijn vrouw zich van het opengebroken keldergat, van de poging tot diefstal van de boter en het vlees. Daarbij vonden ze ook de hoeden, de linnen zak en de schoenen die de boeven achtergelaten hadden.
Weggevlucht hingen Tavernier en Maaneveld nog twee dagen bedelend rond in de Aardenburgse polder. Daarna scheidden hun wegen, en Tavernier ging richting IJzendijke, waar hij de 10de oktober door de burgemeester werd aangehouden omdat hij van deur tot deur ging om te bedelen. Kort voor zijn aanhouding had hij daar ergens met nog een andere landloper geslapen op de hoeve van Leenhouts. Van IJzendijke werd hij op 12 oktober overgebracht naar het Arresthuis te Middelburg waar hij drie dagen later door onderzoeksrechter N. De Pré aan de tand gevoeld werd.
Op 3 november werd hij dan overgebracht naar de gevangenis te Brugge, waar onderzoeksrechter Pierre Jacques Van Thente hem twee dagen later reeds ondervroeg. De heren van het gerecht vonden dat Tavernier vrij eerlijk en in detail de feiten weergaf. Ze merkten wel op dat hij trachtte zijn eigen aandeel in de feiten te minimaliseren en de verantwoordelijkheid af te schuiven op zijn mededader, erop wijzend dat Maaneveld hem onder doodsbedreigingen gedwongen had, en dat hij zich met zijn lamme arm niet kon verdedigen. Nochtans zou ook Tavernier een wapen, namelijk een stok, vastgehad hebben toen ze de slaapkamer betraden. Daarenboven snelde Tavernier zijn kompaan te hulp in het gevecht met zijn oom, en liep hij zijn tante achterna om te verhinderen dat ze hulp inriep. Tavernier blijkt dus toch niet zo’n “brave jongen” te zijn als hij wou laten uitschijnen. Het moet wel gezegd worden dat het aandeel van Maaneveld, zeker in de slagen en verwondingen, ernstiger was dan van Tavernier.
Op 18 september 1817 achtten de rechters van het Assisenhof van West-Vlaanderen Tavernier schuldig aan diefstal met braak. Ze veroordeelden hem tot 20 jaar dwangarbeid. Bovendien werd hij veroordeeld tot een vertoning aan de schandpaal en zou hij voor de rest van zijn leven in het oog gehouden worden door de politie. Tenslotte moest hij ook voor de proceskosten opdraaien. Het assisenproces verliep in het Frans, althans van de zijde van de rechters. Jean Annoot, een 51-jarige Bruggeling, zorgde voor de vertaling. Om Albert L. Tavernier te verdedigen was de heer Felix Beaucourt uit Brugge als zijn advocaat aangesteld.
Jan Maaneveld was op dat moment nog steeds voortvluchtig en geseind. Tenslotte werd ook Maaneveld gearresteerd en hij werd op 17 januari 1818 veroordeeld tot de doodstraf. Uit de archieven blijkt echter dat de doodstraf in zijn geval niet uitgevoerd werd. De facto werd de doodstraf bijna uitsluitend bij feiten van moord uitgevoerd.
Getuigen op het proces tegen Tavernier, allen inwoners van Lapscheure:
- Bordeau Henri, landbouwer te Lapscheure, slachtoffer, ca. 1770. Hij was de oom van Albert Leo Tavernier.
- Claerhoudt Isabelle, vrouw van H. Bordeau, slachtoffer, ca. 1743. Claerhoudt Isabelle, inwonende meid bij Henri en Isabelle Bordeau Claerhoudt, ° ca. 1801. Zij zou bovendien een nicht van Albert L. Tavernier zijn
- De DeckerJoseph, burgemeester van Lapscheure, ° ca. 1756.
- Parridaen Pierre, molenaar te Lapscheure, ca. 1760.
- Parridaen Leonard, molenaar te Lapscheure, zoon van Pierre die inwoont bij zijn vader, ° ca. 1793.
Bronnen:
- Rijksarchief te Beveren-Waas, Archief van het Hof van Assisen van West-Vlaanderen en Rechtsvoorgangers, doos 444, nr. 290 (gerechtelijk bundel tegen Tavernier en Maaneveld).
- Zeeuws Archief te Middelburg, Zeeuwse Strafinrichtingen tussen 1812 1920, register 354 (Huis van Arrest te Middelburg), nr. 2 (verblijf van Tavernier in de cel te Middelburg van 12 okt. tot 3 nov. 1816).
- Marleen Dupont, “Openbare Terechtstellingen in West-Vlaanderen (18111867)”, Scriptie voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis. Universiteit Gent, Academiejaar 2001-02. Promotor: Prof. Dr. G. Deneckere.
- Stambomen van de families (De) Tavernier uit Oost-en West-Vaanderen, opgesteld door E. P. André Tavernier.