Het proces Isaac van Holm of De Historie van den Wijnpot.
Jan Lavaert
Proces van de ambachten Timmerlieden, metselaars en kuipers, eisers, tegen Isaac van Holm, verweerde,-, geïntercipieerd door Broeder Meichior Verstraete. Juli 1766-juli 1767.
Van dit proces zijn documenten te vinden in de volgende archieven:
1. R.A.B.: Fonds Découvertes - pak 172. Advijs amortisatie + 3 toestemmingen om de wijnpot te verteren.
Fonds ambachten, Timmerlieden, nr. 450/2. ca 20 documenten. zie: Van de Velde Arthur: De ambachten van de Timmerlieden en schrijnwerkers te Brugge: Hun wetten, hun geschillen en hun gewrochten van de 14de tot de 19de eeuw. Gent 1909 (uitg. K.V.A.).
nota: De processen gevoerd voor burgemeesters en schepenen van het Brugse Vrije worden eveneens bewaard in het R.A.B., maar deze zijn niet geklasseerd, niet geinventariseerd en daarom voorlopig ontoegankelijk.
2. S.A.B.: Timmerlieden nr. 355 - 2 documenten: In causa + Contradictien + 11 rekeningen van de fondatie de Moor.
Kuipers : nr. 336 - Protocolbouck van den ambachte Vandecuypers (Nieuwen groenen bouck, ongecotteert, f° 330);
toestemming tot begraven in de St.-Jacobkerk te Brugge. Donaes de Moor, 1483).
Zie: Van de Velde Arthur: Het kuipersambacht, historisch beschouwd. SE. (19~), Mélanges IV. De Plancke,.
Zie :Vandewalle Arthur: Inventaris van het Stadsarchief van Brugge. Deel 1, Oud Archief.. Brugge 1971.
3. O.C.M.W.: lnventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B.
Procès. N° 8: Proces van Holm 1766-1 767. ca 35 documenten + een aantal rekeningen van de Fondatie de Moor.
Zie : Klasseur: Inventarissen.
4. Biografica van Holm en familie : R.A.B. : Geboorte-, Doop-, Huwelijks- en Overlijdensregisters van Westkapelle op microfilm.
Inleiding
Die 2de sinksendag 1766 zaten de dekens en de leden van de drie ambachten, timmerlieden, metselaars en kuipers van Brugge, minder gezellig aan tafel dan andere jaren. Vermoedelijk waren de meester van Sint-Juliaan en de pachter en zijn vrouw niet aanwezig. Maar dat kon niet de eerste reden van de droefheid zijn. De spijzen waren in overvloed aanwezig en er zou zoals elk jaar weer een ruim overschot worden uitgedeeld aan de armen van de 13 kamers in de Bouveriestraat rechtover Sint-Juliaan. Die dertien kamers waren gebouwd iets voor 1480 door Donaes de Moor en zijn echtgenote Adriane de Vos. Kort voor zijn dood werd het beheer van de fundatie overgedragen aan de meester van Sint-Juliaan als eerste toeziener en ontvanger en aan de dekens en de leden van de drie genoemde ambachten. Het werk en de last daaraan verbonden werd meestal gratis en voor niets gedaan, ten minste zo beweerden de ambachten, behalve dat er jaarlijks een feestje gebouwd werd. Wij zijn in de bourgondische periode en het is niet voor niets dat er tot op vandaag gezegd wordt dat wij, Vlamingen, bourgondisch kunnen feesten. Maar na elk feest klinkt het treurlied: ‘Wie zal dat betalen?’. En dat was de reden waarom het feest van 1766 eerder in gedrukte stemming verliep.
Ik was nog vergeten te zeggen dat de stichting van de dertien kamers niet zomaar leefde van het manna uit de hemel. Donaes de Moor had in 1480 een hofstede gekocht in Westkapelle en de opbrengst van de pacht moest dienen voor het materieel onderhoud van de dertien huisekens en voor de 13 arme mensen die erin woonden. Op die hofstede langs het kanaal van Brugge, nu bewoond door Gerard Stroo, Hazegrasstraat nr. 149, boerde Isaac van Holm met zijn echtgenote Anna Pitteljon (Pintelion). Anna Pitteljon was eerst gehuwd geweest met een veertien jaar oudere man, Michiel van Massenhove. Hij was de vorige bewoner van de hofstede van Sint-Juliaan, maar hij overleed kort na 1750.1
Om te ontsnappen aan de economische teloorgang en persoonlijke verarming was hertrouwen voor weduwen een must. En zij was nog geen dertig jaar en zat op de occasie zoals men zegt. Isaac van Holm vond haar en samen zagen zij de toekomst rooskleurig in. Pachter van Holm vroeg veel aan de beheerders van de fundatie de Moor en kreeg nog meer. Bijna heel de hofstede werd in de loop van de jaren verbouwd en gemoderniseerd. Ook de woning werd grondig vernieuwd. Hij kon tevreden zijn over zijn beheerders. Of toch niet?
Aanleiding tot het proces.
