Pieter de Vlenken als kapelaan van Viven (1445-1475)
Peter De Baets
De kapel van Viven werd gebouwd omstreeks 1350 en behoorde in kerkelijk opzicht tot de parochie Sint-Kruis, dat op zijn beurt viel onder het bisdom Doornik. In 1373 stichtte Jacob Braderic, de toenmalige heer van Viven, er een kapelanie, waarover hij het patronaatsrecht verkreeg en dus een kandidaat voor benoeming tot kapelaan aan de bisschop mocht voorstellen. 1 De kapelanie was een als kerkelijk beneficium erkende stichting, waarbij de stichter een som voorzag om in een bepaalde kerk een geestelijke dienst, meestal missen, te laten celebreren, waarbij de bedienaar de voorziene som mocht innen. De kapelaan of provenier bestuurde zelf de goederen van de kapel en de opbrengst vormde zijn prebende of inkomen. De kapelaan was vooral een mislezer, en niet betrokken in de zielzorg. In het bisdom Doornik, dat 506 parochies telde in 1455, waren ongeveer 2.500 kapelanieën. Ze kwamen meest voor in de stedelijke parochies en kapittelkerken, maar evenzeer in landelijke parochiekerken en in private bidplaatsen2.
De kapelanie van Viven vormde een klein beneficie, en de kapellanen probeerden door het verwerven van meerdere beneficies hun inkomen te vergroten. Voor de vijftiende eeuw zijn genoeg cumulerende priesters gekend om van een wijd verspreid gebruik te spreken. Neem Petrus Van den Houte (de Ligno): kanunnik van St.-Donaas, proost van het kapittel van St.-Donaas, kanunnik van de kathedraal te Doornik en proost van de collegiale van St.-Hermes te Ronse. In 1482 werd hij aangesteld als pastoor van Sint-Gillis te Brugge, en stelde er tot zijn overlijden te Ronse in 1492 priesters aan als plaatsvervangers3. Een ander voorbeeld is Jan Nilis: hij was doctor in de rechten, kanunnik van het Sint-Pieterskapittel te Rijsel en proost van het Sint Veerlekapittel te Gent. Jan Nilis was ook aangesteld als pastoor van Moerkerke, maar verbleef meestal te Rome als litterarum apostolicorum scriptor (ambtenaar van de pauselijke rechtbank die de handelingen schreef) et abbreviator4 (redacteur-herschrijver).
Een gelijkaardig geval doet zich voor met Pieter de Vlenken, erfachtig kapelaan van Viven. Over zijn familiale achtergrond is relatief weinig gekend. Vlencke of Flencke was een heerlijkheid in Waasten. Pieter zelf was een illegitieme zoon van Jan van Vlenken bij ene Jeanne Bernaerts. Jan van Vlenken was leenman van de Burg van Kortrijk in 1427,5 schepen van Kortrijk in 1407 en 1434, en kerkmeester van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk in 1440. Jan van Vlenken was ook stadsontvanger en maakte fortuin als steenbakker en handelaar in bouwstoffen. Zo leverde hij omstreeks 1417 529.500 bakstenen voor de bouw van een toren, die deel uitmaakte van de omwalling van de stad.6 Jan de Vlenken moet overleden zijn eind 1455 of begin 1456, want op 10 januari 1456 voorzag zijn weduwe Katarina Bossaerts een geldsom voor zijn obitus. 7
Pieter de Vlenken (ook Vlenke, Vleincke, Vleyncken) zou reeds in 1445 in het bezit zijn geweest van de kapelanie van Viven. Misschien was hij op dat ogenblik kanunnik van het Sint-Donaas kapittel te Brugge. 8 Vanaf 1446 was hij één van de twee pastoors van de Kortrijkse Sint-Maartenskerk. Op vraag van o.a. Pieter van Vlenke bepaalde Jean Chevrot, de toenmalige bisschop van Doornik, op 12 mei 1450 de statuten van de in deze kerk gestichte “Commuun en Zeven Getijden”, een vereniging van priesters die zichzelf verplichtten de zeven getijden te zingen. 9 Alleszins was Pieter magister artium (master in de geesteswetenschappen), maar het is niet geweten aan welke universiteit hij zijn titel heeft behaald (Parijs ?). Al in 1454 was hij in het bezit van een priesterprebende in de Kortrijkse Onze-Lieve-Vrouw-kerk. 10 Zeker was hij in 1455 kapelaan voor het Sint-Niklaasaltaar in de kerk van Keiem en was hij in het bezit van een dienst in de kerk van Zuienkerke11. Als kapelaan van Viven was hij op 31 augustus 1456 te Brugge getuige bij de overdracht van het patronaatschap over de kapel van Jacob Braderic aan Anselm Adornes12. Pieter De Vlenke was te Kortrijk op 14 november 1457 toen hij er in de Kortrijkse Sint-Maartenskerk toelating gaf aan de minderbroeders om er verder aan hun klooster te bouwen13.