In 1766 weigerde hij de 5 pond groten te betalen die hij jaarlijks aan de dekens van de ambachten verschuldigd was voor ‘eene recreatie’ van de heren bestuurders van de stichting. Nochtans had hij onder zijn eerste en volgende pachtovereenkomsten zijn handtekening gezet waarin dit ondubbelzinnig stond geschreven. Het was een eeuwenoude traditie en alle pachters hadden dit ondertekend en ten uitvoer gebracht. In een pachtbrief van 1624 stond het aldus geformuleerd: “... dat den paghter boven de jaerelijcksche porté van sijnen paght nogh alle jaeren moest betaelen tot 6 L gr in plaetse vanden oncosten ende diffroy die de voorgaende paghters jaerelijckx hadden moeten draegen in het haelen ende festiveren vande verpaghters in de Sinxendaegen ofte anderen bequaemen tijdt tot besightighen ende visiteren van de hofstede”. 2
Dat betekent dus dat voor die tijd het feest doorging op de hoeve zelf en dat de pachter de onkosten van het feest en de vervoerkosten moest betalen. Pachter Isaac van Holm had dus geen klagen. Hij kwam er vanaf met 5 pond gr. Maar ook dat leek hem teveel. Het was geen kwestie van slecht humeur, of een vete tegen de beheerders. Daar stak iets anders achter. Maar wat? Een hooggestemd conflict tussen een arme verdrukte boer en de onrechtvaardige heersende klasse van Brugge? Een corruptieschandaal?
Het vervolg zal de ware aard van het conflict aan het licht brengen.
Onmiddellijk na het feest besluiten de dekens en de besturen van de drie ambachten, pachter Isaac van Holm voor de rechter te dagen. Zij eisen dat hij veroordeeld wordt tot “de prompte betaelinge van de voorseide somme van 5 pond groten over den jaere gevallen 2de Sinxen 1766 met den interest a mora ende costen deser als mede in de gone vanden vervolge. . . “3
De dekens zouden die “lantsman van Westkapelle” – “zo wordt pachter Isaac van Holm genoemd in de bescheiden” - eens laten zien wie de baas was.
Broeder Melchior Verstraete intercipïeert.
Maar buiten alle verwachting neemt het pas ingezette proces een andere wending.
Broeder Melchior Verstraete, sinds 1747 meester van het Sint Juliaanshospitaal aan de andere kant van de Bouveriestraat en in die kwaliteit eerste toeziener en ontvanger van de fundatie de Moor, en dus ook inner van de pachten van de hofstede te Westkapelle, keert zich tegen de dekens van de drie ambachten. Om het met de juiste juridische term van die tijd te verwoorden: hij “intercipieert” over Isaac van Holm. Hij onderschept de eis en van nu voort stelt hij zich in de plaats van pachter van Holm. Hij deelt de eisers zijn besluit mede en schotelt hen enkele bedenkingen voor die hen wel even de wenkbrauwen doen fronsen. Ten eerste stelt hij openlijk dat hij de pachter opdracht heeft gegeven om de 5 pond groten niet meer te betalen aan de dekens van de ambachten zoals de gewoonte was, maar aan hemzelf. 4
Hij garandeert de pachter dat, mocht hem iets worden aangedaan, hij de verantwoordelijkheid volledig op zich neemt. Hij nodigt de dekens uit hun proces op te schorten en de zaak met hem te regelen. Ten tweede waarschuwt hij de tegenstanders dat een eventueel proces hen niet veel baat zal bij brengen. De dekens stelden dat de jaarlijkse betaling door de pachter van 5 pond groten en het feest een eeuwenoude traditie was die moest dateren van ten tijde van de stichter Donaes de Moor en echtgenote Adriane de Vos en dus geeft die traditie als gevolg een eeuwigdurend bezitsrecht over die 5 ponden. Meester Melchior Verstraete zou dus maar beter zwijgen. Maar dat doet meester Melchior Verstraete juist niet. Hij is juridisch zeer onderlegd en deelt de eisers mede dat er geen sprake kan zijn van een eeuwigdurende “possessie” van die 5 pond groten, daar de wet dergelijke wijnpotten verbiedt.
Daar heb je het hoge woord! Wij citeren: “Hij (Melchior Verstraete) heeft dan of part gegeven aen sijne medetoesienders, de voorseide dekens ende eeden, ende hun te kennen gegeven dat volgens sijn oordeel het voorseide bespreck niet gepermitteerd ende absolutelijck bij de placcaeten verboden was onder andere bij het gonne van den 1st junij 1587”. En dit placcaet was een wet die de artikelen bevestigde die de synode van Kamerijk had uitgevaardigd.
Wij citeren verder: “ende op de objectie van sijne medetoesienders, dat sij in possessie waeren van eenen jaerlijckschen wijnpot te trecken heeft hij doen observeren, dat het geen possessie, maer een ongepermitteerde corruptele was, resistente lege (waaraan de wet weerstaat)”. 5
Ziedaar het hoogste woord: corruptie, geld van de fundatie misbruiken om vriendenfeestjes te organiseren! Het is om beschaamd te worden, roept Melchior Verstraete uit.
Nochtans heeft hij er jarenlang zelf aan meegewerkt en mee gefeest. 6
Procedurestrijd
Intussen woedt er een volop een procedurestrijd. De dekens en leden van de drie ambachten zullen wel woedend geworden zijn bij deze beschuldiging. Maar toch durven zij het niet aan om de discussie op inhoudelijk vlak door te zetten. Zij gooien het over een andere boeg. De procedureslag. In een brief aan meester Melchior Verstraete wijzen zij erop: “Dat vooraleer den voorseijden meester Melchior Verstraete als habel tot intercipieren de saecke, ingestelt ten laste van den voorseijden Isaac van Holm te konnen erkennen, sij heesschers sustineren dat den intercipient prealabel schuldigh is hem daertoe door die het behoordt te doen habiliteren ende volmachtighen”. 7
Zij voegen de reden waarom eraan toe. Moest hij eventueel sterven tijdens het proces dan zouden zij niet weten op wie zij de onkosten van het proces zouden moeten verhalen. Melchior Verstraete is verstoord en gram. Hij voelt het afleidingsmanoever en schrijft spottend terug dat hun eerste vuur blijkbaar al geblust is nu zij zich van de inhoudelijke discussie afkeren om zich “cavilleuselijck aende bagatellen te amuseren ten pretexte dat den intercipîent hem alvooren bij die het behoort soude moeten doen habiliteren”.
Dat zij zich zelf eerst bekend maken in plaats van altijd in het algemeen en abstract te spreken over dekens en leden van de ambachten van de timmerlieden, metselaars en kuipers. Welke gezichten steken daarachter. En wat betreft die vrees dat zijn dood , het is al veel meer mogelijk dat het proces te niet gaat door die jaarlijkse wisselingen in de diverse ambachtsbesturen. Op den duur weet je niet meer wie je moet aanspreken om de onkosten te verhalen.
De ambachten bewaren hun koelbloedigheid bij deze woede uitval en eisen opnieuw, gesteund door hun advocaten, dat Broeder Melchior Verstraete zich laat machtigen door de voogden van Sint-Juliaan en hij moet bovendien niet alleen de pachtbrieven consigneren op de griffie van de rechtbank, maar ook alle andere stukken die spreken over die 5 pond groten. Dit moet gebeuren om te verhinderen dat bewijsstukken zouden verdonkermaand worden door de tegenstander en bovendien moet Melchior Verstraete al deze stukken inleveren en met eed bevestigen dat hij niets meer heeft gevonden en niets heeft achterover gedrukt. 8
Melchior Verstraete voelt nu van waar de wind waait. Hij consigneert het gevraagde, en legt de eed af. In een begeleidend schrijven legt hij mooi uit dat in alle teruggevonden pachtbrieven van 1762 tot 1624 sprake is van de fameuze 5 pond groten, maar vanaf 1608 over 1596, 1593 tot 1559 is er geen sprake van wijnpot, recreatie, feeste of redempte of afkoop daarvan. De synode van Kamerijk schrijft in haar 15de titel, 13de artikel, dat er door de besturen van stichtingen geen maaltijden mogen aanvaard worden op kosten van de fundaties tenzij deze gewild zijn door de stichters, wat in ons geval niet te bewijzen is. En als hij daaraan heeft meegedaan dan was dat ter goeder trouw. Maar aangezien de wet dit verbiedt moet dit misbruik eerder afgeschaft dan vereeuwigd worden. 9
Hij hoopt dat, nu de dekens en eden alle gegevens kunnen instuderen, zij hun ongelijk zullen inzien en het proces staken. Maar daar luisteren de eisers niet naar. Zij persisteren of volharden in hun strijd.
Daarop geeft Melchior Verstraete zijn tegenstanders lik op stuk met een halve bladzijde latijnse citaten uit een boek van rechtsgeleerde Jan Voet over het recht op intercipiëren van een zaak. Ik bespaar u de lezing en vertaling. Langs zijn neus weg laat hij echter opmerken dat hij de eerste was die gevraagd heeft aan de ambachten om zich te legitimeren maar dat hij nog altijd wacht op een antwoord. Als zij menen met hun eis tot legitimering en autorisatie, broeder Melchior Verstraete zo te kunnen kleineren dat zij hem door het “grote gat” kunnen trekken dan hebben zij zonder de waard gerekend. Hij gaat door op zijn élan en roept uit: “geen reghtsgeleerde ter weirelt en sullen van sentement connen sijn dat toesienders van eene pieuse fondatie 500 considerabele somme van 5 L gr t’sjaers van het revenu vande fondatie souden moghen
versmeiren boven het gonne dat den fondateur voor den toesight gestelt heeft”. “Geen gereghtsgeleerde ter weirelt en sullen durven peijsen van te segghen dat eene possessie al waer het van duysent jaeren” zou kunnen recht geven op die jaarlijkse wijnpot. Want de wet verzet zich daartegen. En bovendien zegt de wet van de stad van Brugge dat elke aftredende gouverneur bij de liquidatie van zijn reklening de eed moet afleggen en verklaren dat hij niet “het alderminste heeft aghtergehauden (onderlijnd) ten wat titel of pretexte sulckx oock soude mogen sijn. Dat is wel ‘het alderfijnste seven waardoor sekerlijck geenen wijnpot van 5 pond gr t’sjaers passeren en can”.
Dus, zegt broeder Meichior, laat u zelf eerst machtigen door de besturen van uw ambachten, zodat ik weet op wie ik de kosten van dit proces moet verhalen. En daarna zuilen wij zien of gij mij kunt verplichten om mijzelf door de voogden van Sint Juliaans moet laten machtigen. Want dat moet u nog weten: “Broeder Melchior Verstraete is wel onder de voogdij gesteld van de voogden van het Sint Juliaanshospitaal en onder de oppervoogdij van de stad Brugge, maar dit geldt voor de zaken van het hospitaal zelf en niet voor de zaken van de fundatie Donaes de Moor. Dus moet hij zich niet laten machtigen door de voogden van Sint Juliaans. Zij hebben met het bestuur en het beheer van de financies van de fundatie de Moor niets te maken. Dat is het domein van Broeder Melchior Verstraete en daarmee uit’. 10
De ambachten laten de vlaag nogmaals overwaaien en verwerpen de conterpersistit van broeder Melchior Verstraete. 11
Het loont de moeite om nog even mee te denken in de geest van broeder Melchior Verstraete over de noodzaak tot machtiging om processen te voeren, zoals de drie ambachten dit eisen, heel waarschijnlijk op influisteren van hun advocaten.
De ambachten beweren dat hij, om processen te voeren in naam of ten voordele van het hospitaal van Sint Juliaan, zich moet laten machtigen door de voogden van Sint Juliaan en door de oppervoogden van het hospitaal en dat is het stadsbestuur. Dus moet hij zich ook, als eerste ontvanger van de stichting Donaas de Moor, laten machtigen door dezelfde oppervoogden in het stadsbestuur van Brugge. Want bij zijn benoeming tot meester van Sint Juliaans werd hij automatisch hoofdverantwoordelijke van de stichting Donaes de Moor.