Nu volgt een eentonige lijst van benoemingen14. Op te merken valt dat er nogal wat tegenstrijdigheden zijn in de volgorde van benoeming en vervanging.
- Op 8 november 1460 was hij sigillifer curiae tornacensis (zegelbewaarder van het bisschoppelijk hof van Doornik) en werd aangesteld tot kapelaan te Winkelkapelle onder Gullegem. Op dezelfde datum werd hij in het bezit gesteld van de kapelanij van Onze-Lieve-Vrouw te Handzame. 15 Hij zou sigillifer geweest zijn van 1446 tot 1462. 16
- Hij verbleef alleszins zelden te Kortrijk, want bij het overlijden van de deken van het Kortrijkse kapittel in mei 1462 moest hij worden aangeschreven om een nieuwe deken te kunnen verkiezen. 17 Hij was executeur-testamentair van deken François de Gand, na diens overlijden op 19 mei 1462. Van de Gand erfde hij een boek van “Petrus de Cressencys “. Vermoedelijk was het de “Ruralia Commoda” van Pietro Crescenzi (1233-1321), een boek over de natuur, landbouw en medicinale planten18.
- Op 21 januari 1462 werd hij vervangen als kapelaan in de kapel van Hoogmosscher te Kortrijk.
- Op 28 januari 1462 volgde een benoeming in één van de twee portiën van de parochiekerk van Sint-Kruis19.
- Op 21 maart 1462 werd hij benoemd als kapelaan in het begijnhof te Kortrijk.
- Op 30 maart 1462 bekwam hij op voorstel van de bisschop van Doornik de dekenij, het kanunnikaat en een prebende in de kerk van Komen.
- Op 20 juni 1463 werd hij, als priester, magister in artibus en koster van Hoogmosscher, op voorstel van de abt van St.-Quentin aangesteld in de kapelanie ter Onze-Lieve-Vrouwaltaar in de kerk van Moerkerke.
- Op 5 juli 1463 werd hij vervangen als kapelaan van de Onze-Lieve Vrouwkapel van Rollegem onder Moorsele.
- Op 4 september van dat jaar werd hij omschreven als canonicus semiprebendatus ecclesiae Tornacensis.
- Op 31 maart 1464 werd hij opgevolgd als eeuwig kapelaan te Moerkerke.
- Op 20 mei 1464 werd hij vervangen als kapelaan van Onze-Lieve-VrouwWinkel onder Gullegem.
- Op 15 augustus 1465 werd Pieter op voorstel van de abt van Zonnebeke aangesteld als eeuwig kapelaan van het St.-Michielsaltaar te Roeselare. Hij werd er een week later, op 23 augustus, vervangen door Jan Clericus en ging zelf over tot de kosterie van Onze-Lieve-Vrouw in de St.-Salvatorkerk te Harelbeke.