En hij valt dan ook automatisch onder de voogdij van het stadsbestuur. Hij is niet door het stadsbestuur gemachtigd en kan bijgevolg dit proces niet starten, noch de zaak van Van Holm intercipiëren.
Het eerste deel van de redenering is juist, beaamt broeder Melchior Verstraete, maar het tweede deel, dat is een andere kwestie. Donaas de Moor heeft op het moment van zijn stichting geen oppervoogden voorzien. Hij stelde alleen de meester van Sint Juliaans aan als eerste beheerder en verantwoordelijke van de stichting en gaf aan deze een generale machtiging om de belangen van de stichting te verdedigen. De oppervoogden van Sint Juliaans hebben niets te zien in de stichting van Donaes de Moor. De tekst zegt het als volgt: “... Tot die administratie ende toesight (van de fundatie de Moor) is hij geroepen bij den voorseiden fondateur
(Donaes de Moor) ende daer in en connen de voorseide heeren van het magistraet ende nogh veele min de heren vooghden van het voorseide hospitael hem niet borneren. De gemelde heren van het magistraet connen voor meestre van het hospitael aenstellen wie sij willen, maer jemant voor meestre aengestelt hebbende en connen sij hem niet priveren vande questieuse administratie ende toesight, hij heeft die bij consequentie vanden expressen wille vanden fondateur”, 12
Elders zal hij zeggen: ‘het is alsof de stichter Donaes de Moor in levenden lijve aanwezig is en aan de pas gekozen meester van Sint Juliaans de volmacht geeft om de belangen van zijn stichting te verdedigen’. 13
Het stadsbestuur en de oppervoogden van Sint Juliaans hebben daar niets in te zeggen. Broeder Melchior beslist eigenmachtig op grond van de opdracht van Donaes de Moor. En daarmee basta.
In een ampliatie van contre super persistit (verdere uitbreiding van zijn voorafgaande uiteenzetting) 14 gaat hij over tot de grond van de zaak: de fameuze wijnpot. Hij beschuldigt zijn tegenstanders ervan dat hun voorzaten van het jaarlijkse bezoek aan de hofstede te Westkapelle, met als doel nazicht van de gebouwen en zorg voor het herstellen van storm- en andere schade een voorwendsel gemaakt hebben om een “speelvoyagie” te organiseren. “Waerschijnelijck dat volgens Brugschen stijl de vrauwkens met het cabaes met hunne mans ende de kinderkens hunne moeders geaccompagneert hebben, wast niet om de gebauwen van de hofstede ten minsten om de coucken ende waefels vande boerinne te visiteren waerom het gonck op grootmoeders cappe ende den boer moeste alles onghemindert sijne pachtsomme betaelen!”. 15
Als de pachter daartegen protesteert en weigert de vijf ponden te betalen die werden geëist nadat de gewoonte van dat jaarlijks bezoek vervallen was, dan moeten de ambachten niet proberen met dat onrecht verder te gaan door een eeuwenoud recht daarop te verzinnen. Dat zal niet lukken. “s Heesschers voorsaeten mogen aen hunne jaerlijcksche kerremisse den titel gegeven hebben van het besichtigen der hofstede..., het is eenen simpelen deckmantel geweest van hunne malversatie”. 16
En ze moeten ook niet groot gaan op al hun zogezegde gratis inzet. Als zij naar de hofstede gaan om reparaties te plannen en uit te voeren worden zij daarvoor apart betaald door de stichting. “Ende waerover, quod notandum, ider particulierelijck ghesallarieert wort uijt de fondatie”. Broeder Melchior Verstraete geeft de vrije loop zijn verontwaardiging over het leegzuigen van zijn geliefde fundatie en schrijft die laatste zin in grote vette letters. 17 Je kan er niet naast kijken.
“Wat is daar verkeerd aan?” zo zouden de ambachten kunnen beweren. “Wat daar verkeerd aan is? - zo repliceert Broeder Melchior Verstraete op zijn zelf geformuleerde tegenwerping - dat is, dat de ambachten goed beseffen dat hun voorzaten een ongerechte weg bewandeld hebben en meegewerkt hebben om, in plaats van het welzijn van de fundatie te behartigen, deze fundatie ten dele op te eten. Ze zouden moeten beschaamd zijn om die voetstappen te blijven volgen”.
Terloops vermeldt hij nog dat hij, naast zijn taak als eerste toeziener en ontvanger van de fundatie de Moor ook diezelfde functie bekleedt van beheerder van de fundatie van Geeraard en Herman Van Volden en die moeien zich ook niet met de zaken van de fundatie de Moor. 18
Broeder Melchior besluit kordaat: “dat de drie ambachten zichzelf nu maar zo gauw mogelijk bekend maken en laten machtigen met naam en toenaam; dan weet hij ten minste op wie hij de kosten van het proces moet verhalen”. 19
De ommezwaai van Broeder Melchior Verstraete
Het blijft nu een tijdlang stil maar in januari of februari 1767 duikt in de documenten een stuk op met de stempel van het Brugse Vrije op de voorpagina, met als datum 1766 waarin “coup de théâtre”: “supplierende verthoont reverentelijck broeder Melchior Verstraete ootmoedelijck biddende believe gedient te wesen .... (ende hem) te authoriseren 17 bladzijden breed geschreven tekst van de hand van klerk Boone, die ook verantwoordelijk is voor het opmaken van een authentieke kopie van de, in het Vlaams geschreven, stichtingsakte van 1480”. 20
Bij die tekst van 17 bladzijden zijn nog de adviezen gevoegd van de advocaten Meyere, Fostier en lperseele, nog eens 16 bladzijden. In grote lijnen kunnen wij de inhoud samenvatten. Broeder Meichior smeekt ootmoedig burgemeesters en schepenen van de stad Brugge om machtiging om het proces tegen de drie ambachten te mogen verder zetten. Op de eerste pagina staat een codicille geschreven met het antwoord van de schepenen: “Schepenen gesien d’annexe advijsen van rechtsgeleerde authoriseren den suppliant tot het vervolghen de saecke in desen vermelt. Actum in camere den 5de (januari?) des jaers 1767. Mij present P. De Blaeuwe”.
Wij volgen de uiteenzetting van broeder Meichior Verstraete en tasten naar de motieven van zijn ommezwaai.
- Vele jaren geleden werd er door hem en zijn voorzaten, benevens de dekens en leden van de drie ambachten afgesproken dat de pachter van de hofstede te Westkapelle op 2de sinksendag een wijnpot van vijf pond moest op tafel leggen.
- Broeder Melchior Verstraete heeft daarover nagedacht en kwam tot het besluit dat dit door de stichter, Donaes de Moor, niet toegestaan was.
- Ook de placcaten van de majesteit en de besluiten van de synoden van de kerk (o. a. van Cambrai) verbieden het toekennen van wijnpotten. 21
- Van deze verboden wijnpot is niets terug te vinden in de pachtbrieven van 1559, 1593, 1596 en 1608.
- In de pachtbrief van 1624 lezen wij dat de pachter boven zijn jaarlijkse pacht 6 pond groten moet opleggen als een soort afkoopsom in ruil voor de onkosten en verteer die de vorige pachters jaarlijks hadden bij het ophalen en terug naar huis voeren van de genodigden (ca 24 personen, waarschijnlijk nog vergezeld van hun echtgenoten en kinderen) en voor het feest in de sinksendagen op de hofstede. Tegelijk werden dan de gebouwen nagezien of er geen herstellingen moesten verricht worden. In 1633 moest hij zelfs 10 pond groten opleggen en betalen aan de drie ambachten.
- Besluit: de verboden wijnpot is ontstaan tussen het jaar 1608 en 1624. Onder het mom van het bezichtigen en controleren van de hofstede is een speelreis en kermis uitgevonden op kosten van de fundatie. Want men gaat nu niet meer jaarlijks naar de hofstede, maar men vaardigt twee of drie personen af. Dezen worden daarvoor apart betaald uit de kas van de fundatie.
- Dit misbruik moet ophouden. Hij heeft aan de pachter opdracht gegeven die som niet meer aan de ambachten te betalen, maar ze met de pacht over te maken aan broeder Melchior Verstraete. En deze heeft ze ingeschreven in de rekening van de fundatie de Moor.
- Hij heeft daarvan een uitgebreid verslag en verantwoording overgemaakt aan de dekens en de eden van de drie ambachten.
- Maar in plaats van zich te schikken naar de evidentie, hebben zij geweigerd de rekening van dat jaar te ondertekenen en hebben onmiddellijk de pachter gedagvaard en geëist dat hij dit bedrag van 5 pond groten zou betalen.
- Broeder Melchior Verstraete had gewaarborgd dat de pachter niets kwaads zou overkomen en hij heeft dan ook de zaak tegen pachter Isaac van Holm overgenomen en de verdediging van pachter en fundatie op zich genomen.
- De drie ambachten, vermoedend dat zij over de grond van de zaak niet op vaste voeten stonden, gooien het over een andere boeg. Zo begint de procedureslag: kan Broeder Melchior Verstraete processen voeren zonder machtiging?
- Zijn antwoord was: “ja zeker”, maar om de procedurekwestie snel af te ronden geeft hij toe aan zijn tegenstanders en vraagt hij heel nederig om de geëiste machtiging door het stadsbestuur van Brugge.
- Deze verlenen zonder enig commentaar de gevraagde machtiging.
Waarom heeft meester Melchior Verstraete tot deze knieval besloten en zich tot het stadsbestuur gericht om machtiging te verkrijgen? Dit tegen zijn eigen heftige verdediging in van het tegengestelde? Het wordt nergens vermeld, maar we kunnen het wel vermoeden.
De reden om ‘korte metten maken met de procedureslag’ kan maar voor een klein deel gelden. Misschien is het een geslaagd maneuver om het stadsbestuur aan zijn kant te krijgen en om de invloed van de ambachten in het stadsbestuur te neutraliseren.
De visie van de drie ambachten.
Het spreekt vanzelf dat de ambachten deze plotse ommezwaai van hun tegenstander met de grootste argwaan benaderen. Ten andere als zij de procedureslag zouden winnen zijn ze nog geen overwinnaars in het proces.
Daarom zetten ze alle zeilen bij en pogen in het vervolg van hun betoog alle stellingen en veronderstellingen van Broeder Melchior Verstraete onderuit te argumenteren en al zijn insinuaties en openlijke verwijten te weerleggen. 22
Vooreerst voelen zij zich gekrenkt in hun eer. Al die verdachtmakingen aan het adres van eervolle Brugse burgers, dat gaat hen duidelijk te ver.Om dit te bewijzen halen zij een kopie te voorschijn van een verslag getrokken uit het “Registre prodocoel” (protocolboek) van het ambacht van de kuipers daterend van 1587.
Op 5 november 1587 zijn op het ambachtshuis van de timmerlieden in vergadering de dekens van de drie ambachten samen met Jacob de Sot, pachter van Reygersvliet te Westkapelle. Deze eist terugbetaling van het considerabele bedrag van 74 pond groten dat de 13 armen van de stichting De Moor hem schuldig waren. We zijn in volle 80 jarige oorlog en in het beleg van Sluis. Boer De Sot kan zijn geld goed gebruiken. Maar de armen van Brugge zuchten nog onder de gevolgen van de Calvinistische overheersing, die hen blijkbaar in grote armoede en schulden heeft gestort. Er wordt beslist dat de dekens en de meester van Sint-Juliaans, onmiddellijk 25 pd gr zullen betalen als voorschot. De deken van de kuipers vraagt eerst nog om zijn eed op democratische wijze te mogen raadplegen.