- Nog in 1465 was hij opsteller van een pouillé of inventaris van de parochies van het bisdom Doornik. 20
- Op 27 maart 1466 werd hij door de wet-heren van Oostende voorgedragen als parochiepriester van de Nieuwe Kerk.
- Op 6 september van dat jaar werd hij door de abt van St.-Quentin voorgedragen voor de eeuwige kapelanie van Boneem, ter Onze-Lieve Vrouwaltaar in de parochiekerk van Oostkerke.
- Op 17 december 1466 werd hij op voorstel van het kapittel van Harelbeke aangesteld tot eeuwig kapelaan van Rollegem onder Moorsele.
- Op 8 januari 1467 bekwam hij op voorstel van het kapittel van Onze-Lieve Vrouw te Kortrijk één der twee portiën in de Sint-Maartenskerk aldaar, en op 27 januari van dat jaar bekwam hij, op voorstel van hetzelfde kapittel, de eeuwige kapelanie in de St,-Joriskapel. 21
- Op 19 maart 1467 werd hij vervangen als kapelaan van het Onze-Lieve Vrouw-altaar in de parochiekerk van Wevelgem.
- Op 13 april 1467 werd hij vervangen als eeuwig kapelaan van het Onze-Lieve Vrouwaltaar te Damme.
- Op 1 september 1467 werd hij geïnstalleerd als cantor in de Onze-Lieve Vrouwkerk te Kortrijk, aldaar benoemd door paus Paulus II op de 10e dag voor de kalenden van mei 1467. 22
- Op 25 februari 1468 werd hij voorgedragen als eeuwig kapelaan ter Onze Lieve-Vrouwaltaar te Dentergem en op 14 juni 1468 werd hij vervangen als kapelaan «veteris curtiis de Morselle ».
- Op 20 juni 1468 werd hij vervangen als eeuwig kapelaan van St.-Joris te Kortrijk. 23
- Op 31 mei 1469 verkocht zijn moeder hem een huis op het Sint Maartenskerkhof te Kortrijk.
- Op 7 juni 1469 werd hij vervangen als kapelaan van Boneem te Oostkerke.
- In 1469 was hij vicarius van de abt van St.-Quinten in Vermandois.
- Op 24 januari 1470 gaf de vicaris-generaal van het bisdom Doornik hem toelating om niet langer in zijn ambtswoning van pastoor van de Sint Maartenskerk te Kortrijk te wonen, omdat het hem daar ontbrak aan het noodzakelijke comfort.
- Op 2 maart 1470 verkreeg hij de tweede portie van de parochiale kerk van Damme. 24
- Op 1 juni 1470 werd hij benoemd tot eeuwig kapelaan van Rollegemkapelle. 25
- Ergens tussen 1455 en 1471 zou hij proost van de Brugse Onze-Lieve Vrouwkerk zijn geweest. 26
- Op 16 augustus 1471 is hij als pastoor van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk betrokken in het akkoord met de religieuzen van het Sion-klooster27.
- Nog in 1472 werd hij vermeld als cantor en kanunnik van Onze-Lieve-Vrouw en pastoor van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk. 28 In die functie stelde hij een akkoord op met de meesteres van het Kortrijkse begijnhof, waarbij deze 29 “Jaarboek der stad ..., o.c. p. 164”: reeds op 24 mei 1466 zou hij vrijwillig afstand hebben gedaan als pastoor van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk toelating kreeg vrij een priester aan te duiden voor de biecht en de communie29.
Pieter de Vlenken liet zich in november 1474 legitimeren als natuurlijk kind van Jan de Vlenken bij Jeanne Bernaerts. Waarom hij zich op latere leeftijd liet legitimeren is onduidelijk: wellicht had hij ambitie om nog hoger te klimmen op de kerkelijke hiërarchische ladder. 30 Op 15 juli 1475 benoemde Petrus de Vlenken bij notariële oorkonde 5 gevolmachtigden om in zijn naam te verschijnen voor Anselm Adornes, de toenmalige heer van Viven, om afstand te doen van de kapelanie te Viven, die hij wilde ruilen met Petrus Lapostole voor de Onze-Lieve-Vrouwkapelanie te Beveren bij Roeselare. 31 Pieter de Vlenken overleed op 7 mei 1478 en werd begraven in de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Kortrijk32.