Hun antwoord komt stante pede: “Heer deken, hier en volcht geen uytstel want vande eerste vrughten die van tlant commen sullen, eer dat den aermen één stuijver ontfaen sal, sal meneenighelijck sijn ghelt wedergeven”. Bovendien als de ambachten weigeren om bij te dragen aan de aflossing van de schuld zullen de drie dekens die verantwoordelijkheid volledig op zich nemen. Een onvoorwaardelijke solidariteit met elkaar in het nemen van beslissingen en met de armen van de 13 kamers in het zorgen voor hun onderhoud! Zo moet het gaan. En zo is het altijd gegaan. Geen geknoei in geldzaken.
Dit voorval van 1587 wordt ook herhaaldelijk als argument gebruikt om er op te wijzen dat de ambachten niets ondernemen zonder elkaar en hun oversten te raadplegen zelfs in de kleinste zaken. Dat betekent dus ook dat de verplichting voor de pachter om de jaarlijkse som van 5 pond boven zijn pachtsom te betalen, niet zomaar een willekeurige beslissing van verspilzuchtige ambachten kan geweest zijn. Je kan je immers niet voorstellen dat een beslissing, indruisend tegen de wil van de stichter met eenparigheid van stemmen zou zijn genomen. Dus moet die wijnpot dateren van ten tijde van de stichters zelf.
Vervolgens voegen zij er nog een kopie uit het rekeningboek van het ambacht aan toe. In 1763, op de dag van de ‘recreatie’, het fameuze door broeder Melchior aangeklaagde feest, gaven de drie ambachten aan de bewoners van de 13 Kamers: ‘seven stuijvers in gelde benevens een pinte wijns... een canne bier met al het eten dat’er over is’, bestaande in gebraet en ghesouten vlees, 500 hamme, vlees ende kieckens..’.23
Achteraf zal broeder Melchior zuur opmerken: ‘weggeven wat van u niet is, daarmee moet niet geboft worden, en dan nog, jullie geven toch maar van de overschotten van een onwettig feest ... om jullie geweten te sussen’. Meteen een les voor de ‘consumptiemaatschappij’ van de 18° eeuw.
In een niet gedateerd stuk wordt nog eens netjes opgesomd wat de dekens en de drie ambachten zoals gratis presteren voor het welzijn van de armen en voor de fundatie de Moor : jaarlijkse visitatie en controle van de 13 kamers, bezoeken van de verschillende jaargetijden van de stichters, op klacht van de pachter gaan 3 personen (van elk ambacht één) op controlebezoek naar de hofstede van Westkapelle en daarvan wordt een schriftelijk verslag gemaakt, extraordinaire vergadering op het timmerliedenhuis ter bespreking van de reparaties, opmaken van de plans en tekeningen en de voorwaarden tot aanbesteding (tot 8 bladzijden lang), extra vergadering voor de aanbesteding der werken, herhaalde controlebezoeken tijdens de uitvoering der werken, overname der werken door 2 à 3 experten, vergadering om de betalingen te ‘ordonneren’, regeling van de distributie voor de 13 huisekens van de stichting’.
Dat alles kan nagezien worden in een speciaal boeksken met de rekeningen van de stichting. Allemaal gratis werk, behalve de definitieve overname der werken. Daaraan verdienen de 3 personen 6 tot 8 schellingen. Dat is alles samen genomen heel wat meer dan de schamele 5 ponden die zij jaarlijks ontvangen van de pachter voor hun ‘recreatie’. Daarbij moet men nog weten dat de proviseurs ook jaarlijks ter gelegenheid van hun feest 9 tot 10 ponden uitleggen ‘uyt hun priveen sack’. En in een nota aan het einde van het stuk wordt er nog aan toegevoegd: ‘... bij laps van tijde de geldspecien verandert sijnde profiteert ider huyseken tot 8 en soms tot 20 stuyvers te weke (oorspronkelijk 4 gr) soo dat hunne revenuen tsedert de creatie vermeerdert sijn ende in contrarie het last van de proviseurs vermeerdert sijnde en proffijteren sij niet meer als de fondatie van de oude tijden mede en brengt...'. 24
‘Oordeel nu zelf, zijn wij die oneerbare burgers die van onwettige feestpartijen leven en de fundatie opeten? Geen sprake van natuurlijk! Sterke en stoute taal, een zelfzekerheid verradend die wellicht voorbarig is. In een laatste, evenmin gedateerd verdedigingsstuk, haalt broeder Melchior Verstraete nog eens alle argumenten van zijn tegenstanders over de hekel en weerlegt ze met nog groter ijver en hardnekkigheid dan ooit tevoren. Na 110 items besluit hij: ‘(110) Ergo den questieusen wijnpot bestaet in eene ondeughende belastinghe vande fondatie. (111) Ende die belastinghe en connen de heesschers niet goed maeken met dat sij de overblijfsels van hunne kerremisse .... distribueren aende behoeftige persoonen aengaende de 13 huysekens van dese fondatie. (112)
Want dit en is de intentie niet vande fondateurs soo de heesschers uyt de letteren van fondatie sullen bemerckt hebben. Ende de partijen en sijn maer toesienders vande fondatie meer niet gehabiliteert om die te veranderen ende hun selven eerst te segenen’.25
Het vonnis
Op 17 juli 1767 volgt het vonnis door de rechtbank van het Brugse Vrije in de zaak Van Holm pachter van de St.-Juliaanshofstede te Westkapelle. De tekst staat op officieel papier met vooraan de stempel van het Brugse Vrije en gedateerd 1767.
Het vonnis geeft eerst een voorstelling van de eisers. Dit zijn de ambachten van de timmerlieden, metselaars en kuipers in Brugge, vertegenwoordigd door hun advocaat Charles Pulinx. Daarna volgt de verweerder, lsacq van Holm, landsman in de parochie van Westkapelle. Ten slotte volgt de intercipient, Broeder Melchior Verstraete, meester van het hospitaal van Sint Juliaan in Brugge en in die kwaliteit eerste toeziener en ontvanger van de fundatie van de heer Donaas de Moor. Het vonnis geeft dan een uiteenzetting van het verloop der feiten en de argumenten. De visie van broeder Melchior Verstraete haalt over de hele lijn de bovenhand. De rechtbank stelt uitdrukkelijk: ‘ ... het waere een wanschepsel van reghte te willen maintineren dat de heesschers daer in souden ghereght sijn te continueren (in het trekken van de jaarlijkse wijnpot van 5 pond groten), de sijnoden vande kercke soo wel als de placcaeten van de Majesteijt, confirmatoir van de selve sijnoden waeren daeraen diametraliter resisterende et resistente lege en cander geene possessie bestaen die in consequentie soude connen ghetrocken worden. Het ghepasseerde en soude maer een misbruijck ende corruptele connen sijn dat wel eerder te redresseren als te achtervolghen soude doen...’
Daarop volgt een opsomming van de processtukken.
De eindparagraaf luidt:
‘Dienvolghende hebben wij Burghmeesters ende schepenen voornoomt, ter maeninghe vanden crichouder hemlieden wettelijcken maender verclaerst, soo wij verclaeren bij desen, de heesschers in hunne conclusien bij heessche s’ verweerders laste ghemaeckt ende ghenomen, te sijn niet onffanghelijck noghte ghefondeert ende hun te condemneren, soo sij hun condemneren bij desen, in de costen bij voorgaande sententie ghereserveert, mitsgaeders in de ghonne van den vervolghe, ter tauxatie.
Actum dese seventhienden julij seventhien hondert seven en t’sestigh.
Ondertekend. De Blaeuwe’.
De ambachten verliezen dus dit proces.
Een stuk van 19 september 1767, voorziet nog in de principiële mogelijkheid om te appelleren. In advocatentaal heet het: de sententie reformeren voor de raad van Vlaanderen. De juridische grond voor het appel zou liggen in het feit dat de wijnpot van 5 pond eigenlijk een verhoging is van de vergoeding ten voordele van het bestuur van de fondatie omwille van hun grotere inzet voor de belangen van dezelfde fundatie.
Een zelf toegekende loonsverhoging terwijl zij zo hoog van de toren blazen met hun gratis inzet?! Advocaten JB. Van de Putte, J. Pulinx, J Rokaert, CJ. De Graeve en H. Corthals ondertekenen dit zonder blikken of blozen. 26
Hebben de ambachten hun raadslieden gevolgd? Waarschijnlijk niet. In de inventaris van de archieven van de Raad van Vlaanderen van Jan Buntinx vonden wij de eisers, de verweerder en de intercipient niet terug. 27
In het Rijksarchief te Brugge berusten vele lopende meters processen van het Brugse Vrije die een onuitputtelijke bron zouden kunnen zijn van historische en juridische informatie over de streek. Maar jammer genoeg is het archief niet geïnventariseerd, niet geklasseerd en dus praktisch ontoegankelijk. Of ons proces er in vertegenwoordigd is weten wij niet en nog minder of er nog nieuwe gegevens in steken die ons proces aanbelangen.
Epiloog.
Broeder Melchior Verstraete heeft zijn slag thuisgehaald. Van nu af kan hij met gerust gemoed en tevreden elk jaar vijf pond groten in de rekening van de fundatie Donaes de Moor inschrijven en gebruiken ten voordele van deze fundatie. Of de armen van de 13 kamers er beter van werden betwijfelen wij.
En hoe heeft onze pachter Isaac van Holm het er van afgebracht. Broeder Melchior Verstraete had hem beloofd dat er geen haar op zijn hoofd zou gekrenkt worden. Hij heeft woord gehouden. Dank zij zijn vasthoudendheid, gedrevenheid en kennis van zaken won hij voor hem het proces.
Isaac van Holm zal er echter financieel niets bij gewonnen hebben. Hij zal zijn jaarpacht verder betaald hebben, evenals later zijn zoon. Hij zal jaarlijks het supplement van 5 pond groten gestort hebben, ditmaal niet meer in de kas van de drie ambachten, maar in de kas van de fundatie de Moor beheerd door broeder Melchior Verstraete.
We mogen dan ook zonder aarzelen besluiten met de welbekende spreuk: “en de boer hij ploegde voort” of in een licht gewijzigde versie : “en de boer hij betaalde voort”. Of had u het anders verwacht?
Om alle twijfel over het waarheidsgehalte van de laatste zin weg te nemen citeer ik uit de rekeningen van de stichting De Moor.
Op de eerste zondag van augustus 1768 wordt de rekening van 1767 en 1768 afgesloten. Pachter van Holm betaalt twee maal 83 pd 2 sch 6 gr voor de pacht van twee jaar. Daarnaast betaalt hij twee maal vijf pond groten... ‘die den rendant (broeder Melchior Verstraete) heeft ontfang hen den derden sinxendagh de jaeren verschenen XVIIc seven en sestigh met XVIlc acht en sestigh.” Dat betekent dat de drie ambachten hun wijnpot niet meer zelf ontvangen. Van nu af verschijnt dit bedrag in de rekening van de stichting De Moor zoals broeder Meichior Verstraete dit eiste.