Het spreekt vanzelf dat Pieter de Vlenken niet persoonlijk kon instaan voor het vervullen van al deze beneficies. Een benoeming betekende in de eerste plaats een bepaald inkomen. Pieter de Vlenken was als kapelaan van Viven verantwoordelijk voor het laten celebreren van drie missen per week. Van zijn inkomen als kapelaan betaalde hij priesters om deze opdracht in zijn naam te vervullen.
Wie hij daarvoor inschakelde, kunnen we enkel vermoeden uit navolgende tekst33:
Sequuntur nomina capellanorum. Item primus fuit dominus Johannes Scolle, hic in capella sepultus sub sarcophago. Obiit a°1442. Item secundus fuit dominus Walterus... frater de ordine hospitaliorum sepultus in Dam a°1493 hic ut patet diu cappelle deservlit. Item ab a°1° usque ad annum 1497 venerunt religiosi bis in ebdomada ad minus de oppido Dammensi propter missas et nullus tunc sacerdos moram traxit.
Hieruit volgt dat Pieter de Vlenken misschien werd aangesteld als erfachtig kapelaan van Viven na het overlijden van Jan Scolle in 1442. Tijdens zijn kapelaanschap liet hij de mis opdragen door ene Walterus, Hospitaalbroeder te Damme, die zou overlijden in 1493. Walterus kon evenwel niet worden geïdentificeerd als Hospitaalbroeder te Damme, en de vraag stelt zich of deze Walterus geen kloosterling was bij de Augustijnen van Nazareth, sinds 1446 in Damme gevestigd34.
Hoe Pieter de Vlenken de kapelanie in Viven heeft bekomen kan niet worden uitgemaakt. Was hij effectief kanunnik in Sint-Donaas en kwam hij zo in contact met de familie Braderic? Vond de familie Braderic haar patronaatsrecht echt belangrijk of werd de naam van een geschikte kandidaat-kapelaan door de bisschop van Doornik aan de familie gesuggereerd?
Voetnoten
- A. VAN BECELAERE, Geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Viven, Roeselare, 1901
- DECLERCK, “De middeleeuwse kapelanij in het bisdom Doornik”, in Album Antoon Viaene, Brugge, 1970, p. 133 e.v.
- E. REMBRY, De bekende pastors van Sint-Gillis te Brugge (1311-1896), Brugge, 1896, p. 15 en 693
- N. GEIRNAERT, “Pastoor Jan Nilis en de vestiging van Sarepta te Moerkerke”, in Biekorf, 1978, p. 49
- E. WARLOP, Inventaris van het fonds d’Ennetières, Brussel, 1981, n° 203
- PH. DESPRIET, 2000 jaar Kortrijk, Kortrijk, 1990, p. 67
- E. WARLOP, Inventarissen van archieven van kerkfabrieken, deel II, Sint-Maartenskerk te Kortrijk, Brussel, 1971, regest n° 88, 114, 100, 120 en 158; W. VAN HILLE, lnventaire des lettres de légitimation, Handzame, 1979
- A. VAN BECELAERE, o.c. Auteur verwijst naar een bisschoppelijk verslag van 1445 in het Archief van het bisdom Doornik
- J. DE CUYPER, “Commuun en Zeven Getijden in de Kortrijkse Sint-Maartenskerk”, in De Leiegouw, 1980, p. 117
- J. DE CUYPER, “Jean de Neufvillette”, in Album Joseph Delbaere, Rumbeke, 1968, p. 63-87
- R. SYMOEN, Keiem door de eeuwen heen, Keiem, 1980, p. 96; J. WARICHEZ, Etat bénéficial de la Flandre et du Tournaisis au temps de Philippe le Bon (1455), Leuven, 1912, p. 22, 40 en 174
- A. VAN BECELAERE, o.c., p. 64
- J. WARICHEZ, o.c.; Jaerboek der stad en oude casselry van Kortryk, 2e deel, Kortrijk, 1815, p. 160
- tenzij anders vermeld uit een benoemingsregister van het bisdom Doornik: uittreksels werden gepubliceerd door H. HOSDEY in Fragmenta 1ste en 2de reeks vanaf november 1886 tot december 1891. De reeks werd voortgezet door P. ALLOSERY in de Handelingen van het genootschap voor geschiedenis te Brugge (société d’émulation) in 1935. Uittreksels werdenovergenomen door R. DE KEYSER en J. VAN DEN HEUVEL in Rond de poldertorens (1983, p. 39-45)
- L. SLOSSE, Rond Kortrijk, Roeselare, 1903-1 904
- R. Witdouck, “Kerkelijke boetes voor priesters tussen Leie en Schelde (1446-1476)’, in Vriendenboek Valère Arickx, uitgave V.V.F.-Roeselare, Roeselare, 2000, p. 277
- J. DE CUYPER, “Jean de Neufvillette”, o.c.
- Testaments d’une centaine de membres du chapitre de Notre-Dame â Courtrai (1328-1 650), Brugge, 1922, p. 4-6
- Andries Bieze zou overlijden op 6 maart 1504.
- M. VLEESCHOUWERS-VAN MELKEBEEK, “De parochies van het bisdom Doornik 1400-1559”, in Handelingen van het genootschap voor geschiedenis te Brugge, 1993, p. 187-220
- Jaerboek der stad ..., o.c. p. 164: reeds op 24 mei 1466 zou hij vrijwillig afstand hebben gedaan als pastoor van de Sint-Maartenskerk te Kortrijk.
- Ch. MUSSELY en E. MOLITOR, Cartulaire de l’ancienne église collégiale de Notre Dame â Courtrai, Gent, 1880, p. 341
- Hij wordt ten onrechte gesitueerd als kapelaan van de St.-Joriskapel op 18juni 1478 (A. VAN LERBERGHE en F. LOUVAERT, Geschiedkundig overzicht van de aloude gilde van de edele ridder Sint Joris te Kortrijk, Kortrijk, 1972, P. 80)
- R. DE KEYSER en J. VAN DEN HEUVEL, “Priesterlijke benoemingen in de Sint Guthagostreek (1460-1472)”, in Rond de Poldertorens, 1983, p.43
- P. ALLOSERY, o.c.
- P. BEAUCOURT DE NOORTVELDE, Description historique de l’eglise collegiale et paroissiale de Nôtre Dame â Bruges, Brugge, 1773, p. 187
- Jaerboek der stad..., o.c., p. 167
- E. WARLOP, Sint-Maartenskerk te Kortrijk, o.c., regest n° 198, 199 en 201
- J. DE CUYPER, “Het begijnhof van Kortrijk: ontstaan en oudste periode (13~-15~ eeuw)”, in De Leiegouw, 1973, p. 24
- W. VAN HILLE, o.c.
- N. GEIRNAERT, Het archief van de familie Adornes en de Jeruzalemstichting te Brugge, Brugge, 1987, regest n° 562
- L. DEVLIEGHER, De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Kortrijk, Tielt, 1973, p. 71; in het Jaerboek der stad en oude casselry van Kortryk (o.c., p. 179) staat dat hij in 1486 nog pastoor van de Sint-Maartenskerk was.
- vermeld door Van Becelaere, gepubliceerd in Fragmenta (3e jaar, 1889, n° 8, p. 272) en afkomstig uit een missaal in de collecties van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (KBB, in 1889 gecatalogeerd als handschrift onder nummer 198). Dit missaal zou afkomstig zijn uit de bibliotheek van de Jezuïeten te Brugge.
- J. OPDEDRINCK, Sint-Janshospitaal te Damme, Tielt, 1951