Dit is ook zo in de rekening afgesloten op 31juli 1769. In de rekening van 1770 wordt het bedrag van 5 pond niet meer apart vermeld. lsaac van Holm betaalt 88 pond 2 sch 6 groten voor pacht, “waerin begrepen is de jaerelijcksche ordinaire 5 ponden grooten”. 28 Maar daarmee is de kous nog niet af voor Isaac van Holm.
Want op 20 april 1768 hadden broeder Melchior Verstraete en de drie ambachtsdekens met hun leden een vergadering belegd in het ambachtshuis van de timmerlieden in de Steenstraat en daar hadden zij eenparig besloten dat bij de volgende pachtvernieuwing van zes jaar (te beginnen in 1770) de pachtsom, inbegrepen de 5 pond groten28, in totaal 100 pond groten zou bedragen. Veel geluk boer Isaac vanHolm. 29
Jan Lavaert 27 februari 2002.
Voetnoten
- Michiel Van Massenhove pachtte de hofstede van Sint Juliaans reeds vanaf 1726 voor 16 sch 8 gr per gemet. De pacht werd voor 6 jaar verlengd in 1732 en nogmaals in 1738 voor 18 sch 4 gr per gemet. Zie S.A.B. Timmerlieden nr 355. Rekeningen van de fondatie de Moor.
- R.A.B.: Fonds ambachten, Timmerlieden, nr 450/2. O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. Procès. N° 8: proces van Holm 1766-1767. Aanvraag gericht tot burgemeesters en schepenen van Brugge om machtiging om het proces te vervolgen.
- O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8: Proces van Holm 1766-1 767. Heesch... gedateerd 9 juli 1766.
- O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8: Proces van Holm 1766-1767. Aanvraag gericht tot burgemeesters en schepenen van Brugge om machtiging het proces te vervolgen.
- O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8: Proces van Hoim 1766-1 767. Aanvraag gericht tot burgemeesters en schepenen van Brugge om machtiging het proces te vervolgen.
- R.A.B. Découvertes, pak 172. Drie beslissingen tot verteren van de wijnpot van de fundatie de Moor. 1752, 1754 en 1756. In 1752 en 1756 ondertekend door Broeder Meichior Verstraete himself.
- O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8: Proces van Holm 1766-1767. Document Ghesien... van 21 .07.1766.
- O.C.M.W.: Inventaire des archives, Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8: Proces van Holm 1766-1767. Document Ghesien... van 21.07.1766.
- R.A.B.: Fonds ambachten, Timmerlieden, nr 450/2. Broeder Melchior Verstraete communicatie becommen hebbende van seker gheschrifte 1766.
- R.A.B. Ambachten van de timmerlieden nr 450/2. Conterpersistit omme broeder Melchior Verstraete.... jeghens de respective dekens ende eeden vande drie ambachten. Nr 36 en volgende.
- O.C.M.W. Inventaire des archives, Hospice de Moor, B. Procès. N° 8: Proces van Holm 1766 - 1767. Superpersistit omme de respective dekens... Conclusie.
- R.A.B. Ambachten, Timmerlieden, nr 450/2 Contre superpesistit omme broeder Melchior Verstraete nr 8, 9, 10.
- R.A.B. Ambachten. Timmerlieden 450/2 (30.07.1766 - 9.08.1766) nr 37.
- R.A.B. Ambachten, Timmerlieden, nr 450/2 Ampliatie van contre superpesistit omme broeder Melchior Verstraete...nr 10 en volgende tot nr 15
- R.A.B. Ambachten, Timmerlieden, nr45012. 28.11.1766, nr 11.
- R.A.B. Ambachten, Timmerlieden, nr45012. 28.11.1766, nr 13.
- Idem, nr20
- R.A.B. Ambachten, Timmerlieden, nr450/2. 28.11.1766, nr23 en 28.
- Idem, conclusie la.
- Het origineel van 1480 hebben wij nog altijd niet gevonden. De authentieke copie dateert van 7 februari 1767.
- Het bijgevoegde advies van advocaat de Meyere specifieert: “... het voorseide bespreck niet gepermitteerd ende absolutelijck bij de placcaeten verboden was, onder andere bij het gonne van den 1 juni 1587 op de executie van het synode van Carnerijk”, “Ghesien bij den onderschreven gheconsulteerden (advocaat de Meyere).... ‘t Advijs is, dat alsoo bij placcaet van den 26en meye 1587, staende in den 2en placcaet bouck van Vlaenderen fol. 94” waarin hij citeert uit een tractaat van corn plainte van Bardt titel 5 art 27.
- O.C.M.W. Inventaire des archives. Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès, n° 8: Proces van Holm, Reflectien. 17.03.1767.
- O.CM.W. Inventaire des archives. Hospice de Moor. B. Procès. N° 8. Proces van Holm. Reflectien 17.03.1767.
- R.A.B. Ambachten Timmerlieden nr 450/2 Instructive reflectien in causa de respective dekens ende eeden vande timmerlieden, matsenaers ende cuypers... Nota.
- O.C.M.W. Inventaire des archives. Sheridan 1888. Hospice de Moor. B. Procès: n° 8. Proces van Holm 1766-1767. ‘De 112 items van Broeder elchior Verstraete’. Niet gedateerd.
- O.C.M.W. Inventaire des archives (Sheridan 1888) Hospice de Moor. B. Procès n’ 8. 19.09.1767.
- Buntinx Jan, Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen.
- O.C.M.W. Inventaire des archives (Sheridan 1888) Hospice de Moor. C. Comptes, 17671768, 1769 en 1770.
- O.C.M.W. Inventaire des archives (Sheridan 1888) Hospice de Moor. C. Comptes, 17671768, 1769.